22 054
Wapenexportbeleid

nr. 136
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 januari 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken22 hebben op 20 december 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken over:

– wapenexportbeleid (22 054, nr. 126);

– wapenleveranties Israël (22 054, nr. 130);

– vragen en antwoorden over het wapenexportbeleid (22 054, nr. 133).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Velzen (SP) brengt naar voren dat verleden jaar een kwart miljoen kleine wapens via Nederland op de Amerikaanse markt terecht zijn gekomen. Dat is genoeg voor veel Columbines. Op de lijst van leveranties staat ook de doorvoer van 160 000 kogelgeweren en toebehoren uit Bulgarije naar de Verenigde Staten. Zij vraagt de staatssecretaris dat uit te leggen.

Onlangs bleek dat de Nederlandse defensie-industrie tot de vijf belangrijkste exporteurs van grote wapensystemen ter wereld behoren. Minder breed uitgemeten is dat de Nederlandse overheid voor zichzelf een plaats in de top tien ambieert. Het gaat dan om de verkoop van tweedehands marineschepen, pantservoertuigen, tanks en F-16’s. Alles bij elkaar gaat het om een bedrag van 1,3 mld. Mevrouw Van Velzen heeft daar op zich geen moeite mee, maar zij heeft wel moeite met de bestemmingen. Nederland mag niet een wapenwedloop in andere landen gaan opstoken. Zij wil ruim voordat er een contract getekend wordt, weten welke wapens er verkocht worden, hoeveel wapens er op een bepaald systeem zijn gemonteerd en aan wie en met welk doel ze geleverd worden. Het is op dit punt belangrijk dat het parlement de regering vooraf kan controleren. Welke regels gelden bij het doorverkopen van tweedehands wapens?

De levering aan Israël van onderdelen van Hawkraketten vindt mevrouw Van Velzen niet in lijn met het zeer restrictieve wapenexportbeleid van Nederland. Voor de industrie geldt een restrictief beleid, maar als de overheid aan wapenleveranties kan verdienen, kan het opeens wel. Zij vindt dat de overheid het goede voorbeeld moet geven en gewoon niet moet leveren aan de Israëlische krijgsmacht. De wapendoorvoer naar Israël lijkt ook steeds groter te worden. Nederland doet daar niets aan, want dat is de verantwoordelijkheid van de VS, zo stelt de regering. Deze wapenstromen maken echter een farce van het strenge Nederlandse wapenexportbeleid. Er staan een aantal goede voorstellen in de nieuwe douanewet, maar 80% van de wapendoorvoer valt niet onder de aanscherping van de douanewet. Het gaat dan om doorleveringen binnen de EU en aan andere NAVO-landen. Daar zou ook een vergunningsplicht voor moeten gelden.

Nederland levert niet alleen wapens aan Israël, het koopt daar ook wapens en ondersteunt daarmee de Israëlische wapenindustrie. Nederland bedingt bij wapeninkopen ook directe compensatie, waardoor meegewerkt wordt aan producten van die Israëlische industrie. Toen de deal rond antitankraketten werd gesloten, zijn duidelijke afspraken gemaakt over compensatieopdrachten. Wat is de beleidslijn op dat punt?

Mevrouw Van Velzen vraagt de staatssecretaris de maandrapportages weer op orde te brengen. Verder vraagt zij of de WOB-stukken over de export van chemische producten in de jaren tachtig, die nu openbaar zijn, aan de Kamer kunnen worden geleverd. Ten slotte vraagt zij de minister in te gaan op zijn eerder gedane toezegging dat hij zou kijken of de Kamer inzage zou kunnen krijgen in de FFCD (Full Final and Complete Disclosure).

De heer Aptroot (VVD) vindt niet dat er naar een grote omvang van de Nederlandse wapenexport moet worden gestreefd, maar hij vindt het ook niet erg als het in enig jaar veel is, aangezien het voor een deel gaat om het afstoten van het eigen defensiematerieel. Hij vindt het ook prima dat in 2006 onderdelen voor luchtafweersystemen aan Israël zijn geleverd. Hij vindt het positief dat Nederland ervoor zorgt dat zo’n land de mogelijkheid heeft zich tegen laffe aanvallen te beschermen.

De heer Aptroot is het eens met het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid. Het mensenrechtencriterium is daarbij essentieel. De wapens mogen niet tegen de eigen bevolking worden ingezet. Hij is blij dat er een EU-gedragscode is, maar hij vraagt zich wel af wat de status daarvan is. Welke landen houden zich daaraan? Is die code bindend?

Zo nee, wat kan Nederland dan doen om meer landen eraan te binden?

Ten slotte vraagt de heer Aptroot of de regering van plan is om het wapenembargo tegen China te handhaven. Dat is een regime dat niet door de buurlanden wordt bedreigd, maar dat in alle opzichten met foute dingen bezig is.

De heer Roland Kortenhorst (CDA) ziet de defensiegerelateerde industrie als een welkome component van het Nederlandse bedrijfsleven. Ze genereert veel banen en brengt veel innovatie met zich mee. Het heeft bovendien een goede uitstraling op de kennisintensiviteit van de civiele industrie. Er worden ook regelmatig producten geleverd die het proces om te komen tot een goede rechtsorde in deze wereld, steunen.

Nederland speelt een actieve rol in de EU en in de VN om te komen tot een verantwoord verkeer van wapensystemen. Nederland moet zich echter niet isoleren van het internationale speelveld, maar daar juist mee samenwerken om zo te bewerkstelligen dat verantwoord wordt omgegaan met deze producten. Landen hebben echter het recht op verdediging en daarom staat de heer Kortenhorst achter de levering van Hawkluchtverdedigingsraketten aan Israël.

De EU hanteert acht criteria op het gebied van de wapenexport. In hoeverre houden de lidstaten zich aan die criteria? Hoe ver is men om tot een juridisch bindende acceptatie van de EU-gedragscode binnen de hele EU te komen? Er zijn verder initiatieven om te komen tot een VN-wapenhandelsverdrag. Een groep van ongeveer 25 landen gaat de haalbaarheid van zo’n verdrag onderzoeken. Wat doet Nederland om die landen maximaal te stimuleren om tot een juridisch bindend VN-wapenhandelsverdrag te komen?

De heer Kortenhorst vindt het goed dat de European Defense Agency de vormgever is van één Europese defensie-industrie. In het streven naar een open, transparante defensiemarkt binnen Europa moet Nederland echter niet de eigen deuren open zetten, terwijl andere landen protectionistisch omgaan met de eigen defensie-industrie. Hij hoort graag van de staatssecretaris in hoeverre Nederland gelijk op gaat met de rest.

Het JSF-project draait goed. Welk beleid wordt gevoerd om bijvoorbeeld Maintenance Valley actief op de kaart te zetten, zodat Nederland dé Europese onderhoudslocatie wordt voor al deze vliegtuigen? De heer Kortenhorst vraagt verder of er gericht beleid is om actief een vergroting te bewerkstelligen van de deelname van de Nederlandse industrie op, specifiek, de Amerikaanse markt.

De heer Van Dam (PvdA) meent dat wapens nodig zijn omdat fatsoenlijke landen zich moeten kunnen verdedigen tegen minder fatsoenlijke landen en omdat fatsoenlijke regimes de orde moeten kunnen handhaven. Wapenexport en wapenhandel is dan ook op zich legitiem, maar er is ook veel wapenhandel die er niet aan bijdraagt dat fatsoenlijke landen zich kunnen verdedigen. Daarom hanteert Nederland een vrij streng exportregime. Volgens de criteria die worden gehanteerd in het wapenexportbeleid is de levering van luchtafweersystemen aan Israël, acceptabel. Israël is echter nog steeds formeel in oorlog met Syrië. Die luchtafweersystemen hebben ook invloed op dat conflict. De regering heeft dat punt niet genoemd in de brief, maar het is wel een complicerende factor.

De heer Van Dam heeft meer moeite met de levering van offensief materiaal aan Israël. Dat is gebeurd ten tijde van de Libanonoorlog. Dat betrof weliswaar geen levering van Nederland aan Israël, want het ging om doorvoer. Er worden meer wapens doorgevoerd over Nederlands grondgebied naar landen waar Nederland zelf geen wapens aan zou leveren, omdat het niet past binnen het Nederlandse wapenexportbeleid. De heer Van Dam pleit er daarom voor te werken met een ad hoc vergunningplicht. Dus alleen in die situaties dat sprake is van wapendoorvoer naar landen waar Nederland zelf niet aan zou leveren.

Er komen nog steeds veel componenten die vanuit Nederland geleverd worden, terecht in wapensystemen die vervolgens geleverd worden aan landen waar Nederland zelf geen wapens aan zou leveren. De heer Van Dam zou graag zien dat ook voor de levering van componenten een eindbestemmingsverklaring moet worden afgegeven, maar daar is geen meerderheid voor in de Kamer. Hij vraagt daarom of geen andere stappen kunnen worden gezet, die wel op een breed draagvlak kunnen rekenen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn, bedrijven te verplichten om te registreren waar hun componenten in terecht gaan komen. Als bedrijven dan aangeven dat die componenten terecht gaan komen in systemen die in strijd zouden zijn met het Nederlandse wapenexportbeleid, zou kunnen worden gewerkt met een vergunningplicht.

Mevrouw Peters (GroenLinks) meent dat er sprake is van twee nieuwe feiten: het nieuwe mensenrechtenbeleid en het nieuwe beleid rond fragiele staten. Zij wil op dit punt een maximale coherentie in beleid zien. Zij is niet van oordeel dat moet worden gestopt met wapenhandel, maar wapens mogen niet terecht komen in landen waar mensenrechten worden geschonden en waar ze misbruikt kunnen worden in conflicten. Zij ziet in het mensenrechtenbeleid eerste aanknopingspunten voor die coherentie. De minister nodigt de Kamer namelijk uit hem af te rekenen op resultaten van de Nederlandse inzet voor de Arms Trade Treaty. Nederland gaat zich er dus actief voor inzetten dat er zo’n treaty komt. Hoe gaat de minister de sceptici ten aanzien van zo’n verdrag benaderen? Wil hij de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen?

Het proces van omzetting naar een gemeenschappelijke EU-gedragscode ligt al twee jaar stil. Men stuit op tegenstand van Frankrijk. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat er toch een gemeenschappelijk standpunt komt? Kan aan dat gemeenschappelijke standpunt ook als nieuw element worden toegevoegd dat er een betere controle komt op de eindbestemming? Nu wordt dat overgelaten aan de nationale regelingen, waardoor er verschil bestaat in controle en er geen sprake is van een uniform EU-beleid.

De echte uitdaging voor coherentie ligt nationaal. In Nederland is het debat tussen parlement en regering al lang gaande. Moties over doorvoervergunningen en een striktere uitvoer stuiten echter steeds op verzet. Een mogelijke eerste stap in het dichten van de kloof is dat de regering een brief stuurt aan de Kamer, waarin in kaart wordt gebracht hoe andere landen omgaan met doorvoer naar problematische landen. Wellicht kan de regering dan ook inventariseren wie voor aanscherping is van het Nederlandse uitvoer- en doorvoerbeleid.

Moties over verplichte eindbestemmingsverklaringen van doorvoer van onderdelen hebben het niet gehaald. De bilaterale MOU (Memorandum of Understanding) tussen Nederland en Amerika zou echter een juridische basis kunnen bieden voor de eis van Nederland dat een eindbestemmingsverklaring moet worden afgegeven als Amerika overgaat tot het doorleveren van door Nederland geleverde wapencomponenten. Er zou in die verklaring namelijk staan dat beide partijen toestemming moeten geven voordat een van de partijen overgaat tot doorvoer.

De heer Graus (PVV) vindt wapenexport zeer belangrijk. Op deze manier kan een bijdrage worden geleverd aan de veiligheid, waar iedere wereldburger recht op heeft, en aan de bestrijding van terrorisme. Verder levert de wapenexport een belangrijke bijdrage aan de economie. Het mkb zou echter een groter aandeel moeten hebben bij de wapenfabricage en bij de export. Wat mag het mkb in de komende jaren verwachten?

De heer Graus vraagt zich af hoe en door wie de acht criteria die de EU hanteert getoetst en gecontroleerd gaan worden. Hij maakt zich zorgen over de dual use en over de oncontroleerbare doorvoer met een mogelijke kans op verkeerde en gevaarlijke end use. Welke sancties staan er op? Hij zou graag zien dat er minimumstraffen voor komen.

Hoe wil het kabinet de bevoegdheid om te onderhandelen met derde landen controleren? Er wordt namelijk gehandeld op basis van goed vertrouwen. Is het niet naïef om daarvan uit te gaan in tijden van oorlog en terrorisme? De gemeenschappelijke handelspolitiek behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de EU. Heeft Nederland genoeg body om te voorkomen dat de EU-lidstaten met bepaalde landen handel drijven?

De heer Graus vindt een meldingsplicht geen goed idee. Hij is op zich wel voor een administratieve lastenverlichting, maar dit gaat ten koste van de nationale en internationale veiligheid en die moet boven alles gaan. Waarom is er gekozen voor dit beperkte controlemiddel? Is de regering bereid om desnoods bilateraal, dus los van de VN-resoluties, te komen tot een totaal wapenexportverbod naar landen die dictatoriaal bestuurd worden of naar landen die zich direct of indirect schuldig maken aan terroristische activiteiten of daar steun aan verlenen?

Antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris merkt op dat er sprake is van een aanscherping van het beleid, aangezien het onderscheid dat altijd gehanteerd werd tussen de snelle en de langzame doorvoer – het ene had een meldplicht en het andere een vergunningplicht – is vervallen en er nu een vergunningplicht voor alles geldt. Er ligt een regeling voor bij de Raad van State om op dat punt het doorvoerregime aan te passen. Die nieuwe regeling gaat gelijk op met de nieuwe Algemene douanewet die naar verwachting medio 2008 in werking zal treden. Nederland kan dan zelf een toetsing verrichten van de doorvoerzendingen van niet-bondgenoten naar niet-bondgenoten. Hij is nu in kaart aan het brengen hoe de andere Europese lidstaten hun doorvoercontrole hebben geregeld. Hij hoopt dat hij voor 1 februari een brief hierover aan de Kamer kan sturen.

Nederland kan niet eisen dat landen voorafgaand aan uitvoer van componenten die uit Nederland afkomstig zijn, aan Nederland laten weten wat de eindbestemming is. De staatssecretaris is wel bereid om in onderhandeling met bondgenoten over materieelsamenwerking zich sterk te maken voor een consultatieplicht voorafgaand aan een eventuele export naar derde landen.

In 2006 is voor meer dan 1 mld. aan uitvoervergunningen goedgekeurd. Dat ligt boven het gemiddelde van de afgelopen tien jaar. Meestal zijn uitschieters toe te schrijven aan het afstoten van overtollig materieel. In 2006 zijn er echter ook vergunningen afgegeven met een omvangrijke waarde voor nieuwe opdrachten voor de Nederlandse industrie. Dat leidt tot groei en tot werkgelegenheid. Als dat streng gecontroleerd wordt, is dat goed.

De staatssecretaris sluit niet uit dat de staatssecretaris van Defensie, misschien wat meer dan sommige van zijn collega’s, ook naar buitenlandse aanbieders heeft gekeken. De markten van de andere landen gaan echter ook langzaam maar zeker open. Dat is een ontwikkeling waar Nederland van kan profiteren. Het ministerie van Economische Zaken heeft een aantal stimuleringsregelingen, bijvoorbeeld op het terrein van generiek internationaal ondernemen. Er is ook een innovatieregeling voor de scheepsbouw.

De maandstaten op de website lopen inderdaad enigszins achter. De ambtenaren die deze maandstaten maken, zijn echter ook bezig met onderhandelingen in internationale gremia, hebben te maken met allerlei WOB-verzoeken en met een lange lijst van vragen van de Tweede Kamer. Dat heeft voorrang gehad op de maandstaten. Ze komen er echter weer aan.

Bij de levering van Bulgarije aan de VS ging het om nieuwe wapens die op de particuliere markt aangeboden worden.

De stukken op basis van WOB-verzoeken die vrij gegeven worden, komen standaard op de website van het ministerie van Economische Zaken te staan. Dat geldt dus ook voor de WOB-verzoeken naar aanleiding van de campagne tegen de wapenhandel. De staatssecretaris is echter bereid, dergelijke stukken ook standaard naar de Tweede Kamer te sturen. Dat beperkt hij dan wel tot WOB-verzoeken inzake wapenexport.

Compensatieafspraken bij de aanschaf van antitankwapens in Israël moesten niet leiden tot Nederlandse leveranties aan de Israëlische strijdkrachten. Als er toegeleverd wordt aan de Israëlische industrie, moet duidelijk zijn dat het eindproduct naar andere, voor het Nederlands beleid aanvaardbare landen gaat.

De regering heeft uiteraard oog voor de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse economie. Het economisch belang zal echter nooit prevaleren boven het veiligheidsbelang of het belang van de internationale rechtsorde.

De minister vindt het te kort door de bocht geformuleerd als wordt gezegd dat aan een aantal landen geen wapens zou mogen worden geleverd, omdat daar mensenrechten worden geschonden. De Kamer heeft bijvoorbeeld bij de uitzending van Nederlandse militairen naar Afghanistan gevraagd om, gelet op de noodzaak om de Taliban en het terrorisme in de grensstreek tussen Pakistan en Afghanistan afdoende te kunnen bestrijden, een exportvergunning af te geven voor nachtzichtkijkers voor het Pakistaanse leger. Er waren zelfs fracties die er een pleidooi voor hielden dat Nederland die gratis ter beschikking zou stellen. Er kan dus niet zo maar worden gezegd: er mogen geen wapens naar een land als Pakistan gaan.

Uiteraard gaat Nederland zeer zorgvuldig om met aanvragen voor leveranties aan conflictgebieden. Conform de Europese afspraken met betrekking tot wapenexport wordt iedere transactie op individuele basis getoetst. Daarbij speelt de eindgebruiker en het eindgebruik van de goederen en de aard van de te exporteren goederen een rol. Er moet nauwlettend op worden toegezien dat het te exporteren product niet gebruikt zou kunnen worden voor schending van de mensenrechten. De EU-gedragscode bepaalt ook dat moet worden gekeken of het materieel voor binnenlandse onderdrukking kan worden gebruikt en of het aannemelijk is dat het product een andere bestemming zou krijgen dan opgegeven, waardoor het risico bestaat van schending van de mensenrechten. Dat moet zorgvuldig worden getoetst als het gaat om uitvoer naar landen waar door de Verenigde Naties, de Raad van Europa of de Europese Unie ernstige schendingen van mensenrechten zijn geconstateerd. Als je echter zou verbieden dat er wapens gaan naar een land als Bangladesh, zou dat heel vreemde consequenties hebben. Bangladesh is namelijk buitengewoon actief in VN-vredesoperaties. Als er sprake is van een EU- of een VN-embargo en er sprake zou zijn van een doorvoer die niet in lijn zou zijn met dat embargo, is er de ad hoc vergunningsplicht. Dat geldt ook voor zendingen die afkomstig zijn van een bondgenoot.

Juist door de EU-gedragscode zijn de EU-lidstaten de afgelopen jaren meer naar elkaar toegegroeid. Dat komt omdat het beleid, ook het Nederlandse beleid, voortdurend getoetst wordt aan dat van de EU-partners. De minister acht dat van belang om de doelstellingen van Nederland te bereiken, maar er moet ook sprake zijn van een level playing field. Binnen de afgesproken kaders moet het ook voor het Nederlandse bedrijfsleven mogelijk zijn om voluit te concurreren met bedrijven uit andere EU-lidstaten. Tegelijkertijd moet ervan kunnen worden uitgegaan dat als Nederland op basis van de gedragscode een bepaalde export niet toestaat, Duitsland of Frankrijk die ook niet zullen toestaan. Dat kan worden bereikt door een systeem van notificatie en consultatie.

De minister blijft verdere harmonisatie van het wapenexportbeleid in de EU nastreven. Dat doet hij door samen met de EU-partners uitwerking te geven aan de nadere richtlijnen voor toepassing van de criteria. Die richtlijnen zijn afgelopen juni voltooid en zijn opgenomen in de gebruikershandleiding bij de EU-gedragscode. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het consultatiesysteem over afgewezen vergunningen. Het eindresultaat van de consultaties zal aan alle lidstaten worden meegedeeld. Dat zet ook meer druk op de andere landen om ook tot een afwijzing te komen.

Hoewel er dus overeenstemming bestaat over de inhoudelijke wijzigingen van de omzetting van de gedragscode in een gemeenschappelijk standpunt, stemt Frankrijk er nog niet mee in de herziening definitief vast te stellen. Dat heeft te maken met de besluitvorming over het wapenembargo voor China. Als dat embargo er niet zou zijn, zou Frankrijk eerder geneigd zijn om een gemeenschappelijk standpunt op dit punt te accepteren. De minister zet in op de vaststelling van de herziene gedragscode inzake wapenexport. Dat moet naar zijn mening de vorm krijgen van een juridisch bindend gemeenschappelijk standpunt.

De regering heeft zich meermalen ingezet en demarches uitgevoerd naar een aantal belangrijke landen, zoals de grote wapenexporteurs, om hen te bewegen voor de resolutie voor een internationaal wapenhandelsverdrag te stemmen. Er is vanuit de EU een actieve lobby gevoerd om zoveel mogelijk landen ertoe te bewegen voor te stemmen. Dat heeft succes gehad. Verder heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk een seminar in Buenos Aires georganiseerd, waar aan de Latijns-Amerikaanse landen een overzicht is gegeven van de diverse wapenbeheersingsinitiatieven. Daarmee wilde men het draagvlak voor dit internationale verdrag te vergroten.

Met een VN-resolutie die door 153 landen is aanvaard en met een grote respons op het verzoek van de secretaris-generaal van de VN voor de visie van de lidstaten op de haalbaarheid van zo’n verdrag, is de kans dat het op termijn daadwerkelijk tot een verdrag kan komen, aanzienlijk. De vraag is nog wel of alle belangrijke wapenleverende landen daaraan mee zullen doen. Dat bepaalt uiteindelijk toch de toegevoegde waarde van zo’n verdrag. Er moet echter nog wel een enorme inspanning worden geleverd om landen als de Verenigde Staten en een aantal andere sceptische landen te bewegen om partij bij dit verdrag te worden. De minister vindt het echter winst dat alle EU-lidstaten meedoen.

Het FFCD-rapport is door de VN van het label «vertrouwelijk» voorzien. Hij kan dat dus niet ter inzage aan de Kamer doen toekomen. Het is aan de VN om te besluiten over de wijze waarop daarvan kennis genomen zou kunnen worden door anderen dan degenen aan wie het gericht is.

Er zijn door Nederland luchtafweerraketten geleverd aan Israël. Gezien de expliciete doelstelling van Iran, die bezig is met de ontwikkeling van aanvalsraketsystemen, om Israël te vernietigen, is er sprake van een legitieme veiligheidsbehoefte. Het is ook legitiem dat Israël zich wil verdedigen tegen de raketten die vanuit Gaza afgevuurd worden richting Israël. Juist omdat het een defensief systeem is, is er geen sprake van een negatieve invloed op de veiligheidssituatie in de regio. Integendeel, de veiligheidssituatie zou daardoor kunnen worden verbeterd. De stelling wordt ook niet gehanteerd dat dit soort leveringen nooit zouden mogen plaatsvinden als er sprake is van een conflict.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Velzen (SP) vindt het jammer dat de 80% van de doorvoer die zij graag gecontroleerd zou zien niet onder de nieuwe douanewet valt. Verder wil zij graag weten wat het beleid voor leveranties aan Israël is. Ten slotte vraagt zij de minister om te bemiddelen om het FFCD-rapport toch ter vertrouwelijke inzage naar de Kamer te laten komen.

De heer Roland Kortenhorst (CDA) zou het goed vinden als voor aankoop van defensiematerieel eerst in Nederland wordt gekeken. Hij zou verder graag zien dat de Amerikanen als het gaat om systemen ook kijkt naar Nederland. De Nederlandse systemen zijn militair technisch namelijk uitstekend. Maar in Amerika heeft met de Buy American act.

Het is de heer Van Dam (PvdA) bekend dat er een ad hoc vergunningplicht is voor doorvoer, ook vanuit of naar bondgenoten. Het gaat er echter om dat die ook wordt toegepast, bijvoorbeeld als sprake is van doorvoer naar een van de landen die in Nederland in aanmerking komen voor vergunningplicht. Verder zou hij graag een brief krijgen van de staatssecretaris, waarin hij uitlegt hoe het precies zit met de consultatieplicht met betrekking tot Nederlandse componenten.

Nederland levert veel wapens aan Venezuela. De heer Van Dam wil graag van de minister horen of de dreigingen van president Chávez in de richting van de Nederlandse Antillen serieus genomen moeten worden. De minister lijkt die niet serieus te nemen, aangezien er nog steeds wapens geleverd worden aan Venezuela.

Mevrouw Peters (GroenLinks) verschilt van mening met de regering over hoe veilig het is om wapens te leveren aan legers met een dubieus track record. De kans dat die wapens worden misbruikt is groot en het overige handelen door het leger wordt er mogelijk door gelegitimeerd. Het heeft dan ook haar voorkeur om geen wapens te leveren aan fragiele staten.

De staatssecretaris merkt op dat Defensie een buitengewoon kritische klant is. Dat houdt de Nederlandse industrie scherp en draagt daarmee bij aan het exportbeleid. Defensie koopt echter ook wel eens materieel buiten Nederland. Steeds meer landen gaan dat doen. Dat draagt dan weer bij aan de Nederlandse exportkansen.

In de brief die de staatssecretaris heeft toegezegd over de aanpak van EU-lidstaten op het punt de doorvoer, zal hij ook ingaan op de vraag van de heer Van Dam over de consultatieplicht en op de extraterritoriale werking van de Nederlandse vergunningplicht voor Nederlandse makelaars in het buitenland.

De minister zal nog kijken welke mogelijkheden er zijn om het FFCD-rapport ter vertrouwelijke inzage naar de Kamer te krijgen. Hij verwacht daar echter niet veel van. De VN heeft namelijk bepaald dat het niet ter inzage mag worden gelegd.

De voorganger van de minister heeft een aantal vergunningen afgegeven voor wapenexport naar Venezuela en hij heeft een aantal toezeggingen gedaan. De minister hecht eraan een betrouwbare overheid te zijn. Als er in het verleden afspraken zijn gemaakt, gaat hij die niet zomaar doorkruizen. Hij is wel kritisch als het gaat om de rol die Venezuela speelt in de regio. Hij heeft echter niet aan eerder afgegeven vergunningen en gewekte verwachtingen willen tornen. Vergunningaanvragen voor nieuwe transacties zal hij echter wel terughoudend tegemoet treden.

Het enige goedkeurend effect dat uitgaat van het leveren van wapens aan bijvoorbeeld Bangladesh, waarmee men in staat wordt gesteld om deel te nemen aan VN-vredesoperaties, is het goedkeurende effect richting vredesoperatie. Hetzelfde geldt voor Afrikaanse landen die ook deelnemen aan allerlei operaties die daar onder de VN-vlag plaatsvinden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kraneveldt-van der Veen

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Haverkamp (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GroenLinks), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).

Naar boven