21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 409 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 juli 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over

  • de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen en Telecom op 17 en 18 juli 2017 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 407),

  • het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 406),

  • het verslag van de Telecomraad van 9 juni 2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 658),

  • het BNC-fiche SOLVIT-actieplan (Kamerstuk 22 112, nr. 2357),

  • het BNC-fiche Verordening generieke onderzoeksbevoegdheid (Kamerstuk 22 112, nr. 2358) en

  • het BNC-fiche Verordening voor het creëren van een Single Digital Gateway (Kamerstuk 22 112, nr. 2359).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 juli 2017 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 14 juli 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs

De griffier van de commissie, Nava

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die op de agenda staan van dit schriftelijk overleg naar aanleiding van de informele Raad voor het Concurrentievermogen en Telecom op 17 en 18 juli 2017. Zij zijn tevreden met de inzet van de het Nederlandse kabinet, zoals verwoord in de BNC-fiches die voorliggen. Zij hebben de volgende vragen.

BNC-fiche Solvit-actieplan

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering aangeeft dat zij hogere verwachtingen heeft van de ambities van andere lidstaten met betrekking tot het actieplan. Om welke lidstaten gaat het hier? Hebben deze lidstaten gezamenlijk een meerderheid? In 2015 is een paper geschreven en zijn er verbeterpunten aangedragen. Is er opvolging gegeven aan deze verbeterpunten? Zo nee, waarom niet?

Hoe denkt de regering een SOLVIT-plan met een hogere ambitie te gaan realiseren?

Het Lisbon paper1 uit 2015 is de uitkomst van de informele bijeenkomst van SOLVIT-centra op 18 september 2015 en geeft een gedragen standpunt van de SOLVIT-centra die hieraan hebben deelgenomen. Dat zijn in ieder geval de SOLVIT-centra van de volgende 16 lidstaten: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Spanje, Tsjechië, VK en Zweden. Tijdens het Nederlands Voorzitterschap in 2016 zijn de uitkomsten van het Lisbon paper in Raadsconclusies opgenomen.2

Het actieplan is mede bedoeld als een reactie van de Europese Commissie op het Lisbon-paper uit 2015. De Commissie beoogt hiermee gehoor te geven aan de oproep van de Raad in de Raadsconclusies van 2016.

Veel lidstaten verwelkomen het actieplan om SOLVIT te versterken. Het actieplan beoogt een verbetering van de administratieve capaciteit van SOLVIT, versterking van de juridische kennis binnen de SOLVIT-centra en verbetering van de link met het goederenpakket dat in het najaar door de Commissie zal worden gepubliceerd. Echter, de meeste lidstaten zijn teleurgesteld over het lage ambitieniveau van de Commissie. Veel lidstaten zijn van mening dat het actieplan weinig concrete acties bevat, een gedetailleerde strategie mist en niet tegemoet komt aan de wensen van de SOLVIT-centra die in het Lisbon paper en in de Raadsconclusies van 2016 zijn opgenomen.

Zo geeft de Commissie bijvoorbeeld in haar actieplan geen gehoor aan de oproep van de Raad tot het inrichten van een transparant follow-up-mechanisme voor structurele en niet-opgeloste SOLVIT-klachten.

Om tot een ambitieuzer SOLVIT-actieplan te komen, zal het kabinet tijdens de formele en informele bijeenkomsten meer verduidelijking aan de Commissie vragen over het huidige SOLVIT-actieplan. Daarnaast zal het kabinet tijdens de besprekingen in de Raadswerkgroepen inzetten op meer ambitie, met name het creëren van een follow-up mechanisme van de structurele en onopgeloste SOLVIT-klachten. Tot slot zal het kabinet het krachtenveld binnen de Raad verkennen voor een reactie vanuit de Raad op het actieplan. Doel is de Commissie opnieuw op te roepen om een ambitieuzer invulling aan het actieplan te geven en daarnaast de follow-up van klachten ingediend via SOLVIT te verbeteren. Dit kan met name door enerzijds meer transparantie over eventuele vervolgacties, zoals het starten van inbreukprocedures. Daarnaast zet het kabinet zich in voor meer politiek eigenaarschap inzake handhaving van regels op de interne markt. Op de bredere inzet van het kabinet om de handhaving van interne-marktregels te verbeteren zal hieronder nader worden ingegaan.

BNC-fiche Verordening generieke onderzoeksbevoegdheid

De leden van de VVD-fractie vinden een goed functionerende interne markt in Europa van groot belang. Handhaving van de regels voor de interne markt is daarbij belangrijk. Als er lacunes zijn, moet bekeken worden of die opgelost kunnen worden. Maar het voorliggende voorstel voor een Verordening generieke onderzoeksbevoegdheid zien deze leden absoluut niet zitten. Met dit voorstel wordt een veel te vergaande nieuwe onderzoeksbevoegdheid op de terreinen interne markt, landbouw en visserij, transport, milieu en energie in het leven te roepen om uitgebreide, vertrouwelijke, kwalitatieve en kwantitatieve bedrijfsgegevens van ondernemingen op te vragen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het voorstel niet proportioneel is. De uitvoeringslasten en de administratieve lasten zijn te hoog en niet in verhouding tot het doel dat men wil bereiken.

Deze leden lezen dat het subsidiariteitsoordeel voorlopig negatief is. Wat betekent dat precies? Waarom is dat niet gewoon negatief, aangezien het kabinet niet overtuigd is van de noodzaak van een wetgevend optreden op EU-niveau omdat er momenteel voldoende bronnen zijn waar de Commissie marktinformatie kan vergaren?

Het subsidiariteitsoordeel is voorlopig negatief ervan uitgaande dat het voorstel blijft zoals het nu is. Onder verwijzing naar het fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2358) dient hier te worden opgemerkt dat de Europese Commissie vooralsnog onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom er sprake zou zijn van een toegevoegde waarde van een wetgevend optreden op EU-niveau. Het is niet duidelijk welk probleem de Commissie met dit voorstel beoogt aan te pakken. Mocht de Commissie in de raadswerkgroepen deze noodzaak wel duidelijk kunnen maken, dan zou het subsidiariteitsoordeel in positief kunnen veranderen. De onderhandelingen dienen dan wel uiteindelijk te leiden tot een voorstel dat:

  • geen afbreuk doet aan het huidige institutionele kader van de EU, in de zin dat de handhavingsrol van de lidstaten niet wordt ingeperkt;

  • een duidelijker afgebakend toepassingsbereik kent;

  • een uitputtende lijst met daarin duidelijke en ondubbelzinnige verboden gedragingen die een beroep op Generieke Onderzoeksbevoegdheid rechtvaardigt;

  • pas ingezet kan worden jegens een bedrijf indien er een redelijk vermoeden van een verboden gedraging bestaat en niet voordat uitdrukkelijk toestemming is verleend door de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd;

  • uitputtend aangeeft voor welk doeleinden de verkregen informatie gebruikt kan worden. De Commissie moet daarbij verzekeren dat zij deze informatie niet voor andere doeleinden of in een andere juridische procedure zal gebruiken; en

  • juridische waarborgen kent die in lijn zijn met het principe van een eerlijk proces.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in Brussel met een groep van eensgezinde landen zal optrekken om dit voorstel van tafel te krijgen dan wel in te zetten op een gewijzigd voorstel. De voorkeur van deze leden gaat nadrukkelijk uit naar het van tafel krijgen van het voorstel. Welke mogelijkheden ziet de Minister daarvoor? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het bestaande Single Market Scoreboard te verbeteren?

Het kabinet is niet tegen een gemeenschappelijke onderzoeksbevoegdheid op het moment dat de Commissie de noodzaak beter kan onderbouwen en aan de in het hierboven gegeven antwoord vermelde randvoorwaarden is voldaan. De eerste raadswerkgroepen waarbij het voorstel door de Commissie is gepresenteerd zijn inmiddels achter de rug. De meeste lidstaten zijn kritisch over dit voorstel en het valt te verwachten dat het voorstel niet in de huidige vorm zal worden vastgesteld. In dit vroege stadium zijn er nog geen lidstaten die expliciet hebben aangegeven dit voorstel van tafel te willen krijgen. Dit heeft vooral te maken met het feit dat veel lidstaten nog geen definitieve positie hebben aangenomen over dit voorstel. Zodra een eerste ronde besprekingen mogelijk tot meer duidelijkheid van de Commissie heeft kunnen leiden en er meer zicht ontstaat op het krachtenveld zal het kabinet de precieze strategie bepalen binnen de lijnen zoals geformuleerd in het BNC-fiche.

Handhaving begint bij transparantie en het kabinet zet zich daarvoor in. Momenteel is het onvoldoende duidelijk waar wel en waar niet wordt gehandhaafd. Zo ontbreekt er een duidelijk en sluitend overzicht op welke terreinen en tegen welke lidstaten de Europese Commissie al dan niet optreedt Betrouwbare gegevens over de stand van de handhaving die met regelmaat (ten minste elk kwartaal) worden gepubliceerd, zijn nodig. Gegevens die vergelijking tussen lidstaten mogelijk maken en die de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren op de interne markt duidelijk en zichtbaar maken. In kwantitatief opzicht én in kwalitatief opzicht. Het Single Market Scoreboard behoeft verbetering en meer uitwerking. Zo biedt het Single Market Scoreboard wel kwantitatief vergelijkingsmateriaal, maar ontbreekt een duiding: waarom is er in bepaalde gevallen een achterstand en wie kan er wat aan doen om deze weg te nemen? Is implementatie goed en volledig gebeurd of niet? Betrouwbare en onafhankelijk verzamelde data kunnen alle actoren op de interne markt helpen.

Met betrekking tot het krachtenveld vragen deze leden hoe dit veld er precies uitziet. Welke lidstaten nemen welke positie in en welke lidstaten vindt Nederland aan haar zijde?

Er zijn een aantal alternatieve voorstellen gedaan met betrekking tot deze verordening. Hoe realistisch is het dat een van deze alternatieven wordt ingezet, mocht deze verordening niet genoeg steun ontvangen?

Gedurende de eerste Raadswerkgroepen hebben lidstaten zich in algemene zin kritisch uitgelaten over het voorstel, maar in dit vroege stadium hebben veel lidstaten nog geen definitieve positie ingenomen. Over het precieze verloop van de onderhandelingen en de haalbaarheid van alternatieven valt dan ook op dit moment nog weinig te zeggen.

BNC-fice Single digital gateway

Nederland pleit voor een interne markt. Hoe verhoudt deze verordening zich hiertoe? Recent is ook een voorstel voor een Europese e-kaart voor diensten gedaan, welke specifiek ontwikkeld is voor bedrijven. In het huidige voorstel wordt aangegeven dat ook deze verordening van toepassing is op bedrijven. Welke rol speelt de e-kaart in de single digital gateway?

De Single Digital Gateway zal volgens de voorstellen van de Commissietoegang verschaffen tot informatie over de e-kaartprocedure en een link bevatten waarmee gebruikers de procedure kunnen starten.

De Europese Commissie verwacht dat de single digital gateway binnen twee jaar geïmplementeerd kan worden in alle lidstaten. De regering geeft aan dat dit negatieve consequenties kan hebben voor Nederland. In hoeverre kan ervoor worden gezorgd dat Nederland de kans krijgt het nieuwe systeem goed te implementeren en tegelijkertijd ook de gewenste kwaliteit kan blijven bieden?

De regering geeft aan dat dat meerdere lidstaten kritisch zijn met betrekking tot de uitvoerbaarheid. Zijn er lidstaten die specifiek de zorgen van het Nederlandse kabinet delen?

De uitvoerbaarheid van het voorstel binnen de aangegeven implementatietermijn is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. De mate waarin de Nederlandse zorgen worden ondervangen, hangt af van de uiteindelijke opzet van het single digital gateway.

De zorgen over de uitvoerbaarheid worden breder gedeeld, maar ook hiervoor geldt dat veel lidstaten nog geen definitief standpunt hebben ingenomen.

Richtlijn versterken bevoegdheden nationale mededingingsautoriteiten: nadere informatie en vergelijking

De leden van de VVD-fractie zijn er natuurlijk voor dat de EU-lidstaten goed functionerende en onafhankelijke mededingingsautoriteiten hebben. Dat is ook goed voor het Nederlandse bedrijfsleven, de interne markt en een gelijk speelveld. Over de richtlijn versterken bevoegdheden nationale mededingingsautoriteiten zijn echter nog teveel zaken onduidelijk.

In hoeverre klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de richtlijn ook het recht krijgen om mobiele telefoons, laptops en tablets te doorzoeken als zij marktmisbruik vermoedt? Wat vindt de Minister daarvan? In hoeverre heeft de ACM die bevoegdheid nu al?

De ACM heeft al de bevoegdheid om in het kader van een onderzoek naar marktmisbruik (of een andere overtreding) inzage te vorderen in zakelijke gegevens en bescheiden. Dit geldt ook voor digitale gegevensdragers, zoals mobiele telefoons en laptops. Dit is een minder vergaande bevoegdheid dan het uitvoeren van een doorzoeking. De ACM mag van deze bevoegdheid gebruikmaken voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van haar taak.

Op grond van artikel 6 van het richtlijnvoorstel krijgen de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid om de boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf te controleren, ongeacht het medium waarop deze zijn opgeslagen, zoals laptops, mobiele telefoons en andere mobiele apparatuur. Dit omvat net als in de Nederlandse wetgeving niet de bevoegdheid om te doorzoeken. Op grond van het voorstel moeten de nationale mededingingsautoriteiten dergelijke inspecties kunnen uitvoeren wanneer er redelijke gronden zijn om een inbreuk op de Europese mededingingsregels (kartelverbod en verbod op misbruik van economische machtspositie) te vermoeden.

Omdat de ACM deze bevoegdheid al heeft sta ik hier positief tegenover.

Deze leden vinden het belangrijk dat mededingingsautoriteiten onafhankelijk en onpartijdig kunnen zijn. Wat zijn de gevolgen van de invulling van de op zich logische eisen dat de mededingingsautoriteiten de taken en bevoegdheden onpartijdig uit mag voeren? In hoeverre is het vaststellen van algemene beleidsregels nog wel of niet mogelijk als er straks geen politieke of andere externe inmenging en geen instructies van overheidsinstanties meer mogelijk zijn?

Zoals in de brief aan de Kamer van 10 juli 2017 (Kamerstuk 24 036, nr. 418) ook is aangegeven lijken de bestaande bevoegdheden van de ACM door het voorstel hooguit in beperkte mate geraakt te zullen worden. In de bijlage bij die brief vindt u een overzicht van de voorgestelde bepalingen uit de richtlijn en mijn huidige inschatting of hier voor Nederland (materieel) gevolgen uit voort zouden kunnen vloeien. Op dit moment geldt voor de ACM op basis van de Instellingswet ACM dat de Minister geen instructies mag geven en de ACM geen instructies mag verlangen die betrekking hebben op een individuele zaak.

In het richtlijnvoorstel zijn de eisen om onafhankelijkheid te borgen iets anders geformuleerd. Zoals in voornoemde brief is aangegeven heb ik daarom de vraag of het met het richtlijnvoorstel mogelijk blijft om generieke beleidsregels voor de ACM vast te stellen, aan de Commissie voorgelegd. De Commissie heeft mij verzekerd dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van lidstaten algemene beleidsregels voor mededingingsautoriteiten op te stellen, zolang die maar in lijn zijn met de Europese mededingingsregels waar ook het voorliggende richtlijnvoorstel bij aanhaakt. Hoewel bemoedigd door de verzekering door de Commissie heb ik nog wel enige twijfels of het betreffende artikel in het voorstel ook zo gelezen zal worden door de rechter. Ik ga daarom deze zomer verder het gesprek hierover aan met de Commissie.

Wat zijn de gevolgen van de expliciete verplichting dat lidstaten erop toezien dat de nationale mededingingsautoriteiten beschikken over de nodige personele, financiële en technische middelen om hun kerntaken uit te voeren. Kan een ACM hier straks een beroep op doen voor extra budget? Wie bepaalt dat? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de mededingingsautoriteiten straks wel efficiënt blijven werken?

Deze bepaling uit het richtlijnvoorstel is een minimumbepaling, waarbij het aan de lidstaten is te interpreteren wat onder «de nodige personele, financiële en technische middelen» moet worden verstaan. De huidige inschatting is dat Nederland hier geen gevolgen van zal ondervinden. De ACM is onderdeel van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. De ACM heeft binnen de begrotingssystematiek de mogelijkheid bij de regering te verzoeken om extra budget om haar taken te kunnen vervullen. De regering blijft met het richtlijnvoorstel de mogelijkheid houden efficiencymaatregelen bij de ACM neer te leggen.

Nederland heeft eerder kanttekeningen geplaatst bij de noodzaak van het voorstel waar het gaat om harmonisatie van nationale mededingingsregels. Wat is daar nu de stand van zaken?

Nederland heeft nog steeds vraagtekens bij de noodzaak tot harmonisatie van de nationale wetgevingen bij de parallelle toepassing van de EU-mededingingsregels op de wijze zoals voorzien in het richtlijnvoorstel, maar moet ook constateren dat deze niet breed worden gedeeld. Vooralsnog heeft slechts een beperkt aantal landen laten weten hier eveneens twijfels bij te hebben.

Wanneer is er meer duidelijkheid over de gevolgen voor de Nederlandse clementieregelgeving (om onder bepaalde omstandigheden clementie te verlenen aan bedrijven die een kartel melden of meewerken aan de opsporing daarvan?

Ik sta er positief tegenover dat de clementieregeling op Europees niveau wordt verankerd. Dit brengt voor de bedrijven die om clementie verzoeken rechtszekerheid met zich mee.

In Nederland is de clementieregeling vastgelegd in een beleidsregel. De voorgestelde artikelen leiden er mogelijk toe dat dit bij wet moet worden geregeld. De verwachting is dat er begin september meer duidelijkheid zal zijn over de gevolgen van het voorstel voor de Nederlandse clementieregelgeving. Dit zal meegenomen worden in het bericht aan uw Kamer over de laatste stand van zaken van het voorstel.

Wat zouden de gevolgen zijn als informatie, die op basis van deze richtlijn wordt verzameld, niet mag worden gebruikt als bewijs om natuurlijke personen sancties op te leggen? Welke beperkingen levert dit op? Bij welke concrete praktijkvoorbeelden uit het verleden zou dit problemen hebben opgeleverd?

In artikel 29 van het richtlijnvoorstel staat dat informatie die op basis van de richtlijn wordt verzameld niet mag worden gebruikt als bewijs om sancties aan natuurlijke personen op te leggen. In het uiterste geval zou het gevolg hiervan kunnen zijn dat de ACM onvoldoende bewijs zou hebben om een persoon als feitelijk leidinggevende te beboeten. De ACM heeft in het verleden boetes opgelegd aan feitelijke leidinggevenden in kartelzaken. Een voorbeeld hiervan is het Natuurazijn kartel van 2015.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en Telecom

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor zijn bericht over de laatste stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de e-kaart voor diensten in de geannoteerde agenda. Deze leden lezen hierbij dat de eerste verkenning van de e-kaart is afgerond. Kan de Minister schetsen wat opvallende en belangrijke bevindingen zijn van deze eerste verkenning? Ook vragen zij of na het algemeen overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 23 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 405) al significante ontwikkelingen zich hebben voorgedaan op het dossier?

In de verkenning die heeft plaatsgevonden hebben lidstaten veel vragen gesteld over de werking van de voorgestelde e-kaart. Artikelsgewijs zijn alle elementen van het voorstel aan bod gekomen. Het beeld dat uit die verkenning volgt is dat lidstaten aandacht hebben voor de administratieve lasten voor overheden en voor een e-kaart die van daadwerkelijke meerwaarde is voor zowel de gebruikers van de kaart als voor een betrouwbare interne markt. Sinds het algemeen overleg van 23 mei hebben zich geen significante ontwikkelingen voorgedaan. Het Maltees en het Ests voorzitterschap hebben de raadswerkgroepen die sindsdien plaatsvonden gebruikt om de artikelsgewijze bespreking af te ronden.

Verder lezen deze leden dat het Estse voorzitterschap na de zomer een aanvang zal maken met de daadwerkelijke onderhandelingen. Kan de Minister aangeven wanneer precies de onderhandelingen daadwerkelijk zullen starten en bij welke Raad voor Concurrentievermogen de definitieve Nederlandse inzet zal worden bepaald?

Na de zomer zal het Ests voorzitterschap op raadswerkgroepniveau de verdere bespreking van de e-kaart agenderen. Naar verwachting zal het onderwerp besproken worden op de Raad voor Concurrentievermogen van 30 november, maar het is op dit moment nog te vroeg om in te schatten op welke wijze de e-kaart daar geagendeerd wordt.

Kan de Minister aangeven wanneer de Kamer het volgende (uitgebreide) bericht over de laatste stand van zaken met betrekking tot de onderhandeling en de keuzes van de verordening en een richtlijn Europese e-kaart voor diensten (motie-Van den Berg/Weverling, Kamerstuk 21 501-30, nr. 401) en over de richtlijn versterken bevoegdheden nationale mededingingsautoriteiten (motie-Weverling/Van den Berg motie, Kamerstuk 21 501-30, nr. 402) zal ontvangen?

Zoals verzocht zal ik de Kamer ieder kwartaal informeren over de laatste stand van zaken met betrekking tot genoemde Europese wetgevende voorstellen en wanneer er sprake is van significante ontwikkelingen. Waar mogelijk zal ik dat doen door middel van de geannoteerde agenda die ik uw Kamer toestuur voorafgaand aan een Raad voor Concurrentievermogen.

Deze leden lezen verder dat naar aanleiding van de motie-Weverling (Kamerstuk 21 501-30, nr. 403) diverse sectorale belanghebbenden en sociale partners hun standpunten over de e-kaart voor diensten in de afgelopen periode met het ministerie hebben gedeeld en besproken. Welke sectorale belanghebbenden en sociale partners waren dit? Kan de Minister de standpunten van diverse sectorale belanghebbenden en sociale partners ook met de Kamer delen, zodat ook de Kamer een beter beeld krijgt van de wensen en de zorgen?

De Minister geeft aan dat bij het bepalen van de Nederlandse inzet over de e-kaart voor diensten deze ingebrachte standpunten te zullen meenemen. Wat neemt de Minister precies mee van de ingebrachte standpunten om de Nederlandse inzet te gaan bepalen?

Mijn ministerie heeft inderdaad met diverse sectorale belanghebbenden en sociale partners gesproken over de e-kaart. Dit betreft specifiek de sectoren die onder het bereik van de e-kaart vallen, namelijk de bouw en de zakelijke dienstverlening. In deze gesprekken hebben zij hun opvattingen over de kaart toegelicht en hun zorgen geuit over de werkbaarheid, toegevoegde waarde en mogelijk misbruik van de e-kaart. Daarbij werd onder meer door de bouw en vakbeweging verwezen naar de visie op de e-kaart die door de Europese vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in deze sectoren is neergelegd.

Ook de komende tijd zullen nog nadere gesprekken volgen. Daarbij is het voor mij met name behulpzaam om te luisteren naar de zorgen en de ideeën over de toegevoegde waarde die de e-kaart zou kunnen hebben voor stakeholders. Op basis van hun suggesties analyseert Nederland waar dit voorstel verbeterd kan worden. Gerichte input vanuit belanghebbenden is hiervoor van groot belang.

De leden van de CDA-fractie lezen verder in de geannoteerde agenda dat lidstaten in verband met de uitrol van 5G voldoende spectrum beschikbaar moeten stellen en helderheid moeten geven over de voorwaarden voor de vergunningverlening van spectrum. Kan de Minister aangeven of de voorbereidingen hiervoor in Nederland soepel verlopen, hoe de marktpartijen hierbij worden betrokken en op welke wijze de Minister toewerkt naar logische veilingontwerpen?

In mijn Kamerbrief van 3 juli (Kamerstuk 24 095, nr. 418) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de Nota Mobiele Communicatie. In die Nota zal een beleidskader worden neergelegd op basis waarvan de komende jaren frequenties voor mobiele communicatie worden verdeeld, onder meer ten behoeve van de uitrol van 5G. Onder meer de voorwaarden waaronder dat gebeurt worden daarin beschreven. Bij de vormgeving van dat beleidskader heb ik meerdere bijeenkomsten georganiseerd om marktpartijen de gelegenheid te geven hun visie en ideeën met mij te delen en daarover van gedachten te wisselen. Tussen 27 januari en 10 maart heb ik bovendien een concept van de Nota Mobiele Communicatie openbaar geconsulteerd. Meer specifiek voor de eerstvolgende frequentieveiling heb ik op 14 maart jl. een seminar georganiseerd waar academici, gespecialiseerde consultants, en marktpartijen hun ideeën en aandachtspunten voor frequentieveilingen hebben kunnen delen. De uitkomsten van dit seminar heb ik vervolgens als bijzondere aandachtspunten meegegeven aan de adviseurs die ik heb ingeschakeld om me te helpen het meest geschikte veilingmodel uit te kiezen. De voorkeur van marktpartijen om een veilingmodel te hanteren dat goed wordt begrepen en eerder is toegepast («tried and tested») was daar één van. De adviseurs zullen meerdere marktpartijen benaderen voor een interview om ze de gelegenheid te geven om in nog meer detail hun aandachtspunten te delen.

Ook lezen de leden van de CDA-fractie in de geannoteerde agenda dat er twee break-out sessies op de agenda staan. Is de Minister bereid bij de sessie «interne markt als dienst» plaats te nemen, zodat hij mee kan praten over de e-kaart voor diensten en hierbij ook de kritische geluiden die verkondigd zijn tijdens algemeen overleg Raad Concurrentievermogen van 23 mei 2017 in te brengen?

De sessie «De interne markt als dienst» richt zich op de rol die digitale publieke dienstverlening kan spelen in de interne markt. Hoewel de e-kaart een voorbeeld is van digitale publieke dienstverlening is het onderwerp van discussie van deze break-out sessie breder dan de e-kaart. Over de inzet van Nederland tijdens deze discussie heb ik u in de geannoteerde agenda voor deze informele Raad geïnformeerd. Nederland zal, waar relevant voor de discussie, ingaan op de e-kaart in lijn met het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112 nr. 2316) en de zorgpunten die daarin verwoord zijn. Zoals in de geannoteerde agenda al gemeld heeft de break-out sessie niet het karakter dat er over individuele voorstellen zal worden onderhandeld.

De BNC-fiches

De leden van de CDA-fractie kunnen zich bij de drie fiches die zijn geagendeerd door dit schriftelijke overleg op hoofdlijnen vinden in de inzet van de Minister. Deze leden steunen de lijn dat het beter is om huidige instrumenten effectiever in te zetten in plaats van dat nieuwe instrumenten zouden moeten worden ontwikkeld. Ook steunen deze leden het belang van handhaving, want wetten zonder werking zijn waardeloos. Deze leden zijn wel benieuwd wat het negatieve subsidiariteit en proportionaliteitsoordeel concreet betekent voor de Nederlandse inzet en mogelijke acties bij de verordening generieke onderzoeksbevoegdheid?

Mede onder verwijzing naar vraag 2 van de VVD-fractie dient te worden vermeld dat het kabinet niet zal kunnen instemmen met het voorstel zoals het er nu ligt. Nederland zou pas kunnen instemmen met het voorstel, indien dit op een aantal punten wordt aangepast en daarmee wel proportioneel en met waarborgen is omkleed.

Deze leden zouden in zijn algemeenheid graag zien dat naar mogelijkheden wordt gezocht om de handhaving van Europese wetten te verbeteren. Op welke manier zou volgens de Minister op basis van de huidige instrumenten en regels meer gestructureerd wetten kunnen worden gehandhaafd? Hoe vindt de Minister ervan om tijdens de Raad voor Concurrentievermogen ervoor te pleiten dat de EU een plan gaat opstellen met mogelijkheden om op basis van de huidige instrumenten en regels meer gestructureerd wetten te gaan handhaven?

Het kabinet pleit voor voorspelbare, consistente en effectieve handhaving van de interne markt regels. Op het terrein van handhaving kan nog het nodige worden verbeterd en het kabinet zet zich daar voor in. Hoewel absolute uniforme toepassing en handhaving niet mogelijk is, valt er het nodige te verbeteren. Op dit moment is er veel onduidelijk over het effect van de huidige handhavingsinstrumenten en de handhavingsactiviteiten van de lidstaten en de Europese Commissie.

Ten behoeve van een betere handhaving van regels op de interne markt werkt het kabinet langs twee lijnen aan verbetering: door in te zetten op meer transparantie over de stand van de handhaving op interne markt en door meer politiek eigenaarschap te creëren bij de Europese Commissie en de lidstaten.

Betrouwbare gegevens over de stand van de handhaving die met regelmaat (ten minste elk kwartaal) worden gepubliceerd, zijn nodig. Gegevens die vergelijking tussen lidstaten mogelijk maken en die de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren op de interne markt duidelijk en zichtbaar maken. In kwantitatief opzicht én in kwalitatief opzicht. De bestaande overzichten en scoreboards behoeven verbetering en meer uitwerking.

Het is van belang dat alle actoren, zowel de Europese Commissie als de lidstaten, zich meer verantwoordelijk voelen voor de naleving en de handhaving van de regels. Zowel op nationaal niveau als op EU-niveau moet er meer aandacht komen voor de handhaving van de interne markt regels. Het kabinet zet zich daarvoor in. Het is cruciaal dat de lidstaten niet alleen de Commissie, maar ook elkaar verantwoordelijk houden voor betere naleving van de regels. Zo moet er meer politiek eigenaarschap ontstaan.

Naleving en handhaving van de regels dienen hoger op de politieke agenda te worden geplaatst en zouden ook op Raadsniveau meer aandacht moeten krijgen.

Transparantie en politiek eigenaarschap moeten elkaar gaan versterken. Met een betere handhaving van interne marktregels en daarmee een meer gelijk speelveld als gevolg.

Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2017

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2017 dat Nederland het belang van een effectieve e-kaart heeft benoemd, zodat deze van toegevoegde waarde kan zijn voor ondernemers. Op welke wijze heeft de Minister tijdens de Raad kritische noten laten horen over de e-kaart, in lijn van de reacties van de Tweede Kamer tijdens het algemeen overleg Raad Concurrentievermogen van 23 mei 2017? Kan de Minister uitgebreider weergeven wat hij tijdens de Raad precies heeft gezegd over de e-kaart? Wat waren tijdens de Raad de reacties van de andere lidstaten op de e-kaart?

Op de Raad voor Concurrentievermogen van 29 mei 2017 stond de voortgang die geboekt is op de internemarkstrategie en de digitale internemarktstrategie centraal. Ministers krijgen bij een dergelijk agendapunt een beperkte spreektijd van twee minuten. Beide strategieën bevatten een groot aantal specifieke initiatieven, waar de e-kaart er één van is. In mijn interventie rond de voortgang op beide strategieën heb ik de e-kaart specifiek benoemd, gezien de actualiteit van het voorstel, maar ik ben niet uitgebreider ingegaan op de inhoud dan ik u in het verslag meegaf. Ik vond het desalniettemin belangrijk door mijn korte interventie het signaal af te geven dat Nederland de effectiviteit van de kaart belangrijk vindt, zodat deze van toegevoegde waarde kan zijn voor ondernemers.

Wat betekent de zin in het verslag dat de Raad de presentatie heeft aangehoord over de gepresenteerde richtlijn versterken bevoegdheden nationale mededingingsautoriteiten precies? Wordt hiermee bedoeld dat de Raad tot dusver instemt met de ontwikkelingen en geen kanttekeningen ziet of betekent dit alleen dat de Raad de presentatie ter kennisgeving heeft aangenomen?

Met genoemde zin in het verslag wordt inderdaad bedoeld dat de Raad de presentatie van de Europese Commissie over het voorstel ter kennisgeving heeft aangenomen. De kanttekeningen van het kabinet bij het voorstel (zie BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 2339) worden aan de orde gesteld in de besprekingen die Nederland met de Europese Commissie heeft over het voorstel.

Verslag van de Telecomraad van 9 juni 2017

De leden van de CDA-fractie leden lezen in het verslag van de Telecomraad van 9 juni 2017 dat het Maltees EU-voorzitterschap een voortgangsrapportage over de herziening van de regels over e-privacy presenteerde. Kan de Minister aangeven wat de belangrijkste conclusies hiervan waren?

De voortgangsrapportage geeft hoofdzakelijk een beknopte weergave van de onderhandelingen. In de rapportage wordt gemeld dat de delegaties tijdens de besprekingen in het algemeen positief waren over het voorstel en dat zij de doelstelling steunden van het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de privacy bij elektronische communicatie. In de rapportage wordt voorts gemeld dat hoewel de lidstaten in het algemeen geen bezwaar hebben tegen de vorm van een verordening, zij erkennen dat dit soort rechtshandeling een hoger niveau van nauwkeurigheid en duidelijkheid behoeft dan een richtlijn, en dat de werkgroep het voorstel derhalve grondig moet bestuderen. In dit verband, zo vervolgt het verslag, vinden de lidstaten de voorgestelde toepassingsdatum van 25 mei 2018 onrealistisch. Het verslag geeft verder aan dat de delegaties ook een aantal specifieke zorgpunten naar voren brachten. Voor inhoud van deze zorgpunten verwijs ik naar punt 11 van het verslag.3 Het verslag wordt afgesloten met een korte schets door het Maltese voorzitterschap van de vooruitzichten.

Kan de Minister aangeven of er nog nieuwe punten naar voren kwamen uit de terugkoppeling van de afgeronde onderhandelingen met het Europees Parlement over de verordening WiFi4EU en de verordening wholesale roaming-markten?

Er kwamen geen nieuwe punten naar voren uit de terugkoppeling in de Raad buiten hetgeen in de geannoteerde agenda en het verslag van de Raad werd genoemd. De onderhandelingen over de werking van het WiFi4EU initiatief zijn afgerond, en deze is vastgelegd in een verordening. Over de financiering van het initiatief moet later dit jaar nog een akkoord worden bereikt. Dit maakt onderdeel uit van de bredere besprekingen over de meerjarenbegroting van de EU.

Deze leden lezen verder dat veel lidstaten zich huiverig toonde voor meer gedetailleerde regels op het gebied van verdeling van spectrumvergunningen om op deze wijze flexibiliteit te behouden om rekening te kunnen houden met nationale en lokale omstandigheden. Kan hieruit de conclusie worden getrokken dat er ook geen gedetailleerde regels op het gebied van verdeling van spectrumvergunningen komen?

Die conclusie kan niet worden getrokken. De positie van de Raad zal volgens de huidige planning in oktober worden vastgesteld. Naar verwachting zullen lidstaten daarin op enkele onderdelen meer gedetailleerde regels inzake de verdeling wel kunnen accepteren. Daarbij kan worden gedacht aan het recht voor de Europese Commissie om middels lagere wetgeving (een uitvoeringshandeling) het moment vast te stellen waarop nieuw spectrum voor mobiel communicatie in de hele EU beschikbaar wordt gesteld.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie haar weerstand herhaalde tegen regulering van netwerkspelers die niet evident dominant zijn in de markt. Kan de Minister aangeven of de andere lidstaten het eens waren met de Europese Commissie of meer op de lijn van Nederland en België zaten? Wanneer is er een nieuwe geschikt moment voor Nederland om te pleiten voor aanvullende opties om toegang tot netwerken te kunnen reguleren, ook in het geval van twee netwerken (duopolie)?

Hoewel op ambtelijk niveau meerdere lidstaten begrip hebben getoond voor de Nederlandse situatie en wensen, hebben lidstaten zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken op dit punt. Nederland blijft pleiten voor aanvullende opties om toegang tot netwerken te kunnen reguleren. Naast bilaterale contacten doet de eerste gelegenheid in Raadsverband zich voor in september, wanneer op ambtelijk niveau (Raadswerkgroep) wordt verder gesproken over toegangsregulering.

Deze leden lezen dat Nederland heeft ingestemd met de algemene oriëntatie regulering van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, aangezien het voorstel op veel punten in de door Nederland gewenste richting is aangepast. Kan de Minister aangeven op welke punten het voorstel is aangepast, wat de gevolgen van de aanpassingen zijn en hoe andere lidstaten in deze discussie stonden?

Nederland heeft bij de onderhandelingen over het voorstel voor grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten kritische kanttekeningen geplaatst bij enkele van de voorgestelde maatregelen. Zo zou het voorstel een ongelijk speelveld creëren omdat de informatieplicht niet voor alle aanbieders van pakketbezorgdiensten zou gelden. Bovendien waren er vragen over de noodzaak van de maatregel om de betaalbaarheid van tarieven voor grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten door toezichthouders te beoordelen en de maatregel die de aanbieders van de universele postdienst verplicht om aan derden non-discriminatoire toegang te verlenen tot hun grensoverschrijdende netwerken.

De beoordeling van de betaalbaarheid van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten en de maatregel die universele aanbieders verplicht om aan derden non-discriminatoire toegang te verlenen tot hun grensoverschrijdende netwerken worden door Nederland als niet noodzakelijke en onevenredige maatregelen beschouwd die deze dynamiek kunnen verstoren. Nederland heeft verder aandacht gevraagd voor het beperken van de administratieve lasten.

Meerdere lidstaten hebben zich net als Nederland kritisch uitgelaten over de keuzes die in het voorstel zijn gemaakt. Met dank aan de Nederlandse inzet is in de inmiddels aangenomen algemene oriëntatie het voorstel op bijna alle eerder genoemde punten aangepast (zie ook Kamerstuk 21 501-33, nr. 639). Zo geldt nu dat alle aanbieders van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten met meer dan vijftig werknemers de plicht hebben om jaarlijks hun lijst met openbare tarieven aan de toezichthouder te verstrekken, hetgeen een gelijk speelveld teweeg brengt en ten goede komt aan de prijstransparantie. Daarnaast is in het voorstel een drempel opgenomen zodat aanbieders van pakketbezorgdiensten met minder dan vijftig werknemers ontzien worden van deze informatieverstrekkingsplicht. De informatieverstrekkingsplicht zal ook niet meer rechtstreeks op onderaannemers van toepassing zijn. Dit heeft tot gevolg dat de administratieve lasten voor kleine en middelgrote aanbieders van pakketbezorgdiensten en de toezichthouder beperkt blijven. Tot slot is de toegangsverplichting tot het grensoverschrijdende netwerk van de aanbieders van de universele postdienst uit het voorstel geschrapt.

Omdat Nederland niet de noodzaak inziet van de maatregel inzake de beoordeling van de betaalbaarheid van de tarieven door de toezichthouder voor het verwezenlijken van het doel van de verordening, en deze maatregel in afgezwakte vorm nog in het voorstel staat, zal de inzet van Nederland bij de verdere onderhandelingen met het Europees Parlement kritisch blijven op dit punt.

Tot slot merken de leden van de CDA-fractie op dat zij benieuwd zijn of het klopt dat eind 2017 een voorstel over illegale content op elektronische netwerken wordt verwacht. Zo ja, heeft de Minister al een beeld wat dit voorstel precies gaat inhouden en wat de gevolgen van dit voorstel voor Nederland zouden kunnen zijn?

Er hebben mij geen signalen bereikt dat de Europese Commissie een voorstel zal doen over illegale content op elektronische netwerken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken die op de agenda staan van dit schriftelijk overleg naar aanleiding van de informele Raad voor het Concurrentievermogen en Telecom op 17 en 18 juli 2017. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Allereerst vragen deze leden wat de reden is dat de geannoteerde agenda zo kort voor het schriftelijke overleg naar de Kamer is gestuurd. Hoe gaat de Minister dit de volgende keer voorkomen?

Mijn streven is altijd de geannoteerde agenda met volledige informatie tijdig naar u toe te sturen. Hierbij ben ik afhankelijk van de bekendmaking van de agenda en discussiedocumenten door het voorzitterschap.

Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en Telecom

Het Estse voorzitterschap heeft van tevoren aangekondigd dat de informele raad met name zal gaan over het vrije verkeer van data, inclusief het scheppen van meer duidelijkheid over «data ownership» en afspraken maken over veilige uitwisseling en opslag van data. Kan de Minister aangeven om welke voorstellen het precies gaat en of er nieuwe voorstellen verwacht worden? Wat zal een «wetgevend voorstel voor een samenwerkingsverband voor een vrij verkeer van data binnen de Europese Unie» precies inhouden?

In de DSM Mid-term review (COM 2017, 228) kondigde de Commissie aan dat er in de tweede helft van 2017 een wetgevende maatregel gepresenteerd wordt om de Europese samenwerking op het gebied van het vrije dataverkeer te versterken. Hierbij neemt de Commissie het principe van vrij dataverkeer, het principe van portabiliteit van niet-persoonlijke data en het principe van grensoverschrijdende beschikbaarheid van data voor nationale toezichthouders en handhavers als uitgangspunt. Omdat een vrij verkeer van data ondernemers en consumenten meer vrijheid biedt om binnen de Europese Unie de beste de kansen en diensten te kiezen, ben ik voorstander van het verbeteren van het vrije verkeer van data.

Zowel van het Estse voorzitterschap als van de Commissie heb ik nog geen aankondigingen van verdere wetgevende voorstellen vernomen. De Commissie heeft na de DSM Mid-term review nog geen verdere details over het voorstel naar buiten gebracht. Zoals ik heb aangegeven in de kamerbrief (Kamerstuk 22 112 nr. 2346) over de DSM Mid-term review, is het niet geheel duidelijk wat een samenwerkingsverband inhoudt. Mijn uitgangspunt is dat samenwerking tussen nationale toezichthouders en handhavers op vrijwillige basis moet gebeuren.

De voorstellen van de Europese Commissie gaan onder andere over het wegnemen van locatie-afhankelijke belemmeringen voor dataverkeer. Wat zijn volgens de Minister ongewenste locatie-afhankelijke belemmeringen?

Zoals ik in het BNC-fiche over de mededeling «Bouwen aan een Europese Data-Economie» (Kamerstuk 22 112 nr. 2305) aangaf, is mijn uitgangspunt om ondernemers en consumenten vrij te laten in hun keuze waar zij hun data opslaan en verwerken binnen de EU. Op deze manier kunnen zij optimaal profiteren van concurrentie binnen de EU. In principe zijn datalocatie-eisen die ondernemers en consumenten deze vrijheid ontnemen ongewenst en ongerechtvaardigd tenzij publieke belangen zoals rechtshandhaving, nationale veiligheid en openbare orde in het geding zijn. Het is voor Nederland belangrijk dat er in de verdere discussies in Europa duidelijkheid en overeenstemming ontstaat over de rechtvaardigingsgronden voor datalocatie-eisen. Dit geeft ondernemers en consumenten de zekerheid dat er binnen de EU dezelfde regels en uitzonderingsgronden gelden omtrent de geografische locatie van het opslaan en verwerken van data.

Kan de minmister nader toelichten waarom hij geen voorstander is van volledige harmonisatie van spectrumbeleid in de EU? Kan de Minister nader ingaan op de flexibiliteit op nationaal niveau die volgens hem nodig is om in te spelen op nationale omstandigheden en beleidsdoelen. Op welke omstandigheden en beleidsdoelen doelt de Minister precies? Valt het gebruik van de 3,5GHz frequentie door de inlichtingendiensten bijvoorbeeld onder deze nationale omstandigheden?

Op veel punten is er al sprake van Europese harmonisatie van spectrumbeleid. Zo zijn de technische voorschriften aan het gebruik van de frequentieruimte geharmoniseerd. Dit is belangrijk is voor de ontwikkeling van apparatuur, het bereiken van schaalvoordelen en het voorkomen van verstoring van signalen. Een verdere harmonisatie van de voorwaarden waaronder vergunningen worden verleend kan bijdragen aan meer helderheid over en voorspelbaarheid van het spectrumbeleid in de EU. Daarom steun ik het formuleren van gemeenschappelijke doelen en principes, het uitwisselen en onderling beoordelen van veilingontwerpen en het vergroten van de transparantie in voorgenomen veilingen. Nederland is echter kritisch over de inperking van nationale bevoegdheden op spectrumbeleid. Daarmee worden de mogelijkheden voor lidstaten om in te kunnen spelen op nationale omstandigheden en beleidsdoelen verkleind. Verschillen in de dekking van netwerken en de mate van mededinging moeten kunnen leiden tot verschillende keuzen ten aanzien van dekkingseisen en ruimte voor nieuwe spelers. Een concreet voorbeeld van benodigde flexibiliteit is ruimte voor lidstaten om zelf te kiezen of spectrum met of zonder exclusieve vergunning wordt uitgegeven. Nederland heeft bijvoorbeeld de bestaande ruimte benut om een deel van de frequenties in de 1800 MHz band vergunningsvrij uit te geven. Dit maakte het voor bedrijven en instellingen mogelijk om met private netten inpandige dekking voor mobiele communicatie te verbeteren. Een ander voorbeeld is de vergunningsduur. Die moet kunnen worden afgestemd op de gewenste periode tussen verdeelmomenten. Als de effectieve concurrentie in het geding is, moet er op afzienbare termijn een instapmoment zijn voor een nieuwkomer. Dit zal per lidstaat verschillen. De Commissie stelt echter een verplichte minimum vergunningsduur voor van 25 jaar, die zou bijdragen aan de investeringszekerheid voor mobiele operators. Het gebruik van spectrumbanden door inlichtingdiensten vormt geen onderdeel van de discussie over de harmonisatie van spectrumbeleid in het nieuwe telecomkader. Dit type gebruik moet worden bezien in het kader van de bepaling in de Radiospectrumbeschikking (676/2002/EG, artikel 1, vierde lid) die lidstaten het recht geeft hun radiospectrum in het belang van de openbare orde en veiligheid en voor defensie te organiseren en te gebruiken.

BNC-Fiche Verordening generieke onderzoeksbevoegdheid

Kan de Minister nader toelichten waarom hij de voorkeur geeft aan het verbeteren van het bestaande Single Market Scoreboard in plaats van het voorstel van de Europese Commissie voor een Generieke Onderzoeksbevoegdheid? Is sterk toezicht op de juiste toepassing van Europese regels niet juist in het voordeel van Nederland om een goed functionerende interne markt te waarborgen?

Zoals geschetst zet het kabinet zich in voor betere handhaving van regels op de interne markt. Het vraagt zich echter af of het voorstel voor een Generieke Onderzoeksbevoegdheid daarvoor de oplossing is. Zo bestaat er met introductie van genoemde bevoegdheid geen zekerheid dat de Europese Commissie vervolgens ook inbreukprocedures start tegen lidstaten waar zich belemmeringen van het vrij verkeer voordoen. In hoeverre de interne markt door het voorstel beter gaat functioneren, is daarmee onzeker. Het kabinet ziet zoals gesteld meer potentieel in het vergroten van de transparantie en meer politiek eigenaarschap om de handhaving op en het functioneren van de interne markt te verbeteren, daaraan zou een verbetering van het Single Market Scoreboard kunnen bijdragen. Vergroting van de transparantie en meer politiek eigenaarschap moet leiden tot een meer effectieve inzet van de bestaande handhavingsinstrumenten. Een nieuw handhavingsinstrument voegt daar niet per se iets aan toe.

Roaming

Onlangs zijn dataroaming en roamingkosten voor bellen in de EU afgeschaft. Bellen binnen de EU nog wel hoge tarieven buiten bundel, oplopend tot 1,99 euro in Duitsland. Wat de leden van D66-fractie betreft, wordt ook aan deze niet uit te leggen situatie snel een einde gemaakt. Deelt de Minister de mening dat het voor ondernemers makkelijker is om zaken te doen als zij gewoon Europees kunnen bellen vanuit het eigen bedrijf zonder vele malen de kostprijs te moeten betalen? Honderdvijftig Europarlementariërs hebben een soortgelijk voorstel aan de Europese Commissie gedaan. Is Minister bereid deze oproep van de Europarlementariërs te agenderen voor volgende informele Telecomraad?

Ik verwijs naar mijn antwoord van 4 juli jl. (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2258) op uw schriftelijke vragen van 23 juni 2017 naar aanleiding van het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt een rekenhulp introduceert voor roamingkosten. In mijn antwoord noem ik een aantal redenen waarom ik het niet wenselijk vind om in raadsverband te pleiten voor het reguleren van internationaal bellen binnen de EU. Naar aanleiding van uw vraag is er ook contact gezocht met de Europese Commissie over dit thema. Die gaf aan geen voornemen te hebben om een voorstel te doen voor het reguleren van de tarieven voor internationaal bellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda en de diverse fiches die staan geagendeerd. Zij hebben hierover enkele vragen.

Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en Telecom

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat op de Raad gesproken zal worden over vrij dataverkeer waarbij ook toegang tot data voor nationale handhavers en toezichthouders worden meegenomen in het wetgevend voorstel. Deze leden zijn benieuwd welke houding de regering aanneemt ten aanzien van dit idee, ook al is het voorstel nog niet nader toegelicht. Is de Minister van mening dat toegang tot data voor nationale toezichthouders via een wetgevend voorstel van de Europese Commissie moet worden vastgelegd?

Zie de beantwoording van de vraag over dit onderwerp van D66.

De leden van de SP-fractie lezen in de agenda tevens dat de regering positief staat ten aanzien van vrij verkeer van data, maar dat datalocatie-eisen gerechtvaardigd kunnen worden. Deze leden delen de mening van de regering op dit vlak en vragen de Minister toe te lichten wat «ongerechtvaardigde datalocatie-eisen» volgens de Europese Commissie zijn.

De Commissie gaf in de mededeling «Bouwen aan een Europese Data-Economie» (COM 2017, 9) aan dat in bepaalde omstandigheden, of met betrekking tot bepaalde data, eisen inzake datalocatie-eisen gerechtvaardigd en evenredig kunnen zijn. Dit geldt met name voordat effectieve regelingen voor grensoverschrijdende samenwerking zijn vastgesteld, om te garanderen dat bepaalde data over kritieke energie-infrastructuur veilig worden behandeld, dat elektronisch bewijsmateriaal beschikbaar zijn voor rechtshandhavingsinstanties, of dat data in bepaalde openbare registers lokaal worden opgeslagen.

Zie ook de beantwoording van de vraag over dit onderwerp van D66.

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda en enkele fiches dat eenmalige gegevensverstrekking via het only-once principle door de regering kritisch wordt beschouwd, onder andere vanwege de implicaties voor de bescherming van persoonsgegevens. Deze leden zijn benieuwd hoe de huidige stand van zaken rond het onderzoek naar dit principe zich verhoudt tot de huidige Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, zoals die vanaf volgend jaar van kracht zal zijn.

De concept verordening betreffende de oprichting van één digitale toegangspoort maakt het voor overheidsinstanties van de lidstaten gemakkelijker informatie en gegevens te delen. De informatie moet op een veilige manier kunnen worden hergebruikt door andere overheden.

De concept verordening bevat een bepaling ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens bij de toepassing van het eenmaligheidsbeginsel («once only principle») voor de uitwisseling van bewijzen tussen de bevoegde instanties in verschillende lidstaten. Openbare instanties in de lidstaten moeten voldoen aan de in nationaal recht geïmplementeerde Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG 1995, L 281). Deze wordt vervangen door Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1). Deze Verordening regelt op Europees niveau de bescherming van persoonsgegevens.

Deze Europese wetsinitiatieven zijn geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens, die de uitwisseling van persoonsgegevens door Nederland met openbare instanties in andere lidstaten regelt. De regels zijn dat er alleen gegevens mogen worden doorgegeven wanneer er sprake is van een wettelijke verplichting (artikel 8c, van de Wet bescherming persoonsgegevens) of wanneer dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van een publiekrechtelijke taak (artikel 8 e, van de Wet bescherming persoonsgegevens).

Zowel de huidige richtlijn als de nieuwe verordening voorzien in een toezichthouder per lidstaat die toezicht houdt op de bescherming van persoonsgegevens. Gezien de complexiteit van deze ontwikkeling zal de Minister tijdig aanvangen met de uitvoering van een «Privacy Impact Assesment» voor de Nederlandse technische programmatuur die benodigd is voor de uitwisseling van gegevens en bewijzen in het kader van deze verordening. Deze programmatuur zal worden beveiligd en voortdurend gemonitord als onderdeel van het beheer. Dit zijn maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens.

De leden van de SP-fractie vragen de regering nader toe te lichten in hoeverre de voorstellen rondom de Single Digital Gateway gaan leiden tot sterk harmoniserende voorschriften. Deze leden verwelkomen de kritische houding ten aanzien van de vorm en inhoud van een dergelijk portaal en benadrukken dat deze kwesties bij uitstek aan lidstaten zelf dienen te worden overgelaten.

Het voorstel van de Single Digital Gateway verplicht niet tot harmonisatie van specifieke beleidsterreinen. Bovendien bevat dit voorstel een bepaling dat het voorstel nationale procedures inhoudelijk niet raakt. Nationale procedures worden zodoende inhoudelijk niet gewijzigd. Het kabinet zal scherp bewaken dat het in het praktijk ook het geval is.

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten welke frequentiegebieden nu beschikbaar zullen worden gemaakt voor 5G en nu nog in gebruik zijn bij andere gebruikers. Deze leden zijn benieuwd in hoeverre deze gebruikers een alternatief wordt geboden dat voor hen bruikbaar zal zijn, om welke gebruikers dit gaat en hoe hoog de kosten voor deze gebruikers zijn. In hoeverre kunnen gebruikers uit de Programme Making & Special Events-sector (PMSE) in de toekomst nog aanspraak maken op dit frequentiegebied?

In Europees verband wordt gewerkt aan een strategische routeplan voor het identificeren van spectrum dat gebruikt kan worden voor 5G applicaties. De Radio Spectrum Policy Group (RSPG), het samenwerkingsverband van spectrumautoriteiten in de EU, heeft in haar opinie «Strategic roadmap towards 5G for Europe»4 een aantal voorkeursbanden geïdentificeerd voor de introductie van 5G diensten. Dit betreft de 3400–3800 MHz band, de 700 MHz band en de 24.25–27.5 GHz band. De huidige gebruikers in deze banden zijn digitale televisieomroep en PMSE-gebruikers in het 700 MHz spectrum; defensie, satellietgebruik en telecomaanbieders in het 3400–3800 MHz spectrum en straalverbindingen (onder meer door mobiele aanbieders) en defensie in het 24.25–27.5 GHz spectrum. Internationale afspraken over het gebruik van deze banden voor 5G staat op de agenda van de World Radiocommunications Conference die in 2019 zal plaatsvinden. De 700 MHz band zal voor 1 januari 2020 worden vrijgemaakt van het gebruik van digitale televisie omroep in vervolg op de recent hernieuwde vergunningverlening voor digitale ether televisie omroep en de overgang naar DVB-T2 gebruik. Dit resulteert in een efficiënter spectrumgebruik voor televisie etheromroep. Wat betreft het PMSE gebruik in de 700 MHz band vindt intensief overleg plaats met de Vereniging PMSE over mogelijke alternatieven. Ook in breder Europees verband heeft de positie van de PMSE aandacht. Naar verwachting start binnenkort een publieke consultatie van een RSPG opinie over de lange termijn spectrumbehoeften van PMSE-gebruik.

BNC-fiche Generieke onderzoeksbevoegdheid

De leden van de SP-fractie lezen in het fiche over de generieke onderzoeksbevoegdheid dat de regering kritisch staat ten opzichte van dit voorstel omdat de Europese Commissie al over ruime bevoegdheden beschikt. Deze leden verwelkomen deze kritische houding maar vragen de Minister toe te lichten hoe nationale mededingingsautoriteiten nu grensoverschrijdend kunnen optreden en of grensoverschrijdende kartelvorming afdoende kan worden bestreden door de ACM.

Het mededingingstoezicht in Europa kent een stelsel van parallelle bevoegdheden in het kader waarvan de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de artikelen 101 (kartelverbod) en 102 (verbod op misbruik van economische machtspositie) VWEU kunnen toepassen. Daarbij zijn alle mededingingsautoriteiten bevoegd om de Europese mededingingsregels toe te passen wanneer dit noodzakelijk wordt geacht, ook in zaken met een grensoverschrijdend karakter. Voorbeelden van kartels met een grensoverschrijdend karakter waar de ACM heeft opgetreden zijn het Meelkartel van 2010 en het Zilveruienkartel van 2012.

Afhankelijk van de vraag in welke lidstaat de mededinging als gevolg van de verboden gedraging hoofdzakelijk merkbaar wordt beïnvloed kan het aangewezen zijn dat niet de ACM, maar een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat optreedt. In dat verband bestaat er een netwerk van nationale mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie, dat een kader biedt voor de samenwerking tussen de Europese mededingingsautoriteiten in zaken waarin de Europese mededingingsregels worden toegepast. De Europese Commissie behandelt doorgaans zaken waarbij de verboden overeenkomsten of gedragingen in meer dan drie lidstaten gevolgen hebben voor de mededinging.

Naar boven