17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

nr. 265
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2004

Tijdens het algemeen overleg op 18 maart jl. (17 050, nr. 259) inzake handhaving van de sociale wetgeving heb ik onder meer toegezegd u nader te informeren over de vraag of de interpretatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van de criteria voor samenleven in overeenstemming is met de criteria in de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van deze toezegging kan ik u het volgende mededelen.

Op grond van zowel de Algemene Ouderdomswet (AOW) als de WWB, worden onder meer als gehuwd aangemerkt, de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het gaat om bloedverwanten in de eerste graad. In de WWB worden daarnaast twee personen die bloedverwant zijn in de tweede graad en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwd aangemerkt indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

Van belang hierbij is, wat nu precies wordt verstaan onder het voeren van een gezamenlijke huishouding. Daarover is zowel in de AOW als in de WWB bepaald dat daarvan kan worden gesproken indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

In de antwoorden op vragen van het lid De Wit (Aanhangsel Handelingen nr. 1044, vergaderjaar 2003–2004) over de positie van de LAT-relatie (ingezonden op 13 februari 2004), is uitvoerig op de vraag ingegaan wanneer een AOW-gerechtigde een gezamenlijke huishouding voert. Het begrip «gezamenlijke huishouding» – zo werd destijds opgemerkt – duidt op een feitelijke situatie. Vanuit dat perspectief komt geen belang toe aan de manier waarop de betrokken personen zelf hun relatie beleven. Van belang is slechts hoe zij zich feitelijk gedragen.

Wanneer twee personen zo veel bij elkaar verblijven dat zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, is het enkele feit dat één van beiden nog kan beschikken over een andere woonruimte niet langer van belang. Immers dient die andere woonruimte dan niet langer voor het voeren van een aparte huishouding. Of sprake is van een gezamenlijke huishouding zal door de SVB van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

Wanneer sprake is van een vermoeden van een overtreding zal in eerste instantie een persoon worden uitgenodigd voor een gesprek op een vestiging van de SVB. Mocht de betreffende persoon niet in de gelegenheid zijn naar de vestiging te komen, dan wordt uitgeweken naar het gemeentehuis. Een gesprek op het politiebureau vindt slechts plaats als er aanwijzingen zijn dat een verhoor aldaar raadzaam is – bijvoorbeeld omdat de betrokkene voorheen agressief gedrag heeft vertoond – of als betrokkene wordt aangehouden (aanhouding geschiedt bijvoorbeeld als betrokkenen weigeren mee te werken). In dergelijke gevallen is men wettelijk verplicht te horen in een politiebureau. Overigens kan – bij hoge uitzondering – ook besloten worden een gesprek op het politiebureau te laten plaats vinden indien daarvoor geen andere faciliteiten voorhanden zijn. In de afgelopen 4 jaar zijn meer dan 2000 AOW-gerechtigden gehoord, waarbij 40 keer is uitgeweken naar het politiebureau.

Misschien ten overvloede merk ik in dit verband nog op, dat de SVB de voorlichting over het onderwerp samenwonen gaat intensiveren.

Tot slot is van belang het bepaalde in artikel 53 AOW en artikel 80 WWB waar voor ieder der partijen in de mogelijkheid is voorzien om beroep in cassatie in te stellen tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot schending of verkeerde toepassing van het begrip «gezamenlijke huishouding». Op deze wijze is een uniforme hantering en interpretatie van dit begrip binnen de sociale zekerheid gewaarborgd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven