22 054
Wapenexportbeleid

nr. 139
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 mei 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 11 februari 2008 inzake het wapenexportbeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 138).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 mei 2008. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Kraneveldt-van der Veen

De griffier van de commissie,

Franke

1

Bent u bereid te onderzoeken welke lidstaten van de Europese Unie (EU) in welke vorm rapporteren over doorvoertransacties? Zou u in Europees verband willen aandringen op een doorvoerrapportage bij andere lidstaten die hier nog niet in voorzien? Zo ja, waarom blijft de situatie in het gros van de andere EU lidstaten achterwege?

Uit het onderzoek naar de wijze waarop een aantal andere lidstaten van de EU de doorvoer van militaire goederen geheel of ten dele onder controle had gebracht, is alleen gebleken dat over een deel van de doorvoer door België in het openbaar gerapporteerd wordt. De Vlaamse overheid publiceert namelijk maandoverzichten over afgegeven vergunningen voor de invoer, de uitvoer en de doorvoer op een website http://iv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=34.

Bij de meeste andere lidstaten die in het onderzoek betrokken werden, moest via het diplomatieke kanaal gericht gevraagd worden naar het aantal doorvoervergunningen en/of -meldingen dat in 2005 op enigerlei wijze verwerkt werd. Daaruit valt af te leiden dat die informatie niet zonder gerichte vragen ontsloten kon worden. De regering verwacht niet dat nieuw onderzoek tot nieuwe uitkomsten leidt en ziet daarom van een dergelijk onderzoek af.

Wel zij opgemerkt dat het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) een overzicht bijhoudt van de jaarrapporten die inmiddels door tal van landen, waaronder de meeste EU lidstaten, worden gepubliceerd (zie: http://www.sipri.org/contents/armstrad/atlinks_gov.html ). Indien er doorvoercontroles voor militaire goederen bestaan, zal de rapportage daarover waarschijnlijk in die rapporten zijn opgenomen of wordt daarin vermeld waar zo’n rapportage dan wel te vinden is. Een «quick scan» van de meest recente jaarrapporten toont dat naast Nederland en Vlaanderen ook Wallonië en Italië iets over doorvoervergunningen rapporteren. In beide gevallen wordt echter alleen het aantal in 2005 afgegeven vergunningen vermeld: Wallonië 31 en Italië 0. Informatie over de aard van de betrokken goederen of de bestemming ontbreekt.

Vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid benadrukken in hun externe optredens op het terrein van de exportcontrole altijd het belang van transparantie en presenteren – als zich daarvoor de gelegenheid voordoet – de Nederlandse praktijk daarbij als een aanbevelenswaardig voorbeeld. Onderdeel van die Nederlandse praktijk is de transparantie over doorvoervergunningen en doorvoermeldingen. Laatstelijk is dat nog gebeurd tijdens een informele bijeenkomst van de COARM-delegaties van de lidstaten met vertegenwoordigers van verschillende NGO’s en het Europees Parlement, georganiseerd door het Sloveense Voorzitterschap in het congrescentrum in Brdo. Ik ben dan ook bereid binnen COARM aan te dringen op doorvoerrapportages door de andere lidstaten.

2

Bestaat er een overzicht van het doorvoerbeleid van NAVO-bondgenoten? Zo neen, zou dit gezien de onderlinge samenwerking tussen NAVO en EU-lidstaten niet wenselijk zijn? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer sturen?

De regering is niet op de hoogte van het bestaan van een overzicht specifiek gericht op het doorvoerbeleid van NAVO-bondgenoten; net zo min als van het bestaan van een overzicht specifiek gericht op het doorvoerbeleid van EU-lidstaten. In het kader van de EU Gedragscode voor wapenexport en de «Peer Review» die vooraf ging aan de aan de voorlaatste uitbreiding van de Europese Unie in 2004 zijn wel questionnaires verspreid met vragen over allerlei aspecten van het exportcontrolebeleid van de (toen) oude en nieuwe EU lidstaten. De uitkomsten van die questionnaires zijn vertrouwelijk, maar in zijn algemeenheid bleek uit de antwoorden op vragen met betrekking tot doorvoer van militaire goederen dat de controles sterk uiteenlopen. Niet alle lidstaten controleren de doorvoer en waar dat wel het geval is, loopt de wijze en de reikwijdte van die controles – zoals ook is aangegeven in de bovengenoemde brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 februari 2008 – onderling uiteen.

Daar waar de onderlinge samenwerking tussen NAVO-partners en EU-lidstaten een rol speelt in het Nederlandse wapenexportbeleid, betreft dit ten aanzien van de doorvoer met name de vraag of bij een bondgenoot al een toetsing heeft plaatsgevonden. Dan gaat het dus ofwel om een uitvoer met een door een bondgenoot verstrekte vergunning dan wel om een zending die eerst via een bondgenoot is doorgevoerd en aldaar onder doorvoercontrole stond. Is een zending uit een derde land daarentegen wel via een bondgenoot verscheept, maar heeft deze daarop geen controle uitgeoefend, dan speelt de samenwerking tussen bondgenoten ook geen rol bij de Nederlandse doorvoercontrole en wordt de zending behandeld als ware deze rechtstreeks afkomstig van het derde land, een niet-bondgenoot.

3

Wordt bij de beoordeling van doorvoer nog steeds een uitzondering gemaakt voor EU-lidstaten die na 1 april 2004 zijn toegetreden, en die gezien hun gebrekkige wapenexportbeleid niet onder de vrijstelling van de vergunningplicht vallen, zoals bepaald in de Algemene Douanewet? Zo neen, wanneer is dit gewijzigd? Zo ja, zal dit tot nader order zo blijven?

Het huidige militaire doorvoerbeleid is geregeld in het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, die gebaseerd is op de In- en uitvoerwet. Er zal in de Algemene Douanewet, welke naar verwachting in juli 2008 in werking zal treden, bij de beoordeling van doorvoer geen uitzondering worden gemaakt voor «nieuwe» EU-lidstaten als groep, hetgeen betekent dat bij een doorvoerzending van militaire goederen afkomstig uit een andere EU-lidstaat, NAVO-bondgenoot, of Zwitserland, Australië, Nieuw Zeeland of Japan, wordt nagegaan of het land een uitvoervergunning voor de betreffende zending heeft afgegeven. Is dat het geval, dan doet Nederland de toets niet nog eens over en zal alleen een meldplicht gelden bij doorvoer van de militaire goederen.

4

Hoe wordt voorkomen dat daar waar verschillende interpretaties bestaan van het wapenexportbeleid tussen EU- en NAVO-landen, ongewenste wapentypen worden geëxporteerd? Of dat wapens worden geëxporteerd naar landen die als ongewenste bestemming, voor bepaalde typen wapens, worden gezien?

Er is geen definitie van «ongewenste» wapentypen. Er zijn wapens die verboden zijn, zoals bijvoorbeeld anti-personeelsmijnen, waarbij de uitvoer eveneens verboden is. De uitvoer van militaire goederen naar bestemmingen waarop een wapenembargo rust, is eveneens verboden, tenzij in het betreffende embargo uitzonderingen vermeld zijn. Voor alle overige uitvoer van militaire goederen geldt dat per transactie een oordeel dient te worden geveld over de wenselijkheid, gebaseerd op de aard van de te exporteren goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik van deze goederen. Alle EU-partners doen dit op basis van de EU Gedragscode inzake wapenexport. De notificatie- en consultatieprocedures binnen de EU zijn er op gericht de convergentie van het wapenexportbeleid van de lidstaten te bevorderen.

In de Raadswerkgroep conventionele wapenexport, COARM, wisselen de lidstaten, in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU, informatie uit over hun wapenexportbeleid en trachten zij dit beleid en de daarop betrekking hebbende procedures beter op elkaar af te stemmen. Ook zijn best practice richtlijnen voor de implementatie van de afzonderlijke criteria van de EU-Gedragscode opgesteld, hetgeen harmonisatie van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten bevordert. De COARM troika heeft ieder halfjaar consultaties met o.a. Noorwegen, de VS en Canada. Voorts zijn er uiteraard ook bilaterale contacten.

5

Wat zijn precies de eisen die worden gesteld aan de meldplicht? Is doorvoer van bepaalde typen wapens, bijvoorbeeld AP-landmijnen of clustermunitie, c.q. delen daarvoor, toegestaan? Volstaat het op basis van de meldplicht om, in het geval van dit voorbeeld, respectievelijk op te geven dat het gaat om AP-landmijnen en clustermunitie (of onderdelen daarvoor) of kan worden volstaan met munitie of explosieven?

Bij de meldplicht is het van belang dat een adequate omschrijving van de betrokken militaire goederen wordt verstrekt. De vermelding «munitie» is daarbij onvoldoende onderscheidend en zal derhalve bijvoorbeeld gepaard moeten gaan met vermelding van het kaliber en – indien afwijkend van de gangbare kogelpatronen – het type en/of de functionaliteit (granaten, geleide projectielen, rookgranaten, lichtkogels e.d.). In het geval van explosieven zal uit de melding duidelijk moeten zijn op grond waarvan de betreffende explosieven onder de lijst militaire goederen vallen. Doorgaans zal dat te maken hebben met een bepaald bestanddeel (HMX, RDX e.d.) of een bepaalde prestatieparameter, zoals vermeld in post 8 van de militaire lijst.

Deze gegevens worden vaak ook zo overgenomen in de openbare maandoverzichten omtrent doorvoermeldingen zoals die worden gepubliceerd op de website www.exportcontrole.ez.nl, maar doorgaans vindt daarbij eerst nog een vertaalslag plaats om – net zoals bij de maandoverzichten omtrent de uitvoervergunningen gebeurt – de goederenomschrijvingen bondiger te maken en daarnaast te vermijden dat middels merknamen of bedrijfsgebonden typeaanduidingen in de goederenomschrijving informatie wordt vrijgegeven over de exacte identiteit van de betrokken producenten en/of handelaren. Die informatie blijft vertrouwelijk.

De doorvoer van AP-mijnen via Nederlands grondgebied is ingevolge het Ottawa Verdrag, waarbij Nederland partij is, niet toegestaan. Voor andere typen landmijnen alsmede clustermunitie geldt vooralsnog geen verbod, maar de regering heeft geen aanwijzingen dat dit type militaire goederen door commerciële partijen via Nederlands grondgebied vervoerd wordt. Meer specifiek is eerder naar aanleiding van Kamervragen van het lid Van Velzen (SP) over de inzet van clusterbommen door het Israëlische leger1 onderzocht of er tussen de meldingen, de vergunningaanvragen dan wel bij de reguliere controles van de douane op de passerende goederenstromen in 2006 aanwijzingen te vinden waren dat er clustermunitie via Nederland naar Israël zou zijn vervoerd. Dit bleek niet het geval.

6

Bij wie komen de meldingen binnen, de Koninklijke Marechaussee, politie, Douane, CDIU of een andere partij? Indien het om meerdere organisaties gaat, kunt u dan aangeven om welke organisaties het gaat?

Meldingen worden centraal geregistreerd bij Douane Noord/CDIU, de zelfde instantie waar ook alle vergunningaanvragen voor strategische goederen worden ingediend. Indien een melding aanvankelijk bij een lokale Douanepost wordt aangeboden, wordt doorverwezen dan wel doorgeleid naar de CDIU.

7

Hoe groot zijn de administratieve lasten voor respectievelijk de overheid en het bedrijfsleven? Mocht dit niet bekend zijn, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zijn deze lasten (veel) groter of gelijk aan de lasten zoals op 29 september 2004 door de toenmalig Staatssecretaris gemeld in een brief aan de Kamer over de doorvoerwetgeving?

De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft zich in de toelichting bij de Regeling voorzieningen strategische goederen van 29 september 2004 gebaseerd op een inschatting van de administratieve lasten verbonden aan het aanvragen van een vergunning of het verrichten van een melding, zoals die werd gehanteerd bij de voorbereiding van de 26ste wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, gecorrigeerd met behulp van de bevindingen van de Nulmeting Administratieve lasten EZ-regelgeving (EIM-onderzoek voor Bedrijf & Beleid, november 2003). De kosten per aanvraag of melding zijn vervolgens vermenigvuldigd met het aantal verwachte aanvragen, respectievelijk meldingen. Uit de praktijk is naderhand gebleken dat in elk geval het aantal verwachte doorvoermeldingen per jaar (200) in werkelijkheid ongeveer een factor 10 hoger uitvalt (ruim 2000 in 2006). Het totaal aan administratieve lasten dat toegeschreven wordt aan de meldplicht komt dus ook aanzienlijk hoger uit dan destijds werd voorzien.

8

Betekent de erkenning dat NAVO- en EU-landen een adequate exportcontrole verrichten op de betrokken goederen, dat Nederland het in alle gevallen met het beleid van de betreffende landen eens is? Zo neen, hoe moet deze erkenning dan geduid worden? Zo ja, is dit een eerste stap naar een gezamenlijk Europees wapenexportbeleid op de laagste gezamenlijk overeen te komen standaard?

De NAVO-bondgenoten en EU-partners hanteren volwaardige en effectieve exportcontroles, vergelijkbaar met de onze, ook al zal de uitkomst van de toetsing in een enkel geval wel eens anders uitvallen dan in Nederland. Nederland doet de toets van bondgenoten en partners niet nog eens over.

9

Welke uitzonderingen op de controle van doorvoer, anders dan de twee genoemde, zijn nog meer opgenomen in de Algemene Douane Wet?

In het onder de Algemene Douane Wet te vallen Besluit strategische goederen, dat onder meer betrekking zal hebben op de uit- en doorvoer van militaire goederen, wordt een viertal uitzonderingen op de vergunningplicht voor uit- en doorvoer van zulke goederen vermeld. De twee niet expliciet in de brief van 11 februari vermelde uitzonderingen betreffen de uitvoer van militaire goederen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens en de uitvoer van militaire goederen naar België en Luxemburg.

De invoer, uitvoer en doorvoer van de zogenaamde lijst 1 stoffen van het verdrag chemische wapens is al onder de genoemde Uitvoeringswet aan stringente controles onderhevig en ingevolge de Overeenkomst tot eenmaking van het Benelux-douanegebied van 29 april 1969, Trb.1969, 125, zijn er geen nationale uitzonderingen op het vrije onderlinge goederenverkeer toegestaan. Voor de doorvoer zijn deze uitzonderingen weinig relevant omdat de maatregelen op het gebied van lijst 1 stoffen gestoeld zijn op verdragsbepalingen en dus geen nationale uitzondering vormen en omdat doorvoerzendingen met als eindbestemming België of Luxemburg al onder de in de brief wel expliciet vermelde uitzondering voor zendingen van en naar bondgenoten vallen.

10

Wat is de definitie van «aanlanding»? Wat is het verband met doorvoer met en zonder overlading?

Aanlanding impliceert het aandoen van een Nederlandse haven of luchthaven. Goederen, die het douanegebied van de gemeenschap worden binnengebracht, al dan niet in doorvoer en al dan niet met overlading, dienen bij de Douane te worden aangebracht en aangegeven. Deze verplichting is echter niet van toepassing op goederen die zich bevinden aan boord van schepen of luchtvaartuigen die de territoriale zee respectievelijk het luchtruim van de lidstaten doorkruisen zonder een in deze lidstaten gelegen haven of luchthaven aan te doen (artikel 38, zesde lid, van de Verordening (EEG) tot vaststelling van het communautair douanewetboek, nr. 2913/92 van de Raad, Pb EG nr. L 302). Anders gezegd: geen aanlanding, dan ook geen douaneformaliteiten.

Er is geen direct verband tussen aanlanding en het al dan niet plaatsvinden van overlading. Immers, in veel gevallen zal bij schepen maar ook bij vliegtuigen bij aanlanding een deel van de vracht aan boord blijven en een ander deel uitgeladen worden. Daar staat tegenover dat doorvoer met overlading bij vliegtuigen en schepen die geen land aandoen een zeldzaamheid zijn.

11

In het jaar 2006 zijn er 60 zendingen geweest in Nederland waarbij zowel het land van herkomst als het land van bestemming niet behoren tot de groep van bondgenoten. Om wat voor zendingen gaat het, welke landen zijn er bij betrokken, wat is er met deze zendingen gebeurd en is het bekend of hier sprake is van end-use of dual-use?

Deze zendingen zijn opgenomen in de maandoverzichten die worden gepubliceerd op de website www.exportcontrole.ez.nl. In 45 van die 60 gevallen betrof het doorvoerzendingen van 1 à 2 kogelgeweren, soms met bijbehorende munitie. Bij zulke meldingen, die doorgaans samenhangen met het beoefenen van de jacht of schietsport door particulieren, vindt in beginsel geen politieke toetsing plaats en wordt vooral gekeken of de eigenaar gemachtigd is om het wapen in het land van bestemming te dragen. Een uitzondering wordt gevormd door zendingen van deze aard naar landen zoals Zimbabwe, waartegen een dermate strikt wapenembargo is afgekondigd, dat Nederland ook de doorvoer van losse wapens ten behoeve van de jacht of schietsport niet meer toestaat. Bij 13 zendingen gaat het om de doorvoer van patronen, magazijnen, traangasgranaten, signaalpatronen, pistolen, onderdelen van anti-tank-wapens, defecte en gerepareerde vliegtuigmotoren naar bestemmingen waarvoor overleg tussen de Minister van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken niet tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht leidde.

In 2 gevallen (traangasgranaten naar Oeganda en nachtzichtkijkers naar Rwanda) was dat wel het geval en werd vervolgens afgezien van doorvoer via Nederland. In alle gevallen betrof het goederen die voorkomen op de lijst militaire goederen.

12

Betekent het wel vermelden dat doorvoer door het Nederlands luchtruim zonder (aan-)landing vanwege praktische bezwaren buiten de vergunningplicht valt en vervoer door de Nederlandse territoriale wateren niet, dat in het geval van vaartuigen die bezwaren minder of niet gelden? Zo neen, wat is dan de reden dat vervoer door de lucht wel en over water niet genoemd wordt?

Het voorbeeld van doorvoer door het luchtruim werd het meest illustratief geacht om de praktische bezwaren te benadrukken. Niettemin gelden er ook gemeenschapsrechtelijke (zie het antwoord op vraag 10) en internationaalrechtelijke bezwaren met betrekking tot het vervoer dat slechts via Nederlandse territoriale wateren verloopt. Het Verdrag van Genève van 1958 inzake de territoriale wateren van kuststaten heeft het verlenen van het recht van vrije doorvaart door territoriale wateren tot een verdragsrechtelijke verplichting verheven.

13

Zijn er verschillen in het Nederlandse controleregime tussen doorvoer met overlading (transhipment) en zonder overlading (transit)? Zo ja, welke?

Neen.

14

Wat is de reden dat Luxemburg zo’n relatief hoog aantal militaire doorvoertransacties meldt?

In de brief aan de Kamer van 11 februari 2008, betreffende een vergelijking van de controle op doorvoer van militaire goederen in een zevental EU lidstaten, staat Luxemburg op de derde plaats wat betreft het aantal doorvoervergunningen c.q.meldingen in 2005. Nederland (1688) en Spanje (234) hadden een hoger aantal vergunningen en meldingen dan Luxemburg (232). Een specifieke reden voor het aantal militaire doorvoertransacties konden Luxemburgse autoriteiten niet geven. Wel lieten ze weten dat de herkomst en bestemming van de goederen veelal een EU- of NAVO-bondgenoot is.

15

Gaat het bij het niet controleren van doorvoer zonder overlading om alle doorvoer ongeacht de termijn dat de goederen in Luxemburg, Frankrijk en België zijn? Zo ja, bent u bekend met het «Overzicht doorvoerwetgeving EU lidstaten, Noorwegen en Canada», waar gesproken wordt over controle op alle doorvoer in Frankrijk die langer dan zes uur op een haven of vliegveld in Frankrijk verblijven? Is dit beleid sindsdien gewijzigd? Zo ja wanneer en met welke redenen? Klopt het dat in geval van het Verenigd Koninkrijk goederen wel gecontroleerd worden als ze langer dan 30 dagen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk verblijven, ook als het gaat om vervoer zonder overlading?

Het «Overzicht doorvoerwetgeving EU lidstaten, Noorwegen en Canada» is mij bekend. Het betreft een bijlage van de «Evaluatie doorvoerregeling militaire goederen», welke in april 2003 in opdracht van het Minister van Economische Zaken door het Bureau Van de Bunt werd opgesteld. Dit overzicht is in mei 2006 nog eens gepubliceerd als bijlage van het rapport «Onzichtbare handel» van OxfamNovib. Het overzicht is geheel gebaseerd op de uitkomst van een vragenronde die het Minister van Buitenlandse Zaken begin 2003 heeft gehouden bij de ambassades van de in het overzicht vermelde landen.

Het mag duidelijk zijn dat er meerdere verschillen zijn tussen de in dat overzicht van 2003 vermelde werkwijze ten aanzien van de doorvoer en de werkwijze zoals die voor een aantal landen beschreven wordt in de brief van 11 februari 2008. Het is niet uit te sluiten dat in één of meer van die landen gedurende dat tijdsbestek, net zoals in Nederland bijvoorbeeld op het gebied van de meldplicht is gebeurd, een aanpassing van de werkwijze heeft plaatsgevonden. Zeker zo aannemelijk is het echter dat een aantal van de verschillen te verklaren is doordat ten behoeve van de recente brief meerdere bronnen in de betrokken landen zelf geraadpleegd zijn, waardoor meer inzicht in de nuances verkregen werd.

Uit de informatie die aldus werd verkregen is het in elk geval duidelijk geworden dat in België geen termijn verbonden is aan de vrijstelling van controle voor doorvoer zonder overlading. Luxemburg en Frankrijk hebben geen termijnen genoemd, maar niet met zoveel woorden gesteld dat er dus ook geen termijnen van toepassing zijn. Een termijn van 30 dagen, aangevuld met de zinsnede «or such longer period as the Commissioners of Customs and Excise may permit» is in het Verenigd Koninkrijk als maximum doorlooptijd opgenomen in de «Open General Transhipment Licence» van 28 september 2005. Dat is een algemene vergunning die in beginsel voor een ieder beschikbaar is en die de doorvoer toestaat van bij uitvoer gecontroleerde goederen anders dan bepaalde goederen vermeld in een bijlage (schedule 1) naar bestemmingen anders dan bepaalde bestemmingen vermeld in een bijlage (schedule 2). De algemene vergunning biedt bovendien voor de uitgezonderde doorvoer (schedule 1 goederen naar schedule 2 bestemmingen) een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld indien bestemd voor missies van internationale organisaties zoals de NAVO, de VN of de OVSE) waaronder die doorvoer weer wel is toegestaan. Voor andere doorvoer van schedule 1 goederen naar schedule 2 bestemmingen is deze algemene vergunning dus niet beschikbaar en zal op individuele basis vastgesteld moeten worden of er een vergunningplicht bestaat. Hoewel dit niet is vast komen te staan, wordt aangenomen dat de voorwaarden vermeld in het overzicht van 2003 daarbij nog altijd een rol spelen en dat ook dan de termijn van 30 dagen met een mogelijkheid voor verlenging door de douane een rol speelt.

16

Kunt u de Kamer informeren over de formele positie van de EU en NAVO met betrekking tot landen die geen onderscheid maken tussen doorvoer van NAVO en niet-NAVO-lidstaten?

Het Verdrag van Londen dat op 19 juni 1951 door de NAVO-partners werd afgesloten kent een bepaling (artikel XI, paragraaf 13) waarmee de invoer, uitvoer èn doorvoer van «eigen» materieel over het grondgebied van een andere NAVO-partner in beginsel wordt vrijgesteld. Nationaal heeft Nederland dit beginsel neergelegd in de Vrijstellingsregeling militaire zendingen. Deze regeling beperkt zich dus tot het materieel dat in het bezit is van de strijdkrachten van NAVO-landen.

De Europese Commissie is in haar recente voorstel voor een richtlijn betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap helder over hoe zij staat tegenover doorvoervergunningen. In artikel 4, eerste lid, van de ontwerprichtlijn wordt een vergunningplicht voor de doorvoer van intra-communautaire zendingen ronduit verboden en uit overweging 8 is op te maken dat de Commissie ook niets ziet in een vergunningplicht voor doorvoer uit derde landen, zolang er met de betreffende defensiegerelateerde goederen in de Gemeenschap verder niets gebeurt.

17

Kunt u zich vinden in het uitgangspunt van de motie van de leden Van Velzen en Van Dam (Kamerstuknummer 22 054, nr. 134) dat de wapenexportcontrole zich dient te richten op de export van goederen naar gebieden waar we de betreffende wapens liever niet zien? Bent u ervan op de hoogte dat vrijwel alle landen hun eigen uitleg geven aan de wapenexportcontrole en dat dit vaak leidt tot situaties die Nederland onwenselijk vindt? Zo ja, is het dan niet beter de uitgaande doorvoer sterker te controleren om het Nederlandse beleid kracht bij te zetten?

Uit het feit dat het Minister van Buitenlandse Zaken het Minister van Economische Zaken niet adviseert omtrent uitvoer naar NAVO-bondgenoten, EU-partners en daaraan gelijkgestelde landen, blijkt dat de regering gedifferentieerde procedures hanteert. Ook onderkent Nederland dat er landen zijn die hun wapenexportcontroles op orde hebben en dezelfde hoge normen hanteren als Nederland. Indien transacties van militaire goederen door deze landen reeds aan hun deugdelijke wapenexportbeleid zijn getoetst, gaat Nederland deze toets niet nog eens over doen. De Nederlandse doorvoercontroles kunnen zich zodoende richten op zendingen die niet onder met Nederland vergelijkbare controles staan.

Uw mening dat alle landen hun eigen uitleg zouden geven aan de wapenexportcontrole, deelt de regering niet.

18

Is de aanwezigheid van de mainports de reden dat Nederland op het gebied van doorvoer niet de strengste controlewetgeving van de EU hanteert? Of zijn er nog andere redenen?

Dat Nederland een minder strenge doorvoercontrole zou kennen dan andere EU lidstaten, blijkt niet uit de vergelijking met het aantal doorvoertransacties dat in andere EU lidstaten aan een meld- of vergunningplicht onderworpen is. Wel is het zo dat regering, mede met het oog op het volume van de goederenstromen die het Nederlandse grondgebied aandoen, zeer zorgvuldig de effectiviteit en de belasting van controlemechanismen meeweegt bij instelling van door haar nodig geachte regelgeving.

19

Is de grote omvang van doorvoer van goederen via de Nederlandse mainports naast een hindernis niet ook een kans om een groot deel van de globale goederenstromen effectief te controleren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom bent u dan zo terughoudend?

Nederland loopt wereldwijd absoluut op kop met transparantie van het wapenexport- en wapendoorvoerbeleid. Nederland geeft dan ook uniek inzicht in de militaire goederen die via ons land worden doorgevoerd. Dat gezegd hebbende, heeft de regering niet de illusie dat Nederlandse beperkingen op de doorvoer van militaire goederen van doorslaggevende invloed zouden zijn op de daadwerkelijke leveranties van wapens.

20

Bent u bereid er bij de EU-landen op aan te dringen om een overzicht te verstrekken van doorvoer van militaire goederen (zoals Nederland doet in de maandoverzichten), doch minimaal te rapporteren hoeveel doorvoer zendingen via hun grondgebied plaatsvonden? Zo neen, waarom niet?

De regering is bereid dit onderwerp in de al eerder genoemde Brusselse werkgroep COARM aan de orde te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 1.

21

Bent u bereid om binnen de EU een studie op te zetten naar doorvoerbeleid van wapens en dual use goederen met het oog op het zoveel mogelijk harmoniseren van de regelgeving in de verschillende EU-lidstaten uitgaande van best practices? Zo neen, waarom niet?

Onderscheid moet worden gemaakt tussen militaire goederen en dual use goederen. Doorvoer van dual use goederen is niet vergunningplichtig of meldplichtig. In Europees verband wordt echter momenteel in het kader van een voorgenomen herziening van de Dual Use Verordening, Vo. (EG) nr. 1334/2000, bezien in hoeverre en op welke wijze doorvoer in de reikwijdte van een nieuwe verordening zou kunnen worden opgenomen. Hoewel het eigenlijk nog te vroeg is om vooruit te lopen op de uitkomsten van dat onderzoek en de daarop volgende beraadslagingen, zal dat waarschijnlijk uitmonden in het opnemen in de verordening van een mogelijkheid voor de lidstaten om op ad hoc basis een vergunningplicht in te stellen voor dual use doorvoertransacties die hun oorsprong buiten de Gemeenschap hebben.

Ten aanzien van transacties van militaire goederen streeft de regering er naar dat wereldwijd dezelfde hoge normen worden toegepast als in de EU alvorens een uitvoervergunning wordt afgegeven. De inzet is om dit te bereiken door een internationaal wapenhandelsverdrag, het Arms Trade Treaty, te realiseren. Dit heeft prioriteit boven mogelijke harmonisatie van het doorvoerbeleid van EU lidstaten.

22

Bent u bereid om er bij alle niet bij de EU aangesloten NAVO-landen op aan te dringen de gedragscode wapenuitvoer als gedragscode bij wapenexport te accepteren en juridisch bindend te verklaren aangezien de controle in deze landen voor Nederland afdoende is om controle niet over te doen? Zo neen, waarom niet?

Canada, Noorwegen en IJsland (alsook Kroatië) hebben zich officieel aangesloten bij de criteria en beginselen van de EU-Gedragscode. Noorwegen wisselt bovendien met de EU informatie uit ten aanzien van afgewezen vergunningaanvragen. Dat de genoemde landen de Gedragscode ook juridisch bindend verklaren acht de regering onnodig. Aandrang daartoe zou ook minimaal verwondering bij de partners wekken, aangezien de Gedragscode voor de EU zelf nog altijd niet juridisch bindend is. De reden daarvoor is uiteengezet in het verslag van de RAZEB van 11 en 12 december 2006 dat de Kamer eerder ontving.1


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Vacature (CDA), Van Gennip (CDA), De Rouwe (CDA), Ko°er Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
1

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2006–2007, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 889.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 21 501, nr. 719.

Naar boven