29 291
Uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 5 oktober 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling en instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Op enkele punten hadden ze echter nog een vraag. Ten eerste de schrapping van de humanitaire clausule. De leden hier aan het woord konden wel enig begrip opbrengen voor de schrapping van die clausule door de meerderheid van de Tweede Kamer in het wetsvoorstel, temeer omdat vanuit de rechterlijke macht is gewezen op de bewijsproblemen die codificatie van die clausule met zich mee zou kunnen brengen. Dat neemt niet weg, dat ook de andere door onder andere de Raad voor de Rechtspraak aangewezen weg – een beroep op straf- of schulduitsluitingsgronden – niet ongecompliceerd is. In verband hiermee stelden zij de volgende vragen.

• Is de minister het eens met de stelling, dat bij het ontbreken van enige aanwijzing in het strafdossier omtrent direct of indirect materieel voordeel en bij gebreke aan een voorafgaand vergelijkbaar delict, een geloofwaardige verklaring van de verdachte omtrent zijn ideële motieven in beginsel voldoende is voor een geslaagd beroep zijdens de verdediging op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid?

• Is de minister het eens met de stelling, dat – ook indien geen machtiging tot voorlopig verblijf wordt aangevraagd – de verdachte die een kind in Nederland heeft gebracht, teneinde het met het gezin (dus niet tegen de zin van één van de ouders) te verenigen, in beginsel een ideëel motief is als bedoeld in de vorige vraag?

• Is de minister het eens met de stelling, dat de omstandigheid dat aan de binnengesmokkelde persoon een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) of een verblijfsvergunning wordt verleend in beginsel ook de wederrechtelijkheid ontneemt aan de het door een verdachte gepleegde strafbare feit (aannemende, dat de verlening van de MVV of de vergunning niet haar grond vindt buiten de feiten die de verdachte aanleiding gaven te handelen zoals deze gehandeld heeft)?

• Is de minister het eens met de stelling, dat in het laatste geval de materiële wederrechtelijkheid ook kan ontbreken, indien de verdachte wel enige vorm van betaling, bijvoorbeeld een onkostenvergoeding, heeft ontvangen?

Ligt het niet voor de hand, zo vroegen deze leden ook nog, dat in de gevallen waarop de hierboven gestelde situaties zien, het Openbaar Ministerie van zijn bevoegdheid gebruik zal maken om de zaak te seponeren, al dan niet voorwaardelijk?

Voorts hadden de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen met betrekking tot de omvang van de rechtsmacht. Hoe verhoudt de beperking in artikel 197a, tweede lid (nieuw) zich tot de uitgebreide rechtsmacht? Is het onwenselijk om rechtsmacht uit te oefenen ten aanzien van behulpzaam zijn uit winstbejag bij het verschaffen van verblijf in andere landen dan door artikel 197a eerste lid (nieuw) bestreken? De volgende vraag was of de rechtsmacht ten aanzien van rechtspersonen die op zich onder de rechtsmacht van Nederland vallen, zich ook kan uitstrekken tot met name niet-Nederlanders die de rechtspersoon feitelijk of formeel besturen, dan wel te beschouwen zijn als een hulppersoon van de rechtspersoon?

Tot slot hadden de leden van de CDA-fractie nog enkele technische vragen bij tekst van de voorgestelde bepalingen. In artikel 197a, tweede lid (nieuw) komt het oogmerk van winstbejag terug. Is de conclusie juist, dat dit begrip door het voorliggende wetsvoorstel niet inhoudelijk is gewijzigd? Wat is de situatie, indien een persoon zelf geen winst behaalt door behulpzaam te zijn bij het verschaffen van verblijf, maar hij wel kosten heeft gemaakt die door een derde zijn betaald? Maakt het daarbij nog uit of die kosten zijn voldaan door een organisatie die kennelijk geen criminele organisatie is?

Kan de minister uiteen zetten wat de strafrechtelijke positie is van hulppersonen die wel weet hebben van het karakter van mensenhandel, maar niet van de kwalificerende omstandigheden als bedoeld in artikel 273a, eerste lid (nieuw)?

De leden van de PvdA-fractie achtten het bestanddeel winstbejag wezenlijk, omdat het duidelijk maakt waarom mensensmokkel strafbaar wordt gesteld, namelijk om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden en niet om het vrije verkeer van personen aan banden te leggen. Nu wordt op zijn minst door de regering de schijn gewekt dat met dit wetsvoorstel vooral wordt beoogd de illegale immigratie in te perken. Door het element winstbejag uit de delictsomschrijving bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door te halen, verandert de bewijslast, zo vervolgden deze leden. Volgens de huidige wet moet het OM bewijzen dat mensensmokkel plaatsvindt uit winstbejag. Volgens het voorliggende wetsvoorstel is winstbejag niet meer aan de orde.

De leden van de PvdA-fractie onderschreven de opvatting van de regering dat mensenhandel een ernstiger feit is dan mensensmokkel, omdat er bij handel geen sprake is van vrijwilligheid van het slachtoffer. Zij achtten het daarom merkwaardig dat de strafmaat voor mensenhandel (maximaal 6 jaar) relatief licht is in vergelijking met mensensmokkel (maximaal 4 jaar). Alleen al in Nederland zijn er jaarlijks ongeveer 3500 slachtoffers van mensenhandel, van wie niet meer dan 5% aangifte doet. De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering hoe dit percentage verhoogd kan worden, waarbij zij zelf dachten aan meer (rechts)bescherming voor degenen die aangifte doen en eventueel een vergunning tot verblijf in Nederland.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66), Franken (CDA).

Naar boven