22 054
Wapenexportbeleid

nr. 133
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 december 2007

De vaste commissie voor Economische Zaken1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken over hun brief van 13 september jl., inzake het Nederlandse wapenexportbeleid in 2006 (22 054, nr. 126).

De staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken hebben de vragen beantwoord bij brief van 12 december 2007. De vragen alsmede de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Kraneveldt-van der Veen

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth

1

Heeft Nederland ooit aanwijzingen gekregen dat de Chinese krijgsmacht, inclusief grensbewakingseenheden, de beschikking hebben over nachtzichtapparatuur van (deels) Nederlandse makelij? Is het u bekend of China nachtzichtapparatuur verkoopt, of de afgelopen jaren heeft verkocht, aan bijvoorbeeld Birma? Bent u bereid extra inspanningen te verrichten om te voorkomen dat dit gebeurt?

In 2001 is ingestemd met overdracht van technologie voor de productie van beeldversterkerbuizen (componenten voor nachtzichtapparatuur) aan een Chinees bedrijf. Bekend was dat de lokaal te produceren goederen bestemd zouden zijn voor de Chinese strijdkrachten. Dit besluit werd genomen mede omdat de uitvoer van tweede generatie beeldversterkerbuizen al sinds 1993 werd toegestaan en het betrekkelijk laagwaardige technologie betrof, terwijl China reeds zelf beeldversterkerbuizen produceerde. Ook werd de productie contractueel (en qua capaciteit van de productielijn) beperkt. Voor leveranties aan gebruikers buiten China is toestemming van Nederland benodigd. De regering beschikt niet over aanwijzingen dat China deze bepalingen schendt.

In het geval van vergunningaanvragen voor uitvoer van (complete) militaire nachtzichtapparatuur, evenals voor de uitvoer van dual use onderdelen met mogelijk militair eindgebruik, is de mogelijkheid van misbruik onderdeel van de toetsing aan het wapenexportbeleid.

2

Is er sprake van structureel overleg tussen de ambtenaren die de Defensie Industrie Strategie uitvoeren en de ambtenaren van Buitenlandse Zaken, de ambtenaren van Economische Zaken en de ambtenaren van Ontwikkelingssamenwerking? Zo neen, wordt dit wel overwogen? Zo neen, waarom niet?

Indien betrokkenheid van ambtenaren van Buitenlandse Zaken gewenst is in het kader van de Defensie Industrie Strategie, vindt dat overleg op ad hoc basis plaats. De regering ziet geen aanleiding om het overleg tussen Defensie en Economische Zaken over dit thema structureel uit te breiden met vertegenwoordigers van andere ministeries.

3

Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot het «EC proposal on intra EU transfers of defence products» alsook de inbreng van Nederland op dit gebied? Zo neen, waarom niet? Is al voorzien wanneer dit voorstel omgezet wordt in nieuw beleid?

In formele zin is nog geen sprake van een voorstel, maar wel zijn Europese defensiebedrijven en materiedeskundigen van de overheden van de Lidstaten geraadpleegd over de mogelijke inhoud van zo’n voorstel. De Europese Commissie zal vermoedelijk begin december besluiten of er daadwerkelijk een voorstel aan de Raad en het Europees Parlement zal worden gedaan. Zowel vertegenwoordigers van het betrokken Nederlandse bedrijfsleven als de geraadpleegde Nederlandse materiedeskundigen hebben zich niet principieel tegen een voorstel – onder voorwaarden – tot vereenvoudiging van het verkeer van militaire goederen binnen het Communautaire Douanegebied gekeerd, maar hebben er wel op gewezen dat een aantal door de Commissiediensten genoemde elementen van een mogelijk voorstel de toeleverantie aan systeembouwers in de EU naar hun inschatting eerder zou bemoeilijken dan vereenvoudigen. Als de Commissie inderdaad besluit om een voorstel in te dienen, zal daarom in Raadskader nog eens goed naar de praktische implicaties gekeken moeten worden alvorens een uitspraak gedaan kan worden of Nederland het eventuele voorstel zal kunnen steunen. Ook dient te worden opgemerkt dat er vooralsnog geen overeenstemming bestaat dat, in het licht van artikel 296 van het EU-verdrag, de Commissie op dit terrein bevoegd is.

4

Waarom is geen exportvergunning aangevraagd en verstrekt voor het met 25 mm geschut bewapende multi-role vessel, de Canterbury, dat door de Nederlandse scheepswerf De Merwede is gebouwd en via de Australische Tenix scheepswerf in Williamstown is geleverd aan de Nieuw-Zeelandse marine? Valt dit schip buiten de lijst militaire goederen? Zo ja, acht u dit wenselijk of bent u bereid dit gat in de wapenexportcontrole te dichten?

Merwede Shipyard heeft het betreffende schip grotendeels gebouwd, maar het is uiteindelijk afgebouwd en opgeleverd door de Australische scheepswerf Tenix. Daar is bijvoorbeeld ook de – overigens lichte – bewapening (een 25 mm naval gun en twee 12.7 mm machinegeweren) en de militaire elektronica aangebracht. Merwede is er van uit gegaan dat het schip, zoals dat vanuit Nederland werd uitgevoerd, niet onder de lijst militaire goederen viel omdat het ontwerp van het schip niet specifiek ontwikkeld was voor militaire doeleinden en het schip geen militaire apparatuur of systemen aan boord had bij vertrek uit Nederland. Of die conclusie van de Merwede correct is, zal met name afhangen van de vraag of voor de latere opbouw van de naval gun al in Nederland heel specifieke voorzieningen op het schip zijn aangebracht. Nader onderzoek door de douane in het kader van het toezicht op de naleving zal dat moeten uitwijzen. Indien zou blijken dat de conclusie van de Merwede onjuist was, zal proces verbaal worden opgemaakt.

De regering meent overigens dat de omschrijving van de post «oorlogsschepen» in de militaire lijst op adequate wijze weergeeft welke eigenschappen en onderdelen een schip tot een op grond van het wapenexportbeleid te controleren schip maken. De regering ervaart in die zin geen «te dichten gat» in de wapenexportcontrole.

5

Heeft Nederland in verband met de interne markt voor dual-use zicht op onderdelen van nachtzichtapparatuur die de Nederlandse producent Photonis DEP aan de Franse moedervestiging levert, dan wel op eventuele doorverkoop vanuit Frankrijk aan derde landen? Zo neen, waarom niet?

De overdracht van dual use goederen binnen het Communautair Douanegebied valt, enkele uitzonderingen daargelaten, niet onder een vergunningplicht en zal derhalve buiten het zicht van de exportcontrole autoriteiten van de Lidstaten blijven. Dat laatste is echter niet het geval als op het moment van overdracht bekend is dat de goederen bestemd zijn voor doorverkoop aan derde landen. In dat geval dient – als het om overdracht vanuit Nederland gaat – wel al in Nederland een uitvoervergunning te worden aangevraagd onder vermelding van het betreffende derde land. Zowel de toetsing als de rapportage hebben betrekking op dat derde land. Dat het in de maandoverzichten van afgegeven dual use vergunningen toch voor kan komen dat een EU Lidstaat als land van eindbestemming vermeld staat, zal in de meeste gevallen samenhangen met een leverantie aan een verwerkende industrie buiten de EU, waarvoor dus wel een vergunning nodig is, maar wiens klant voor het eindproduct toch weer in een Lidstaat is gevestigd. In zo’n geval wordt een «via» vermelding toegevoegd.

De in de vraagstelling genoemde bedrijven kennen overigens geen moeder/dochter relatie, maar vormen, samen met het in de VS gevestigde Burle Industries en het in Mexico gevestigde Photonis Mexico, de PHOTONIS Group. Het betreft dus veeleer een fusie, waarbij de huidige CEO van de groep afkomstig is van PHOTONIS Netherlands (voorheen DEP). Over het algemeen wordt rechtstreeks vanuit de te onderscheiden productievestigingen geëxporteerd. Het komt wel voor dat ten behoeve van zeer omvangrijke opdrachten zowel in Frankrijk als in Nederland productie plaatsvindt. In dat geval worden, onafhankelijk van de vraag of de productie voor die opdracht logistiek wordt samengevoegd, zowel in Frankrijk en in Nederland uitvoervergunningen aangevraagd. In gevallen waar onder een Frans contract dual use goederen in Frankrijk ten uitvoer worden aangeboden op een moment dat deze zich nog op Nederlands grondgebied bevinden, treedt artikel 7 van de Europese Dual Use Verordening (Vo. EG nr. 1334/2000) in werking en zullen de Franse exportcontrole autoriteiten hun Nederlandse collega’s consulteren.

6

Zijn de in de maanden januari t/m september verstrekte vergunningen voor nachtzichtapparatuur voor China allemaal of merendeels voor de Chinese industrie voor assemblage (bijvoorbeeld via het NORINCO dochterbedrijf North Night Vision Technology Company Ltd (NNVT), dat samenwerkt met het Nederlandse Photonis DEP)? Of gaan deze direct naar genoemde bestemming? Wanneer de industrie de eerste bestemming is, welke mogelijkheden heeft Nederland dan, mede gezien de grote hoeveelheden waar het hier om gaat, om controle uit te oefenen op de uiteindelijke bestemming? Deelt u de mening dat de Chinese afnemer, wetende van het Nederlandse beleid, in de verleiding zou kunnen komen voor alle aanvragen misschien onverdacht lijkende bestemmingen als vliegvelden, scheepswerven, spoorwegen en de Olympische Spelen te gebruiken? Bent u van mening dat de afgelopen jaren wel heel veel nachtzichtapparatuur met die opgegeven bestemming door China is besteld?

De uitgevoerde onderdelen van nachtzichtapparatuur, in alle gevallen dual use beeldversterkerbuizen, zijn bestemd voor lokale verwerking door verschillende bedrijven. Dat China – mede in de aanloop naar de Olympische Spelen – enkele duizenden beeldversterkerbuizen heeft besteld voor verwerking in apparatuur voor surveillance en beveiligingsdoeleinden, is op zichzelf niet verwonderlijk. Bij militair eindgebruik en in het geval van onduidelijkheid of twijfel omtrent het civiele eindgebruik van deze goederen, wordt een transactie getoetst aan de criteria van het wapenexportbeleid, inclusief het risico dat de goederen niet voor het opgegeven eindgebruik zullen worden ingezet.

7

Hoe beoordeelt u de export van nachtkijkers via België naar Kameroen (vergunning 26288282 van 14 maart 2006) in het licht van het midden jaren ’90 ingezette beleid geen militaire goederen te leveren aan landen bezuiden de Sahara?

Er is en was geen sprake van een generiek wapenembargo op landen bezuiden de Sahara, dus worden aanvragen van geval tot geval getoetst aan de criteria van het wapenexportbeleid. Wellicht wordt met de vraag gedoeld op de motie Sipkes uit 1998 (TK, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 37), waarin de regering werd opgeroepen geen catalogi overtollig defensiematerieel aan te bieden aan ambassadeposten in ontwikkelingslanden waar de uitgaven voor militaire doeleinden hoger waren dan 4,5% van het BNP. De regering heeft destijds laten weten (TK, vergaderjaar 1998–1999, 22 054, nr. 40) uitvoering aan deze motie te willen geven door de catalogi niet langer ter beschikking te stellen aan landen die behoren tot de groep Minst Ontwikkelde Landen, de groep Overige Lage Inkomens Landen en de groep Lagere Midden Inkomens Landen van de OESO/DAC-lijst. Dit, onafhankelijk van de vraag welk percentage van hun BNP deze landen aan defensie besteden. In de daarop volgende jaren bleek dat een te strikte interpretatie van dit beginsel geen recht deed aan de binnenlandse en regionale politieke en veiligheidssituatie van enkele landen. Er zijn weloverwogen uitzonderingen gemaakt voor de aanbieding van (beperkte) catalogi aan enkele landen die vallen in de categorie Lagere Midden Inkomens Landen.

8

Hoe beoordeelt u de export van machinegeweren naar Brazilië (vergunning 26323584 van 8 mei), mede in het licht van het excessieve vuurwapengeweld in dat land zowel van de kant van criminele bendes, als van leger en politie?

De transactie waarop de vraag betrekking heeft behelsde de tijdelijke uitvoer van enkele machinegeweren ten behoeve van proefnemingen door een fabrikant van munitie, in het kader van een overeenkomst voor levering, door die fabrikant, van munitie aan de Nederlandse strijdkrachten. Aangezien het tijdelijke uitvoer betrof, rustte er een wederinvoerverplichting op de machinegeweren.

9

Voor welk(e) krijgsmachtde(e)l(en) is/zijn de vergunningen op India voor radarapparatuur (zoals bijvoorbeeld die van 9 juli ter waarde van 4,6 miljoen euro en enkele kleinere ondermeer van 14 februari en 30 maart)? Indien de ontvanger niet de marine is, hoe verhouden deze vergunningen zich tot het (tot voor kort geldende) beleid geen militaire goederen aan India en Pakistan te leveren die in het Kasjmir conflict gebruikt kunnen worden?

De Indiase marine is de eindgebruiker bij de vier vergunningen waaraan in de vraag wordt gerefereerd en de betrokken apparatuur leent zich niet voor eventueel gebruik in het Kashmir conflict.

10

Voor welk(e) krijgsmachtde(e)l(en) is/zijn de vergunningen op Pakistan voor rondzoekradarapparatuur (ter waarde van 2,1 miljoen)? Indien de ontvanger niet de marine is, hoe verhouden deze vergunningen zich tot het (tot voor kort geldende) beleid geen militaire goederen aan India en Pakistan te leveren die in het Kasjmir conflict gebruikt kunnen worden?

De marine.

11

Voor welk Turks krijgsmachtdeel zijn de vuurleidingssystemen (vergunning van 7 juli ter waarde van 38 miljoen euro)?

De marine.

12

Hoe beoordeelt u de verkoop van militair materieel aan Turkije in het licht van de thans actuele kwestie van grensoverschrijdende militaire activiteiten van Turkije ten aanzien van Koerdische guerrilla’s?

De regering wijst er op dat, in tegenstelling tot uitvoer van militair materieel naar andere NAVO-bondgenoten, vergunningaanvragen met bestemming Turkije voor buitenlandspolitiek advies worden voorgelegd aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Iedere aanvraag wordt op individuele basis getoetst aan het wapenexportbeleid. De regering heeft dus geen generiek oordeel over «de» verkoop van militair materieel aan Turkije.

13

Waarom zijn vergunningen voor Egypte (24 oktober en 18 december) voor geleide projectielen ter waarde van tweemaal 4 miljoen euro niet opgenomen in de tabel van het jaarrapport, waar Egypte voor 0,29 miljoen euro in de boeken staat?

In beide gevallen gaat het om een bedrag dat al in het jaarrapport 2005 werd vermeld. Het betreft een deel van de leverantie ingevolge de verkoop van overtollige YPR pantservoertuigen van de Nederlandse strijdkrachten aan Egypte. De waarde van de pantservoertuigen zelf is daar gerapporteerd onder categorie 2 en de waarde van de bij die voertuigen behorende geleide projectielen onder categorie 7.

De waarden die vermeld worden in de maandoverzichten zijn niet bedoeld voor optelling of een vergelijking als hierboven, want in die overzichten zijn bijvoorbeeld ook verlengde of vervangen vergunningen, vergunningen voor tijdelijke uitvoer voor demonstratie en vergunningen voor retour-na-reparatie zendingen opgenomen. Zoals in de jaarrapporten in de paragraaf over de methodologie van de cijfermatige rapportage uiteengezet wordt, leveren zulke waarden dubbeltellingen of andere onrealistische vermeerderingen van de wapenexportcijfers op. Deze worden derhalve niet in de tabellen van de jaarrapporten meegenomen. In de maandoverzichten op de website gaat het er om voor elke afzonderlijk afgegeven vergunning de kerngegevens openbaar te maken. Er bestaat dan ook geen bezwaar tegen het onverkort opnemen van de op elk van die vergunningen vermelde waarde; ook als deze waarde dus niet relevant is als indicator van de waarde van de wapenexport.

Dat de vervangen vergunning van 24 oktober niet als zodanig in de computerbestanden is geregistreerd, hangt samen met een wijziging van het betrokken aantal projectielen. Die aanpassing leidde administratief tot een nieuwe vergunning, maar omdat de waarde gelijk bleef, was er materieel geen aanleiding om het bedrag opnieuw in een jaarrapportage op te nemen. De vergunning van 18 december betrof een regelrechte vervanging van de vergunning van 24 oktober, omdat deze bij de vergunninghouder zoek was geraakt. Het gaat dus in beide gevallen om de transactie waarvan de waarde al in het jaarrapport 2005 is opgenomen en waarvan de kerngegevens ook in het maandoverzicht van juni 2005 op de website vermeld staan.

14

Waarom verstrekt u vergunningen voor de export naar Pakistan van beeldversterkerbuizen aan grensbewakingseenheden, resp. voor militair gebruik (3 mei, resp. 18 januari 2006)? Hoe valt dat te rijmen met het beleid dat export van materieel dat in Kasjmir gebruikt kan worden niet wordt toegestaan?

De vergunning van 18 januari 2006 is abusievelijk in het maandoverzicht op de website vermeld als definitieve uitvoer. Het betreft echter een uitbreiding met enkele andere typen beeldversterkerbuizen van de vergunning met nummer 25665392 die op 22 juni 2005 werd afgegeven voor tijdelijke uitvoer ten behoeve van demonstratie van beeldversterkerbuizen aan een verwerkende industrie en diverse van diens potentiële klanten in Pakistan, waaronder de Pakistaanse strijdkrachten. Aan een dergelijke vergunning voor tijdelijke uitvoer wordt een wederinvoerverplichting gekoppeld. Mocht een dergelijke demonstratie tot opdrachten leiden dan zal bij de aanvraag voor een vergunning voor definitieve uitvoer informatie verstrekt moeten worden over de uiteindelijke afnemer en zal, indien het om militair eindgebruik gaat, de aanvraag getoetst worden aan de criteria van de EU Gedragscode voor wapenexport.

Ten aanzien van de vergunning die op 3 mei 2006 is afgegeven is bij toetsing vastgesteld dat het aannemelijk was dat de betreffende goederen niet in het Kashmir-conflict zouden worden ingezet.

15

Op grond van welke overweging staat de uitvoering van het wapenexportbeleid door de Centrale Dienst voor Inen Uitvoer (CDIU) onder beleidstoezicht van het ministerie van Economische Zaken en niet van Buitenlandse Zaken?

Hoewel er meerdere overwegingen ten grondslag liggen aan de rol die het ministerie van Economische Zaken vervuld op het terrein van het wapenexportbeleid, geldt als belangrijkste overweging dat het ook bij de uitvoer van militaire goederen per saldo om een economische activiteit gaat. Daardoor ligt het voor de hand dat voor de regulering van die activiteit in eerste instantie naar het ministerie van Economische Zaken is gekeken. In de Nota Wapenexportbeleid van maart 1991 (TK, vergaderjaar 1990–1991, 22 054, nrs. 1–2) en de actualisering van die nota van februari 1992 (TK, vergaderjaar 1991–1992, 22 054, nr. 9) zijn de onderscheiden verantwoordelijkheden van de bij het beleid betrokken ministeries nader uiteengezet. De daar beschreven taakverdeling bestaat nog altijd.

Toch is er sinds het begin van de jaren ’90 wel iets veranderd in de wijze van aansturing van de uitvoering en handhaving op dit beleidsterrein. Twee van de diensten die daarin traditioneel een belangrijke rol spelen, de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) en de Economische Controledienst (ECD), maken inmiddels geen deel meer uit van het ministerie van Economische Zaken, maar zijn organisatorisch ondergebracht bij het ministerie van Financiën. Dit betekent dat de personele verantwoordelijkheid voor het functioneren van deze diensten bij Financiën is komen te liggen, maar mede naar aanleiding van rapporten van de Algemene Rekenkamer hecht Financiën er aan dat de inhoudelijke aansturing van deze diensten in handen van het beleidsverantwoordelijke ministerie, in casu EZ, blijft.

16

Waarom valt Turkije niet bij het wapenexportbeleid, maar wel bij de controle op doorvoer onder de uitzondering op controlemaatregelen die gelden voor NAVO-landen?

Ten aanzien van doorvoer via Nederland geldt dat de NAVO-bondgenoten allen beschikken over een deugdelijk wapenexportcontrolesysteem, zodat verondersteld mag worden dat ook zij bij leveranties aan Turkije zich gebogen hebben over de vraag of een transactie verantwoord is. Nederland doet de exportcontrole van deze landen niet nog eens over. De aanleiding om NAVO-bondgenoot Turkije in het geval van uitvoer anders te behandelen dan de overige NAVO-landen is gelegen in het binnenlandse conflict in dit land.

17

Betekent het informeren van de Kamer vooraf gaande aan de uitvoer van militaire goederen die worden afgestoten door de Nederlandse krijgsmacht dat dit is voorafgaande aan de verstrekking van een vergunning? Zo ja, hoe lang daarvoor? Zo neen, waarom wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Heeft de Kamer nog recht van spreken voordat een vergunning wordt verstrekt? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet? Waarom is deze informatieverstrekking geheel of gedeeltelijk vertrouwelijk? Hoe voorkomt de overheid dat de overheid zichzelf controleert? Mocht u de Kamer al per brief hebben geïnformeerd over de regelingen met betrekking tot uitvoer van afgestoten wapens, zijn in die brief al deze vragen beantwoord? Zo neen, kunt u hierbij de resterende antwoorden verstrekken?

Over deze materie is in april 2007 een eerdere vraag beantwoord (TK, vergaderjaar 2006–2007, 22 054, nr. 117, antwoord op vraag 23).

Bij brief van 16 oktober jl. (TK, vergaderjaar 2007–2008, 22 054, nr. 129) heeft de staatssecretaris van Defensie de Kamer geïnformeerd over de wijze en het moment waarop informatie over de afstoting van overtollig materieel wordt verstrekt. Het gaat daarbij nadrukkelijk om informatie over de besluitvorming inzake afstoting en dus niet om informatie over de verstrekking van uitvoervergunningen. Omdat bij afstoting de Staat zelf partij is bij een transactie in militaire goederen meent de regering dat in lijn met de motie-Van den Doel c.s. van 17 december 1996 (TK, vergaderjaar 1990–1991, 22 054, nr. 24) de Kamer in staat moet worden gesteld om daar desgewenst een oordeel over uit te spreken alvorens zo’n transactie onomkeerbaar is geworden. Dat de informatievoorziening over afstoting geheel of gedeeltelijk vertrouwelijk geschiedt, hangt vooral samen met tijdstip waarop de informatie verschaft wordt. Doorgaans zal dat nog voor de afsluiting van het contract gebeuren, waardoor het risico aanwezig is dat derden nog zullen proberen de onderhandelingen in een voor de Staat ongunstige zin te beïnvloeden. Het betreft derhalve vooral een uit commerciële gronden voortvloeiende behoefte aan vertrouwelijkheid. Uiteindelijk worden immers alle significante leveranties van overtollig materieel onder vermelding van de betrokken afnemers opgenomen in een bijlage van de openbare jaarrapporten over het Nederlandse wapenexportbeleid.

De beoordeling van een aanvraag voor een uitvoervergunning voor afstotingszaken vindt in een later stadium plaats. Afhankelijk van de vraag of er na de verkoop nog werkzaamheden in Nederland aan het betreffende materieel verricht moeten worden of niet kan het tijdsverloop tussen het afsluiten van het contract en de daadwerkelijke levering variëren van tientallen maanden tot enkele weken.

Inderdaad geldt in sommige landen dat voor uitvoer van militair materieel door de overheid geen exportvergunning vereist is, op grond van het standpunt dat de overheid niet zichzelf controleert. De regering is echter geen voorstander van een vergunningvrijstelling voor uitvoer van strategische goederen door de Nederlandse overheid. Derhalve zal ook in de toekomst niet alleen via de interdepartementale Commissie Verkoop Defensiematerieel, maar ook door middel van toetsing van wapenexportvergunningen, de verkoop van overtollig strategisch defensiematerieel worden gecontroleerd. Voor bestemmingen buiten de NAVO/EU, zal de minister van Buitenlandse Zaken bij afstotingsbeslissingen zelfstandig en onafhankelijk een oordeel blijven vellen aan de hand van de criteria van de EU Gedragscode.

18

Gaat de informatie die door de CDIU wordt verzameld in verband met doorvoer meldingen ook naar de Douane voor opname in de risicoprofielen die deze gebruikt bij de controle op basis van risicoprofiel analyses? Zo neen, waarom niet?

De informatie omtrent doorvoermeldingen is beschikbaar voor de Douane, maar leidt als zodanig niet tot het introduceren of aanpassen van risicoprofielen, omdat uit een melding als zodanig geen bijzonder risico voortvloeit waarvoor de Douane actie zou moeten ondernemen. Dat is anders in het geval dat een melding aanleiding geeft tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht. Daarover ontvangt de Douane gericht informatie, opdat er op toegezien kan worden dat de betreffende zending Nederland niet verlaat alvorens daartoe een vergunning is verkregen.

19

Kunt u naast een actueel overzicht van embargo’s ook zorgen voor een historisch overzicht van wapenembargo’s door Europese Unie, Verenigde Naties en Organisatie voor Vrede en Veiligheid in Europa (OVSE)?

Op www.wetten.nl zijn ook reeds vervallen sanctieregelingen te raadplegen.

20

Welke garanties heeft Nederland dat de CNC gestuurde draaibank voor hoogprecisie lagers (10 augustus 2006) in China niet gebruikt zal worden voor de productie van onderdelen voor ultracentrifuges of andere nucleaire toepassingen?

Van het ontvangende bedrijf, een vestiging van een groot Zweeds concern, is een eindgebruikersverklaring ontvangen waarin is vastgelegd dat de draaibank alleen gebruikt zal worden voor het precisiedraaien van mallen voor grote lagers en niet voor eventuele nucleaire toepassingen. Onderzoek van het ministerie van Economische Zaken en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten naar de activiteiten van dit bedrijf heeft – zoals verwacht kan worden als het om een gerenommeerd bedrijf gaat – geen informatie opgeleverd die aanleiding geeft om aan het niet-nucleaire eindgebruik van de draaibank te twijfelen. Indien er geen enkele twijfel gerezen is over het waarheidsgehalte van het opgegeven eindgebruik noch over de authenticiteit van de eindgebruikersverklaring als document, acht de regering de standaardvoorwaarden van een uitvoervergunning afdoende garantie ter voorkoming van misbruik van de uit te voeren goederen.

21

Zijn er reeds vorderingen gemaakt in het streven naar harmonisatie van de implementatie van de EU Gedragscode door lidstaten? Leidt dit naar verwachting tot een aanscherping of een versoepeling van het wapenexportbeleid in Nederland?

Per brief van 25 februari 2005 (TK, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 V, nr. 79) is de Kamer geïnformeerd op over de wijze waarop de regering harmonisering van de implementatie van de EU Gedragscode trachtte te realiseren. Een van de doelstellingen was verbetering van het consultatiesysteem over afwijzingen van vergunningen. Mede onder Nederlandse druk is in 2004 besloten de bilaterale consultaties naar aanleiding van afgewezen vergunningen voor alle lidstaten inzichtelijk te maken. Destijds bleek het voor een aantal lidstaten nog een brug te ver om ook de uitkomst van het consultatieproces mee te delen aan de overige lidstaten. In december 2006 kon de relevante Brusselse Raadswerkgroep COARM echter toch instemmen met het Nederlands voorstel ook de uitkomsten van de gevoerde consultaties met alle lidstaten te delen. De – openbare – Gebruikershandleiding bij de Gedragscode is begin dit jaar op dit punt aangepast.

Mede op initiatief van Nederland werd in 2004 een aanvang gemaakt met opstelling van richtlijnen («best practices») voor de implementatie van criterium 8 (relatie met technologisch en economisch vermogen van het ontvangende land) van de EU Gedragscode wapenexport. In de genoemde brief stelde de regering voornemens te zijn na voltooiing van de nadere uitwerking van dit criterium langs dezelfde lijnen te proberen afspraken te maken over de toepassing van andere criteria. Over de vorderingen in 2006 wordt in hoofdstuk 6 van het Jaarrapport Wapenexportbeleid 2006 verslag gedaan. Nederland heeft actief deelgenomen aan de ontwikkeling van deze richtlijnen – door zowel deel te nemen in de diverse werkgroepen die de richtlijnen opstelden, als door twee van de acht werkgroepen te leiden. In juni 2007 werd overeenstemming bereikt over de richtlijnen voor implementatie van criteria 1 (internationale verplichtingen), 5 (nationale veiligheid en die van bondgenoten) en 6 (gedrag van het ontvangende land t.o.v. de internationale gemeenschap). Hiermee zijn nu «best practices» opgesteld voor alle acht criteria van de Gedragscode. De Gebruikershandleiding bij de EU Gedragscode bevat thans een nuttige gemeenschappelijke interpretatie hoe de Gedragscode in de praktijk toe te passen. Voor alle criteria wordt uitgelegd wat het doel is van de criteria, welke vragen kunnen of moeten worden gesteld en waar benodigde informatie te vinden is. De Nederlandse praktijk blijkt goed overeen te komen met de opgestelde richtlijnen. De «best practices» worden overigens ook gebruikt bij outreach activiteiten m.b.t. wapenexportcontrole met landen buiten de EU.

22

Kunt u een overzicht geven van projecten waarbij Nederland binnen EDA-kader is betrokken?

Ja. Zie bijlage.1

23

Klopt het dat het aantal landen waarvoor een Internationaal Import Certificate (IIC) bestaat ongewijzigd is, zoals gesteld in het Handboek Strategische Goederen? Zo ja, welke regelingen zijn getroffen voor landen die sindsdien zijn toegetreden tot de NAVO of EU? Komen IIC-landen bijeen voor internationaal overleg? Zo ja, waar?

Het gebruik van het Internationale Import Certificaat (IIC) in het onderlinge verkeer van militaire goederen stamt uit de tijd van de Coordinating Committee for Multilateral Strategic Export Controls, CoCom, het exportcontrole regime uit de tijd van de Koude Oorlog dat vooral ten doel had om militair toepasbare goederen en technologie uit handen van communistisch geleide landen te houden. Hoewel in de loop der tijd een aantal andere landen, zoals bijvoorbeeld Zweden en Oostenrijk, het IIC formulier ook is gaan gebruiken, is het uiteindelijk geen standaarddocument geworden van het hele Wassenaar Arrangement, het exportcontrole regime dat tot op zekere hoogte als de opvolger van CoCom beschouwd kan worden. Dat betekent dat er ook geen forum meer is waar internationaal overleg over het IIC plaatsvindt.

De uitbreiding van de NAVO en de EU heeft niet geleid tot automatische uitbreiding van het aantal landen dat gebruik maakt van het certificaat. Wel is door Nederland steeds beoordeeld of een nieuwe NAVO- of EU-partner anderszins in aanmerking zou moeten komen voor de bondgenotenbenadering. Op dit moment wordt deze benadering door Nederland nog niet toegepast op uitvoer naar de NAVO- of EU-partners Bulgarije, Cyprus, Roemenië en Turkije.

Bij de bondgenotenbenadering wordt onder voorwaarden aanvaard dat, bijvoorbeeld in het geval van leveranties aan een verwerkende industrie, de uiteindelijke eindgebruiker van de te leveren componenten op het moment van uitvoer vanuit Nederland niet bekend is. Voorwaarde is wel dat de betreffende nieuwe NAVO- of EU-partner in staat is om op een eventuele wederuitvoer volwaardige exportcontrole uit te oefenen. Indien de betreffende partner zelf alsdan het IIC niet heeft geïntroduceerd, zal in de eindgebruikersverklaring de mogelijkheid worden opengelaten dat eventuele wederuitvoer aan de eigen exportcontrole autoriteiten wordt voorgelegd.

24

Klopt het dat ambtenaren van de EDA-landen een rapport hebben besproken met de titel: «Study on the effects of offsets on the Development of a European Defence Industry and market»? Klopt het dat het rapport op 8 en 9 oktober besproken is door medewerkers van de wapenindustrie? Is het mogelijk dit rapport ook aan de leden van de Tweede Kamer te sturen? Zo neen, waarom niet?

Ja, op 8 oktober 2007. Het rapport is vervolgens op 9 oktober tevens separaat besproken met vertegenwoordigers van de ASD, AeroSpace and Defence Industry Association of Europe. Het Europees Defensie Agentschap heeft toestemming verleend om dit rapport aan u beschikbaar te stellen (zie bijlage).1 Het is een studie die in opdracht van het EDA door een externe consultant is uitgevoerd en bevat derhalve niet de opinie van het EDA over dit onderwerp.

25

Wat is de reden van het nog ontbreken van overzichten van exportvergunningen van dual-use goederen voor de maanden oktober tot en met december 2006?

De overzichten worden gemaakt op basis van de vergunningendatabase van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer. Deze database bevat informatie over exporteurs, goederen, prijzen en klanten die commercieel vertrouwelijk is en dus niet zonder meer gepubliceerd kan worden. Informatie derhalve, die in elk geval deels onder de uitzonderingsgronden als vermeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid bestuur valt. Dat betekent dat de overzichten voor publicatie moeten worden bewerkt. Dit is een tijdrovende werkzaamheid, verricht door dezelfde mensen die zich bezig houden met de feitelijke exportcontrole op dual-use goederen, met het internationale overleg over bijvoorbeeld wijzigingen van de controlelijsten, met de formulering van aanpassingen in de wet- en regelgeving, met het verzamelen en screenen van de reacties op informatieverzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en met het informeren van het parlement over deze materie. Bovendien heeft zich het afgelopen jaar een aantal ontwikkelingen voorgedaan, waaronder bijvoorbeeld de verscherpte exportcontrole op Iran, die ertoe geleid hebben dat de ruwe overzichten zijn blijven liggen in afwachting van bewerking.

Uiteraard wordt er naar gestreefd de overzichten zo spoedig mogelijk te publiceren, waarbij wel opgemerkt moet worden dat er altijd sprake zal zijn van een publicatie-interval van minimaal enkele maanden.

26

Hoe lang is de website www.exportcontrole.ez.nl al on-line? Wordt deze website veel geconsulteerd? Door welke partijen? Hoe staat het met de gebruikersvriendelijkheid, toegankelijkheid en de actualiteit van de informatie op deze site? Kan door het bestaan van deze website een ander informatiekanaal (of -kanalen) overbodig worden waardoor kosten kunnen worden bespaard?

De exportcontrole website van Economische Zaken is sinds juni 2001 on-line. Voordien werd weliswaar via andere pagina’s op de EZ website ook al informatie verschaft over het wapenexportbeleid, over de verplichtingen voortvloeiend uit het Verdrag Chemische Wapens en over wapenembargo’s en andere economische sancties, maar als rechtstreeks toegankelijke website bestaat www.exportcontrole.ez.nl dus iets minder lang. Exacte bezoekcijfers van de site worden niet meer bijgehouden, maar uit het verleden is bekend dat althans bij de start van de website een groot aantal bezoekers via hyperlinks op de websites van de Douane en de Kamers van Koophandel toegang vond.

De website voldoet sinds de aanpassing van vorig jaar volledig aan de geldende richtlijnen voor toegankelijkheid en duurzaamheid van overheidswebsites. De site wordt geregeld bijgewerkt aan de hand van de actualiteit – zo is onlangs een speciale pagina toegevoegd over recentelijk aangescherpte sancties op Iran – en worden er geregeld statistische gegevens toegevoegd aan de databank. Bovendien wordt sinds 2003 het Handboek Strategische Goederen via deze website gepubliceerd en waar nodig geactualiseerd, hetgeen een besparing op de kosten van verspreiding onder abonnees van losbladige updates via de CDIU oplevert, zowel voor die dienst als voor het betrokken bedrijfsleven, omdat de digitale versie gratis is en slechts in een oplage van één beschikbaar gesteld hoeft te worden.

27

Kunt u aangeven welke type machinegeweren naar Jordanië is geëxporteerd? Kunt u uitsluiten dat ze via Jordanië weer terug de handel ingebracht worden (dit gebeurde in 1998)? Heeft u of de Belgische overheid zorg gedragen voor monitoring ter plaatse?

Er is in het verslagjaar geen sprake geweest van een export van machinegeweren naar Jordanië. Wel is in juli 2006 een melding ontvangen van een doorvoer van lichte machinegeweren, kaliber 5.56 x 45mm, van België naar Jordanië, bestemd voor de Jordaanse strijdkrachten. Omdat bij deze melding de relevante Belgische uitvoervergunningen overgelegd konden worden, was er voor de Nederlandse exportcontrole autoriteiten geen aanleiding om zelf een dossier aan te leggen of bijzondere voorwaarden aan deze doorvoer te stellen.

28

Waarom heeft Nederland de doorvoer van wapens en munitie geen halt toegeroepen tijdens de oorlog in Libanon in de zomer van 2006 van 12 juli tot 14 augustus (zie 26451728 (14-7-2006 melding), (20-7-2006), 26461901 (26-7-2006), 26461928, (26-7-2006), 26461987 (26-7-2006), 26461979 (26-7-2006), 26463696 (31-7-2006), 26473500 (1-8-2006))?

Graag verwijs ik naar de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp (TK, vergaderjaar 2005–2006, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1890). In alle genoemde gevallen ging het om doorvoerzendingen vanuit de VS. Bij doorvoer geldt dat Nederland de controle van bondgenoten, die een volwaardig exportcontrolesysteem hebben, niet nog eens overdoet. Dat wil zeggen dat, als de doorvoerverantwoordelijke over een geldige exportvergunning beschikt, Nederland die doorvoer accepteert als een reeds gecontroleerde transactie en dus geen eigen toets doet op basis van de acht criteria van het Nederlandse wapenexportbeleid.

29

Welk kaliber betreft de leveringen van 450 000 en 600 000 Spaanse Hulzen Spanje naar de Filippijnen (26572886 (27-9-2006) en 26592216 (10-10-2006))? Is het mogelijk in het vervolg een kaliber en aantal aan te geven bij de export van munitie en handvuurwapens? Zo neen, waarom niet?

Het betrof hier doorvoerzendingen die onder de effectieve exportcontrole van EU/NAVO-partner Spanje stonden en waarvoor dus in Nederland geen dossier met gedetailleerde informatie is opgebouwd. Uit de summiere informatie die nog bij de CDIU beschikbaar is, valt niet meer op te maken om welk kaliber hulzen het precies ging.

In geval van export van munitie en handvuurwapens is zulke gedetailleerde informatie wel beschikbaar en wordt het betreffende kaliber over het algemeen vermeld bij de gepubliceerde kerngegevens over afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen. Het kan echter met name bij munitie voorkomen dat er sprake is van een zodanige verscheidenheid in kalibers dat deze niet allemaal afzonderlijk kunnen worden opgenomen in het voor de goederenomschrijving beschikbare veld in de maandoverzichten. In zo’n geval wordt de omschrijving van het type munitie of het type onderdeel van munitie doorgaans gevolgd door de aanduiding «diverse kalibers». Zoals bekend, worden in de maandoverzichten van de vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen wel waarden vermeld, maar geen aantallen of hoeveelheden omdat de combinatie van deze gegevens commercieel vertrouwelijke informatie oplevert.

In antwoord op een eerdere vraag (TK, vergaderjaar 2005–2006, 22 054, nr. 98, blz. 6 en 7) is uiteengezet waarom in het geval van de maandoverzichten met doorvoermeldingen er juist voor gekozen is om de aantallen wel te vermelden maar de waarde niet.

30

Voor welk type helikopter was de helikoptermotor die op 4 december 2006 door de Oekraïne via Schiphol aan Oeganda werd geleverd (4-12-2006 melding)?

Het betrof een retour-na-reparatiezending van de motor van een Oegandese Mi-17 transporthelikopter.

31

Bent u bekend met de troepen verplaatsingen in Bangladesh eind 2006 in verband met de verkiezingen en de zorgen van mensenrechten organisatie, zoals Human Rights Watch hierover? Zo ja, waarom is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een vergunningplicht op te leggen betreffende het transport van 53 Delen van transporthelikopters, MI-8/MI-17 vanuit Litouwen via Schiphol (19-12-2006 melding) en 200 000 9x19 mm patronen uit Tsjechië via vliegveld Maastricht naar Bangladesh (27-12-2006, 26718724)?

Nederland heeft de exportcontroletoets van de betrokken EU-partners niet overgedaan om redenen die uiteen zijn gezet in het antwoord op vraag 28.

32

Wat is het beleid ten aanzien van doorvoer naar Zimbabwe? Is dit beleid in de loop van 2006 veranderd getuige het gebruik eerst niet, later wel van de ad hoc vergunningplicht voor losse handvuurwapens? Aangezien in het kader van de EU sancties ten opzichte van Zimbabwe ondermeer een veelomvattend wapenembargo van kracht is (Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB) worden geen uitvoervergunningen afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen naar dat land en zouden er, indien er aanvragen voor doorvoer van wapens naar Zimbabwe zouden zijn ingediend, evenmin doorvoervergunningen zijn verstrekt. Toen in 2006 bij de opstelling van de overzichten van doorvoermeldingen ten behoeve van de EZ-website bleek dat daar wel een aantal meldingen voor eigendomszendingen (particulieren die met hun jachtgeweer reizen) naar Zimbabwe tussen zaten, is nader bekeken hoe zulke eigendomszendingen, die normaliter alleen worden geregistreerd voor statistische doeleinden, zich verhielden met dat veelomvattende EU-wapenembargo.

Hoewel op dat moment niet duidelijk werd hoe andere Lidstaten met die materie omgingen, is toen in Nederland besloten om ook op deze zendingen naar Zimbabwe in het vervolg de ad hoc vergunningplicht voor doorvoer toe te passen, alsook in andere gevallen waarin bekend is dat de bestemming een land is waarop een dergelijk embargo rust. Door in zulke gevallen de afwijzing van vergunningen expliciet te notificeren bij de EU-partners kan via de bij de EU Gedragscode behorende consultatieprocedure meer inzicht worden verkregen over de reikwijdte van eventuele doorvoerregelingen van die partners en van hun benadering van het verschijnsel eigendomszendingen. Hoewel het EU-wapenembargo op Zimbabwe niet voorziet in een rechtsgrondslag voor inbeslagname van eigendomszendingen en dus bij zo’n doorvoer terugzending naar het land van herkomst volgt, gaat van de gekozen aanpak wel het signaal uit dat dergelijke doorvoer via Nederlands grondgebied geen optie is.

In de praktijk worden zulke meldingen meestal gedaan voordat de jager met zijn geweer het land van herkomst verlaat. Het besluit om een ad hoc vergunningplicht in te stellen heeft dan ook in de meeste gevallen tot gevolg dat deze een andere route naar Zimbabwe zal kiezen. Deze informatie is ook opgenomen in het jaarrapport over 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 054, nr. 108, d.d. 26 juni 2006, noot 2 bij Bijlage 4).

33

Kunt u aangeven wat het beleid is, mede in het licht van het EU-embargo, ten aanzien van doorvoer van vuurwapens naar China, zoals bijvoorbeeld het geval is geweest op 21 februari 2006? Het Europese wapenembargo op China wordt, anders dan bijvoorbeeld het geval is bij een veelomvattend wapenembargo als dat op Zimbabwe, niet van toepassing geacht op de tijdelijke uitvoer van vuurwapens voor jacht- en sportdoeleinden die in het bezit zijn en blijven van buitenlandse particulieren.

34

Is Spanje aangesproken, gezien uw uitspraak tijdens het Algemeen Overleg van 4 juli jl., dat bondgenoten aangesproken zullen worden op doorvoer «waar Nederland minder blij mee is»? Zo neen, betekent dit dat Nederland geen problemen heeft met de grote hoeveelheden munitie die Spanje via Nederland, exporteert naar bijvoorbeeld Guatemala, Peru, Taiwan en de Filippijnen?

Nee. Munitieleveranties aan de genoemde landen zijn niet per definitie onverantwoord. Er zijn ook geen relevante «denials» door andere Lidstaten genotificeerd. Nederland heeft geen aanleiding te veronderstellen dat Spanje niet zorgvuldig de betreffende transacties, elk afzonderlijk, heeft getoetst aan de acht criteria van de EU Gedragscode alvorens een exportvergunning af te geven.

35

Kunt u aangeven of de beloofde rapportage over de doorvoer situatie in andere landen, zoals toegezegd tijdens het AO van 4 juli jl. bijna gereed is?

Ja. Het streven is om de rapportage over de aard van de doorvoerregelingen in een aantal andere EU Lidstaten tijdig voor het AO van 20 december a.s. naar de Kamer te verzenden.

36

Hoe komt het dat uitvoer van complete wapensystemen bijna geheel te herleiden is tot het afstoten van overtollig Nederlands defensiematerieel, terwijl de maritieme sector wel in staat is alle productiefasen tussen tekentafel en tewaterlating op zich te nemen en daarmee bij te dragen aan de Nederlandse uitvoer van complete wapensystemen? Welke rol heeft de maritieme industrie bij de uitvoer van overtollig Nederlands defensiematerieel?

De Nederlandse defensiegerelateerde industrie is tegenwoordig vooral actief als toeleverancier van componenten voor buitenlandse systeembouwers. De gehele of gedeeltelijke terugtrekking van bedrijven als DAF, Philips en Delft Instruments uit de defensie sector speelt daarbij een belangrijke rol en door de teloorgang van een reeks bedrijven onder de vleugels van RDM is het aantal Nederlandse systeembouwers verder teruggelopen. Omdat daarentegen Defensie aanzienlijke afstotingsprogramma’s heeft opgezet, is de Staat de afgelopen jaren de belangrijkste exporteur van complete systemen geworden. Een uitzondering daarop vormt, zoals ook vermeld in het jaarrapport 2006 en in de aanbiedingsbrief daarbij (TK, vergaderjaar 2006–2007, 22 054, nr. 126), de opvallende positie van Schelde Naval Shipbuilding (SNS) in de gerapporteerde cijfers over de tweede helft van dat jaar vanwege de verkoop van twee in Nederland ontworpen èn gebouwde korvetten voor Indonesië.

De Nederlandse maritieme sector, waarin naast SNS ook belangrijke spelers als Thales Nederland, Imtech Marine & Offshore en Merwede Shipyard actief zijn, alsook een reeks van kleine en middelgrote toeleveranciers, heeft zich op een internationaal concurrerend niveau weten te handhaven. Onder meer door enkele opdrachten van de Nederlandse marine en kustwacht, maar ook omdat er doorgaans voor de sector ook werk voortvloeit uit de afstoting van overtollige Nederlandse marineschepen. Daarbij kan het – in opdracht van de nieuwe eigenaren – zowel gaan om regulier onderhoud als om modernisering van de apparatuur en installaties van de betrokken marineschepen, waarover deze bedrijven als oorspronkelijke leverancier of toeleverancier een bijzondere expertise beschikken.

37

Hoeveel procent van de omzet van de maritieme militaire productie is te herleiden tot investeringen vanuit de Nederlandse overheid en met name ook het ministerie van Defensie? En hoeveel procent van deze maritieme militaire productie wordt behaald uit export?

Deze vragen kunnen helaas niet uitgesplitst naar bedrijven worden beantwoord. Het betreft hier commerciële gegevens van Nederlandse ondernemingen. Uit onderzoek naar de verhouding tussen productie en export van de gehele sector defensiegerelateerde bedrijven (zie noot 6 in het jaarrapport) blijkt echter dat zo’n 45% van de militaire productie in Nederland tot export leidt.

38

Kunt u de huidige voorliggende gebruikershandleiding aan de Kamer verstrekken?

Het betreft een openbaar document, dat gepubliceerd wordt via de website van de Europese Unie: www.europa.eu/index_nl.htm. Dit document wordt met regelmaat bijgewerkt. De meest recente versie is die van 3 juli 2007:

http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/07/st10/st106 84-re01.en07.pdf

39

Worden wapenexporten van Nederland naar België en Luxemburg gemeld aan de Europese Unie – zoals België de hare meldt – in verband met het EU-jaarrapport? Zo neen, waarom niet?

In het negende EU jaarrapport meldt België één vergunning voor uitvoer naar Nederland. Dit betrof een vergunning op bestemming Zweden, maar met de eindbestemming Nederland.

De uitvoer van militaire goederen met als eindbestemming België of Luxemburg is ingevolge het Benelux Verdrag en de daarbij behorende Douane Unie niet vergunningplichtig en dus hebben de Benelux landen daarover geen gegevens beschikbaar onder het In- en uitvoerbesluit strategische goederen dan wel de vergelijkbare wetgeving in België en Luxemburg om aan de Europese Unie door te geven.

Indien op het moment van overdracht van militaire goederen met bestemming België of Luxemburg bekend is dat de betreffende goederen bestemd zijn voor doorverscheping naar een derde land zal degene die voor de overdracht verantwoordelijk is overigens wel een uitvoervergunning in Nederland moeten aanvragen onder vermelding van het betreffende derde land. Zowel de toetsing als de rapportage t.b.v. het EU jaarrapport zal in dat geval betrekking hebben op dat derde land. Bovendien is in Benelux verband afgesproken dat indien er in een Benelux land een vergunning wordt aangevraagd voor de uitvoer van militaire goederen waarvan duidelijk is dat ze afkomstig zijn uit een ander Benelux land, er voor de afgifte van een vergunning een consultatie plaatsvindt tussen de exportcontrole autoriteiten van de betrokken Benelux landen.

Uit het laatste jaarrapport dat in België op federaal niveau werd uitgebracht (2002) blijkt dat België tot dan toe alleen het eerste land van bestemming vermeldde. In de Nederlandse jaarrapporten en ten behoeve van de Nederlandse gegevens voor het EU-jaarrapport wordt, indien bekend, op het land van eindbestemming gerapporteerd. De Vlaamse overheid heeft overigens de Nederlandse praktijk van de publicatie van maandoverzichten op een website overgenomen: http://docs.vlaanderen.be/buitenland/deelsites/wapenhandel/ verslagen.html.

In die Vlaamse overzichten wordt vanaf mei 2006 ook inzage gegeven in de uiteindelijke bestemmingen.

40

Kan de methodiek, die achter de meldingen van gerealiseerde wapenuitvoer aan de EU voor het EU-jaarrapport ligt, ook uitgangspunt zijn voor opname in de Nederlandse rapportage wapenuitvoer?

In theorie wel, maar dan komt die rapportage later en zal deze zeer waarschijnlijk een minder volledig beeld geven van de omvang van de Nederlandse uitvoer van militaire goederen. Omdat bijvoorbeeld de overdracht van militaire goederen binnen de EU niet met aangiften tot uitvoer gepaard gaat en de gegevens daarover dus pas na de retourzending door de exporteur van een volledig opgebruikte of tussentijds verlopen vergunning beschikbaar komen, vormen de realisatiegegevens een minder betrouwbare en in elk geval minder actuele maat voor de wapenexport. In het EU-rapport is dan ook een noot opgenomen dat de Nederlandse realisatiegegevens gebaseerd zijn op informatie die in het verslagjaar ontvangen zijn en een onvolledig beeld kunnen vormen van de daadwerkelijke uitvoer in dat jaar.

Verzameling van de realisatiecijfers bij de douaneposten – een optie waar sommige Lidstaten voor gekozen hebben – zou een onnodige extra administratieve last betekenen en levert voorts vanwege het decentrale karakter van de gegevensopslag een aanmerkelijk risico van fouten op. Daarom is in Nederland gekozen voor rapportages die ontleend worden aan de centrale opslag van gegevens over afgegeven vergunningen bij de CDIU, de instantie waar uitvoervergunningen namens de Staatssecretaris van Economische Zaken worden verleend dan wel afgewezen. Dat de EU de realisatiegegevens toch belangrijk acht en dus ook wil vermelden, heeft vooral te maken met het feit dat in sommige Lidstaten de uitvoer van militaire goederen door de overheid zelf niet aan een vergunningplicht onderhevig is en dat daar de vergunningafgiftedata dus significant kunnen afwijken van de reële uitvoer. In Nederland is de uitvoer van militaire goederen door de Staat – anders dan voor gebruik door de eigen strijdkrachten – ook aan de vergunningplicht gebonden.

41

Wat ligt wel ten grondslag aan het afnemen van bilaterale consultaties met betrekking tot denial notifications?

De regering heeft geen onderzoek verricht naar de reden voor het relatief lage aantal gevoerde consultaties dat vermeld werd op pagina 11 van het jaarrapport 2006. Het aantal consultaties in de eerste negen maanden van 2007 ligt al weer hoger dan het aantal consultaties over geheel 2006.

42

Gaat het om Frankrijk daar waar gesproken wordt over «een lidstaat» die de vaststelling van het Gemeenschappelijk Standpunt betreffende het vaststellen van de herziene EU-Gedragscode blijft blokkeren? Voor wanneer wordt de goedkeuring voorzien? Wordt overwogen om door te gaan met de EU minus dit ene land? Zo neen, welke maatregelen worden voorzien om desondanks door te kunnen gaan met het vaststellen van de herziene EU-Gedragscode? Kunt u de huidige voorliggende concepttekst aan de Kamer verstrekken? Zo neen, waarom niet? Is er uitzicht op het bindend maken van de CoC? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?

De regering schreef in het verslag van de RAZEB van 11 en 12 december 2006 (TK, vergaderjaar 2006–2007, 21 501-02, nr. 719) «De regering betreurt het dat op dit belangrijke punt de besluitvorming wederom niet kon worden afgerond aangezien de vaststelling van het Gemeenschappelijk Standpunt door Frankrijk afhankelijk werd gesteld van opheffing van het wapenembargo China en daarmee aanname van het Gemeenschappelijk Standpunt werd geblokkeerd.» Zowel bilateraal als via de opeenvolgende EU Voorzitterschappen wordt getracht Frankrijk tot een standpuntwijziging te bewegen.

Aangezien het Gemeenschappelijk Standpunt nog niet is vastgesteld, zal de concepttekst ter vertrouwelijke inzage1 aan uw Kamer worden aangeboden. De huidige Gedragscode is overigens reeds politiek bindend. In de vorm van een Gemeenschappelijk Standpunt zou het ook een juridisch bindend karakter krijgen.

43

Kunt u aangeven hoe groot het afzonderlijke aandeel in de werelduitvoer van militaire goederen is van de Europese Unie, Rusland en de Verenigde Staten in 2006?

Nee, volledige gegevens daarover zijn niet beschikbaar. Wel is in het kader van het SIPRI Arms Transfers Project (zie: http://www.sipri.org/contents/armstrad/) door dit Zweedse onderzoeksinstituut een inschatting gemaakt van die aandelen over de periode 2002–2006. Als de onderlinge overdrachten binnen de Europese Unie buiten beschouwing gelaten worden, dan komt SIPRI tot een aandeel van 21% voor de Europese Unie, een aandeel van 28% voor Rusland en een aandeel van 30% voor de Verenigde Staten. Bij de vermelding van deze percentages is het van belang om ook te vermelden dat SIPRI zowel bij de registratie van gegevens als bij de toekenning van de waarden waar de vergelijking op gebaseerd is een bijzondere methodologie toepast.

SIPRI registreert namelijk alleen een selectie van grote conventionele wapensystemen, zoals militaire vliegtuigen, pantservoertuigen (inclusief tanks), groot kaliber geschut (= 100 mm), luchtafweersystemen, geleide raketten en oorlogsschepen (tonnage = 100 ton of voorzien van groot kaliber geschut = 100 mm). In de jaren ’80 werd daar een categorie grote afstand sensoren aan toegevoegd (radar, sonar e.d. met een bereik van 25 km of meer). Recent zijn ook motoren voor militaire vlieg-, vaar- en voertuigen en geschutskoepels vanaf een kleiner kaliber in de registratie opgenomen voor zover deze motoren en geschutskoepels uit andere landen afkomstig zijn dan de landen die de vlieg-, vaar- en voertuigen leveren waar de motoren en geschutskoepels in- of opgebouwd worden. In de jaarboeken van SIPRI staat dan ook dat: «Transfers of other military equipment-such as small arms and light weapons, trucks, artillery under 100-mm calibre, ammunition, support equipment and components, as well as services or technology transfers-are not included.»1 Deze beperking is niet zonder consequenties. In antwoord op eerdere vragen (TK, vergaderjaar 1999–2000, 22 054, nr. 51, vragen en antwoord 17 en 43) is er al eens op gewezen dat bijvoorbeeld de door SIPRI vermelde waarde van de Amerikaanse wapenexport in 1996 minder dan de helft was van de waarde die de Verenigde Staten zelf meldden als Amerikaanse wapenexport in dat jaar.

Een tweede bijzonderheid in de SIPRI cijfers is dat inmiddels geen gebruik meer wordt gemaakt van de verkoopwaarde van systemen, onder meer omdat dit gegeven in veel gevallen niet te achterhalen is, maar dat er onlangs voor gekozen is om een eigen «trend-indicator value» (TIV) toe te kennen aan systemen. Het idee daarbij is dat het uiteindelijk vooral om de militaire waarde van een systeem moet gaan en dat dus aan het ene pantservoertuig met bepaalde eigenschappen een zelfde waarde toegekend zou moeten worden als aan het andere pantservoertuig met vergelijkbare eigenschappen, ook al loopt de prijs die voor deze voertuigen betaald is misschien wel significant uiteen. Het is natuurlijk aan SIPRI om zo’n keuze te maken, maar daardoor zijn die cijfers in elk geval niet meer te vergelijken met de cijfers van nationale jaarrapporten of bijvoorbeeld het jaarrapport over de toepassing van de EU Gedragscode, waarin ook cijfers over de wapenexport van bijna alle EU Lidstaten zijn opgenomen.

44

Is het mogelijk in het volgende overzicht van «Het Nederlandse wapenexportbeleid» uitgebreider stil te staan bij de Nederlandse activiteiten binnen het Wassenaar Arrangement op het gebied van wapenbeheersing en een appreciatie te geven van resultaten en voortgang van het Arrangement?

Ja.

45

Zijn alle «best practices» zoals bepleit in «Best practices for implementing Intangible Transfer of Technology (ITT) Controls» al uitgevoerd in de landen die deelnemen aan het Wassenaar Arrangement? Zo neen, hoe groot is het aantal landen dat alle «best practices» al uitvoert? Welke landen zijn dit? Voert Nederland een post-export monitoring uit? Zo ja, hoe, wanneer en bij welk type exporten aan welke landen? Hoe lang is de periode dat gegevens moeten worden bewaard van ITT exporten?

Hoewel de bedoelde «Best Practices» zich niet lenen om één voor één afgevinkt te worden – al was het maar omdat niet alle aanbevolen activiteiten of inspanningen zullen uitmonden in een meetbaar resultaat – en de vraag dus niet exact te beantwoorden is, kan wel aangenomen worden dat een meerderheid van de Wassenaar Arrangement (WA) deelnemers zeker nog niet alles ter hand heeft genomen. Bekend is bijvoorbeeld dat veel Lidstaten van de Europese Unie – met uitzondering van Cyprus allemaal deelnemers aan het WA – de controle op immateriële overdracht van militaire technologie nog niet naar analogie van de ITT controles op dual use technologie geregeld hebben.

Voor dual use is dat in 2000 via een aanpassing van de relevante Europese verordening, Vo. (EG) nr. 1334/2000, voor alle Lidstaten tegelijk gebeurd, maar om hetzelfde te bereiken voor zoiets als de digitale overdracht via e-mail van militaire technologie, moet in elke Lidstaat de nationale wetgeving gewijzigd worden, hetgeen (nog) niet overal is gebeurd. Nederland heeft dat overigens wel gedaan bij een wijziging van de In- en uitvoerwet in 2001 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 060, nr. 1), zodat Nederland op dat punt al geruime tijd aan deze «Best Practices» voldoet.

Ook Nederland kan echter niet claimen dat alle aanbevolen inspanningen verricht worden en/of al resultaat hebben gehad. Bijvoorbeeld het organiseren van seminars voor het bedrijfsleven en wetenschappelijke instellingen over (de risico’s rond) Intangible Transfer of Technology is iets dat door Nederland wel aanbevelingswaardig wordt gevonden, maar dat niettemin in het licht van de prioriteitstelling binnen de beschikbare capaciteit niet ter hand is genomen. Het thema is wel een aspect waar aandacht aan wordt besteed in de reguliere contacten met bedrijven en instellingen. Dat is ook de strekking van «Best Practices».

Met de term «post-export monitoring» wordt in de bewuste «Best Practices» in zijn algemeenheid verwezen naar handhavingaspecten van de exportcontrole. Daarbij gaat het om het reguliere toezicht op de naleving van de regels, een taak die in Nederland tegenwoordig hoofdzakelijk bij de Douane ligt. In de antwoorden op de reeks vragen gesteld naar aanleiding van het jaarrapport over 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 054, nr. 117, antwoord op vraag 16) is eerder ingegaan op de huidige taakverdeling tussen de handhavingsdiensten op dit terrein waar het toezicht en opsporing betreft. Dat toezicht door de Douane beperkt zich, als het om de exportcontroleregels gaat, in Nederland niet tot controles aan de grenzen, maar reikt tot in de administratie van bedrijven. In het geval van toezicht op de naleving van de bepalingen inzake ITT is dat belangrijk omdat daar geen fysieke grensoverschrijding aan te pas komt en het dus vooral de controle van de administratie is die inbreuken op de regels aan het licht kan brengen. Nederland past een dergelijke «post-export monitoring» dus toe. Een van de voorwaarden bij ITT vergunningen is dat een administratie bijgehouden wordt omtrent het gebruik van de vergunning waaruit blijkt welke technologie op welk moment aan wie is verstrekt. De bewaartermijn voor die administratie bedraagt zeven jaar.

46

Welke gevolgen heeft het document «Best Practice Guidelines for the Licensing of Items on the Basic List and Sensitive List of Dual-Use Goods and Technologies» met name gelet op de artikelen één, vier, vijf en zeven voor door Nederland verstrekte International Import Certificates (IIC’s)? Indien geen, kunt u uitleggen waarom niet?

Dit «Best Practices» document heeft geen consequenties voor de wijze waarop de waarborgen rondom het eindgebruik van uit te voeren goederen worden vastgesteld en raakt derhalve de werking van Internationale Import Certificaten niet. Het betreft hier aanbevelingen ten aanzien van de voorwaarden die bij het systeem van zogenaamde bulkvergunningen passen. Zulke «algemene vergunningen», «globale vergunningen» of in het Engels «general, global, open licenses» of «license exceptions» hebben allemaal betrekking op bestemmingen waar op zichzelf geen grote zorgen over bestaan, maar die toch niet van exportcontrole zijn uitgezonderd.

In dit specifieke «Best Practices» document wordt bijvoorbeeld aanbevolen dat aan het gebruik van zulke bulkvergunningen wel de voorwaarde wordt verbonden dat een voor de exportcontrole autoriteiten toegankelijke administratie wordt bijgehouden van het feitelijke gebruik van zo’n vergunning en wordt er op gewezen dat het nuttig kan zijn om transacties, waarbij de exporteur weet dat de door hem geleverde dual use goederen een militaire toepassing zullen krijgen, bij voorbaat van de reikwijdte van de vergunning uit te zonderen. Voor zulke transacties zal de exporteur dan in eerste instantie toch een individuele vergunning aan moeten vragen, waarbij vooraf meer gegevens overlegd moeten worden dan bij het aanvragen van een globale vergunning vereist is. In Nederland zijn dat al standaardvoorwaarden bij de toekenning van globale vergunningen.

47

Klopt het cijfer voor het enorme aantal geweren dat op 24 augustus 2006 uit de VS naar Bulgarije is verscheept? Zo ja, kunt u verklaren welke bestemming de 10310000 kogelgeweren (24-08-06 26495164) en delen en toebehoren uit de VS (24 augustus) met bestemming Bulgarije hadden? Zo neen, waarom niet? Is Bulgarije de daadwerkelijke eindbestemming? Zo neen, welk land wel? Zo ja, zijn deze wapens voor leger, politie of voor de particuliere handel?

Ja, zij het dat het niet om een doorvoer uit de VS naar Bulgarije ging maar, zoals vermeld in het betreffende maandoverzicht van doorvoermeldingen, om een doorvoer in de omgekeerde richting. Het betrof een zending van 50 000 kogelgeweren kaliber 5.56x45mm, 70 000 kogelgeweren kaliber 7.62x39mm, 40 000 kogelgeweren kaliber 5.45x39mm, 720 000 patroonmagazijnen en 9 430 000 delen en toebehoren voor vuurwapens van een Bulgaarse fabrikant naar diens Amerikaanse vestiging, waar overigens ook productie en assemblage plaatsvindt. Geweren van het betreffende merk worden in de VS op de particuliere markt aangeboden. Het is niet bekend of de fabrikant ook aan de Amerikaanse strijdkrachten of politiekorpsen levert.

48

Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de stand van zaken in de controle op brokering en de Nederlandse inzet daarbij? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij dit overzicht tegemoet zien?

Voor financiële betrokkenheid van Nederlandse ingezetenen of in Nederland ingeschreven ondernemingen bij transacties in militaire goederen tussen derde landen geldt al een vergunningplicht op grond van het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Als het om dual-use goederen gaat, wordt momenteel in het kader van de herziening van de Dual Use Verordening, nu Vo. (EG) nr. 1334/2000, gewerkt aan een controlemaatregel voor «brokering» in goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik. Dit is ook een verplichting die voortvloeit uit Resolutie 1540 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Hierover bent u reeds in maart jl. per fiche geïnformeerd1. Dit fiche is besproken tijdens het Algemeen Overleg Wapenexportbeleid dat op 4 juli 2007 plaatsvond2.

Zoals in het fiche gesteld, kan de regering in algemene zin instemmen met de toevoeging van «brokering» aan de verordening. De Nederlandse regering is echter van mening dat niet alleen moet worden voorzien in de controle van vergunningplichtige goederen, maar dat ook voorzien moet worden in mogelijkheden om «brokering» van niet-vergunningplichtige goederen te controleren, indien deze gebruikt kunnen worden in een programma ter vervaardiging van een massavernietigingswapen of een overbrengingsmiddel hiervoor. Dit geldt, naar analogie van de reikwijdte van de «catch all» bepaling, ook voor goederen die een conventionele militaire toepassing kunnen krijgen in een land waarop een internationaal wapenembargo van kracht is.

49

Kunt u de visie van de UN Development Programme onderschrijven dat het bij het halen van de Millennium Development Goals niet alleen gaat om de impact van kleine wapens hierop, maar om alle militaire uitgaven («attaining the MDG is not possible without reducing military expenditure»)? Zo neen, waarom niet. Zo ja, kan hier in het komende rapporten wapenexportbeleid meer aandacht aan worden besteed?

De EU Lidstaten onderkenden reeds bij opstelling van de wapenexport criteria in 1991/1992 het belang van toetsing van uitvoer van militair materieel aan de economische en technologische capaciteiten van het ontvangende land. Tegelijkertijd (ond)erkenden zij dat ook arme landen een legitieme veiligheidsbehoefte hebben. Het verband tussen veiligheid en ontwikkeling is complex. Nederland heeft zich de afgelopen jaren sterk ingezet om dit verband in internationale fora op de agenda te krijgen. Hiertoe is in 2005 succesvol een resolutie bij de AVVN ingediend (A/RES/60/68) en speelt Nederland onder andere een prominente rol in het voorstuwen van de Geneva Declaration on Armed Violence and Development. Daarnaast is het Nederlandse beleid er op gericht om landen die veiligheid als onderdeel van de bredere ontwikkelingsstrategie beschouwen, te steunen. Momenteel wordt er gewerkt aan bilaterale meerjarige samenwerkingsverbanden met Oeganda, Burundi en mogelijk ook Kenia en de DR Congo. De regering zal de Kamer hiervan graag nader op de hoogte stellen, hetzij in komende Jaarrapporten, hetzij in afzonderlijke brieven.

50

Heeft Nederland bij zijn grootste wapenleverancier en afnemer van Nederlandse wapens, de Verenigde Staten, op bilateraal niveau aangedrongen op het onderschrijven van de Arms Trade Treaty (ATT)? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waar en wanneer?

De regering heeft altijd het belang benadrukt dat de grote wapenexporteurs partij worden bij het ATT, dus inclusief de VS. Nederland heeft najaar 2006 o.a. in Washington gedemarcheerd teneinde steun te verwerven voor het ATT. Ook zijn er contacten geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Amerikaanse Ambassade te Den Haag. Voorts heeft Nederland in maart 2007 een aantal Ambassades opdracht gegeven tot de uitvoering van demarches in 19 landen ter ondersteuning van een «kernboodschap» die de EU-lidstaten m.b.t. een Arms Trade Treaty overeen waren gekomen. Deze landen waren: Bolivia, Burundi, China, DR Congo, Eritrea, Ethiopië, Indonesië, Rusland, Rwanda, St. Kitts en Nevis, Suriname, Tanzania, Trinidad and Tobago, Oeganda, Oekraïne, de VS, Vietnam, Jemen en Zambia.

51

Waarom worden retourzendingen van militaire goederen die reparaties betreffen niet opgenomen in de overzichten van Nederlandse wapenexporten? Zouden tenminste de betaalde reparaties opgenomen kunnen worden, eventueel in een apart overzicht?

De waarde van vergunningen voor de retourzending na reparatie van militaire systemen of onderdelen wordt niet in de geaggregeerde cijfers van het jaarrapport opgenomen omdat dit tot dubbeltellingen zou leiden. In de inleiding van de cijfermatige bijlagen wordt op de methodologie van de tabellen ingegaan en in het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld op 2 maart 2005, wordt nog eens specifiek op zulke retourzendingen ingegaan (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2004–2005, 22 054, nr. 86, SP fractie vraag en antwoord 9).

De kerngegevens van alle vergunningen, dus ook de op vergunningen voor retour-na-reparatie zendingen vermelde waarde, zijn wel opgenomen in de maandoverzichten die gepubliceerd worden op de exportcontrole website van EZ. Daarbij wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen betaalde reparaties en reparaties die bijvoorbeeld nog onder een garantieregeling vallen, omdat de vermelde waarde die van het systeem of van het betreffende onderdeel is en niet de kosten die eventueel in rekening zijn gebracht voor de reparatie. Ook over de uitvoertransacties die te maken hebben met retourzendingen na reparatie wordt dus transparantie betracht.

Waar geen openbare mededelingen over worden gedaan is de kostprijs van de reparatie als dienst. Bij die kostprijs gaat het om een bedrijfsvertrouwelijk gegeven waarvoor op grond van de Wet openbaarheid van bestuur een uitzondering geldt. Bovendien levert het apart registreren van een dergelijk gegeven een extra administratieve last op voor zowel het betrokken bedrijfsleven als voor de overheid, zonder dat daar baten in de zin van extra mogelijkheden of vergroting van de effectiviteit van de exportcontrole tegenover staan.

52

Betreffen de vier leveringen van goederen aan Bangladesh (26230713 (17-01-2006), 26320097 (13-04-2006), 26178320 (18-04-2006), 26619637 (02-11-2006)) goederen voor het Bangladese fregat van de DW 2000 H klasse dat is geleverd door Zuid-Korea? Voor wiens rekening komen de kosten die verband houden met de tijdelijke invoer, te weten 10 410 euro, 44 035, euro en 195 600 euro?

Deze vergunningen zijn allemaal gerelateerd aan het genoemde marineschip. De vergunningwaarden die verband houden met tijdelijke invoer betreffen de waarden van goederen die voor reparatie naar Nederland zijn gekomen en vervolgens – na reparatie – weer geëxporteerd worden. Zoals in het antwoord op vraag 51 is aangegeven, gaat het bij die waarden niet om de kosten die leverancier of afnemer maken ten behoeve van die reparaties. Of zo’n reparatie voor rekening komt van de leverancier of de afnemer wordt niet in het kader van de exportcontrole geregistreerd.

53

Zijn voor de indertijd aan de Kamer gerapporteerde verkoop van door Defensie afgestoten Flycatcher vuurleidingssystemen en bijbehorende afweergeschut inmiddels exportvergunningen afgegeven, zo ja, wanneer? Zo nee, waarom nog niet?

Ja, voor een gedeelte van deze aan de oorspronkelijke producent/leverancier terug verkochte systemen is inmiddels, d.w.z. in 2007 en dus niet in het verslagjaar 2006, een uitvoervergunning met de bestemming Thailand afgegeven. Voor het resterende gedeelte is nog geen uitvoervergunning aangevraagd.

54

Is de exportvergunning voor vuurleiding van 9 mei voor 6,5 miljoen euro voor de uitvoer van Mirador vuurleiding (waarvoor op 23 februari 2006 een EKV-polis is afgegeven) of voor de eerdergenoemde afgestoten Flycatchers? Mocht dat laatste het geval zijn, waarom dan (nog) niet voor de bijbehorende kanonnen?

In de maandoverzichten met kerngegevens van de afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen, waaruit de in de vraag genoemde datum en vergunningwaarde afkomstig is, wordt vermeld dat het in dit geval om electro-optische vuurleidingssystemen met toebehoren gaat. Bedrijfsnamen, alsook merknamen of type-aanduidingen die te herleiden zijn tot individuele bedrijven, worden uit hoofde van de bedrijfsvertrouwelijkheid bewust niet in die overzichten opgenomen. Daarom is het ook niet wenselijk dat op deze vraag een exact antwoord in de openbare beantwoording van deze Kamervragen opgenomen wordt. Hier wordt derhalve volstaan met de mededeling dat de in het maandoverzicht gehanteerde omschrijving nauwkeurig is.

55

Is het genoemde bedrag bij de verstrekking van de vergunning voor de levering van korvetten aan Indonesië (278 148 024 euro) inclusief de volgende wapensystemen: lucht- en zeedoelraketten, licht en middelzwaargeschut en torpedo’s?

Het genoemde bedrag betrof de waarde van een vergunning voor levering van twee korvetten, inclusief een 76 mm kanon en lanceerinrichtingen voor lucht- en zeedoelraketten en torpedo’s voor elk van deze schepen. De munitie voor het kanon en de raketten en de torpedo’s die vanuit de lanceerinrichtingen afgeschoten kunnen worden, waren geen onderdeel van de levering vanuit Nederland.

56

Waarom staat u de export van beeldversterkerbuizen voor een militaire bestemming in Israël toe (vergunningen van 13 januari en 4 augustus)? Waarom werden eerdere jaren dergelijke vergunningen vaak geweigerd?

Het betreft de uitvoer van componenten voor in Israël geproduceerde nachtzichtsystemen, die uiteindelijk bestemd zijn voor de Nederlandse strijdkrachten. Israël was dus wel de bestemming van de uitvoer, maar niet de uiteindelijke bestemming.

57

Hoe verhoudt de levering van een data management systeem ter waarde van 3,5 miljoen euro via de Chinese industrie aan Pakistan (inclusief exportkrediet) zich met het wapenembargo tegen China? Valt samenwerking met de Chinese wapenindustrie daar buiten? Zo ja, in welke gevallen?

Conform de Europese afspraken is de vergunning getoetst op de eindgebruiker, inclusief het zevende criterium dat ingaat op het omleidingsrisico. Bij de beoordeling van dat risico wordt niet alleen naar de eindgebruiker gekeken, maar ook naar partijen waar de goederen onderweg verblijven of verwerkt worden. In dit specifieke geval, waarbij een data management systeem wordt geïnstalleerd op een door een Chinese scheepwerf te bouwen schip voor de Pakistaanse marine, zijn maatregelen genomen teneinde een omleidingsrisico te mitigeren. Deze transactie laat zich verstaan met het wapenembargo op China en past ook binnen de relatief restrictieve interpretatie die Nederland daar aan geeft.

58

Welk type radar betreft de draagbare radar die na reparatie naar Marokko is verzonden? Hebben radar en militaire CCD camera’s met toebehoren invloed op de verhoudingen tussen Polisario en het Marokkaanse leger?

Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 54 worden type-aanduidingen die herleidbaar zijn tot individuele bedrijven niet vermeld. Indien de vraag doelt op de tijdelijke uitvoer van een radar ten behoeve van een demonstratie van dat systeem, dan geldt dat vanwege dat doel en de bijbehorende verplichting tot wederinvoer er geen verband was met de verhoudingen tussen Polisario en het Marokkaanse leger. De CCD camera was bestemd voor de Marokkaanse marine.

59

Is er sprake van een terughoudend wapenexportbeleid ten opzichte van Thailand? Zo ja, waarom werden dan tien definitieve leveringen van militaire goederen goedgekeurd, waaronder tank- en voertuigonderdelen?

Ja, er is sprake van een terughoudend beleid, maar niet van een embargo. Toetsing van transacties op Thailand geschiedt met bijzondere aandacht voor de mogelijkheid van inzet van de betrokken goederen bij interne repressie. In het verslagjaar zijn bijvoorbeeld vier aan militaire voertuigen gerelateerde aanvragen op Thailand behandeld. Omdat het om onderdelen voor wat betreft de inzetbaarheid duidelijk te onderscheiden typen voertuigen ging, zijn twee aanvragen toegekend en zijn er twee afgewezen. Bij de overige aanvragen op Thailand speelde het risico van inzet bij interne repressie geen rol van betekenis.

60

Wordt gezien de toenemende spanning en gewelddadigheden tussen Turkije en buurland Irak overwogen een restrictiever wapenexportbeleid ten opzichte van Turkije in te stellen? Staat de levering van geweervizierkijkers en toebehoren naar Turkije daarvoor niet op gespannen voet met de gedragscode wapenuitvoer?

Verwezen zij ook naar het antwoord op vraag 12. De leverantie van vizierkijkers ten behoeve van lokale verkoop aan jagers betrof een doorvoerzending waarop de bondgenotenbenadering is toegepast. Over dit Amerikaanse merk vizierkijkers is ook in het jaarrapport 2006 een noot opgenomen in bijlage 3.

61

In hoeverre is de toenemende Nederlandse wapenexport tussen 1996 en 2006 te herleiden naar een stijgende vraag naar wapens van Nederlandse makelaardij? In hoeverre is deze stijging van het Nederlandse wapenexport te wijten aan een toenemende vraag naar wapens op de wereldmarkt? Hoe komt het dat de Nederlandse wapenexport richting NAVO landen daarentegen daalt?

De stijgende trend van de Nederlandse wapenexport in de afgelopen tien jaar is vooral te herleiden tot een toename van de afstotingsactiviteiten van het ministerie van Defensie. Zoals steeds uiteengezet in de aanbiedingsbrieven en de inleidingen bij de cijfers van de jaarrapporten, bestaat een significant deel van de wapenexport in die periode uit transacties die het gevolg zijn van herschikking van de operationele prioriteiten van de Nederlandse strijdkrachten, waarvoor nieuwe systemen aangeschaft moesten worden, maar waardoor ook bestaande en veelal kwalitatief nog goede systemen overtollig werden.

De Staat probeert zulke systemen dan te verkopen aan andere landen en is daar de afgelopen jaren redelijk succesvol in geweest. In eerste instantie wordt getracht de systemen te verkopen aan andere NAVO landen of EU Lidstaten, hetgeen soms lukt. Zo zijn in het verleden bijvoorbeeld tanks verkocht aan Oostenrijk, marineschepen aan Griekenland en België en maritieme patrouillevliegtuigen aan Duitsland en Portugal. Het feit dat ook bij de directe bondgenoten een heroriëntatie van de gewenste wapenarsenalen plaatsvindt, maakt het echter onmogelijk om alleen aan zulke partijen af te stoten en dus moet regelmatig naar afnemers buiten die kring van directe bondgenoten gezocht worden. Ook dat is de afgelopen jaren meermalen gelukt, getuige bijvoorbeeld de verkoop van tanks, marineschepen en recentelijk ook gevechtsvliegtuigen aan Chili, pantservoertuigen aan Egypte en al eerder marineschepen aan de Verenigde Arabische Emiraten.

Niettemin is de Nederlandse defensiegerelateerde industrie gedurende die periode ook een factor van belang in de wapenexport gebleven. Weliswaar hebben in de loop van de afgelopen tien jaar defensiebedrijven hun activiteiten gestaakt, waardoor de Nederlandse strijdkrachten nu bijvoorbeeld zijn aangewezen op buitenlandse leveranciers als het om voertuigen, onderzeeboten of munitie gaat, maar zeker in de maritieme sector blijkt het Nederlandse bedrijfsleven zich staande te kunnen houden op de wereldmarkt. Daarnaast is de toeleverantie van componenten aan buitenlandse systeembouwers steeds belangrijker geworden in het Nederlandse aanbod van militaire goederen. De elk jaar weer hoge waarde van de afgegeven vergunningen voor uitvoer naar de Verenigde Staten en Duitsland is voornamelijk toe te schrijven aan zulke componentenleveranties.

Het gaat te ver om te stellen dat de opwaartse trend in de Nederlandse uitvoercijfers samenhangt met een toename van de vraag op de wereldmarkt als optelsom van de militaire uitgaven. Voor zover er sprake is van een toegenomen vraag, heeft dat vooral betrekking op de stijging van de Defensie-uitgaven in de Verenigde Staten en hoewel dat een positief effect lijkt te hebben op de vraag naar onder meer Nederlandse componenten, houdt de Nederlandse uitvoer van militaire goederen per saldo toch geen gelijke tred met die ontwikkeling.

62

Is de constatering dat het gemiddelde van de financiële omvang van de Nederlandse wapenexporten over vijf jaar nog nooit zo hoog is geweest juist? Zo neen, wanneer lag dit gemiddelde hoger? Zo ja, is hier sprake van een tendens? Is dit een gewenste ontwikkeling? Zo, ja waarom?

Deze constatering is juist. Of dat de voorbode van een tendens is, valt niet te voorspellen. Wel is het zo dat – gelet op het belang van afstoting in de wapenexportcijfers en het feit dat het ministerie van Defensie nog belangrijke afstotingsactiviteiten voorziet – het niet onwaarschijnlijk is dat er nog jaren zullen volgen waarin de financiële omvang van de Nederlandse wapenexport hoger uit zal vallen dan het meerjarig gemiddelde.

De regering ziet een groei in exporten door het bedrijfsleven binnen de termen van het wapenexportbeleid wel degelijk als een gewenste ontwikkeling. Het Nederlandse wapenexportbeleid is er immers op gericht om te bewerkstelligen dat de Nederlandse wapenexport altijd gestoeld is op een verantwoordelijke afweging en gedegen toetsing aan criteria van de EU Gedragcode. Als daar aan voldaan is, past ook de uitvoer van militaire goederen in het streven van de regering om het Nederlandse bedrijfsleven zo concurrerend mogelijk te laten zijn op de wereldmarkt en is het evenzeer wenselijk dat de Staat het overtollig materieel van Defensie tegen gunstige voorwaarden kan afstoten. Maar, zoals gezegd, altijd binnen de marges van een verantwoord wapenexportbeleid.

63

Betreft het bij denial notification NL05/2006 betreffende 2e generatie beeldversterkerbuizen voor Birma een Nederlands bedrijf dat de aanvraag deed? Zo neen, uit welk land dan wel? Zo ja, kunt u zeggen welk bedrijf dit was? Zo neen, kunt u zeggen of dit een bedrijf is dat vaker militaire goederen exporteert? Zo ja, waarom was dit bedrijf niet op de hoogte van maatregelen van de EU tegen Birma/Myanmar? Is dit te wijten aan de voorlichting of zijn erandere redenen? Indien er andere redenen voor zijn, welke?

Het betrof hier een sondage (proefaanvraag) door een Nederlands bedrijf dat bekend is met zowel het Nederlandse wapenexportbeleid als met de maatregelen van de EU tegen Birma. De sondage was bedoeld om te achterhalen of het beleid en de maatregelen ook betrekking zouden hebben op leveranties van dual-use goederen. In zijn algemeenheid hoeft dat niet zo te zijn, maar uit de afwijzing van deze sondage mag blijken dat dit wel het geval is bij dual-use goederen waarvoor een militair eindgebruik is voorzien. Het bedrijf was zich er tevens van bewust dat in het kader van de EU Gedragscode is afgesproken dat afgewezen sondages voor leveranties van dual-use goederen voor militair eindgebruik bij de andere Lidstaten worden genotificeerd, zodat deze gehouden zijn om Nederland te consulteren als zich bij hen een in essentie vergelijkbare aanvraag aandient.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), R. Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), J. Kortenhorst (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
1

SIPRI yearbook 2007, sources and methods for arms transfers data.

XNoot
1

Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 507.

XNoot
2

Zie Handelinigen Tweede Kamer, KST109790,TK 22 054 en 22 112, nr. 125, vergaderjaar 2006–2007.

Naar boven