21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 317 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 september 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Raad voor Concurrentievermogen, die van 26–27 september 2013 zal plaatsvinden. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 17 september 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief van 19 september 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Van de Wiel

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

4

Vragen van de leden van de SP-fractie

6

Vragen van de leden van de CDA-fractie

7

Vragen van de leden van de D66-fractie

7

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

9

     

III

Volledige agenda

31

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 september a.s. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

Raad voor Concurrentievermogen d.d. 26–27 september

De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorzitterschap de discussie in de Raad ten aanzien van de voorbereiding op de Europese Raad van regeringsleiders van 24–25 oktober 2013 vooral wil richten op de vraag hoe het concurrentievermogen van het midden- en kleinbedrijf (MKB) gestimuleerd kan worden. Wat betreft deze leden is dat een bijzonder goed idee; het MKB is verantwoordelijk voor het grootste deel van de werkgelegenheid in het bedrijfsleven, de motor van onze economie en heeft het momenteel moeilijk. In dit kader zal er onder meer worden gesproken over de nog altijd disproportionele eisen die worden gesteld aan grensoverschrijdende dienstverleners in andere lidstaten. Heeft de Minister een lijst klaarliggen met meest storende disproportionele eisen? Gaat hij die in de Raad ter sprake brengen?

De VVD-fractieleden lezen dat er tijdens het onderzoeks- en innovatiedeel onder meer zal worden gesproken over de Europese Onderzoeksruimte (ERA) in 2014. De Europese Commissie zal over de voortgang die hiermee in Europa is geboekt rapporteren. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inzet van de Minister om de verdere ontwikkeling van de ERA te bevorderen en de barrières die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie tussen de lidstaten belemmeren weg te nemen. De Minister schrijft in relatie hiermee dat Nederland op het terrein van open access graag een actieve rol wil spelen in Europa. Welke acties gaat de Minister op dit terrein ondernemen? Hoe gaat open access gestimuleerd worden? Kan dit als een eis worden gesteld binnen Horizon2020? Welke lidstaten zijn nog meer voorstander van open access? Is de Minister met hen in gesprek, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

In juni 2013 publiceerde de Europese Commissie een actieplan voor de staalindustrie in de Europese Unie (EU). De staalindustrie is van groot belang voor veel industriële sectoren die staal afnemen, zoals de automobielindustrie, de bouw, en elektronica. De EU is op dit moment de tweede staalproducent ter wereld, na China. De Europese Commissie meent daarom nadrukkelijk dat er een toekomst is voor staalproductie in Europa. De leden van de VVD-fractie sluiten zich hier volmondig bij aan. Voor de Nederlandse staalindustrie zijn met name de energieprijzen een stevige kostenpost. Die maken de concurrentie met andere werelddelen zwaar. Nederlandse bedrijven ondervinden echter op dit moment ook een concurrentienadeel ten opzichte van Duitse concurrenten, omdat die aanzienlijk lagere nettarieven betalen. Bij een bedrijf als Aldel in Delfzijl weten ze daar alles van. De Minister werkt aan een regeling voor het verlagen van de transportkosten voor energie-intensieve bedrijven met 50%, maar Duitsland werkt aan een nieuwe netkostenregeling voor grootverbruikers die uitgaat van 80% tot 90% korting. De leden van de VVD-fractie vragen dus of dit genoeg is? Daarnaast neemt het prijsverschil van energieprijzen tussen Duitsland en Nederland, in voor Nederland nadelige zin, toe. Dit vooral als gevolg van de toename aan gesubsidieerde hernieuwbare energie in Duitsland, zo schreef de Minister in zijn Kamerbrief over energieprijzen van 2 juli 2013 (Kamerstuk 32 813, nr. 54). De Minister pakt dit aan via zijn inzet op prijsconvergentie en een gelijk speelveld door marktkoppeling en afstemming van subsidiemechanismen. Kan de Minister een overzicht geven van de actuele stand van zaken van alle maatregelen en acties op dit gebied?

Verder heeft de Europese Commissie onlangs aangekondigd om het aantal gratis emissierechten, dat aan de industrie wordt uitgekeerd, terug te schroeven, de zogenoemde cross sectoral correction factor. Door deze generieke maatregel worden bedrijven over een kam geschoren, terwijl het uitgangspunt was om de best presterende bedrijven te ontzien. Graag vragen de VVD-fractieleden de Minister wat hij vindt van dit besluit, zeker in deze periode waarin de Europese economie lijdt onder de economische crisis. Had de Europese Commissie de bevoegdheid om het besluit uit te stellen? Zo nee, waarom niet?

De Nederlandse energie-intensieve industrie kent een significant risico op «carbon leakage» en heeft daarom, conform de richtlijn, gratis emissierechten. De VVD-fractieleden vragen de Minister of hij kan aangeven wat dit besluit voor hen zal betekenen om hun concurrentievermogen op peil te houden. Kan de Minister in zijn beantwoording de effecten van de maatregel op het concurrentievermogen van de afzonderlijke sectoren toelichten? Indien deze effecten negatief uitpakken voor het concurrentievermogen van de Nederlandse energie-intensieve industrie, welke maatregelen zijn er op Europees en op nationaal niveau voor handen om het concurrentievermogen van deze sectoren niet verder te doen verslechteren en te zorgen dat recht blijft worden gedaan aan het feit dat deze bedrijven beschermd moeten worden tegen internationale concurrenten die niet te maken hebben met stringent lokaal klimaatbeleid?

Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie een richtlijn voorstelt inzake elektronische facturering (e-facturering) bij overheidsopdrachten. Hierin wordt voorgesteld om overheden te verplichten om e-facturen te kunnen ontvangen. Dit maakt het voor bedrijven aantrekkelijker om te gaan e-factureren en daarmee kosten te verlagen en stimuleert daarmee ook het tussen bedrijven onderling e-factureren. Ook overheden kunnen door e-factureren besparingswinst boeken. Wat de VVD-fractieleden betreft kan er dus niet gauw genoeg worden begonnen met verplicht e-factureren. Zij vragen de Minister wanneer hij verwacht dat dit Europees verplicht is? Kan hij een inschatting geven van de efficiëntiewinsten bij overheden en bedrijfsleven?

Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving

De VVD-fractieleden zijn zeer verheugd dat de Europese Commissie de eigen regelgeving onder de loep neemt en het MKB vraagt naar de knelpunten die het daarmee ervaart. De Europese Commissie kondigt aan in de herfst over de voortgang te rapporteren in het kader van het bredere Europese programma ter vermindering van administratieve lasten, Regulatory Fitness (Refit). Graag willen deze leden concrete actie en zij vrezen dat dit, gezien de Brusselse bureaucratie en veelheid aan belangen en overlegstructuren, lang op zich zal laten wachten. Deze leden stellen daarom voor dat de Minister de Europese Commissie daarbij een handje helpt en zelf met concrete actiepunten de Commissie aan het werk zet. Heeft de Minister al een lijst klaar liggen met actiepunten? Welke punten staan daar op?

Fiche: Richtlijn privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht

De VVD-fractieleden onderschrijven de inzet en het standpunt van de Minister in dezen. Wel vragen welke uitkomst de Minister voor ogen heeft? Met welke inzet wil hij dat bereiken? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie op voorgaande een toelichting.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Zo vragen deze leden waarop de veronderstelling van de Europese Commissie is gebaseerd dat met het verder implementeren van de Dienstenrichtlijn, 330 miljard euro aan extra bruto binnenlands product (bbp) kan worden gegenereerd. Is de richtlijn dan nu nog niet volledig geïmplementeerd?

Waarom is het convergentieproces op het gebied van innovatief presteren tussen de lidstaten afgenomen?

Voorts vragen deze leden waarom er, wat betreft de Defensie-industrie, nog altijd geen open en transparante interne markt is waar bedrijven uit alle Europese lidstaten gelijke kansen hebben?

Industrie en interne markt

Het kabinet schrijft in haar verslag dat tijdens de Informele Concurrentieraad in Vilnius, de Europese Commissie en een aantal lidstaten hun interesse toonden in de Nederlandse KAR – methode (Kostengestuurde Aanpak Regeldruk). De leden van de fractie van de PvdA vinden dit positief en zijn verheugd dat Nederland is uitgenodigd om de KAR-methode te presenteren aan het SME Envoy netwerk. De leden van de PvdA-fractie vragen of Nederland ook voor haar interessante adviezen van andere lidstaten en de Commissie heeft ontvangen? Zo ja, welke waren dit en welke acht het kabinet interessant om nader te onderzoeken?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de stelling van de Europese Commissie, dat het «emissions trading system» (ETS) bijdraagt aan hogere energieprijzen en een verslechterde positie van de Europese staalindustrie, zich verhoudt tot de positie van Nederland dat het ETS versterkt moet worden? En hoe verhoudt zich dit tot het voornemen om de energie-intensieve industrie in Nederland te compenseren voor de indirecte effecten van het ETS?

Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de raadpleging van het MKB in zijn werk is gegaan. Welke MKB’ers zijn benaderd, met welke vragen en welk percentage van de MKB’ers heeft antwoord gegeven?

Waarom is in dit stadium nog niet duidelijk wat de daadwerkelijke impact zal zijn voor het MKB op de regeldruk?

Tevens vragen deze leden wat verstaan moet worden onder een vrijstelling van het MKB van de Dataprotectieverordening. Betekent dit dat deze verordening niet zou gelden voor het MKB?

Hoe verhoudt de richtlijn beroepskwalificaties zich tot de Dienstenrichtlijn? Is er overlap tussen deze twee richtlijnen? Waarom doet de Europese Commissie geen voorstellen om te komen tot lagere nalevingskosten?

De leden van de PvdA-fractie fractie achten het van groot belang dat de positie van MKB’ers in het debat een centrale rol inneemt: MKB’ers zijn een belangrijke motor voor economische groei in Europa. De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet welke concrete plannen de Europese Commissie naar verwachting zal introduceren, en op welke termijn besluitvorming is voorzien.

Tevens vragen de leden van de PvdA fractie wat de inbreng van Nederland zal zijn ten aanzien van het verbeteren van mogelijkheden voor het MKB om kapitaal aan te trekken. Welke wet- en regelgeving typeert het kabinet als onnodig? Welke voorstellen zal het kabinet doen om de belemmeringen, die MKB’ers ondervinden bij toetreding tot nieuwe markten, te verlichten?

Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

De EU produceert als grote staalproducent 177 miljoen ton staal per jaar. Tegen 2025 zou de mondiale vraag volgens de OESO stijgen naar 2,3 miljard ton staal. Betekent dit dat de problemen van de staalindustrie, waaronder Aldel, tijdelijk van aard zijn? De Europese Commissie wil negatieve grensoverschrijdende effecten voorkomen als het gaat om de interne energiemarkt. Welke concrete maatregelen voorziet de Europese Commissie als het gaat om het creëren van een gelijk speelveld?

Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer het Europees normalisatie-instituut met een voorstel voor een nieuwe norm voor e-facturering zal komen? Zullen de huidige Nederlandse overheidsfacturen hier onder vallen?

Onderzoek

De PvdA-fractieleden zijn van mening dat de zogenaamde Artikel 185 initiatieven goed passen bij het topsectorenbeleid. Zij zijn dan ook voorstander van een sterke Nederlandse inzet en betrokkenheid bij deze programma’s. Volgens het kabinet zijn deze programma’s ook van belang voor Nederlandse stakeholders, en zijn zij stevig gepositioneerd in alle (lopende) programma’s. De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet dit toe te lichten. Om welke programma’s en welke stakeholders gaat het en wat zijn de (verwachte) resultaten van de genoemde «stevige inbedding»?

Innovatie Unie en de Europese Onderzoeksruimte

De leden van de fractie van de PvdA vragen op basis van welke criteria het kabinet een oordeel zal vellen over de vraag of de door de Commissie voorgestelde Innovatie-indicator een goed beeld geeft van verschillen in innovatie-output van economieën.

De leden van de PvdA-fractie hechten aan verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte en het wegnemen van barrières die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie tussen de lidstaten belemmeren. Deze leden vinden, net als het kabinet, dat optimaal gebruik gemaakt moet kunnen worden van de in Europa beschikbare middelen en het niveau van onderzoek en de groei in Europa kan worden bevorderd. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kabinet hieraan, op verschillende terreinen, voornemens is een bijdrage te leveren.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad voor het Concurrentievermogen van 26 en 27 september en hebben enkele specifieke vragen met betrekking tot de agenda en de aanvullende stukken.

De leden van de SP-fractie zouden graag van de Minister vernemen welke concrete plannen op het gebied van het MKB door de Europese Commissie ter sprake zullen komen en op welke termijn over deze plannen besluitvorming zal plaatsvinden.

Nederland pleit voor urgente actie om het volle potentieel van de dienstenrichtlijn te benutten door onder andere het invoeren van een proportionaliteitstest. De leden van de SP-fractie zouden graag vernemen wie de beoordeling en controle van een dergelijke test gaat uitvoeren?

Deze leden vragen hoe de Mededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector» zich verhoudt tot een niet geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa?

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over de reactie van de Minister op de Staalagenda van Tata Steel. Waarom gaat de Minister niet concreet in op de voorstellen van dit bedrijf?

Deze leden vinden het «Actieplan voor de staalsector» een eerste stap in de goede richting. Het is vooral cruciaal dat de Europese staalindustrie innovatiever en efficiënter wordt op het gebied van energieverbruik. Nederland kan daar een centrale rol spelen door het voortzetten van het Hlsarna proefproject in IJmuiden. In potentie kan met dit project een efficiencysprong van 20 procent worden behaald. Graag vernemen de leden van de SP-fractie de visie van de Minister over de voortgang in de acties om de volgende fase van dit project onderdeel te maken van het EU-actieplan staal.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de metallurgische industrie voor de Nederlandse economie van onschatbare waarde is. Deze industrie heeft een groot innovatief vermogen en zorgt voor veel werkgelegenheid. De leden van de SP-fractie constateren dat er in Europa een ongelijk speelveld is op het gebied van energiebeleid voor grootverbruikers. Zelfs de verschillen tussen het Nederlandse en Duitse beleid zijn substantieel. Deze leden vinden dit zeer onwenselijk. Daarom vragen zij de Minister dan ook prioriteit te geven aan het afstemmen van dit beleid, zodat er tussen Nederland en Duitsland een gelijk speelveld ontstaat, waarbij energie-efficiency en verduurzaming gekoppeld worden aan gemeenschappelijk industriebeleid. Tot die tijd vragen de leden van de SP-fractie de Minister om te verzekeren dat de kostenstructuur voor Nederlandse industriële bedrijven beter in de pas loopt met onze buurlanden, met name Duitsland.

Ook zijn de leden van de SP-fractie van mening dat de regering in overleg met Tata Steel moet komen tot een regeling op maat betreffende het systeemdienstentarief. Het CO-gas dat bij de productie bij Tata Steel vrijkomt wordt getransporteerd naar de naastliggende energiecentrale die dit gas omzet in elektriciteit. Dit wordt vervolgens terug geleverd aan Tata Steel. Daarnaast heeft Tata Steel op het terrein een eigen energiecentrale die indien nodig kan worden opgestart om energie op te wekken. Dit samen zorgt er voor dat Tata Steel in principe een gesloten eigen systeem heeft voor haar energiebehoefte. Dat rechtvaardigt een aangepaste regeling voor het volledige systeemdienstentarief.

Een ander probleem waarmee de staalsector, maar ook andere energie-intensieve industrieën geconfronteerd worden, zijn de mondiale concurrentie effecten van het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen (ETS). Import van (half)producten van buiten de EU wordt zonder flankerend beleid door het ETS aangemoedigd, waardoor de Europese industrie in de problemen komt. De beste oplossing zou zijn: opschaling van het ETS naar mondiale schaal. De leden van de SP-fractie vinden echter dat, zolang dit nog niet gelukt is, Europa maatregelen moet nemen tegen deze concurrentievervalsing, bijvoorbeeld door de invoering van een Europese «cross border tax adjustment» voor energie-intensieve producten. Deelt de Minister de mening dat het aan de grens afrekenen van de hoeveelheid CO2 die bij de productie is vrijgekomen, landen zal stimuleren deel te nemen aan het ETS-systeem?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de Raad van Concurrentievermogen op 26 en 27 september 2013. Deze leden vragen of het kabinet de belemmerende regelgeving van het MKB aan de orde stelt, met als doel deze belemmeringen snel weg te nemen? Kan het kabinet de Kamer informeren over welke maatregelen andere lidstaten nemen om de kredietvoorziening aan het MKB te verbeteren?

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie welke voorstellen Nederland met Zweden inbrengt als het gaat om grensoverschrijdende problemen bij dienstverlening in andere lidstaten. Komt het kabinet met voorstellen om hier scherper op te controleren? Is hierbij specifiek aandacht voor het MKB?

Tot slot vragen deze leden op welke wijze het kabinet MKB, in het kader van internationalisering, een plek geven wil bij de Horzion2020 strategie.

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen met betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen op 26 en 27 september 2013.

Industrie en Interne Markt

De leden van de D66-fractie constateren dat vooral de positie van het MKB op een flink aantal punten zorgelijk is. Er wordt dan ook gesteld dat zowel MKB’ers, ondernemers en dienstverleners nog altijd veel belemmeringen ondervinden bij het opereren over de grens. Ondanks deze zorgelijke constateringen zien deze leden van de Minister geen concrete voorstellen ter verbetering. De leden van de D66-fractie vragen de Minister dan ook toe te lichten wat hij tijdens de Raad zal aandragen om hier verbetering in aan te brengen. Kan de Minister daarbij ook toelichten welke plannen de Europese Commissie heeft op dit punt en hoe hij deze beoordeelt?

Daarnaast constateren de genoemde leden dat de Nederlandse positie afwijkt van een aantal andere landen binnen de EU als het gaat om toeleveringsketens in het industriebeleid. Kan de Minister toelichten hoe de krachtsverhoudingen op dit punt liggen als alle lidstaten in beschouwing worden genomen, welke landen de positie van Nederland steunen en hoe haalbaar het wordt geacht dat de toegang tot internationale toeleveringsketens inderdaad wordt verbeterd?

Innovatie Unie

De leden van de D66-fractie constateren dat de totale publieke uitgaven van de 27 lidstaten voor Research & Development (R&D) teruglopen en dat het convergentieproces op het gebied van innovatief presteren tussen de lidstaten is stilgevallen. Ook blijkt uit de «Innovation Union Scoreboard 2013» dat de EU ten opzichte van Zuid-Korea niet inloopt, maar verder achterop raakt. De genoemde leden vragen de Minister toe te lichten welke maatregelen worden voorgesteld om deze negatieve ontwikkelingen tegen te gaan.

Uit de «Innovation Union Scoreboard 2013» blijkt eveneens dat de Nederlandse export van kennisintensieve diensten in een jaar tijd met 7% is afgenomen. Op welke manier wil de Minister hier verbetering in aan brengen?

Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 tot en met 24 juli, Vilnius

De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen in Vilnius door vicevoorzitter van de Europese Commissie Antonio Tajani werd onderstreept dat (de mogelijkheid tot) het oprichten van een bedrijf moet worden vereenvoudigd. De genoemde leden vragen of de Minister ook deze mening is toegedaan, en zo ja, waarom dan de startersboete is ingevoerd?

Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

De leden van de D66-fractie vragen de Minister in het kader van het «Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa» toe te lichten welke mogelijkheden ter bevordering van de circulaire economie, waar het kabinet naar zegt te streven, er zijn? Deze leden constateren dat er wordt gesteld dat versterking van het concurrentievermogen van de staalindustrie onder andere kan worden bereikt door beleid dat zich richt op het verbeteren van de duurzaamheid binnen deze sector. Welke concrete voorstellen heeft de Minister voor verbetering van de duurzaamheid, zo vragen deze leden. Ook constateren de leden van de D66-fractie dat er wordt vermeld dat Nederland het innovatiepartnerschap voor grondstoffen steunt. Is de Minister naast de steun ook voornemens om een actieve bijdrage te leveren aan dit innovatiepartnerschap en kan deze keuze worden toegelicht? Ook merken de genoemde leden op dat het van belang wordt geacht dat hernieuwbare energie zo nel mogelijk op eigen kracht gaat concurreren met fossiele energie. Kan de Minister in dit verband toelichten waarom het Nederlandse kabinet voornemens is de kolenbelasting af te schaffen en kan daarbij worden verduidelijkt wat het verwachte effect is van deze afschaffing op het aanbod van hernieuwbare en fossiele energie?

Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving

De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet van mening is dat de Europese Commissie te weinig aandacht heeft voor het aspect van nalevingskosten van de EU-regelgeving voor bedrijven. De genoemde leden vragen de Minister daarom op welke manier hij dit aspect meer naar voren wil brengen en hoe hij van plan is de Europese Commissie er toe te bewegen hier meer aandacht voor te hebben?

Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten

De leden van de D66-fractie zijn net als het kabinet positief over het e-factureren en de economische en milieuvoordelen hiervan. Gezien de verwachte voordelen, vragen deze leden de Minister om toe te lichten hoe lang het nog zal duren alvorens er daadwerkelijk een richtlijn is, en welke mogelijkheden er zijn om dit proces te versnellen? Deze leden vragen of de Nederlandse Digipoort als voorbeeld kan dienen, en of de Minister bereid is de best practices uit Nederland te delen met de Europese Commissie?

II Antwoord van de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Raad voor Concurrentievermogen d.d. 26-27 september

In het kader van de voorbereiding op de Europese Raad van regeringsleiders van 24–25 oktober 2013 zal tijdens de Raad onder meer worden gesproken over de nog altijd disproportionele eisen die worden gesteld aan grensoverschrijdende dienstverleners in andere lidstaten. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Minister een lijst heeft klaarliggen met meest storende disproportionele eisen en of hij deze lijst in de Raad ter sprake gaat brengen.

De Commissie heeft in juni 2012 als annex bij de mededeling over de implementatie van de dienstenrichtlijn een werkdocument gepubliceerd, met daarin per bepaling van de dienstenrichtlijn een overzicht van eisen die zijn gemoderniseerd of afgeschaft en eisen die nog altijd resteren in bepaalde lidstaten1. Daarnaast bevat dit document een overzicht van resterende belemmerende eisen per lidstaat. Op basis van deze informatie hebben we een groot aantal belemmerende, mogelijk disproportionele, eisen helder in beeld. Voorbeelden zijn eisen aan de rechtsvorm (zo mogen in sommige lidstaten dierenartsen enkel als natuurlijk persoon, en niet in een maatschap hun diensten aanbieden), verplichte minimum- of maximumprijzen, waardoor aanbieders niet op prijs kunnen concurreren (dit geldt in een aantal lidstaten bijvoorbeeld voor architecten en advocaten), en reclameverboden, die ertoe leiden dat buitenlandse aanbieder moeilijk consumenten kunnen bereiken (dit geldt in een aantal lidstaten bijvoorbeeld voor belastingadviseurs). In de peer review die heeft plaatsgevonden van oktober 2012 tot en met april 2013 hebben lidstaten elkaar de maat genomen ten aanzien van eisen op het terrein van ondernemingsstructuren, eigendom van kapitaal en de bepaling inzake vrij verrichten van diensten. De Commissie zal naar verwachting in oktober 2013 de resultaten van de peer review presenteren. Nederland zal geen eigen lijst indienen in de Raad, maar op basis van de documentatie van de Commissie aandringen op ambitie van lidstaten en urgente actie om dit soort belemmerende eisen voortvarend aan te pakken.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inzet van de Minister om de verdere ontwikkeling van de ERA te bevorderen en de barrières die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie tussen de lidstaten belemmeren weg te nemen. De Minister schrijft in relatie hiermee dat Nederland op het terrein van open access graag een actieve rol wil spelen in Europa. De leden van de VVD fractie vragen welke acties de Minister op dit terrein gaat ondernemen, hoe open access gestimuleerd gaat worden en of dit als een eis worden gesteld binnen Horizon2020. De leden vragen zich verder af welke lidstaten nog meer voorstander van open access zijn en of de Minister met hen in gesprek is.

De Staatssecretaris van OCW heeft aangegeven graag een actieve rol te willen spelen op het terrein van de bevordering van Open Access. Tot op heden heeft Nederland nog geen eigen overheidsbeleid op het gebied van Open Access en daarom heeft de Staatssecretaris beloofd een beleidsbrief over het Nederlandse Open Access beleid aan de Tweede Kamer te zullen sturen. De brief zal zich richten op het beleid ten aanzien van wetenschappelijke publicaties. Deze brief zal de Tweede Kamer in oktober ontvangen.

Nederland sluit zich aan bij de doelstelling van de Europese Commissie dat alle publicaties voortkomend uit Horizon 2020 onderzoeksprojecten in open access gepubliceerd worden, waarbij rekening gehouden zal worden met de belangen van onderzoekers en het bedrijfsleven door middel van het zo nodig aanhouden van een embargoperiode.

Inmiddels hebben alle EU-lidstaten ingestemd met het Open Access beleid van de Europese Commissie inzake het publiceren van de onderzoeksresultaten van Horizon 2020. Alle lidstaten zijn voorstander van het bevorderen van Open Access, mits rekening wordt gehouden met de belangen van onderzoekers en partners uit het bedrijfsleven.

Verschillende EU-lidstaten zijn voorstander van Open Access, maar de route om dit te bereiken verschilt per land. Sommige landen kiezen voor een meer graduele benadering, maar onder andere de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben een actief beleid waar de grote organisaties voor het wetenschappelijke onderzoek en het hoger onderwijs betrokken zijn.

Open Access publiceren kan alleen een succes worden als op internationaal niveau samen opgetrokken wordt door onder andere overheden, kennisinstellingen en wetenschappelijke uitgevers. Om die reden heeft de Europese Commissie in de mededeling «Naar een betere toegang tot wetenschappelijke informatie: Vergroting van de voordelen van overheidsinvesteringen in onderzoek» de lidstaten verzocht om hun beleid op het gebied van toegang tot en de bewaring van wetenschappelijke informatie vast te stellen en te coördineren. De Nederlandse overheid is nog niet met andere lidstaten in gesprek over dit onderwerp maar is voornemens dit te doen. De Nederlandse kennisinstellingen werken reeds vele jaren in Europees verband samen om open access te bevorderen. Science Europe, de Europese koepel van onderzoekfinanciers waarvan NWO lid is, heeft in april 2013 een verklaring uitgebracht over het toepassen van het principe van open access bij projectfinanciering. Deze verklaring is door alle leden ondertekend.

Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

De EU is op dit moment de tweede staalproducent ter wereld, na China. De Europese Commissie meent daarom nadrukkelijk dat er een toekomst is voor staalproductie in Europa. De leden van de VVD-fractie sluiten zich hier volmondig bij aan. Voor de Nederlandse staalindustrie zijn met name de energieprijzen een stevige kostenpost. Die maken de concurrentie met andere werelddelen zwaar. Nederlandse bedrijven ondervinden echter op dit moment ook een concurrentienadeel ten opzichte van Duitse concurrenten, omdat die aanzienlijk lagere nettarieven betalen. Bij een bedrijf als Aldel in Delfzijl weten ze daar alles van. De Minister werkt aan een regeling voor het verlagen van de transportkosten voor energie-intensieve bedrijven met 50%, maar Duitsland werkt aan een nieuwe netkostenregeling voor grootverbruikers die uitgaat van 80% tot 90% korting. De leden van de VVD-fractie vragen dus of dit genoeg is.

In het debat van 18 september 2013 over de situatie bij Aldel heb ik toegezegd om op korte termijn een wetsvoorstel voor te dragen voor indiening bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel maakt – net zoals in Duitsland – een maximale vrijstelling van 90% van de netkosten mogelijk. Ik heb daarbij een beroep op de Tweede Kamer gedaan om de urgentie van dit wetsvoorstel in ogenschouw te nemen en dit wetsvoorstel voortvarend ter hand te nemen zodat het voorstel per 1 januari in werking kan treden.

Daarnaast neemt het prijsverschil van energieprijzen tussen Duitsland en Nederland, voor Nederland in nadelige zin, toe. De Minister pakt dit aan via zijn inzet op prijsconvergentie en een gelijk speelveld door marktkoppeling en afstemming van subsidiemechanismen. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om een overzicht geven van de actuele stand van zaken van alle maatregelen en acties op dit gebied.

In brieven van 9 april en 2 juli (Kamerstuk 29 023, nr. 145 en Kamerstuk 32 813, nr. 54) ben ik ingegaan op de maatregelen die het kabinet heeft genomen om het speelveld van de energie-intensieve industrie ten opzichte van Duitsland te verbeteren. In de brief van 12 september naar aanleiding van de situatie van Aldel en in het overleg van 18 september dat naar aanleiding van deze brief is gevoerd, heb ik de actuele stand van zaken geschetst. Het gaat hierbij om drie verschillende typen maatregelen: marktmaatregelen om de Nederlandse en Duitse elektriciteitsmarkten beter te integreren, maatregelen ten aanzien van de nettarieven en de compensatie voor indirecte effecten ETS.

Verder heeft de Europese Commissie onlangs aangekondigd om het aantal gratis emissierechten, dat aan de industrie wordt uitgekeerd, terug te schroeven, de zogenoemde cross sectoral correction factor. Door deze generieke maatregel worden bedrijven over een kam geschoren, terwijl het uitgangspunt was om de best presterende bedrijven te ontzien. De VVD-fractieleden vragen de Minister wat hij vindt van dit besluit, zeker in deze periode waarin de Europese economie lijdt onder de economische crisis. De leden vragen verder of de Europese Commissie de bevoegdheid had om het besluit uit te stellen. Zo nee, waarom niet?

De wijze waarop het industrieplafond -dat aangeeft hoeveel CO2-emissie ruimte de industrie krijgt toegewezen- en de wijze waarop de daarbij behorende rechten gratis worden gealloceerd aan de bedrijven, wordt berekend via twee methodieken die zijn vastgelegd in de Europese richtlijn voor emissiehandel (ETS). De Europese Commissie is zelfstandig bevoegd om een besluit te nemen over de toewijzing van het aantal emissierechten en de zogenaamde cross sectorale correctie. Het besluit van de Commissie om het aantal gratis rechten met gemiddeld 12% te verminderen vloeit voort uit het feit dat er meer gratis emissierechten zijn toegewezen door de Europese lidstaten dan beschikbaar binnen het zogenaamde Europese industrieplafond. De hoogte van de correctiefactor komt als een verrassing.

De Nederlandse energie-intensieve industrie kent een significant risico op «carbon leakage» en heeft daarom, conform de richtlijn, gratis emissierechten. De VVD-fractieleden vragen de Minister of hij kan aangeven wat dit besluit voor hen zal betekenen om hun concurrentievermogen op peil te houden. De leden vragen de Minister in zijn beantwoording de effecten van de maatregel op het concurrentievermogen van de afzonderlijke sectoren toe te lichten.

Het korten van het aantal gratis rechten met gemiddeld 12% over de periode 2013–2020 zal beperkte invloed hebben op de concurrentieverhoudingen binnen de EU omdat alle Europese energie-intensieve bedrijven onder het ETS vallen en met een gelijke CO2-prijs worden geconfronteerd. De best presterende bedrijven krijgen wel meer rechten ten opzichte van slechter presterende bedrijven. Er is sprake van een forse korting. Dit kan een gevolg hebben voor de investeringsbereidheid van bedrijven. Evenwel dit effect zal afhangen van de ontwikkeling van de CO2-prijs op de lange termijn. Dat is ook de reden dat in het Energieakkoord specifieke afspraken zijn gemaakt over de versterking van het ETS in combinatie met het behouden van het concurrentievermogen. Het effect per bedrijf en sector zal afhangen van de individuele situatie.

Indien deze effecten negatief uitpakken voor het concurrentievermogen van de Nederlandse energie-intensieve industrie, vragen de VVD-fractieleden welke maatregelen er op Europees en op nationaal niveau voor handen zijn om het concurrentievermogen van deze sectoren niet verder te doen verslechteren en te zorgen dat recht blijft worden gedaan aan het feit dat deze bedrijven beschermd moeten worden tegen internationale concurrenten die niet te maken hebben met stringent lokaal klimaatbeleid.

Het Rijk biedt de carbon leakage bedrijven (bedrijven uit sectoren waar risico op zgn. koolstoflekkage bestaat) die deelnemen aan een convenant ter bevordering van energie-efficiëntie compensatie van indirecte kosten als gevolg van ETS. Hiervoor is maximaal € 78 miljoen per jaar over de periode 2013 tot en met 2020 beschikbaar. Omdat deze compensatieregeling niet Europees is geharmoniseerd hebben de Nederlandse bedrijven een concurrentievoordeel ten opzichte van de bedrijven in lidstaten die een dergelijke regeling niet kennen. Op dit moment geven alleen Duitsland, Engeland en Noorwegen compensatie voor de indirecte effecten van het ETS.

In het Energieakkoord is afgesproken dat betrokken partijen zich inzetten voor een gezamenlijke lobby in Brussel, om per 1 januari 2020, naast aanscherping van het ETS-plafond ook de positie te borgen van de internationaal concurrerende bedrijven (carbon leakage bedrijven) door allocatie van gratis rechten op basis van reële benchmarks en werkelijke productie, uitgaande van de best performance in de sector. Hierbij dient ook compensatie van de indirecte (elektriciteits)kosten gegeven te worden op Europees niveau, uitgaande van de best performance in de sector.

Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie een richtlijn voorstelt inzake elektronische facturering (e-facturering) bij overheidsopdrachten. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wanneer hij verwacht dat dit Europees verplicht is en of hij een inschatting kan geven van de efficiëntiewinsten bij overheden en bedrijfsleven.

Het voorstel van de Europese Commissie inzake elektronische facturering (e-facturering) is momenteel voortvarend in behandeling. Één van de onderwerpen waarover nog gesproken wordt is de datum van inwerkingtreding. In de voorgestelde richtlijn is nu opgenomen dat deze binnen 48 maanden na inwerkingtreding geïmplementeerd moet zijn. Als het lukt begin 2014 een akkoord te bereiken, zou dat kunnen betekenen dat de verplichting per begin 2018 in Nederland kan gaan gelden. Overigens zijn de Nederlandse rijksdiensten al sinds 1 januari 2011 verplicht om elektronische facturen te ontvangen (via de Digipoort) en worden er daadwerkelijk facturen ontvangen. Deze verplichting geldt niet voor de medeoverheden. Door de richtlijn worden zij nu ook verplicht om elektronische facturen te ontvangen.

Wat betreft de efficiëntiewinsten kan worden opgemerkt dat de mogelijke besparingen zijn geschat op € 8 per verzonden factuur en € 25 per ontvangen factuur.2 De overheid ontvangt ruim 11 miljoen facturen per jaar. Een bedrag voor de totale mogelijke efficiëntiewinsten is echter niet zo makkelijk te geven, omdat deze afhankelijk zijn van de efficiëntie van de huidige werkprocessen binnen organisaties.

Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving

De VVD-fractieleden zijn zeer verheugd dat de Europese Commissie de eigen regelgeving onder de loep neemt en het MKB vraagt naar de knelpunten die het daarmee ervaart. De leden stellen daarom voor dat de Minister de Europese Commissie daarbij een handje helpt en zelf met concrete actiepunten de Commissie aan het werk zet en vragen de Minister of hij al een lijst klaar heeft liggen met actiepunten en welke punten staan daar op staan.

In de Verzamelbrief Regeldruk September, die op 10 september jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 29 362, nr. 224), is een bijlage gevoegd «Inventarisatie EU-knelpunten als verdieping van subsidiariteitsexercitie». Deze lijst kan worden beschouwd als een lijst met EU-regelgeving die overbodig is dan wel vereenvoudigd dient te worden vanwege disproportionele regeldruk voor bedrijven. Daarnaast heeft het kabinet eerder al in het kader van de subsidiariteitsexercitie een lijst opgesteld. Bovendien heb ik in november 2012 samen met 12 collega-Ministers van gelijkgezinde landen een «10 point plan for EU Smart regulation» aan de Commissie aangeboden. Ook dit tienpuntenplan is als bijlage aan uw Kamer gezonden bij de Verzamelbrief Regeldruk September. Dit gehele pakket beschouw ik als één totaal actieplan.

Fiche: Richtlijn privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht

De VVD-fractieleden onderschrijven de inzet en het standpunt van de Minister in dezen. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een toelichting op welke uitkomst de Minister voor ogen heeft en met welke inzet hij dat wil bereiken.

Het is verheugend om te vernemen dat de leden van de VVD-fractie de Nederlandse inzet in Brussel ondersteunen. De voorstellen van de Commissie grijpen ver in op het Nederlandse procesrecht. Daarom is het voorstel besproken met de adviescommissie burgerlijk procesrecht3. De adviescommissie vroeg zich af of het mededingingsrecht de in de richtlijn voorgestelde afwijking van het reguliere aansprakelijkheidsrecht rechtvaardigt. Het kabinet zet in op het schrappen van die onderdelen van de richtlijn die leiden tot uitzonderingen op het bestaande burgerlijk procesrecht. Nederland steunt wel de onderdelen van de richtlijn die zien op de toegankelijkheid van clementiemateriaal. De onderhandelingen zijn recentelijk gestart, op dit moment is daarom nog geen duidelijk beeld te geven van het totale krachtenveld. Derhalve is het ook nog niet duidelijk in hoeverre er steun is voor het Nederlands standpunt. Nederland zal zich hier de komende periode actief voor blijven inzetten. Indien het in Europees verband niet mogelijk blijkt te zijn om de betreffende onderdelen uit het voorstel te schrappen, gaat Nederland zich inzetten om het voorstel zo aangepast te krijgen dat het zo veel mogelijk past binnen het bestaande Nederlandse procesrecht.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de veronderstelling van de Europese Commissie is gebaseerd dat met het verder implementeren van de Dienstenrichtlijn 330 miljard euro aan extra bruto binnenlands product (bbp) kan worden gegenereerd. Verder vragen de leden of de richtlijn dan nu nog niet volledig is geïmplementeerd.

In juni 2012 heeft de Commissie een onderzoek laten uitvoeren naar de economische effecten van de dienstenrichtlijn4. Op basis van de afgeschafte belemmeringen, concluderen de auteurs dat de implementatie van de dienstenrichtlijn zorgt voor een groei van het bruto binnenlands product (BBP) van 0,8%. Hiervan is 80% gerealiseerd. De overige 20% volgt de komende jaren, wanneer meer ondernemingen gebruik gaan maken van de voordelen die de dienstenrichtlijn biedt.

Indien lidstaten de resterende belemmeringen afschaffen, zullen de economische effecten van de dienstenrichtlijn verder toenemen. De Commissie heeft berekend dat als alle lidstaten opschuiven tot het gemiddelde van de vijf best presterende lidstaten per sector, de totale economische impact kan toenemen tot 2,6% van het BBP van de EU, ofwel € 330 miljard euro5.

De PvdA-fractieleden vragen waarom het convergentieproces op het gebied van innovatief presteren tussen de lidstaten is afgenomen.

Deze constatering is gebaseerd op de resultaten van het Innovation Union Scoreboard, waarin de Europese Commissie jaarlijks het innovatief prestatievermogen van de lidstaten meet op basis van 25 indicatoren. Men zou verwachten dat de op innovatiegebied achterblijvende landen qua score inlopen ten opzichte van de vooroplopende landen en dit was sinds de invoering van het Scoreboard in 2001 ook het geval. Dit verschijnsel staat bekend als «catching up» en kan verklaard worden door het feit dat de achterliggende landen de reeds elders ontwikkelde kennis sneller kunnen absorberen omdat zij deze niet zelf hoeven te ontwikkelen. Omdat de achterliggende landen nu echter zwaarder worden getroffen door de economische crisis waren zij in 2011 voor het eerst niet in staat deze inhaalslag voort te zetten.

Voorts vragen de leden waarom er, wat betreft de Defensie-industrie, nog altijd geen open en transparante interne markt is waar bedrijven uit alle Europese lidstaten gelijke kansen hebben.

Er is in Europa sprake van een beperkt aantal aanbieders van defensiematerieel die met name zijn geconcentreerd in de lidstaten met een grote defensie-industrie (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en Zweden). Deze grote systeembouwers krijgen het merendeel van de grote opdrachten en hebben over het algemeen een vaste toeleveringsketen, waarin met name nationale bedrijven zijn vertegenwoordigd. Richtlijn 2009/81 is een stap in de richting van een meer open interne markt, vooral voor het bereiken van meer transparantie, maar betekent nog niet dat er in de praktijk een open markt voor defensiematerieel ontstaat.

Het voorschrift aan systeembouwers om maximaal 30% van de opdrachtwaarde uit te besteden aan toeleveranciers van subsystemen en componenten is onder Richtlijn 2009/81 een vrijwillige optie. Het gebruik van deze optie is tot nu toe beperkt. De toegang van buitenlandse bedrijven tot de leveringsketens van de systeembouwers is niet gewaarborgd. Dat geldt in het bijzonder voor het mkb. Vandaar ook dat Nederland inzet op het werkelijk verbeteren van de toegang tot de internationale toeleveringsketens, bijvoorbeeld door het stimuleren van het in concurrentie uitbesteden van subcontracten bij aanbestedingen.

Industrie en interne markt

De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd dat Nederland is uitgenodigd om de KAR-methode (Kostengestuurde Aanpak Regeldruk) te presenteren aan het SME Envoy netwerk. De leden van de PvdA-fractie vragen of Nederland ook voor haar interessante adviezen van andere lidstaten en de Commissie heeft ontvangen. Zo ja, welke waren dit en welke acht het kabinet interessant om nader te onderzoeken?

Nederland nam tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen in juli deel aan de sessie over mkb-beleid, samen met onder andere een aantal gelijkgestemde lidstaten als het VK en Duitsland. Naast meer algemene interventies over de rol van de Raad voor Concurrentievermogen en het belang van toegang tot financiering werd in deze sessie een aantal interessante voorbeelden ingebracht, die overigens in Nederland goed bekend zijn, zoals de vaste verandermomenten voor de invoering van wet- en regelgeving. Dit principe wordt in Nederland en het VK al toegepast. Dit maakt het voor ondernemers helder wanneer relevante regelgeving wijzigt. Nederland zal zich er sterk voor maken dat eenzelfde systeem voor EU-regelgeving wordt ingevoerd.

Daarnaast pleitte een aantal lidstaten voor het intensievere gebruik van de van rechtswege verleende vergunning bij overschrijding van de beslistermijn, ook wel de lex silencio positivo genoemd. Het Nederlandse kabinet hanteert hierbij als uitgangspunt dat als te laat over een vergunningsaanvraag wordt beslist, de vergunning zoveel mogelijk automatisch wordt verleend. In andere gevallen bestaat er voor burgers en ondernemers de mogelijkheid een dwangsom bij niet tijdig beslissen te vorderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de stelling van de Europese Commissie, dat het «emissions trading system» (ETS) bijdraagt aan hogere energieprijzen en een verslechterde positie van de Europese staalindustrie, zich verhoudt tot de positie van Nederland dat het ETS versterkt moet worden. Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe zich dit verhoudt tot het voornemen om de energie-intensieve industrie in Nederland te compenseren voor de indirecte effecten van het ETS.

Het ETS heeft middels de prijs voor emissierechten effect op de energieprijzen voor met name de energie-intensieve industrie, zoals de staalindustrie.

Dat neemt niet weg dat het ETS versterkt moet worden om een stabiel lange termijn prijssignaal te geven voor CO2-arme bedrijfsinvesteringen en bij te dragen bij het bereiken van doel van 80 tot 95% reductie van broeikasgassen voor de hele economie in 2050.Dit moet gepaard gaan met maatregelen om de concurrentiepositie van de internationaal concurrerende industrie te borgen. Het voornemen om de energie-intensieve industrie te compenseren voor indirecte kosten ten gevolge van het ETS, past hierin. In het Energieakkoord is ook afgesproken dat partijen binnen het Energieakkoord zich inzetten voor een gezamenlijke lobby in Brussel, om per 1 januari 2020, het volgende verbeterpakket in het Europese ETS te implementeren. Dit pakket kan alleen in onderlinge samenhang worden overwogen:

  • a. een aanscherping van het reductiepad van het ETS-plafond gericht op het bereiken van het lange termijn doel van 80 tot 95% reductie van broeikasgassen voor de hele economie in 2050;

  • b. borging van de positie van internationaal concurrerende bedrijven (zogenaamde carbon leakage bedrijven) door allocatie van 100% gratis rechten op basis van reële benchmarks en werkelijke productie, uitgaande van de best performance in de sector;

  • c. compensatie van de indirecte (elektriciteits)kosten, uitgaande van de best performance in de sector.

Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de raadpleging van het mkb in zijn werk is gegaan. Specifiek vragen de leden zich af welke mkb’ers zijn benaderd, met welke vragen en welk percentage van de mkb’ers antwoord heeft gegeven.

De Commissie heeft van 1 oktober tot eind december 2012 een internetvragenlijst opengesteld. Deze mkb-raadpleging was specifiek bedoeld voor alle mkb-bedrijven in de EU en is in Nederland door zowel VNO NCW/MKB Nederland als individuele mkb-bedrijven beantwoord. De mkb-bedrijven is gevraagd om een top 10 te noemen van regelgeving die zij als het meest belemmerend beschouwen. Volgens de informatie van de Europese Commissie zijn er in totaal circa 1000 reacties uit de hele EU ontvangen. Vanuit Nederland hebben 20 individuele bedrijven gereageerd. Daarnaast heeft VNO-NCW/mkb Nederland haar achterban geraadpleegd en een gezamenlijke reactie gestuurd.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in dit stadium nog niet duidelijk is wat de daadwerkelijke impact zal zijn voor het mkb op de regeldruk.

In de mededeling van de Commissie wordt besproken welke actie eventueel kan worden ondernomen om de regeldruk die deze EU-regelgeving veroorzaakt, te verminderen. Op sommige punten kondigt de Commissie nadere evaluaties en consultaties aan en op weer andere punten kondigt de Commissie aan zaken te »vereenvoudigen», zonder concreet te maken waaruit de vereenvoudiging bestaat. De daadwerkelijke impact hangt dus af van concrete wetsvoorstellen waarmee de Commissie zal komen.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie wat verstaan moet worden onder een vrijstelling van het MKB van de Dataprotectieverordening. Betekent dit dat deze verordening niet zou gelden voor het mkb?

Het betekent niet dat de verordening in zijn geheel niet zou gelden voor het mkb. In de onderhandelingen wordt erop gelet dat de oplegging van verplichtingen alleen dan gerechtvaardigd is, wanneer het risico gemoeid met een concrete verwerking dat rechtvaardigt. Per afzonderlijke verplichting zal worden bezien in hoeverre gedeeltelijke, of zelfs gehele vrijstelling van verplichtingen voor het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel mogelijk is.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de richtlijn beroepskwalificaties zich tot de Dienstenrichtlijn verhoudt en of er overlap is tussen deze twee richtlijnen. Verder vragen de leden zich af waarom de Europese Commissie geen voorstellen doet om te komen tot lagere nalevingskosten.

De richtlijn erkenning beroepskwalificaties heeft betrekking op aspecten van beroepskwalificaties van alle gereglementeerde beroepen in een bepaalde lidstaat. Deze gereglementeerde beroepen kunnen zowel in sectoren voorkomen die onder de dienstenrichtlijn vallen, zoals architecten en de advocatuur, als onder uitgesloten sectoren, zoals de gezondheidszorg en het transport. De dienstenrichtlijn heeft betrekking op andere aspecten dan beroepskwalificaties, zoals beroepsaansprakelijkheidsverzekering, reclame en vergunningverlening. De dienstenrichtlijn stelt geen beperkingen aan de eisen die de lidstaat mag stellen in het kader van de beoordeling van de beroepskwalificaties. Indien een gereglementeerd beroep binnen het bereik van de dienstenrichtlijn valt, dan geldt de dienstenrichtlijn voor ondernemers aanvullend op de richtlijn beroepskwalificaties. Specifieke communautaire regelgeving, zoals de richtlijn beroepskwalificaties, die betrekking heeft op dienstenactiviteiten heeft voorrang op de dienstenrichtlijn. De richtlijn erkenning beroepskwalificaties geldt zowel voor zelfstandig gevestigde dienstverleners, als werknemers in loondienst, zoals verpleegkundigen in een ziekenhuis. De dienstenrichtlijn is daarentegen niet van toepassing op werknemers in loondienst.

De Commissie neemt nalevingskosten wel mee in Impact Assessments, maar doet dit niet consistent. De Commissie zou inderdaad voortvarender moeten zijn in het ontwikkelen en toepassen van een uniforme meetmethode hiervoor, vergelijkbaar met de door Nederland ontwikkelde standaard kostenmethode voor het meten van administratieve lasten. Deze methode is overigens al gedeeld met diverse lidstaten en de Commissie die positief hebben gereageerd. Inzet van Nederland is dat deze methode in het kader van REFIT breed wordt toegepast.

De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet welke concrete plannen de Europese Commissie naar verwachting zal introduceren voor de positie van mkb’ers, en op welke termijn besluitvorming is voorzien. De leden van de PvdA fractie vragen welke voorstellen het kabinet zal doen om de belemmeringen die mkb’ers ondervinden bij toetreding tot nieuwe markten te verlichten?

De Commissie zal naar verwachting in oktober nadere voorstellen doen voor de concrete invulling van het programma «EU Regulatory Fitness» (REFIT), dat gericht is op vermindering van regeldruk en verbetering van de kwaliteit van regelgeving. Daarnaast zijn er in het kader van de Single Market Act I en II voorstellen die gunstig uit kunnen pakken voor het mkb afgerond (zoals de richtlijn beroepskwalificaties en aanbestedingen) of in onderhandeling (zoals de verordening e-identificatie en de richtlijn e-facturering bij overheidsopdrachten). Besluitvorming over de laatste Single Market Act-voorstellen zou uiterlijk voor het einde van de termijn van het Europees Parlement moeten worden afgerond. Verder zijn er geen specifieke Commissievoorstellen voorzien in het licht van het debat op de Raad over het concurrentievermogen van het mkb, dat wordt gevoerd ter voorbereiding op de Europese Raad van 24 en 25 oktober over de digitale agenda, diensten en innovatie. Lidstaten zullen op uitnodiging van het voorzitterschap aangeven wat volgens hen nodig is om het concurrentievermogen van het mkb verder te versterken, wat mogelijk kan leiden tot aanvullende voorstellen vanuit de Commissie.

Nederland zal in aanloop naar de Europese Raad van oktober de Commissie van input voorzien voor de voorstellen in het kader van REFIT. Graag verwijs ik u naar de Verzamelbrief Regeldruk September, die op 10 september naar uw Kamer is verzonden door de Ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Wonen en Werken. Deze brief bevat tevens voorstellen voor regeldrukmaatregelen vanuit de EU. Hierover zullen wij op 9 oktober a.s. van gedachten wisselen. Daarnaast werk ik samen met mijn Duitse collega aan een gemeenschappelijke agenda om grensoverschrijdend (mkb-)ondernemerschap en aansluiting van arbeidsmarkten tussen onze landen te vergemakkelijken. Hiertoe heb ik op 23 mei 2013 in Kleef concrete afspraken gemaakt. (Kamerstuk 33 400 V, nr. 139). Op korte termijn zal er in dit kader een enquête worden georganiseerd, zodat ondernemers hun ervaringen en belemmeringen onder de aandacht kunnen brengen.

Tot slot wenst Nederland stappen op het terrein van de digitale interne markt en diensten, vanwege het onbenut potentieel voor het mkb, juist hier. In dit kader zal Nederland met name aandacht vragen voor het belang van spoedige afronding van de onderhandelingen over elektronische dossiers, zoals de voorstellen inzake e-identificatie en e-facturatie bij overheidsopdrachten en aanvullende maatregelen om wetgeving op het terrein van auteursrecht te moderniseren. In het kader van de dienstenmarkt zet Nederland in op een meer proactieve houding van lidstaten om nationale hervormingen op het terrein van dienstensectoren door te voeren, om zo het potentieel van de dienstenrichtlijn optimaal te benutten. Nederland zal de Commissie oproepen richtsnoeren te presenteren die lidstaten helpen hun wet- en regelgeving te toetsen op proportionaliteit. Tevens zal Nederland oproepen tot reguliere monitoring van de voortgang in de Raad voor Concurrentievermogen en de Europese Raad, om zo de druk op het proces te houden. De Europese Raad zal naar verwachting nadere voorstellen doen voor een stappenplan en een tijdpad voor besluitvorming op de diverse onderdelen.

Tevens vragen de leden van de PvdA fractie wat de inbreng van Nederland zal zijn ten aanzien van het verbeteren van mogelijkheden voor het mkb om kapitaal aan te trekken.

Voldoende toegang tot financiering voor ondernemers is een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Nederland is daarbij voorstander van een additionele Europese aanpak voor de verbetering van de toegang tot financiering. De in de voorstellen van de Commissie voor Horizon 2020 en COSME opgenomen financiële instrumenten gericht op kredieten, garanties en risicokapitaal zijn hierbij van groot belang. Ook het in het kader van de Single Market Act I voorgestelde paspoort voor risicokapitaalfondsen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de toegang tot financiering. Fondsen die dit willen en aan de eisen voldoen kunnen op basis van deze verordening een Europees paspoort verkrijgen waardoor zij niet in iedere lidstaat opnieuw toestemming hoeven te vragen om deelnemingsrechten aan te bieden. Aanvullend is tijdens de Europese Raad van juni 2013 besloten tot de oprichting van een gezamenlijk instrument ter bevordering van mkb-financiering. Dit instrument wordt momenteel verder uitgewerkt. Ook heeft de Europese Raad, mede op inzet van Nederland, de Commissie en de Europese Investeringsbank opgeroepen om in nauwe samenwerking met de lidstaten de ontwikkeling van alternatieve financieringsbronnen nader te bezien.

De leden van de PvdA fractie vragen zich af welke wet- en regelgeving het kabinet typeert als onnodig.

In de Verzamelbrief Regeldruk September die op 10 september jl. aan uw Kamer is gezonden is een bijlage gevoegd getiteld »Inventarisatie EU-knelpunten als verdieping van subsidiariteitsexercitie». Deze lijst kan worden beschouwd als een lijst met EU-regelgeving die overbodig is dan wel vereenvoudigd dient te worden vanwege disproportionele regeldruk voor bedrijven.

Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

De EU produceert als grote staalproducent 177 miljoen ton staal per jaar. Tegen 2025 zou de mondiale vraag volgens de OESO stijgen naar 2,3 miljard ton staal. De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af of dit betekent dat de problemen van de staalindustrie, waaronder Aldel, tijdelijk van aard zijn.

Het langetermijnperspectief van de staal- en aluminiumindustrie is niet onverdeeld positief, ondanks de stijging, op lange termijn, van bijvoorbeeld de mondiale vraag naar staal. Zowel voor staal als voor aluminium geldt namelijk dat op dit moment sprake is van overcapaciteit, terwijl zowel voor staal als voor aluminium tegelijkertijd wereldwijd nieuwe capaciteit wordt ontwikkeld, in veel gevallen buiten Europa.

De Europese Commissie wil negatieve grensoverschrijdende effecten voorkomen als het gaat om de interne energiemarkt. De leden van de PvdA-fractie vragen welke concrete maatregelen de Europese Commissie voorziet als het gaat om het creëren van een gelijk speelveld.

De Europese Commissie gaat in het actieplan uitvoerig in op maatregelen in het energie- en klimaatbeleid om het concurrentievermogen van de industrie te vergroten. De Europese Commissie geeft bijvoorbeeld aan dat bij de ontwikkeling van EU-2030 beleidskader voor het klimaat rekening wordt gehouden met mogelijke gevolgen voor de kosten voor de industrie. In het actieplan is daarnaast een aantal concrete beleidsmaatregelen opgenomen, waaronder:

  • een advies (in 2013) over steunregelingen voor hernieuwbare energie die door de lidstaten worden gebruikt om hun streefcijfers voor 2020 voor het gebruik van hernieuwbare energie te halen;

  • een analyse van de opbouw van en de bepalende factoren voor de energieprijzen en de kosten in de lidstaten, met bijzondere aandacht voor de impact op de huishoudens, het mkb en energie-intensieve industrieën, en in een breder verband naar het concurrentievermogen van de EU ten opzichte van haar mondiale economische tegenhangers. In de aanloop naar de bespreking tijdens de Europese Raad van februari 2014 zal de Commissie verslag doen over de elektriciteitsprijzen voor industriële eindgebruikers

Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer het Europees normalisatie-instituut met een voorstel voor een nieuwe norm voor e-facturering zal komen en of de huidige Nederlandse overheidsfacturen hier onder zullen vallen.

In de richtlijn wordt het Europese normalisatie-instituut CEN gemandateerd om een Europese norm op te stellen. Zodra de lidstaten en het Europees Parlement hun akkoord hebben gegeven op de richtlijn inzake elektronische facturering en hun mandaat hebben gegeven aan het Europese normalisatie-instituut om een standaard voor de elektronische factuur te ontwikkelen, zal duidelijk worden op welke termijn deze beschikbaar zal komen. De Europese Commissie heeft bij presentatie van het voorstel de verwachting uitgesproken dat deze standaard binnen twee jaar gereed kan zijn. Inzet van Nederland is om deze Europese norm zoveel mogelijk in lijn te brengen met het Nederlandse factuurmodel.

Onderzoek

De PvdA-fractieleden zijn van mening dat de zogenaamde Artikel 185 initiatieven goed passen bij het topsectorenbeleid. Zij zijn dan ook voorstander van een sterke Nederlandse inzet en betrokkenheid bij deze programma’s. Volgens het kabinet zijn deze programma’s ook van belang voor Nederlandse stakeholders, en zijn zij stevig gepositioneerd in alle (lopende) programma’s. De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet dit toe te lichten. Om welke programma’s en welke stakeholders gaat het en wat zijn de (verwachte) resultaten van de genoemde «stevige inbedding».

Zowel de stakeholders als de positionering is per artikel 185- initiatief verschillend.

Hieronder vindt u een toelichting per initiatief.

EMRP/EMPIR (Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de Metrologie)

Aan het nog lopende metrologische onderzoeksprogramma EMRP nemen de nationale meetinstituten deel. Voor Nederland is dat het Dutch Metrology Institute VSL, dat op grond van de Metrologiewet is aangewezen om de nationale meetstandaarden te onderhouden. Het EMRP-programma omvat een breed palet aan activiteiten ten behoeve van de maatschappij en ondersteunt onder andere wetenschappelijke ontwikkeling bij universiteiten en innovatieve processen van de industrie. Het gaat hierbij om organisaties, zoals kennisinstituten, universiteiten en bedrijven, op het terrein van energiebesparing, milieu, gezondheid, nano- en microtechnologie en radiotherapie.

Verwacht wordt dat eenzelfde type organisaties zal gaan deelnemen aan het vervolgprogramma EMPIR. Normalisatie speelt ook al een rol in het EMRP-programma, maar wordt binnen EMPIR apart opgepakt. Ook zal de deelname van bedrijven aan de projecten versterkt worden.

AAL/AAL-2 (Onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma actief en ondersteun(en)d leven)

In het nog lopende Ambient Assisted Living Programma (AAL) zijn bedrijven en andere instellingen uit de langdurige zorg betrokken, zoals ouderenorganisaties, zorgaanbieders en kennisinstellingen. Hetzelfde type organisaties zal gaan deelnemen aan het vervolgprogramma Active Assisted Living (AAL-2). Zowel het lopende programma als het vervolg daarop is gericht op het vergroten van de beschikbaarheid van op informatie- en communicatietechnologie (ICT) gebaseerde producten en diensten voor het actief en gezond ouder worden, en daarmee het verbeteren van de levenskwaliteit van ouderen en hun verzorgers en het bijdragen aan duurzamere zorgstelsels. Deelname van organisaties uit de zorgsector zelf is hierbij van belang.

Eurostars (Onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma ter ondersteuning van onderzoek verrichtend mkb)

Eurostars is gericht op het vergroten van de internationale R&D-samenwerking door het innovatieve mkb. Dankzij de Nederlandse deelname aan Eurostars krijgen de bedrijven door grensoverschrijdende samenwerking met bedrijven en kennisinstellingen toegang tot nieuwe kennis en netwerken, waarmee zij sneller en succesvoller producten op de markt kunnen brengen. De Europese Commissie zal binnen het nieuwe programma € 287 miljoen beschikbaar stellen, waaraan deelnemende lidstaten nationale cofinanciering toevoegen. Voor Nederland is dat € 91 miljoen (13 miljoen jaarlijks). Circa 80% van dit Nederlandse budget komt direct ten goede aan het innovatieve mkb. Het Nederlandse mkb doet het in Eurostars bovengemiddeld goed.

Als gevolg van de toename van het budget ten opzichte van het nu lopende Eurostars-programma, streeft het kabinet in 2014 naar een toename van het aantal Nederlandse deelnemende bedrijven en kennisinstellingen: van 44 (waarvan 37 bedrijven) in 2012 naar 66 in 2014 (waarvan 50 bedrijven).

EDCTP/EDCTP-2 (partnerschapprogramma voor klinische proeven tussen Europese landen en ontwikkelingslanden)

Het nu lopende EDCTP-programma is gericht op het mogelijk maken van klinisch onderzoek naar armoedegerelateerde ziekten in ontwikkelingslanden door Europese en ontwikkelingslanden. EDCTP-2 bouwt voort op het al lopend onderzoek in EDCTP, dat veelal wordt uitgevoerd door universiteiten en onderzoeksinstituten, zoals het Nederlands Kanker Instituut (NKI) en het Biomedical Primate Research Centre (BPRC). Voor de periode 2004 tot en met 2015 heeft Nederland een impuls gegeven aan Nederlandse en Afrikaanse deelname aan EDCTP 1 en 2 door subsidieverlening aan NACCAP (Netherlands African Partnership for Capacity Building and Clinical Interventions against Poverty Related Diseases). Het resultaat van deze investeringen is dat er een degelijk netwerk en infrastructuur is gerealiseerd in Nederland en Afrika, zodat kan worden begonnen met vervolgonderzoek naar noodzakelijke geneesmiddelen ter bestrijding van armoedegerelateerde ziekten. Deze basis is ook aantrekkelijk voor het Nederlandse bedrijfsleven omdat EDCTP-2 ook meer zal investeren in de voor hen interessante latere fases van de onderzoekscyclus (fase 3 en 4 van het klinisch onderzoek).

Innovatie Unie en de Europese Onderzoeksruimte

De leden van de fractie van de PvdA vragen op basis van welke criteria het kabinet een oordeel zal vellen over de vraag of de door de Commissie voorgestelde Innovatie-indicator een goed beeld geeft van verschillen in innovatie-output van economieën.

Het kabinet heeft hiervoor vooraf geen criteria vastgesteld en zal zijn oordeel laten afhangen van de opbouw van de indicator. Hierbij zijn bijvoorbeeld de verschillende componenten die meewegen van belang, evenals de toegekende gewichten en de gebruikte data. Deze moeten actueel zijn en daadwerkelijk de variatie verklaren in de innovatie-output tussen de verschillende lidstaten en bijvoorbeeld een component bevatten die kwantificeert hoe groot de werkgelegenheid in innovatieve bedrijven is ten opzichte van de totale werkgelegenheid. Het standpunt van het kabinet over de indicator ontvangt de Tweede Kamer binnenkort in het BNC-fiche hierover.

De leden van de PvdA-fractie hechten aan verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte en het wegnemen van barrières die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie tussen de lidstaten belemmeren. Deze leden vinden, net als het kabinet, dat optimaal gebruik gemaakt moet kunnen worden van de in Europa beschikbare middelen en het niveau van onderzoek en de groei in Europa kan worden bevorderd. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kabinet hieraan, op verschillende terreinen, voornemens is een bijdrage te leveren.

Het Kabinet is het eens met de grondgedachte dat in de Europese Onderzoeksruimte (ERA) kennis, onderzoekers en technologie vrij moeten kunnen circuleren. Zo komt via competitie en samenwerking in Europa op een effectieve en efficiënte manier het beste onderzoek tot stand. Lidstaten kunnen hieraan bijdragen door een kwalitatief goed nationaal onderzoeksysteem te bieden, dat bovendien ruimte biedt voor internationale samenwerking. Het kabinet werkt hierin samen met de instellingen, zonder afbreuk te doen aan hun autonome positie. Omdat het Nederlandse onderzoeksysteem een hoge kwaliteit heeft, is hierbij vooral ook sprake van het behoud van de sterke eigenschappen van het systeem. Voor een beschrijving van de onderdelen van het Nederlandse onderzoeksysteem die al bijdragen aan de ERA (zoals de institutionele en competitieve onderzoeksfinanciering en het gebruik om alle vacatures via de website Academic Transfer te publiceren) verwijs ik u graag naar de over de ERA-Mededeling verschenen kabinetsreactie (Kamerstuk 22 112, nr. 1473).

De Commissie zal in haar voortgangsrapportage, die naar verwachting eind september wordt gepubliceerd, waarschijnlijk beamen dat Nederland al een kwalitatief hoogwaardig onderzoeksysteem heeft en dat Nederland een goede bijdrage levert aan de ERA. Zij zal waarschijnlijk echter ook wijzen op mogelijkheden tot verbetering. Hierbij zullen het op peil brengen van de totale (publieke en private) investeringen in R&D en het investeren in open access tot wetenschappelijke informatie waarschijnlijk genoemd worden. Dit zijn ook de punten die op dit moment de grootste aandacht hebben van het kabinet en instellingen als het gaat om de bijdrage die Nederland kan leveren aan de ERA, zoals hieronder verder wordt toegelicht.

Ten opzichte van de piekjaren 2010–2012 treedt tot aan 2016 een daling van 0,7 miljard euro op in de publieke middelen voor onderzoek en innovatie, als gevolg van het aflopen van tijdelijke crisismaatregelen. In totaal stelt het kabinet de komende jaren echter jaarlijks ruim 6,5 miljard euro beschikbaar voor onderzoek en innovatie, wat in de periode 2008–2016 een structurele toename betekent met 0,8 miljard euro. In het Regeerakkoord is afgesproken dat 150 miljoen euro extra beschikbaar komt voor versterking van fundamenteel onderzoek (waarvan 50 miljoen euro via herprioritering). Een substantieel deel hiervan zal worden ingezet om te kunnen meedoen aan het Europese onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020. Tegelijkertijd is een van de hoofddoelstellingen van het bedrijfslevenbeleid het aanjagen van private investeringen in R&D.

De Staatssecretaris van OCW is van plan op korte termijn een brief aan de Kamer te sturen met de Nederlandse strategie voor open access tot publicaties. Zo zal Nederland ook op dit terrein een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de ERA.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zouden graag van de Minister vernemen welke concrete plannen op het gebied van het MKB door de Europese Commissie ter sprake zullen komen en op welke termijn over deze plannen besluitvorming zal plaatsvinden.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie zouden graag vernemen wie de beoordeling en controle van een proportionaliteitstest onder de dienstenrichtlijn gaat uitvoeren.

Het idee van de proportionaliteitstoets is dat de Commissie door middel van richtsnoeren ondersteuning biedt aan lidstaten om hun wet- en regelgeving te toetsen op proportionaliteit. De toetsing zelf blijft de verantwoordelijkheid van de lidstaten, waarbij uiteindelijk de Commissie het eindoordeel heeft over de verenigbaarheid met EU-recht en indien nodig over kan gaan tot inbreukprocedures. Ook het Europese Parlement heeft in een op 11 september 2013 aangenomen resolutie over de interne dienstenmarkt opgeroepen tot een dergelijke proportionaliteitstest.

De SP-fractieleden vragen hoe de Mededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector» zich verhoudt tot een niet geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa.

De regering is voorstander van verdere ontwikkeling van een meer concurrerende Europese defensie- en veiligheidssector. Om militair handelingsvermogen te vergroten en voldoende slagkracht te behouden is meer defensiesamenwerking met andere Europese landen nodig. De lidstaten hebben echter het voortouw en bepalen het tempo, mede uit oogpunt van de nationale veiligheid. Bij het maken van keuzes moet scherp worden gelet op de afspraken en prioriteiten die in internationaal verband worden vastgesteld. Deze zijn immers niet vrijblijvend. Voor het wapenexportbeleid geldt eveneens dat het raakt aan nationale veiligheid. Elke lidstaat is dan ook zelfstandig verantwoordelijk voor de implementatie van het Europese gemeenschappelijk standpunt voor wapenexport. Nederland kijkt, zoals gesteld in het BNC-fiche, met belangstelling uit naar de mededeling met een langetermijnvisie voor EU strategische exportcontrole en concrete beleidsinitiatieven om snel te kunnen reageren op technologische ontwikkelingen, waarbij exportcontrole op militaire goederen nadrukkelijk een nationale competentie dient te blijven.

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over de reactie van de Minister op de Staalagenda van Tata Steel en vragen waarom de Minister niet concreet ingaat op de voorstellen van dit bedrijf?

Op een aantal belangrijke uitdagingen die Tata Steel formuleert ben ik in mijn brief over Aldel d.d. 12 september 2013, maar ook in het AO over Aldel van 18 september 2013, uitgebreid in gegaan. Ik heb het dan over mijn inspanningen op het gebied van de ETS-compensatie, de nettarieven en maatregelen om de Duitse en Nederlandse elektriciteitsmarkten verder te integreren. Ook heb ik in die brief verwezen naar Kamerstuk 32 813, nr. 54 waar hier verder op ingegaan wordt. Deze acties sluiten aan op de voorstellen van het bedrijf. Voor overige acties heb ik aangegeven dat ik met Tata Steel gezamenlijk ga bezien wat concrete knelpunten achter de uitdagingen zijn die het concurrentievermogen beperken, waarbij we specifiek voor het HIsarna-project gaan bekijken wat de mogelijkheden zijn om de volgende stappen van dit project te kunnen realiseren.

Graag vernemen de leden van de SP-fractie de visie van de Minister over de voortgang in de acties om de volgende fase van het Hlsarna proefproject in IJmuiden onderdeel te maken van het EU-actieplan staal.

Ik onderschrijf dat een duurzame en energie-efficiënte staalindustrie cruciaal is. Innovatie is essentieel voor het versterken van de concurrentiekracht en om in te kunnen spelen op maatschappelijke opgaven zoals efficiënter worden op het gebied van energieverbruik. Het HIsarna project is daar een heel mooi voorbeeld van. Ik heb dan ook aan het eerste deel van dit project reeds € 5 miljoen. bijgedragen. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangeef, ga ik met Tata Steel bekijken wat de mogelijkheden zijn de volgende stappen te realiseren. In de mededeling van de Commissie en het fiche in reactie hierop worden al enkele mogelijkheden genoemd waar dit project wellicht aansluiting bij kan vinden. Denk hierbij aan Horizon 2020, specifiek het publiek-private samenwerkingsverband SPIRE of het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal waaruit in de periode 2014–2020 voor ongeveer € 280 miljoen onderzoeksprojecten worden gefinancierd.

De leden van de SP-fractie constateren dat er in Europa een ongelijk speelveld is op het gebied van energiebeleid voor grootverbruikers. Zelfs de verschillen tussen het Nederlandse en Duitse beleid zijn substantieel. De leden van de SP-fractie vinden dit zeer onwenselijk en vragen de Minister dan ook prioriteit te geven aan het afstemmen van dit beleid, zodat er tussen Nederland en Duitsland een gelijk speelveld ontstaat, waarbij energie-efficiency en verduurzaming gekoppeld worden aan gemeenschappelijk industriebeleid. Tot die tijd vragen de leden van de SP-fractie de Minister om te verzekeren dat de kostenstructuur voor Nederlandse industriële bedrijven beter in de pas loopt met onze buurlanden, met name Duitsland.

De ontwikkeling van de energieprijzen en het gelijke speelveld met Duitsland heeft mijn volle aandacht. In brieven van 9 april en 2 juli (Kamerstuk 29 023, nr. 154 en Kamerstuk 32 813, nr. 54) en de brief van 12 september naar aanleiding van de situatie bij Aldel (Kamerstuk 32 637, nr. 7 ) ben ik uitvoerig ingegaan op achtergronden hiervan en de maatregelen die het kabinet heeft genomen om het speelveld van de energie-intensieve industrie ten opzichte van Duitsland te verbeteren. Het gaat hierbij om drie verschillende typen maatregelen: marktmaatregelen om de Nederlandse en Duitse elektriciteitsmarkten beter te integreren, maatregelen ten aanzien van de nettarieven en de compensatie voor indirecte effecten ETS. Om de positie van de energie-intensieve industrie meer in lijn te brengen met Duitsland heb ik in aanvulling hierop in het debat van 18 september 2013 over de situatie bij Aldel toegezegd om op korte termijn een wetsvoorstel voor te dragen voor indiening bij de Tweede Kamer dat – net zoals in Duitsland – een maximale vrijstelling van 90% van de netkosten mogelijk maakt.

Een ander probleem waarmee de staalsector, maar ook andere energie-intensieve industrieën geconfronteerd worden, zijn de mondiale concurrentie effecten van het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen (ETS). Import van (half)producten van buiten de EU wordt zonder flankerend beleid door het ETS aangemoedigd, waardoor de Europese industrie in de problemen komt. De beste oplossing zou zijn: opschaling van het ETS naar mondiale schaal. De leden van de SP-fractie vinden echter dat, zolang dit nog niet gelukt is, Europa maatregelen moet nemen tegen deze concurrentievervalsing, bijvoorbeeld door de invoering van een Europese «cross border tax adjustment» voor energie-intensieve producten. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij deze mening deelt dat het aan de grens afrekenen van de hoeveelheid CO2 die bij de productie is vrijgekomen, landen zal stimuleren deel te nemen aan het ETS-systeem.

In het ETS is gekozen om carbon leakage, het verplaatsen van CO2-emissies naar buiten Europa, tegen te gaan middels het gratis toekennen van emissierechten aan sectoren waar het risico op carbon leakage bestaat. Een belasting aan de grens voor energie-intensieve producten is andere wijze om carbon leakage tegen te gaan. Voor deze methode is niet gekozen omdat het risico bestaat dat de invoering van grensmaatregelen ten koste kan gaan van de internationale concurrentiepositie. Hier zou Nederland – als open economie – extra door geraakt kunnen worden. De mogelijkheid om een belasting aan de grens te gebruiken om niet-EU regio’s te bewegen tot deelname aan een mondiaal klimaatakkoord is discutabel, aangezien vanuit de economische analyse van het CPB blijkt dat de kosten voor deze regio’s in dit geval lager zijn dan de kosten van deelname aan een mondiaal klimaatakkoord. Het is geen voor de handliggende methode om een land te stimuleren deel te nemen aan het ETS-systeem of een vergelijkbaar systeem in te voeren. Zie ook de brief van de Minister van Economische zaken van 7 oktober 2008 aan de Tweede Kamer.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet de belemmerende regelgeving van het MKB aan de orde stelt, met als doel deze belemmeringen snel weg te nemen.

Ja, de «Inventarisatie EU-knelpunten als verdieping van subsidiariteitsexercitie», die als bijlage bij de Verzamelbrief Regeldruk is gevoegd, zal ook aan de Europese Commissie worden gezonden. EZ zal de Commissie verzoeken om de genoemde belemmeringen weg te nemen in het kader van de follow-up van de mededeling «EU Regulatory Fitness» (REFIT), zijnde het EU-programma ter vermindering van regeldruk en verbetering van de kwaliteit van regelgeving.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet de Kamer kan informeren over welke maatregelen andere lidstaten nemen om de kredietvoorziening aan het MKB te verbeteren.

In de recente OECD-rapportage «Financing SMEs and Entrepreneurs 2013» staat dat verschillende EU- en niet-EU-landen op de mondiale crisis en de gevolgen daarvan voor mkb-financiering hebben gereageerd met een verscheidenheid aan instrumenten. Veelal gaat het om kredietgaranties. Deze zijn in de periode 2007–2011 flink uitgebreid. Naast uitbreidingen van bestaande instrumenten, zijn ook veel nieuwe instrumenten ingezet. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de beleidsmaatregelen van onderzochte landen.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie welke voorstellen Nederland met Zweden inbrengt als het gaat om grensoverschrijdende problemen bij dienstverlening in andere lidstaten en of het kabinet komt met voorstellen om hier scherper op te controleren. Is hierbij specifiek aandacht voor het MKB?

Nederland heeft in de Europese Raad van maart 2013 samen met Zweden aangedrongen op agendering van het thema diensten tijdens de aankomende Europese Raad in oktober. Nederland hecht eraan dat de Europese Raad, naast het thema industrie, dat geagendeerd staat voor de Europese Raad in februari 2014, ook breder kijkt naar diensten. Mede vanwege het grote onbenutte potentieel van een ambitieuzere implementatie van de dienstenrichtlijn door lidstaten. Nederland zal in dit kader aandringen op een Europese proportionaliteitstest, waarbij de Commissie door middel van richtsnoeren lidstaten helpt hun wet- en regelgeving te toetsen op proportionaliteit. De Commissie kan op deze manier inzicht geven in de wijze waarop publieke belangen kunnen worden geborgd op een manier die zo min mogelijk belemmerend werkt voor dienstenverleners, met zo min mogelijk lasten. Ook het Europese Parlement heeft in een op 11 september 2013 aangenomen resolutie over de interne dienstenmarkt opgeroepen tot een dergelijke proportionaliteitstest. Daarnaast zal Nederland oproepen tot reguliere monitoring van de voortgang in de Raad voor Concurrentievermogen en de Europese Raad, om zo druk op het proces te houden. Vooral het mkb zal kunnen profiteren van een beter werkende dienstenmarkt.

Tot slot vragen deze leden op welke wijze het kabinet MKB, in het kader van internationalisering, een plek geven wil bij de Horzion2020 strategie.

Het kabinet vindt het van groot belang dat het mkb maximaal participeert in Horizon 2020. De onderhandelingen over Horizon 2020 hebben ertoe geleid dat het mkb in staat moet worden gesteld om in twee van de drie pijlers van het programma, Industrieel Leiderschap en Maatschappelijke Uitdagingen, 20% van het budget te kunnen verwerven.

De aansluiting van het mkb op het Europese onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 (2014–2020) zal concreet worden verbeterd door de regels voor deelname aan het programma te vereenvoudigen en door bij het opstellen van calls for proposal meer rekening te houden met de behoeften van het mkb. Op deze manier zal meer mkb aan het programma kunnen deelnemen. Daarnaast wordt er een nieuw specifiek mkb-instrument ingevoerd dat ondersteuning biedt bij haalbaarheidsstudies, onderzoek- en demonstratieactiviteiten en inspanningen om ideeën naar de markt te brengen. Ook wordt het succesvolle Eurostars-programma, dat financiering biedt aan het hightech-mkb, voortgezet. Deelname hieraan vanuit Nederland wordt mogelijk gemaakt door cofinanciering vanuit het Rijk. Verder zal Horizon 2020 het mkb sterker ondersteunen bij het verlenen van toegang tot financiering en risicokapitaal.

Het mkb wordt in Nederland actief ondersteund. Voor de verschillende onderdelen van Horizon 2020 zijn klankbordgroepen ingesteld door het bij Agentschap NL ondergebrachte Expertisecentrum Internationaal Onderzoek en Innovatie. Mkb’ers zijn hierin ook actief. De klankbordgroepen hebben invloed op de Nederlandse inzet voor de invulling van de tweejaarlijkse werkprogramma’s. Het Expertisecentrum adviseert potentiele deelnemers gericht over geschikte calls for proposal, en over het maken van een goed projectvoorstel. Het Enterprise Europe Network (EEN), dat in Nederland wordt uitgevoerd door Agentschap NL en Syntens, ondersteunt bij het zoeken van Europese partners voor samenwerking.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Industrie en Interne Markt

De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten wat hij tijdens de Raad zal aandragen om verbetering aan te brengen in de positie van het mkb bij het opereren over de grens en of de Minister daarbij ook kan toelichten welke plannen de Europese Commissie heeft op dit punt en hoe hij deze beoordeelt.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Daarnaast constateren de leden van de D66-fractie dat de Nederlandse positie afwijkt van een aantal andere landen binnen de EU als het gaat om toeleveringsketens in het industriebeleid. De leden vragen de Minister of hij kan toelichten hoe de krachtsverhoudingen op dit punt liggen als alle lidstaten in beschouwing worden genomen, welke landen de positie van Nederland steunen en hoe haalbaar het wordt geacht dat de toegang tot internationale toeleveringsketens inderdaad wordt verbeterd.

Voor Nederland en lidstaten met een qua aard en omvang vergelijkbare defensie-industrie is de toegang van bedrijven tot de internationale toeleveringsketens van het grootste belang. Dit betreft onder andere Polen, België, Oostenrijk, Denemarken en Finland. Derhalve steunen veel van deze lidstaten het Nederlandse standpunt. De lidstaten met een grote eigen defensie-industrie en uitgebreide nationale (toe-) leveringsketens leggen accenten op andere aspecten, zoals maatregelen om ook de positie van grote industrieën te versterken of te behouden en behoud van ruimte voor nationale afwegingen. De Commissie hecht er groot belang aan dat de toeleveringsketens voor alle partijen even toegankelijk zijn. Derhalve heeft Nederland de Commissie uitgedaagd om met maatregelen te komen die deze toegang werkelijk verbeteren.

Innovatie Unie

De leden van de D66-fractie constateren dat de totale publieke uitgaven van de 27 lidstaten voor Research & Development (R&D) teruglopen en dat het convergentieproces op het gebied van innovatief presteren tussen de lidstaten is stilgevallen. Ook blijkt uit de «Innovation Union Scoreboard 2013» dat de EU ten opzichte van Zuid-Korea niet inloopt, maar verder achterop raakt. De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten welke maatregelen worden voorgesteld om deze negatieve ontwikkelingen tegen te gaan.

Op nationaal niveau zijn de maatregelen die onderdeel uitmaken van het bedrijfslevenbeleid, in het bijzonder het generieke en specifieke innovatie-instrumentarium, gericht op versterking van het innovatief vermogen van Nederland. In de voortgangsrapportage die ik begin oktober naar de Tweede Kamer zal toezenden ga ik hier nader op in.

Op Europees niveau is de implementatie van Horizon 2020 een van de belangrijkste maatregelen om de wetenschappelijke en technologische basis en de concurrentiekracht van Europa in de wereld te versterken. In dat programma krijgt in tegenstelling tot het huidige Zevende Kaderprogramma de volle breedte van onderzoek en innovatie aandacht. Voor het bereiken van convergentie tussen Europese lidstaten is Nederland overigens van mening dat Horizon 2020 niet het geëigende instrument is. Op Europees niveau dienen -aanvullend op het beleid van lidstaten zelf- met name de structuurfondsen hieraan bij te dragen. In de komende programmaperiode gaat hierbinnen ruim € 200 miljard aan EU-middelen naar achtergebleven regio’s waarbij bevordering van innovatie een van de belangrijkste speerpunten is.

Uit de «Innovation Union Scoreboard 2013» blijkt eveneens dat de Nederlandse export van kennisintensieve diensten in een jaar tijd met 7% is afgenomen. De D66-fractieleden vragen op welke manier de Minister hier verbetering in aan wil brengen.

Om te beoordelen of op grond van genoemde indicator beleid dient te worden geformuleerd, is het zaak de samenstelling van de indicator goed in beeld te brengen. De precieze samenstelling van de indicator wordt in de bijlage bij het Innovation Union Scoreboard niet nader verklaard. Ook is er een grondige analyse nodig van data over het exportvolume en opleidingsniveau per deelsector van de economie. Het standpunt van het kabinet over de indicator ontvangt de Tweede Kamer binnenkort via het BNC-fiche hierover.

Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 tot en met 24 juli, Vilnius

De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen in Vilnius door vicevoorzitter van de Europese Commissie Antonio Tajani werd onderstreept dat (de mogelijkheid tot) het oprichten van een bedrijf moet worden vereenvoudigd. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister ook deze mening is toegedaan, en zo ja, waarom dan de startersboete is ingevoerd?

Het kabinet is het zeer eens met Vicevoorzitter Tajani dat het oprichten van een bedrijf gemakkelijker moet worden. Om deze reden wordt op dit moment aan één loket gewerkt – het ondernemersplein – waar (toekomstige) ondernemers voor al hun vragen terecht kunnen en waar ze straks al hun overheidszaken m.b.t. het ondernemen kunnen regelen. Het wordt overzichtelijker, eenvoudiger en goedkoper. Zo is per 2013 de jaarlijkse heffing van de Kamer van Koophandel (KvK) afgeschaft. Dit betekent een jaarlijkse besparing aan administratieve lasten van circa € 80 miljoen.

In het voorstel van de Wet op de KvK is een mogelijkheid opgenomen om vanuit het profijtbeginsel een eenmalige kostendekkende inschrijfvergoeding te kunnen vragen bij de eerste inschrijving in het handelsregister. Tijdens de wetsbehandeling met uw Kamer in juni jl. heeft het Kamerlid Öztürk een motie ingediend om direct gebruik te maken van deze mogelijkheid. De Minister heeft het aan het oordeel van uw Kamer gelaten of deze mogelijkheid ook daadwerkelijk gelijk wordt geëffectueerd. Uw Kamer heeft met de motie ingestemd. Dit betekent dat vanaf het moment dat de nieuwe wet in werking treedt (naar verwachting 1 januari 2014) de KvK eenmalig een bedrag van 50 euro zal vragen bij de inschrijving in het handelsregister.

Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

De leden van de D66-fractie vragen de Minister in het kader van het «Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa» toe te lichten welke mogelijkheden er zijn ter bevordering van de circulaire economie, waar het kabinet naar zegt te streven.

Via het Europese en nationale innovatiebeleid worden onderzoeken en demonstratie projecten in de staalindustrie ondersteund gericht op energiebesparing en terugdringing van de CO2 uitstoot. Deze aanpak draagt bij tot de circulaire economie waar de regering een voorstander van is.

De leden van de D66-fractie constateren dat er wordt gesteld dat versterking van het concurrentievermogen van de staalindustrie onder andere kan worden bereikt door beleid dat zich richt op het verbeteren van de duurzaamheid binnen deze sector. De leden van de fractie van D66 vrage welke concrete voorstellen de Minister heeft voor verbetering van de duurzaamheid.

Innovatie is essentieel om de concurrentiekracht van Nederland te versterken en in te spelen op maatschappelijke opgaven op de terreinen van het vergroten van het aandeel duurzame energie en het verminderen van CO2-uitstoot bieden. Hiervoor zijn publieke en private investeringen nodig en het vereist vaak samenwerking op Europees niveau. Onderzoek naar nieuwe materialen is van groot belang voor de industrie. Materiaalonderzoek is daarom een belangrijk onderdeel van de High Tech Materials roadmap en daarmee onderdeel van de innovatieagenda van de topsector High Tech Systemen en Materialen. Deze roadmap heeft een sterke maatschappelijke focus als reductie van CO2 en vervanging schaarse grondstoffen. Binnen de topsectorenaanpak zijn voor de uitvoering van deze agenda publieke middelen beschikbaar voor publiek-private samenwerking.

De leden van de D66-fractie constateren dat er wordt vermeld dat Nederland het innovatiepartnerschap voor grondstoffen steunt. De leden vragen of de Minister naast de steun ook voornemens om een actieve bijdrage te leveren aan dit innovatiepartnerschap en of deze keuze kan worden toegelicht?

Ja, het kabinet zet zich in om de Nederlandse belanghebbenden en experts te informeren en hun belangen te articuleren in de EIP Raw Materials stuurgroep en werkgroepen. Hiertoe is in juni j.l. een seminar aan de TU in Delft georganiseerd om uitleg te geven over het EIP Raw Materials. De informatie uit het EIP Raw Materials, evenals specifieke inbreng van Nederlandse belanghebbenden via een klankbordgroep, worden benut bij het invullen van de Nederlandse inbreng in Horizon2020, waarin «raw materials» een benoemd thema is. Het EIP Raw Materials streeft 10 pilots na, dit heeft zich nog niet geconcretiseerd in een oproep. Het kabinet heeft uw Kamer eerder aangegeven zich in te willen zetten een van de pilots in Nederland te demonstreren.

De leden van de fractie van D66 merken op dat het van belang wordt geacht dat hernieuwbare energie zo nel mogelijk op eigen kracht gaat concurreren met fossiele energie. De leden vragen of de Minister in dit verband kan toelichten waarom het Nederlandse kabinet voornemens is de kolenbelasting af te schaffen en of daarbij kan worden verduidelijkt wat het verwachte effect is van deze afschaffing op het aanbod van hernieuwbare en fossiele energie.

Ik ben het er van harte mee eens dat hernieuwbare energie zo snel mogelijk op eigen kracht moet kunnen concurreren met fossiele energie. In het Energieakkoord voor Duurzame Groei is afgesproken dat als onderdeel van de transitie naar een duurzame energievoorziening en in samenhang met de afspraken over hernieuwbare energie de capaciteit van de jaren tachtig kolencentrales in Nederland wordt afgebouwd. Dit betekent concreet dat drie kolencentrales per 1 januari 2016 zijn gesloten. De sluiting van de twee resterende centrales (Maasvlakte I en II) volgt per 1 juli 2017. Indien de jaren tachtig kolencentrales gesloten worden op de genoemde tijdstippen, dan wordt vanaf 1 januari 2016 de vrijstelling voor elektriciteitsproductie in de kolenbelasting weer ingevoerd.6Deze afspraak is onder voorwaarde van toetsing door de Autoriteit Consument en Markt. Het afschaffen van de kolenbelasting heeft naar verwachting nauwelijks effect op het aanbod van hernieuwbare en fossiele elektriciteit. Dat geldt in het bijzonder voor hernieuwbare productietechnologieën als wind- en zonne-energie. Deze technologieën hebben immers lagere productiekosten dan kolencentrales, waardoor zij een betere concurrentiepositie hebben.

Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving

De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet van mening is dat de Europese Commissie te weinig aandacht heeft voor het aspect van nalevingskosten van de EU-regelgeving voor bedrijven. De leden van de D66-fractie vragen de Minister daarom op welke manier hij dit aspect meer naar voren wil brengen en hoe hij van plan is de Europese Commissie er toe te bewegen hier meer aandacht voor te hebben.

Zoals u heeft kunnen lezen in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van juli jongstleden heeft Nederland tijdens de parallelle sessie over het mkb-beleid aandacht gevraagd voor nalevingskosten als significant onderdeel van regeldruk voor ondernemers. Nederland heeft ook zelf het initiatief genomen tot een internationaal vergelijkend onderzoek in Nederland, Ierland, Litouwen en Spanje naar de gevolgen en (nalevings-)kosten van regeldruk voor het mkb. Dit onderzoek heeft een bruikbare methode opgeleverd om alle kosten van bedrijven in kaart te brengen die zijn terug te voeren op regelgeving, inclusief nalevingskosten. Deze methode is al gedeeld met diverse lidstaten en de Commissie die positief hebben gereageerd. Inzet van Nederland is dat deze methode in het kader van REFIT breed wordt toegepast.

Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten

Gezien de verwachte voordelen, vragen de leden van de D66-fractie de Minister om toe te lichten hoe lang het nog zal duren alvorens er daadwerkelijk een richtlijn is, en welke mogelijkheden er zijn om dit proces te versnellen. Deze leden vragen of de Nederlandse Digipoort als voorbeeld kan dienen, en of de Minister bereid is de best practices uit Nederland te delen met de Europese Commissie.

De Europese Commissie heeft het voorstel recent bekend gemaakt. Het is op dit moment in onderhandeling. De Nederlandse rijksdiensten zijn reeds vanaf 1 januari 2011 in staat om elektronische facturen te ontvangen via de Digipoort. Nederland heeft haar ervaringen met overige lidstaten reeds gedeeld, onder andere via het Europees Multi-belanghebbendenforum, (EU multi-stakeholderforum on E-invoicing) en zal dat blijven doen. Ook de best practices zijn reeds bij de Europese Commissie onder de aandacht gebracht via dit forum.

III Volledige agenda

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 13 september 2013. Geannoteerde Agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 september 2013 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 316)

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 24 juni 2013. Verslag van de Telecomraad van 6 juni 2013 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 427)

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 5 augustus 2013. Aanbieding verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen 22-24 juli in Vilnius (Litouwen) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 314)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 8 juli 2013. Fiche inzake Verordening Copernicus-programma (Kamerstuk 22 112, nr. 1653)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 19 juli 2013. Fiche: Richtlijn privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht (Kamerstuk 22 112, nr. 1664)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 19 juli 2013. Fiche: Mededeling actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa (Kamerstuk 22 112, nr. 1665)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 19 juli 2013. Fiche: Mededeling over follow-up van mkb-raadpleging over EU-regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 1667)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 30 augustus 2013. Fiche: richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten (Kamerstuk 22 112, nr. 1673)

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 16 september 2013. Reactie op verzoek commissie over de «Staalagenda» van Tata Steel Nederland BV (Kamerstuk 29 826, nr. 55)


X Noot
2

Bron: Forum standaardisatie, Verkenning elektronisch factureren, 2007.

X Noot
3

De adviescommissie burgerlijk procesrecht is één van de vaste colleges van advies van het Rijk op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

X Noot
4

J. Monteagudo, A. Rutkowski & D. Lorenzani, The economic impact of the Services Directive – A first assessment following implementation –, juni 2012.

X Noot
5

Dit bedrag wordt genoemd in het »Compact for Growth and Jobs» van de Europese Raad van juni 2012.

X Noot
6

Energieakkoord voor Duurzame Groei, 6 september 2013, p. 46.

Naar boven