Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007-2008
KST114828
2007-2008
22 054
Wapenexportbeleid
Nr.
136
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 30 januari 2008
De vaste commissie voor Economische Zaken
en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 20 december 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris
Heemskerk van Economische Zaken en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken
over:
– wapenexportbeleid (22 054, nr. 126);
– wapenleveranties Israël (22 054,
nr. 130);
– vragen en antwoorden over het wapenexportbeleid
(22 054, nr. 133).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Van Velzen (SP) brengt naar voren
dat verleden jaar een kwart miljoen kleine wapens via Nederland op de Amerikaanse
markt terecht zijn gekomen. Dat is genoeg voor veel Columbines. Op de lijst
van leveranties staat ook de doorvoer van 160 000 kogelgeweren en toebehoren
uit Bulgarije naar de Verenigde Staten. Zij vraagt de staatssecretaris dat
uit te leggen.
Onlangs bleek dat de Nederlandse defensie-industrie tot de vijf belangrijkste
exporteurs van grote wapensystemen ter wereld behoren. Minder breed uitgemeten
is dat de Nederlandse overheid voor zichzelf een plaats in de top tien ambieert.
Het gaat dan om de verkoop van tweedehands marineschepen, pantservoertuigen,
tanks en F-16’s. Alles bij elkaar gaat het om een bedrag van 1,3 mld.
Mevrouw Van Velzen heeft daar op zich geen moeite mee, maar zij heeft wel
moeite met de bestemmingen. Nederland mag niet een wapenwedloop in andere
landen gaan opstoken. Zij wil ruim voordat er een contract getekend wordt,
weten welke wapens er verkocht worden, hoeveel wapens er op een bepaald systeem
zijn gemonteerd en aan wie en met welk doel ze geleverd worden. Het is op
dit punt belangrijk dat het parlement de regering vooraf kan controleren.
Welke regels gelden bij het doorverkopen van tweedehands wapens?
De levering aan Israël van onderdelen van Hawkraketten vindt mevrouw
Van Velzen niet in lijn met het zeer restrictieve wapenexportbeleid van Nederland.
Voor de industrie geldt een restrictief beleid, maar als de overheid aan wapenleveranties
kan verdienen, kan het opeens wel. Zij vindt dat de overheid het goede voorbeeld
moet geven en gewoon niet moet leveren aan de Israëlische
krijgsmacht. De wapendoorvoer naar Israël lijkt ook steeds groter te
worden. Nederland doet daar niets aan, want dat is de verantwoordelijkheid
van de VS, zo stelt de regering. Deze wapenstromen maken echter een farce
van het strenge Nederlandse wapenexportbeleid. Er staan een aantal goede voorstellen
in de nieuwe douanewet, maar 80% van de wapendoorvoer valt niet onder
de aanscherping van de douanewet. Het gaat dan om doorleveringen binnen de
EU en aan andere NAVO-landen. Daar zou ook een vergunningsplicht voor moeten
gelden.
Nederland levert niet alleen wapens aan Israël, het koopt daar ook
wapens en ondersteunt daarmee de Israëlische wapenindustrie. Nederland
bedingt bij wapeninkopen ook directe compensatie, waardoor meegewerkt wordt
aan producten van die Israëlische industrie. Toen de deal rond antitankraketten
werd gesloten, zijn duidelijke afspraken gemaakt over compensatieopdrachten.
Wat is de beleidslijn op dat punt?
Mevrouw Van Velzen vraagt de staatssecretaris de maandrapportages weer
op orde te brengen. Verder vraagt zij of de WOB-stukken over de export van
chemische producten in de jaren tachtig, die nu openbaar zijn, aan de Kamer
kunnen worden geleverd. Ten slotte vraagt zij de minister in te gaan op zijn
eerder gedane toezegging dat hij zou kijken of de Kamer inzage zou kunnen
krijgen in de FFCD (Full Final and Complete Disclosure).
De heer Aptroot (VVD) vindt niet dat er naar
een grote omvang van de Nederlandse wapenexport moet worden gestreefd, maar
hij vindt het ook niet erg als het in enig jaar veel is, aangezien het voor
een deel gaat om het afstoten van het eigen defensiematerieel. Hij vindt het
ook prima dat in 2006 onderdelen voor luchtafweersystemen aan Israël
zijn geleverd. Hij vindt het positief dat Nederland ervoor zorgt dat zo’n
land de mogelijkheid heeft zich tegen laffe aanvallen te beschermen.
De heer Aptroot is het eens met het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid.
Het mensenrechtencriterium is daarbij essentieel. De wapens mogen niet tegen
de eigen bevolking worden ingezet. Hij is blij dat er een EU-gedragscode is,
maar hij vraagt zich wel af wat de status daarvan is. Welke landen houden
zich daaraan? Is die code bindend?
Zo nee, wat kan Nederland dan doen om meer landen eraan te binden?
Ten slotte vraagt de heer Aptroot of de regering van plan is om het wapenembargo
tegen China te handhaven. Dat is een regime dat niet door de buurlanden wordt
bedreigd, maar dat in alle opzichten met foute dingen bezig is.
De heer Roland Kortenhorst (CDA) ziet de defensiegerelateerde
industrie als een welkome component van het Nederlandse bedrijfsleven. Ze
genereert veel banen en brengt veel innovatie met zich mee. Het heeft bovendien
een goede uitstraling op de kennisintensiviteit van de civiele industrie.
Er worden ook regelmatig producten geleverd die het proces om te komen tot
een goede rechtsorde in deze wereld, steunen.
Nederland speelt een actieve rol in de EU en in de VN om te komen tot
een verantwoord verkeer van wapensystemen. Nederland moet zich echter niet
isoleren van het internationale speelveld, maar daar juist mee samenwerken
om zo te bewerkstelligen dat verantwoord wordt omgegaan met deze producten.
Landen hebben echter het recht op verdediging en daarom staat de heer Kortenhorst
achter de levering van Hawkluchtverdedigingsraketten aan Israël.
De EU hanteert acht criteria op het gebied van de wapenexport. In hoeverre
houden de lidstaten zich aan die criteria? Hoe ver is men om tot een juridisch
bindende acceptatie van de EU-gedragscode binnen de hele EU te komen? Er zijn
verder initiatieven om te komen tot een VN-wapenhandelsverdrag. Een groep
van ongeveer 25 landen gaat de haalbaarheid van zo’n verdrag onderzoeken.
Wat doet Nederland om die landen maximaal te stimuleren om tot
een juridisch bindend VN-wapenhandelsverdrag te komen?
De heer Kortenhorst vindt het goed dat de European Defense Agency de vormgever
is van één Europese defensie-industrie. In het streven naar
een open, transparante defensiemarkt binnen Europa moet Nederland echter niet
de eigen deuren open zetten, terwijl andere landen protectionistisch omgaan
met de eigen defensie-industrie. Hij hoort graag van de staatssecretaris in
hoeverre Nederland gelijk op gaat met de rest.
Het JSF-project draait goed. Welk beleid wordt gevoerd om bijvoorbeeld
Maintenance Valley actief op de kaart te zetten, zodat Nederland dé
Europese onderhoudslocatie wordt voor al deze vliegtuigen? De heer Kortenhorst
vraagt verder of er gericht beleid is om actief een vergroting te bewerkstelligen
van de deelname van de Nederlandse industrie op, specifiek, de Amerikaanse
markt.
De heer Van Dam (PvdA) meent dat wapens nodig
zijn omdat fatsoenlijke landen zich moeten kunnen verdedigen tegen minder
fatsoenlijke landen en omdat fatsoenlijke regimes de orde moeten kunnen handhaven.
Wapenexport en wapenhandel is dan ook op zich legitiem, maar er is ook veel
wapenhandel die er niet aan bijdraagt dat fatsoenlijke landen zich kunnen
verdedigen. Daarom hanteert Nederland een vrij streng exportregime. Volgens
de criteria die worden gehanteerd in het wapenexportbeleid is de levering
van luchtafweersystemen aan Israël, acceptabel. Israël is echter
nog steeds formeel in oorlog met Syrië. Die luchtafweersystemen hebben
ook invloed op dat conflict. De regering heeft dat punt niet genoemd in de
brief, maar het is wel een complicerende factor.
De heer Van Dam heeft meer moeite met de levering van offensief materiaal
aan Israël. Dat is gebeurd ten tijde van de Libanonoorlog. Dat betrof
weliswaar geen levering van Nederland aan Israël, want het ging om doorvoer.
Er worden meer wapens doorgevoerd over Nederlands grondgebied naar landen
waar Nederland zelf geen wapens aan zou leveren, omdat het niet past binnen
het Nederlandse wapenexportbeleid. De heer Van Dam pleit er daarom voor te
werken met een ad hoc vergunningplicht. Dus alleen in die situaties dat sprake
is van wapendoorvoer naar landen waar Nederland zelf niet aan zou leveren.
Er komen nog steeds veel componenten die vanuit Nederland geleverd worden,
terecht in wapensystemen die vervolgens geleverd worden aan landen waar Nederland
zelf geen wapens aan zou leveren. De heer Van Dam zou graag zien dat ook voor
de levering van componenten een eindbestemmingsverklaring moet worden afgegeven,
maar daar is geen meerderheid voor in de Kamer. Hij vraagt daarom of geen
andere stappen kunnen worden gezet, die wel op een breed draagvlak kunnen
rekenen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn, bedrijven te verplichten om te
registreren waar hun componenten in terecht gaan komen. Als bedrijven dan
aangeven dat die componenten terecht gaan komen in systemen die in strijd
zouden zijn met het Nederlandse wapenexportbeleid, zou kunnen worden gewerkt
met een vergunningplicht.
Mevrouw Peters (GroenLinks) meent dat er sprake
is van twee nieuwe feiten: het nieuwe mensenrechtenbeleid en het nieuwe beleid
rond fragiele staten. Zij wil op dit punt een maximale coherentie in beleid
zien. Zij is niet van oordeel dat moet worden gestopt met wapenhandel, maar
wapens mogen niet terecht komen in landen waar mensenrechten worden geschonden
en waar ze misbruikt kunnen worden in conflicten. Zij ziet in het mensenrechtenbeleid
eerste aanknopingspunten voor die coherentie. De minister nodigt de Kamer
namelijk uit hem af te rekenen op resultaten van de Nederlandse inzet voor
de Arms Trade Treaty. Nederland gaat zich er dus actief voor inzetten dat
er zo’n treaty komt. Hoe gaat de minister de sceptici ten aanzien van
zo’n verdrag benaderen? Wil hij de Kamer op de hoogte houden van de
vorderingen?
Het proces van omzetting naar een gemeenschappelijke EU-gedragscode ligt
al twee jaar stil. Men stuit op tegenstand van Frankrijk. Wat gaat de minister
doen om ervoor te zorgen dat er toch een gemeenschappelijk standpunt komt?
Kan aan dat gemeenschappelijke standpunt ook als nieuw element worden toegevoegd
dat er een betere controle komt op de eindbestemming? Nu wordt dat overgelaten
aan de nationale regelingen, waardoor er verschil bestaat in controle en er
geen sprake is van een uniform EU-beleid.
De echte uitdaging voor coherentie ligt nationaal. In Nederland is het
debat tussen parlement en regering al lang gaande. Moties over doorvoervergunningen
en een striktere uitvoer stuiten echter steeds op verzet. Een mogelijke eerste
stap in het dichten van de kloof is dat de regering een brief stuurt aan de
Kamer, waarin in kaart wordt gebracht hoe andere landen omgaan met doorvoer
naar problematische landen. Wellicht kan de regering dan ook inventariseren
wie voor aanscherping is van het Nederlandse uitvoer- en doorvoerbeleid.
Moties over verplichte eindbestemmingsverklaringen van doorvoer van onderdelen
hebben het niet gehaald. De bilaterale MOU (Memorandum of Understanding) tussen
Nederland en Amerika zou echter een juridische basis kunnen bieden voor de
eis van Nederland dat een eindbestemmingsverklaring moet worden afgegeven
als Amerika overgaat tot het doorleveren van door Nederland geleverde wapencomponenten.
Er zou in die verklaring namelijk staan dat beide partijen toestemming moeten
geven voordat een van de partijen overgaat tot doorvoer.
De heer Graus (PVV) vindt wapenexport zeer
belangrijk. Op deze manier kan een bijdrage worden geleverd aan de veiligheid,
waar iedere wereldburger recht op heeft, en aan de bestrijding van terrorisme.
Verder levert de wapenexport een belangrijke bijdrage aan de economie. Het
mkb zou echter een groter aandeel moeten hebben bij de wapenfabricage en bij
de export. Wat mag het mkb in de komende jaren verwachten?
De heer Graus vraagt zich af hoe en door wie de acht criteria die de EU
hanteert getoetst en gecontroleerd gaan worden. Hij maakt zich zorgen over
de dual use en over de oncontroleerbare doorvoer met een mogelijke kans op
verkeerde en gevaarlijke end use. Welke sancties staan er op? Hij zou graag
zien dat er minimumstraffen voor komen.
Hoe wil het kabinet de bevoegdheid om te onderhandelen met derde landen
controleren? Er wordt namelijk gehandeld op basis van goed vertrouwen. Is
het niet naïef om daarvan uit te gaan in tijden van oorlog en terrorisme?
De gemeenschappelijke handelspolitiek behoort tot de exclusieve bevoegdheid
van de EU. Heeft Nederland genoeg body om te voorkomen dat de EU-lidstaten
met bepaalde landen handel drijven?
De heer Graus vindt een meldingsplicht geen goed idee. Hij is op zich
wel voor een administratieve lastenverlichting, maar dit gaat ten koste van
de nationale en internationale veiligheid en die moet boven alles gaan. Waarom
is er gekozen voor dit beperkte controlemiddel? Is de regering bereid om desnoods
bilateraal, dus los van de VN-resoluties, te komen tot een totaal wapenexportverbod
naar landen die dictatoriaal bestuurd worden of naar landen die zich direct
of indirect schuldig maken aan terroristische activiteiten of daar steun aan
verlenen?
Antwoord van de bewindslieden
De staatssecretaris merkt op dat er sprake
is van een aanscherping van het beleid, aangezien het onderscheid dat altijd
gehanteerd werd tussen de snelle en de langzame doorvoer – het ene had
een meldplicht en het andere een vergunningplicht – is vervallen en
er nu een vergunningplicht voor alles geldt. Er ligt een regeling voor bij
de Raad van State om op dat punt het doorvoerregime aan te passen. Die nieuwe
regeling gaat gelijk op met de nieuwe Algemene douanewet die naar verwachting
medio 2008 in werking zal treden. Nederland kan dan zelf een toetsing
verrichten van de doorvoerzendingen van niet-bondgenoten naar niet-bondgenoten.
Hij is nu in kaart aan het brengen hoe de andere Europese lidstaten hun doorvoercontrole
hebben geregeld. Hij hoopt dat hij voor 1 februari een brief hierover
aan de Kamer kan sturen.
Nederland kan niet eisen dat landen voorafgaand aan uitvoer van componenten
die uit Nederland afkomstig zijn, aan Nederland laten weten wat de eindbestemming
is. De staatssecretaris is wel bereid om in onderhandeling met bondgenoten
over materieelsamenwerking zich sterk te maken voor een consultatieplicht
voorafgaand aan een eventuele export naar derde landen.
In 2006 is voor meer dan 1 mld. aan uitvoervergunningen goedgekeurd. Dat
ligt boven het gemiddelde van de afgelopen tien jaar. Meestal zijn uitschieters
toe te schrijven aan het afstoten van overtollig materieel. In 2006 zijn er
echter ook vergunningen afgegeven met een omvangrijke waarde voor nieuwe opdrachten
voor de Nederlandse industrie. Dat leidt tot groei en tot werkgelegenheid.
Als dat streng gecontroleerd wordt, is dat goed.
De staatssecretaris sluit niet uit dat de staatssecretaris van Defensie,
misschien wat meer dan sommige van zijn collega’s, ook naar buitenlandse
aanbieders heeft gekeken. De markten van de andere landen gaan echter ook
langzaam maar zeker open. Dat is een ontwikkeling waar Nederland van kan profiteren.
Het ministerie van Economische Zaken heeft een aantal stimuleringsregelingen,
bijvoorbeeld op het terrein van generiek internationaal ondernemen. Er is
ook een innovatieregeling voor de scheepsbouw.
De maandstaten op de website lopen inderdaad enigszins achter. De ambtenaren
die deze maandstaten maken, zijn echter ook bezig met onderhandelingen in
internationale gremia, hebben te maken met allerlei WOB-verzoeken en met een
lange lijst van vragen van de Tweede Kamer. Dat heeft voorrang gehad op de
maandstaten. Ze komen er echter weer aan.
Bij de levering van Bulgarije aan de VS ging het om nieuwe wapens die
op de particuliere markt aangeboden worden.
De stukken op basis van WOB-verzoeken die vrij gegeven worden, komen standaard
op de website van het ministerie van Economische Zaken te staan. Dat geldt
dus ook voor de WOB-verzoeken naar aanleiding van de campagne tegen de wapenhandel.
De staatssecretaris is echter bereid, dergelijke stukken ook standaard naar
de Tweede Kamer te sturen. Dat beperkt hij dan wel tot WOB-verzoeken inzake
wapenexport.
Compensatieafspraken bij de aanschaf van antitankwapens in Israël
moesten niet leiden tot Nederlandse leveranties aan de Israëlische strijdkrachten.
Als er toegeleverd wordt aan de Israëlische industrie, moet duidelijk
zijn dat het eindproduct naar andere, voor het Nederlands beleid aanvaardbare
landen gaat.
De regering heeft uiteraard oog voor de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven
en de Nederlandse economie. Het economisch belang zal echter nooit prevaleren
boven het veiligheidsbelang of het belang van de internationale rechtsorde.
De minister vindt het te kort door de bocht
geformuleerd als wordt gezegd dat aan een aantal landen geen wapens zou mogen
worden geleverd, omdat daar mensenrechten worden geschonden. De Kamer heeft
bijvoorbeeld bij de uitzending van Nederlandse militairen naar Afghanistan
gevraagd om, gelet op de noodzaak om de Taliban en het terrorisme in de grensstreek
tussen Pakistan en Afghanistan afdoende te kunnen bestrijden, een exportvergunning
af te geven voor nachtzichtkijkers voor het Pakistaanse leger. Er waren zelfs
fracties die er een pleidooi voor hielden dat Nederland die gratis ter beschikking
zou stellen. Er kan dus niet zo maar worden gezegd: er mogen geen
wapens naar een land als Pakistan gaan.
Uiteraard gaat Nederland zeer zorgvuldig om met aanvragen voor leveranties
aan conflictgebieden. Conform de Europese afspraken met betrekking tot wapenexport
wordt iedere transactie op individuele basis getoetst. Daarbij speelt de eindgebruiker
en het eindgebruik van de goederen en de aard van de te exporteren goederen
een rol. Er moet nauwlettend op worden toegezien dat het te exporteren product
niet gebruikt zou kunnen worden voor schending van de mensenrechten. De EU-gedragscode
bepaalt ook dat moet worden gekeken of het materieel voor binnenlandse onderdrukking
kan worden gebruikt en of het aannemelijk is dat het product een andere bestemming
zou krijgen dan opgegeven, waardoor het risico bestaat van schending van de
mensenrechten. Dat moet zorgvuldig worden getoetst als het gaat om uitvoer
naar landen waar door de Verenigde Naties, de Raad van Europa of de Europese
Unie ernstige schendingen van mensenrechten zijn geconstateerd. Als je echter
zou verbieden dat er wapens gaan naar een land als Bangladesh, zou dat heel
vreemde consequenties hebben. Bangladesh is namelijk buitengewoon actief in
VN-vredesoperaties. Als er sprake is van een EU- of een VN-embargo en er sprake
zou zijn van een doorvoer die niet in lijn zou zijn met dat embargo, is er
de ad hoc vergunningsplicht. Dat geldt ook voor zendingen die afkomstig zijn
van een bondgenoot.
Juist door de EU-gedragscode zijn de EU-lidstaten de afgelopen jaren meer
naar elkaar toegegroeid. Dat komt omdat het beleid, ook het Nederlandse beleid,
voortdurend getoetst wordt aan dat van de EU-partners. De minister acht dat
van belang om de doelstellingen van Nederland te bereiken, maar er moet ook
sprake zijn van een level playing field. Binnen de afgesproken kaders moet
het ook voor het Nederlandse bedrijfsleven mogelijk zijn om voluit te concurreren
met bedrijven uit andere EU-lidstaten. Tegelijkertijd moet ervan kunnen worden
uitgegaan dat als Nederland op basis van de gedragscode een bepaalde export
niet toestaat, Duitsland of Frankrijk die ook niet zullen toestaan. Dat kan
worden bereikt door een systeem van notificatie en consultatie.
De minister blijft verdere harmonisatie van het wapenexportbeleid in de
EU nastreven. Dat doet hij door samen met de EU-partners uitwerking te geven
aan de nadere richtlijnen voor toepassing van de criteria. Die richtlijnen
zijn afgelopen juni voltooid en zijn opgenomen in de gebruikershandleiding
bij de EU-gedragscode. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het consultatiesysteem
over afgewezen vergunningen. Het eindresultaat van de consultaties zal aan
alle lidstaten worden meegedeeld. Dat zet ook meer druk op de andere landen
om ook tot een afwijzing te komen.
Hoewel er dus overeenstemming bestaat over de inhoudelijke wijzigingen
van de omzetting van de gedragscode in een gemeenschappelijk standpunt, stemt
Frankrijk er nog niet mee in de herziening definitief vast te stellen. Dat
heeft te maken met de besluitvorming over het wapenembargo voor China. Als
dat embargo er niet zou zijn, zou Frankrijk eerder geneigd zijn om een gemeenschappelijk
standpunt op dit punt te accepteren. De minister zet in op de vaststelling
van de herziene gedragscode inzake wapenexport. Dat moet naar zijn mening
de vorm krijgen van een juridisch bindend gemeenschappelijk standpunt.
De regering heeft zich meermalen ingezet en demarches uitgevoerd naar
een aantal belangrijke landen, zoals de grote wapenexporteurs, om hen te bewegen
voor de resolutie voor een internationaal wapenhandelsverdrag te stemmen.
Er is vanuit de EU een actieve lobby gevoerd om zoveel mogelijk landen ertoe
te bewegen voor te stemmen. Dat heeft succes gehad. Verder heeft Nederland
samen met het Verenigd Koninkrijk een seminar in Buenos Aires georganiseerd,
waar aan de Latijns-Amerikaanse landen een overzicht is gegeven van de diverse
wapenbeheersingsinitiatieven. Daarmee wilde men het draagvlak
voor dit internationale verdrag te vergroten.
Met een VN-resolutie die door 153 landen is aanvaard en met een grote
respons op het verzoek van de secretaris-generaal van de VN voor de visie
van de lidstaten op de haalbaarheid van zo’n verdrag, is de kans dat
het op termijn daadwerkelijk tot een verdrag kan komen, aanzienlijk. De vraag
is nog wel of alle belangrijke wapenleverende landen daaraan mee zullen doen.
Dat bepaalt uiteindelijk toch de toegevoegde waarde van zo’n verdrag.
Er moet echter nog wel een enorme inspanning worden geleverd om landen als
de Verenigde Staten en een aantal andere sceptische landen te bewegen om partij
bij dit verdrag te worden. De minister vindt het echter winst dat alle EU-lidstaten
meedoen.
Het FFCD-rapport is door de VN van het label «vertrouwelijk»
voorzien. Hij kan dat dus niet ter inzage aan de Kamer doen toekomen. Het
is aan de VN om te besluiten over de wijze waarop daarvan kennis genomen zou
kunnen worden door anderen dan degenen aan wie het gericht is.
Er zijn door Nederland luchtafweerraketten geleverd aan Israël. Gezien
de expliciete doelstelling van Iran, die bezig is met de ontwikkeling van
aanvalsraketsystemen, om Israël te vernietigen, is er sprake van een
legitieme veiligheidsbehoefte. Het is ook legitiem dat Israël zich wil
verdedigen tegen de raketten die vanuit Gaza afgevuurd worden richting Israël.
Juist omdat het een defensief systeem is, is er geen sprake van een negatieve
invloed op de veiligheidssituatie in de regio. Integendeel, de veiligheidssituatie
zou daardoor kunnen worden verbeterd. De stelling wordt ook niet gehanteerd
dat dit soort leveringen nooit zouden mogen plaatsvinden als er sprake is
van een conflict.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Van Velzen (SP) vindt het jammer dat
de 80% van de doorvoer die zij graag gecontroleerd zou zien niet onder
de nieuwe douanewet valt. Verder wil zij graag weten wat het beleid voor leveranties
aan Israël is. Ten slotte vraagt zij de minister om te bemiddelen om
het FFCD-rapport toch ter vertrouwelijke inzage naar de Kamer te laten komen.
De heer Roland Kortenhorst (CDA) zou het goed
vinden als voor aankoop van defensiematerieel eerst in Nederland wordt gekeken.
Hij zou verder graag zien dat de Amerikanen als het gaat om systemen ook kijkt
naar Nederland. De Nederlandse systemen zijn militair technisch namelijk uitstekend.
Maar in Amerika heeft met de Buy American act.
Het is de heer Van Dam (PvdA) bekend dat er
een ad hoc vergunningplicht is voor doorvoer, ook vanuit of naar bondgenoten.
Het gaat er echter om dat die ook wordt toegepast, bijvoorbeeld als sprake
is van doorvoer naar een van de landen die in Nederland in aanmerking komen
voor vergunningplicht. Verder zou hij graag een brief krijgen van de staatssecretaris,
waarin hij uitlegt hoe het precies zit met de consultatieplicht met betrekking
tot Nederlandse componenten.
Nederland levert veel wapens aan Venezuela. De heer Van Dam wil graag
van de minister horen of de dreigingen van president Chávez in de richting
van de Nederlandse Antillen serieus genomen moeten worden. De minister lijkt
die niet serieus te nemen, aangezien er nog steeds wapens geleverd worden
aan Venezuela.
Mevrouw Peters (GroenLinks) verschilt van
mening met de regering over hoe veilig het is om wapens te leveren aan legers
met een dubieus track record. De kans dat die wapens worden misbruikt is groot
en het overige handelen door het leger wordt er mogelijk door gelegitimeerd.
Het heeft dan ook haar voorkeur om geen wapens te leveren aan fragiele staten.
De staatssecretaris merkt op dat Defensie
een buitengewoon kritische klant is. Dat houdt de Nederlandse industrie scherp
en draagt daarmee bij aan het exportbeleid. Defensie koopt echter ook wel
eens materieel buiten Nederland. Steeds meer landen gaan dat doen. Dat draagt
dan weer bij aan de Nederlandse exportkansen.
In de brief die de staatssecretaris heeft toegezegd over de aanpak van
EU-lidstaten op het punt de doorvoer, zal hij ook ingaan op de vraag van de
heer Van Dam over de consultatieplicht en op de extraterritoriale werking
van de Nederlandse vergunningplicht voor Nederlandse makelaars in het buitenland.
De minister zal nog kijken welke mogelijkheden
er zijn om het FFCD-rapport ter vertrouwelijke inzage naar de Kamer te krijgen.
Hij verwacht daar echter niet veel van. De VN heeft namelijk bepaald dat het
niet ter inzage mag worden gelegd.
De voorganger van de minister heeft een aantal vergunningen afgegeven
voor wapenexport naar Venezuela en hij heeft een aantal toezeggingen gedaan.
De minister hecht eraan een betrouwbare overheid te zijn. Als er in het verleden
afspraken zijn gemaakt, gaat hij die niet zomaar doorkruizen. Hij is wel kritisch
als het gaat om de rol die Venezuela speelt in de regio. Hij heeft echter
niet aan eerder afgegeven vergunningen en gewekte verwachtingen willen tornen.
Vergunningaanvragen voor nieuwe transacties zal hij echter wel terughoudend
tegemoet treden.
Het enige goedkeurend effect dat uitgaat van het leveren van wapens aan
bijvoorbeeld Bangladesh, waarmee men in staat wordt gesteld om deel te nemen
aan VN-vredesoperaties, is het goedkeurende effect richting vredesoperatie.
Hetzelfde geldt voor Afrikaanse landen die ook deelnemen aan allerlei operaties
die daar onder de VN-vlag plaatsvinden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Kraneveldt-van der Veen
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Ormel
Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,
De Veth
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks),
Ten Hoopen (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter,
Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA),
Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter,
Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van
den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink
(PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Duyvendak
(GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya
(D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD),
Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich
(CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV),
Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens
(PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter,
Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom
(PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang
(SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66),
ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks),
Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA),
Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Haverkamp (CDA), Roland Kortenhorst (CDA),
Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA),
Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith
(VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66),
Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GroenLinks), Gesthuizen (SP), Samsom
(PvdA) en Ouwehand (PvdD).