21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 812 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2014

Tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 14 oktober jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 13, Regeling van Werkzaamheden) is de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij aan de orde gesteld en is gevraagd om een brief aan uw Kamer hierover. Tevens is in de procedurevergadering van de vaste commissie van Economische Zaken gevraagd in te gaan op de uitspraak van het Europees Antifraudebureau OLAF m.b.t. de subsidie voor de kweek van meerval. In deze brief wil ik hierop ingaan.

Innovatieprojecten

Deze specifieke subsidieverlening betreft een subsidie onder de regeling innovatie aquacultuur van het vorige Europese Visserijfonds (FIOV 2000–2006). Een van de speerpunten uit het FIOV programma was het vergroten van het aanbod van kweekvis voor het in stand houden van de keten en de daarmee gepaarde werkgelegenheid, kennis en handelspositie. Om dit te stimuleren, is in 2004 een regeling Aquacultuur opengesteld.

Aquacultuur is onderdeel van het communautair landbouw- en visserijbeleid. De verdere ontwikkeling van aquacultuur in Europa is ook nu nog één van de speerpunten in het beleid. In dit kader is het visserijfonds beschikbaar om transitie te bevorderen. In het lopend visserijfonds (EVF) zijn duurzaamheidscriteria voor innovatieregelingen gesteld, zoals economisch en technisch perspectief, innovatief karakter, uitstralingseffect naar andere ondernemingen, toegevoegde waarde aan visserijproducten, kostenbesparing, samenwerkingsverband en bijdrage aan het milieu. Bij milieu is onder andere gekeken naar effecten op de natuur en energiebesparing.

Subsidieverlening aan Stichting Aquacultuur Zuid-Oost Nederland

De subsidie betreft een innovatieproject voor duurzame ontwikkeling van de aquacultuur, dat niet heeft gebracht wat van te voren was bedacht en verwacht. Ik verwijs u tevens naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Polderman van 18 november 2008 (Aanhangsel Handelingen II 2008/09, nr. 697).

Zoals ik eerder in brieven aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 782, dd 9 mei jl. en Kamerstuk 21 501-32, nr. 807, dd 6 oktober jl.) heb gemeld, is er geen sprake van een «verdwenen» tilapiakwekerij. De kwekerij betreft een derde kwekerij die op dezelfde locatie is gerealiseerd als de eerste kwekerij namelijk in Son & Breugel.

Het project beoogde het opzetten van een gehele vraaggestuurde keten voor de kweek en afzet van tilapia. De vooraf begrote kosten voor het gehele project bedroegen € 11.215.489,00 voor de projectduur van 3 jaar.

De totale projectkosten van dit innovatieproject bedroegen bij de vaststelling van de subsidie € 7.062.157,00. Het totale subsidiebedrag dat aan het bedrijf is uitbetaald is ca. € 1,7 miljoen. Daarvan betreft een deel financiering vanuit Europese middelen (€ 1.059.323,48) welke is betaald vanuit het Ministerie van Economische Zaken. Daarnaast gaat het om een bedrag van € 654.765,00 die als nationale cofinanciering is betaald door de provincie Brabant. De rest van de projectkosten zijn ingebracht door de aanvrager zelf.

Doel en rol IPA en beoordeling subsidieaanvragen

Het Innovatie Platform Aquacultuur (IPA) is begin 2004 opgezet met als doel innovaties en ontwikkelingen in de aquacultuursector te stimuleren. Het IPA heeft daartoe onder andere speerpunten geformuleerd. Deze zijn tot stand gekomen op basis van een brede consultatie, o.a. door het organiseren van workshops rondom bepaalde aquacultuurthema’s.

Omdat innovaties vanuit de sector zelf geïnitieerd zouden moeten worden, is ook expertise uit de sector betrokken in het IPA. De aquacultuursector is erg klein waardoor ook de beschikbare expertise voor het IPA beperkt was. De betreffende ondernemer was één van de leden van het IPA. Het IPA is in 2006 opgeheven. Het Ministerie van Economische Zaken had in het IPA slechts een faciliterende rol.

De toekenning van de subsidie eind 2004 is door een beoordelingscommissie uitgevoerd. Hier maakte de ondernemer uiteraard geen deel van uit.

Een van de selectiecriteria bij de beoordeling was de mate waarin het project het economisch en technisch perspectief zou bieden op toepassing op praktijkschaal. De beoordelingscommissie heeft deze beoordeling op basis van de aanvraag en haar expertise gedaan. In het daarop volgende visserijfonds (2007–2013) lag de beoordeling op de selectiecriteria bij een beoordelingscommissie van experts.

In de subsidieregeling van 2004 was geen eis opgenomen voor een marktanalyse ter onderbouwing van de verwachte afzet. In het daarop volgende Europees Visserij Fonds ((EVF) 2007–2013) is wel het vereiste van een marktanalyse opgenomen.

Controle voorwaarden subsidie

Het betreft hier een subsidieverlening uit het vorige fonds (2000–2006), waarvan het programma bijna is afgesloten. De toets op voorwaarden en op het behalen van het projectdoel wordt administratief gedaan op basis van informatie van de aanvrager. De administratieve controle wordt steekproefsgewijs ondersteund door controles ter plaatse. Dit betekent dat niet alle projecten op locatie worden gecontroleerd. Voor het project van Stichting Aquacultuur Zuid-Oost Nederland, zijn twee controles ter plaatse uitgevoerd. De eerste controle was in september 2007. Tijdens deze controle is geconstateerd dat in één van de 45 bakken geen tilapia maar claresse werd gekweekt. Bij de subsidievaststelling is de subsidie daarom met 1/45 deel gekort. Voor de subsidievaststelling is opnieuw ter plaatse gecontroleerd (een gerichte controle). Doel van deze controle was de bevestiging dat de derde kwekerij daadwerkelijk was opgeleverd.

In het huidige programma (2007–2013) is de uitvoering van subsidieregelingen op het gebied van visserij en aquacultuur op basis van praktijkervaring aangepast. De intensiteit van de controles ter plaatse en de selectie van dossiers wordt nu gedaan op basis van risicoanalyse.

Afsluiting FIOV

De uitvoering van het vorig visserijfonds FIOV 2000–2006 vond plaats tot en met eind december 2008. De einddeclaratie voor het gehele programma FIOV, inclusief het accountantsrapport van de Nederlandse Auditdienst Rijk, is eind juni 2010 ingediend bij de Europese Commissie. In 2013 heeft de Europese Commissie een financiële correctie voorgesteld. Nederland heeft bezwaar gemaakt tegen het correctievoorstel. Begin 2014 lag er een nieuw voorstel van de Europese Commissie voor. Nederland moet nog instemmen met dit voorstel. Op dit moment bevindt de afronding van het FIOV zich in de laatste fase.

Voor dit specifieke project is in eerste instantie door de Europese Commissie voorgesteld om het totale EU deel van € 1.059.323,48 terug te vorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. Het Ministerie van Economische Zaken heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het doel van de subsidie is een rendabele keten op te zetten voor de kweek van tilapia. Het Ministerie van Economische Zaken is van mening dat bij een dergelijk innovatieproject niet geëist kan worden van de subsidieontvanger om een verliesgevend project in stand te houden. De Europese Commissie heeft in haar eindvoorstel voor de afsluiting FIOV de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten.

Wel heeft de Europese Commissie een bevinding van de Nederlandse Auditdienst Rijk overgenomen. De bevinding heeft te maken met het feit dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. De investering heeft derhalve een restwaarde wat van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. Voor dit specifieke project betekent dit een correctie van € 1.002.246,00. Als Nederland in het kader van de afronding van FIOV instemt met dit voorstel dan betekent dit dat er een terugvorderingsprocedure wordt gestart.

In het huidige programma (2007–2013) worden de bij de EU gedeclareerde bedragen al tijdens het programma intensiever gecontroleerd door de Auditdienst Rijk.

OLAF onderzoek

De uitkomst van het OLAF onderzoek is ons nog niet bekend.

Tot slot wil ik opmerken dat over dit innovatieproject uit 2004 verschillende juridische procedures zijn gevoerd. In alle gevallen zijn de beroepen in hoogste instantie door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond verklaard.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven