21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 702 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2018

Hierbij stuur ik u de Geannoteerde Agenda van de Energieraad die op 11 juni as. onder Bulgaars voorzitterschap plaatsvindt in Luxemburg. Op het moment van schrijven is er nog geen definitieve agenda vastgesteld door het Bulgaars voorzitterschap.

Het Bulgaars voorzitterschap heeft als doel om tijdens de Energieraad een Algemene Oriëntatie (een voorlopig standpunt van de Raad) te bereiken op de herziening van de ACER1- verordening.

Verder zal het Bulgaars voorzitterschap naar verwachting onder «Any Other Business» (AOB) een update geven over de stand van zaken van het energiepakket. Bulgarije zet in op afronding van de triloog-onderhandelingen over de wetsvoorstellen voor herziening van de richtlijn hernieuwbare energie; herziening van de richtlijn energie efficiëntie; en het wetsvoorstel governance-verordening van de Energie Unie tijdens haar voorzitterschap. Voor wetgevingstrajecten in de triloogfase is het gebruikelijk dat het voorzitterschap de Raad informeert, waarbij het lidstaten vrij staat om hierop te reageren. De Nederlandse inzet wordt uiteen gezet in de Geannoteerde Agenda die bij deze brief is gevoegd.

De Energieraad zal worden afgesloten met informatie van de Europese Commissie over externe energierelaties en een presentatie van het inkomende Oostenrijkse voorzitterschap, waarin zij haar plannen op het gebied van energie voor de tweede helft van 2018 presenteert.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

BIJLAGE: GEANNOTEERDE AGENDA ENERGIERAAD 11 JUNI

ACER (agentschap voor samenwerking tussen energieregulators) verordening

Algemene Oriëntatie

Tijdens de Energieraad zal zoals het er thans naar uitziet worden gesproken over het voorstel van de Commissie tot herziening van Verordening (EG) nr. 713/2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER). Dit voorstel maakt onderdeel uit van het zogenaamde Winterpakket dat de Commissie op 30 november 2016 heeft gepubliceerd met daarin onder meer wetsvoorstellen gericht op het verbeteren van de elektriciteitsmarkt.

Met de herziening wil de Commissie een aanscherping bereiken van de rol en bevoegdheden van toezichthouder ACER bij onder meer beslissingen van nationale toezichthouders over grensoverschrijdende dossiers, maar ook bij het toezicht houden op de samenwerkingsverbanden van netbeheerders en de Europese energiebeurzen.

Met de Geannoteerde Agenda voor de informele Energieraad van 19 april jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over de patstelling die was ontstaan rondom de herziene verordening, een patstelling die vooral betrekking had op de versterking van de taken van ACER en de verhouding tussen de «board of regulators» en de directeur van ACER (brief van 3 april 2018, Kamerstuk 21 501-33, nr. 693).

Zoals ik u met mijn brief van 14 mei jl. waarmee ik verslag heb gedaan van de informele Energieraad, heb laten weten, bleken lidstaten bereid tot compromissen. Daarmee lijkt de patstelling te zijn doorbroken en is de kans aanwezig dat tijdens de Energieraad een Algemene Oriëntatie kan worden vastgesteld op basis van hernieuwde voorstellen van het voorzitterschap. Daarmee zou de weg worden geopend voor de start van de trilogen met het Europees parlement en de Commissie over alle voorstellen die zijn gericht op het verbeteren van de werking van de elektriciteitsmarkt.

Overigens bleek tijdens een eerste bespreking tussen de lidstaten van de hernieuwde voorstellen van het voorzitterschap dat nog niet alle verschillen in inzicht zijn weggenomen. Dat geldt vooral voor de versterking van de taken van ACER bij regionale vraagstukken en de bevoegdheid van ACER bij nog vast te stellen netcodes. Het kabinet ziet in beide gevallen een duidelijk rol voor ACER, maar die opvatting wordt niet door alle lidstaten gedeeld. In aanloop naar de Energieraad zal het voorzitterschap naar verwachting met aanvullende voorstellen komen.

AOB voortgangsrapportage voorzitterschap van de trilogen clean energy package Energie-Unie

Tijdens de informele energieraad 19 april jl. vond er ook een gedachtewisseling plaats over de Europese wetsvoorstellen op het gebied van hernieuwbare energie (RED), energie-efficiëntie (EED) en de governance van de Energie Unie. Hierin is met name de positie van de Europese lidstaten ten aanzien van de doelen op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie aan de orde gekomen. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in het verslag van de informele Energieraad (Kamerstuk 21 501-33, nr. 700).

Naar verwachting wil het Bulgaars voorzitterschap tijdens de Energieraad onder «Any Other Business» (AOB) de lidstaten informeren over de voortgang van de triloog-onderhandelingen met het Europees parlement en de Commissie op deze drie wetsvoorstellen. Er is geen discussie voorzien. Nederland zet zich in de trilogen in conform de positie die ik heb geschetst in het verslag van de informele Energieraad.

Governance:

Het voorstel beoogt een betrouwbare en transparante governance-structuur die tegelijkertijd lidstaten ruimte biedt om hun nationale energietransitie naar eigen inzicht in te vullen. De governance-structuur moet waarborgen dat de doelen van de Energie-Unie voor 2030 en de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs worden behaald en dat daarnaast de samenhang van het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten wordt vergroot. De door de lidstaten in te vullen integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEK) zijn belangrijke instrumenten voor het borgen van de voortgang op de EU-doelen voor 2030 voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en CO2-reductie.

Momenteel vinden de onderhandelingen (trilogen) tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees parlement plaats. De belangrijkste punten betreffen de handhavingsmechanismen waarmee de Europese Commissie lidstaten kan aansporen om hogere ambities op te nemen of meer voortgang te boeken. Nederland is voorstander van een sterke governance-structuur met voorgeschreven format voor het INEK zodat de Europese Commissie de ambities, plannen en voortgang van de lidstaten kan vergelijken en monitoren. Voor Nederland is het essentieel dat de verordening voldoende ruimte biedt voor de kosteneffectieve realisatie van het Nederlandse CO2-reductiedoel en het nationale Klimaatakkoord. Dit wordt gewaarborgd in elementen van de raadspositie in de trilogen, bijvoorbeeld dat de lidstaten zelf nationale plannen maken en de bepaling dat de aanbevelingen van de Commissie o.b.v. de concept INEKs niet-bindend zijn. Als de ambities bij elkaar niet genoeg zijn om het EU-doel voor hernieuwbare energie te halen, kan de Commissie aanbevelingen doen op basis van objectieve criteria aan lidstaten die in hun ambitie tekort schieten. Het Europees parlement heeft een formule voorgesteld om meer helderheid hierover te geven. De meeste lidstaten, waaronder Nederland, verwelkomen het gebruik van een formule bij een ambitietekort op basis van de objectieve criteria, waarbij de aanbevelingen van de Commissie kwalitatief of kwantitatief van aard kunnen zijn. De formule moet evenwel indicatief zijn en als basis dienen voor een iteratief proces tussen de Europese Commissie en de lidstaten. In het vervolg van de triloog-onderhandelingen tussen Raad, Commissie en Europees parlement zal verder gewerkt worden aan de uitwerking van de formule.

Energie-efficiëntie

In de trilogen over de richtlijn energie-efficiëntie wordt de hoogte van het Europese energie-efficiëntiedoel besproken. De governance-richtlijn richt zich op de handhavingsmechanismen voor een indicatief energie-efficiëntiedoel. Zoals aangegeven in het verslag van de informele Energieraad, kan Nederland alleen instemmen met een hoger Europees energie-efficiëntiedoel, als in de governance-verordening wordt afgesproken dat een eventueel gezamenlijk ambitietekort op het doel wordt opgevuld door middel van Europese beleidsmaatregelen, zoals Europese normen voor apparaten onder de Ecodesign-wetgeving. Lidstaten worden niet in eerste instantie aangesproken om extra maatregelen te treffen, zij hebben immers voor de periode 2021 – 2030 al een nationale besparingsverplichting voor gemiddeld 1,5% finale energiebesparing per jaar waaraan ze moeten voldoen. Op basis van de posities die worden ingenomen is de verwachting dat een percentage tussen de 30 en 33% wordt overeengekomen. Lidstaten zijn nog verdeeld over de handhavingsmechanismen voor het energie-efficiëntiedoel.

Daarnaast richten de onderhandelingen zich op de voorwaarden van deze nationale energiebesparingsverplichting in de periode 2021 – 2030 voor gemiddeld 1,5% per jaar. Nederland wil hierin voldoende flexibiliteit behouden om zekerheid te houden dat de verplichting past in een kosteneffectief pad voor 49% CO2-reductie in 2030. Zo vindt Nederland het van belang dat het energieverbruik in de transportsector als uitzondering behouden blijft voor het vaststellen van de besparingsopgave. Daarnaast wil Nederland dat kleinschalige hernieuwbare energieopties gedeeltelijk mogen worden meegenomen in de algemene uitzonderinggrond om in de gebouwde omgeving te kunnen sturen op de meest kosteneffectieve CO2-reductieopties. Voor Nederland is het tevens van belang dat early efforts op het gebied van nieuwbouwnormen meegenomen kunnen worden. Vanwege de hoge administratieve last is Nederland kritisch op de door het Europees parlement voorgestelde cumulatieve rekenmethode voor de energiebesparingsverplichting.

Tot slot is een punt van discussie tussen het Europees parlement en de Raad bij zowel de governance verordening als bij de richtlijn energie-efficiëntie de rapportage over energiearmoede. Het EP wil een verplichte rapportage over energie armoede, zowel het aantal huishoudens alsook het beleid daartoe om energie armoede te voorkomen. Nederland kan niet akkoord gaan met de het verplichtende karakter van een rapportage over energie armoede. Nederland heeft geen specifiek armoedebeleid. Energiearmoede is sociaaleconomisch beleid en derhalve een nationale competentie. Een aantal lidstaten waaronder Nederland, wil geen verplichte rapportage, maar een vrijwillige rapportage voor die lidstaten die een specifiek armoedebeleid hebben.

Richtlijn hernieuwbare energie

Het doel van de herziening van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED) is om het gezamenlijke EU doel voor hernieuwbare energie in 2030 te behalen. Daartoe bevat de RED bepalingen over onder andere stimuleringsmaatregelen voor hernieuwbare energieproductie, voorwaarden voor eenvoudige en snelle vergunningverlening, bepalingen over zelfconsumptie en energiegemeenschappen, verduurzaming van de warmte- en koudevoorziening, transport en de duurzaamheid van biomassa. In de Raad is een bindend EU-doel van 27% hernieuwbare energie in 2030 vastgelegd.

Het Europees parlement stelt voor om het doel voor het aandeel hernieuwbare energie in 2030 te verhogen naar 35% en deze ook door te vertalen naar doelen per lidstaat. Daarnaast wil het Europees parlement de nadruk leggen op het geven van voldoende rechten aan burgers en gemeenschappen die zelf hernieuwbare energie opwekken. Het kabinet ondersteunt die wens, maar is terughoudend in het geven van vrijstellingen of voorkeursbehandelingen aan dit soort projecten omdat dit mogelijk de lange termijn economische en technische houdbaarheid van het elektriciteitsnet schaadt. Het Europees parlement pleit ook voor een ambitieuzere inspanningsverplichting voor lidstaten op het gebied van de verduurzaming van warmte en koude. Deze ophoging accepteert Nederland niet, omdat dit lidstaten kan beperken in het volgen van een kosteneffectief CO2-reductiepad.

In de trilogen wordt de hoogte van het doel voor hernieuwbare energie besproken. Zoals is aangegeven in de brief van 14 mei jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 700) is een ophoging van het EU doel voor hernieuwbare energie acceptabel omdat dit past binnen het nationale verwachte kosteneffectieve CO2-reductiepad naar 2030. Het exacte percentage waarmee het kabinet akkoord kan gaan, hangt ook af van overige onderdelen van de richtlijn. Uit de posities die zowel in de Raad als door het Europees parlement zijn ingenomen lijkt het waarschijnlijk dat een overeenkomst wordt gevonden bij een percentage tussen de 30 en 32%. Daarnaast is voor het kabinet van belang dat er geen verplichting komt voor lidstaten om hun subsidiesystemen open te stellen voor buitenlandse projecten. In lijn met de motie van het lid Bosman van 23 februari 2017 (Kamerstuk 21 501-33 nr. 631) vindt het kabinet het onwenselijk dat deze verplichting leidt tot wegvloeien van subsidiegeld naar het buitenland. Met betrekking tot de termijn die geldt voor vergunningverlening is het kabinet op hoofdlijnen het eens met de intentie. De vergunningverlening moet niet een beperkende factor zijn voor het ontwikkelen van hernieuwbare energieprojecten. Echter, het kabinet vindt de voorgestelde termijn te uitdagend gegeven alle (ook EU) voorwaarden die bestaan voor de vergunningafgifte. Ook vindt het kabinet het van belang dat er bij de vergunningafgifte voldoende tijd wordt genomen om inspraak van omwonenden te faciliteren. Het kabinet zet daarom in op meer realistische termijnen. Ook pleit het kabinet voor meer ambitie met betrekking tot de geavanceerde biobrandstoffen, zoals ook door het Europees parlement is voorgesteld. Het Kabinet deelt de zorgen van het Europees parlement omtrent de mogelijke negatieve milieueffecten van biobrandstoffen, zoals ontbossing. Het kabinet zet in op strikte duurzaamheidscriteria en het sturen op CO2 en het beperken van het risico op Indirect Landgebruik (ILUC). Ten slotte is het kabinet terughoudend ten aanzien van het ophogen van de inspanningsverplichting voor warmte tot boven de 1%-punt per jaar. Verduurzaming van 1%-punt per jaar is al aan de hoge kant gegeven het kosteneffectieve pad voor CO2-reductie in 2030, verhogen van de toename zal tot hogere kosten kunnen leiden en daarmee tot minder klimaatwinst.


X Noot
1

Agency for the cooperation of Energy Regulators (ACER), vereniging van Europese toezichthouders

Naar boven