22 054
Wapenexportbeleid

nr. 111
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2006

Conform mijn toezegging tijdens het kamerdebat op 11 april (Handelingen der Kamer II,vergaderjaar 2005–2006, nr. 69, blz. 4394–4401), naar aanleiding van een algemeen overleg op 16 maart over wapenexportbeleid (kamerstuk 22 054, nr. 105), informeer ik u hierbij over bestaande mogelijkheden voor extraterritoriale toepassing van Nederlandse wetgeving in relatie tot tussenhandel in wapens. Daarbij geef ik ook een beeld van de situatie in andere EU-lidstaten. Zoals blijkt, zijn voor onder meer tussenhandel in wapens thans verschillende Nederlandse wetten van toepassing die extraterritoriale werking hebben, d.w.z. werking buiten het grondgebied van Nederland. De In- en uitvoerwet biedt geen aangrijpingspunten.

De Nederlandse situatie

Op vier punten is Nederlandse regelgeving extraterritoriaal van toepassing op de tussenhandel in wapens.

1. Volgens artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet van toepassing is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Voor een beperkt aantal zeer ernstige misdrijven geldt het universaliteitsbeginsel: Een daad is strafbaar ongeacht door wie en waar ook ter wereld begaan. Voorbeelden hiervan zijn de Wet internationale misdrijven (de WIM, voorheen de Wet oorlogsstrafrecht), de Uitvoeringswet folteringsverdrag en de Uitvoeringswet Genocideverdrag. Naar bekend is onlangs een Nederlander veroordeeld op grond van de Wet oorlogsstrafrecht vanwege de levering van chemicaliën aan Irak ten tijde van de oorlog met het buurland Iran.

2. De Sanctiewet 1977 kent een bepaling (art.13) op grond waarvan de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij of krachtens de Sanctiewet strafbaar gesteld feit. Mede op grond van art.13 van de Sanctiewet heeft de Haagse rechtbank zeer onlangs een Nederlander veroordeeld wegens wapenleveranties aan het regime van Charles Taylor in Liberia.

3. De Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (art. 5) en het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 (art. 1) bepalen dat het ingezetenen is verboden om zonder vergunning in Nederland het betalingsverkeer te faciliteren met betrekking tot de transito- en driehoekshandel in militaire goederen, ook die zich buiten de EG bevinden.

4. Tenslotte is het op grond van de Wet wapens en munitie verboden om wapens en munitie te verhandelen zonder erkenning van de plaatselijke Korpschef. De Rechtbank Utrecht overwoog in een uitspraak van 14 oktober 2004 (SBR 03/2380) dat onder het begrip verhandelen «tevens de situatie begrepen wordt ... een transactie door een in Nederland gevestigde handelaar waarbij de betreffende wapens Nederland fysiek niet aandoen.»

Concluderend zijn er daarmee vier aangrijpingspunten in de Nederlandse wetgeving met een extraterritoriale reikwijdte in relatie tot tussenhandel van wapens. De In- en uitvoerwet leent zich niet voor extraterritoriale werking op het gebied van tussenhandel. Evenals de nieuwe Algemene Douanewet richt de In- en uitvoerwet zich alleen op grensoverschrijdend goederenverkeer en niet op dienstverlening zoals tussenhandel.

De situatie in andere landen

Relevant voor een beeld van de wetgeving in andere EU-landen is het standpunt van de Europese Raad van 23 juni 2003 (2003/468/GBVB), waarin lidstaten:

– Afspreken om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om toezicht te houden op de tussenhandel in wapens die op hun grondgebied plaatsvindt. Voor tussenhandel moet een vergunning of schriftelijke machtiging worden verkregen.

– Worden aangespoord om toezicht te houden op de tussenhandel in wapens die buiten hun eigen grondgebied wordt gedreven door op hun grondgebied verblijvende of gevestigde tussenhandelaren met hun nationaliteit.

Een beeld van de situatie in andere EU-landen wordt duidelijk uit twee externe rapporten.

Het eerste rapport is van GRIP1 «Implementing the EU Common Position on the control of arms brokering: progress after two years» van 7 juli 20052. In het rapport wordt geconcludeerd dat goede vooruitgang is geboekt in het installeren van adequate controle op tussenhandel, maar dat er nog gaten en zwakke plekken overblijven in de EU controles. Van de 25 EU lidstaten had ongeveer tweederde (waaronder Nederland) midden vorig jaar hun nationale wetgeving in lijn gebracht met het EU Gemeenschappelijk Standpunt. GRIP treft de beide vormen van controle aan zoals genoemd in het standpunt van de Europese Raad.

Het tweede rapport «Dead on time – arms transportation, brokering and the threat to human rights» (AI Index: ACT 30/008/2006) is uitgegeven door Amnesty International en TransArms in mei 2006. Hierin wordt geschat dat er medio 2005 zo’n 25 Europese landen zijn met een specifieke regeling van tussenhandel, en wereldwijd zijn dat er tussen de 30 en 40 van de 191 VN-lidstaten. Wereldwijd zijn er 21 landen (waaronder Nederland) met een vorm van extraterritoriale toepassing van regelgeving.

Afsluitend concludeer ik dat er in de Nederlandse wetgeving vier aangrijpingspunten bestaan met een extraterritoriale reikwijdte in relatie tot tussenhandel van wapens, terwijl de In- en uitvoerwet geen aangrijpingspunten biedt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

Groupe de recherche et d’Information sur la paix et la securité (GRIP).

XNoot
2

URL: http://www.grip.org/bdg/g4579.html.

Naar boven