19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1904 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2014

Het nareisbeleid is een bijzondere vorm van gezinshereniging voor gezinnen die door de vlucht van een of meer van de gezinsleden uit het land van herkomst (of het land van eerder verblijf), van elkaar gescheiden zijn. De vreemdeling die een asielvergunning heeft gekregen in Nederland, kan binnen drie maanden na verlening van een asielvergunning, nareis van zijn gezinsleden aanvragen. In deze brief informeer ik uw Kamer over een aanpassing in dit nareisbeleid als gevolg van Europese en nationale jurisprudentie.

In Nederland kunnen meerderjarige (ongehuwde) kinderen zich herenigen met de ouder(s) die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of hiervan sprake is.

De beoordeling van de feitelijke gezinsband die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorstaat in een uitspraak1 van 2 juli 2014, in combinatie met jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens2, vormt voor mij aanleiding om bij meerderjarigen die nog minderjarig waren op het moment van vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (of land van eerder verblijf), sneller een feitelijke gezinsband aan te nemen. Voor deze specifieke groep geldt dat voortaan in beginsel wordt aangenomen dat er sprake is van een feitelijke gezinsband indien de hoofdpersoon aantoont dat het inmiddels meerderjarig geworden kind steeds feitelijk tot zijn gezin heeft behoord, tenzij er sprake is van contra-indicaties. Deze contra-indicaties kunnen onder meer zijn dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht, zelfstandig woont of voorziet in zijn eigen levensonderhoud. Als een dergelijke contra-indicatie aanwezig is, zal de IND individueel beoordelen of de feitelijke gezinsband als verbroken moet worden beschouwd.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juli 2014, nr. 201403190/1.

X Noot
2

Onder andere EHRM van 23 september 2009, nr 25672/07 (Boussara t. Frankrijk), EHRM van 14 juni 2011, nr. 38058/09 (Osman t. Denemarken) en EHRM van 20 september 2011, nr. 8000/08 (A.A. t. Verenigd Koninkrijk).

Naar boven