17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

nr. 259
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 april 2004

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 18 maart 2004 overleg gevoerd met staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de Integrale Rapportage Handhaving 2002 (SOZA-03-899);

– de uitleg over het procentuele verschil in geconstateerde fraude tussen Marokko en Turkije (17 050, nr. 249);

– de rapporten Jaarverslag WIT en Opsporing en vervolging 2002 (SOZA-03-419);

– de M&O monitor 2001 (SOZA-03-448);

– het gemeentelijke beleid en de handhaving van bijstandswetgeving bij woonwagenbewoners (SOZA-03-471);

– het rapport Risicosturing bijstandsfraude (SOZA-03-647);

– het steekproefonderzoek naar aanleiding van Kamervragen van het lid Van der Knaap (17 050, nr. 255).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Hessels (CDA) benadrukt dat de voorliggende rapportages betrekking hebben op een periode die te ver in de tijd terug ligt, aangezien het onmogelijk is om aan de hand van deze stukken het beleid bij te sturen. Dit klemt des temeer, omdat het mogelijk moet zijn om een basisanalyse binnen drie maanden af te ronden. Dat is immers de normale praktijk in het bedrijfsleven. Zal de staatssecretaris zich ervoor inspannen dat in het voorjaar van 2005 de rapportages over 2004 naar de Kamer zullen worden gezonden?

Uit de stukken kan worden afgeleid dat het aantal fraudeonderzoeken in de loop der jaren steeds verder is afgenomen. Is deze trend inmiddels omgebogen?

In de periode 2001-heden zijn de betrokken organisaties ingrijpend veranderd. Het is dan ook de vraag in welke mate de fraudebestrijding een integraal onderdeel uitmaakt van deze nieuwe organisaties. Hij merkt op dat deze opmerking mede is ingegeven door de constatering in de stukken dat in 2002 door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) minder aandacht aan de handhaving is besteed dan wenselijk is en dat door het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) geen op zichzelf staande handhavingsactiviteiten zijn ondernomen.

De heer Hessels zegt onthutst te zijn over de opmerking dat de fraudeconstateringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) slechts in 1% van de gevallen tot een proces-verbaal en in 20% van de gevallen tot een boete hebben geleid. Wat heeft de staatssecretaris gedaan om deze percentages omhoog te krijgen?

Vervolgens vraagt hij of er cijfers beschikbaar zijn over het aantal fraudegevallen, voor en na een handhavingsactiviteit, in relatie tot het aantal uitkeringen in groepen die extra aandacht krijgen. Als deze cijfers bekend zijn, kunnen ze worden afgezet tegen die over een controlegroep om te bezien of de maatregelen effect hebben gesorteerd.

De Integrale Rapportage Handhaving 2002 betreft het oprichtingsjaar van de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD). Het is dan ook niet goed mogelijk om conclusies te trekken over de activiteiten van deze dienst. Is het mogelijk om de Kamer actuelere gegevens over deze dienst ter beschikking te stellen? Wordt overigens bij het ontwerpen van nieuwe regelgeving door het ministerie rekening gehouden met de ervaring en kennis die inmiddels door het SIOD is opgedaan?

Het cijfermateriaal over de gemeenten is onvolledig en slecht vergelijkbaar. Het is dan ook onduidelijk of de Wet Werk en Bijstand (WWB) ertoe heeft geleid dat gemeenten een grotere inspanning leveren aan de fraudebestrijding. Kan de staatssecretaris aangeven wat het effect is van de tijdelijke stimuleringsregeling hoogwaardige handhaving? Hoeveel gemeenten hebben overigens een beroep op deze regeling gedaan?

De verschuiving van risicosturing naar signaalsturing moet leiden tot een planmatige aanpak en uiteindelijk tot een gesloten systeem. De heer Hessels zegt dat het daarom geen goede zaak is dat colleges van burgemeester en wethouders vaak overtuigd moeten worden van het nut van risicosturing. Kan de staatssecretaris aangeven wat hij heeft gedaan of nog zal doen om deze houding te veranderen?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) wijst erop dat uit de rapportages blijkt dat de handhaving van de sociale wetgeving nog steeds in de kinderschoenen staat. Zo zijn de verschillende organisaties nog steeds niet in staat om duidelijke doelstellingen te formuleren. Verder zit er weinig schot in nieuwe ontwikkelingen als biometrie, ketenbenadering en informatie-uitwisseling, zie met name het CWI.

De Kamer heeft eerder de wens uitgesproken dat de handhaving, waaronder zeker ook de handhaving door gemeenten, transparant moet zijn. Deze wens is door de staatssecretaris maar ten dele gehonoreerd. Hierbij komt dat gemeenten niet voor studieconferenties worden uitgenodigd, waarvoor onder meer UWV, de SVB en het CWI wel worden uitgenodigd. Is de staatssecretaris het met haar eens dat gemeenten een essentieel onderdeel uitmaken van de handhavingsketen en bij dergelijke conferenties moeten worden uitgenodigd?

De staatssecretaris heeft ervoor gekozen om gemeenten summier bij de integrale handhavingsrapportages, het handhavingsprogramma en het Handhavingsarrangement te betrekken. Omdat hij daarmee ingaat tegen de wens van de Kamer, vraagt mevrouw Noorman de staatssecretaris, toe te zeggen dat de gemeenten in de toekomst nauw zullen worden betrokken bij de handhaving in de sociale zekerheid. Zo zullen de colleges van burgemeester en wethouders op de hoogte moeten zijn van de prestaties van hun gemeenten en de bevindingen van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI).

Het ministerie heeft inzicht in de fraudestatistieken die door de gemeenten worden bijgehouden. Waarom worden deze niet aan de Kamer beschikbaar gesteld? Verder is het niet goed te begrijpen waarom de IWI geen actuelere informatie kan verschaffen over de gang van zaken bij de gemeenten.

Uniformering van de handhavingsbegrippen is belangrijk om te voorkomen dat er met verschillende maten wordt gemeten door de gemeenten bij de toepassing van sociale verzekeringen en sociale zekerheid.

Mevrouw Noorman vraagt vervolgens wanneer er in de optiek van de staatssecretaris sprake is van sluitende en volledige handhavingsverantwoording in de sociale zekerheid. Op deze vraag moet een antwoord worden gegeven, omdat het op dit moment onduidelijk is wat het einddoel is van de ingezette trajecten. Zij merkt verder op dat deze doelen alleen op afzienbare termijn kunnen worden bereikt als de staatssecretaris bereid is om de regie in eigen handen te nemen en die niet langer in zo grote mate over te laten aan de uitvoeringsinstellingen. Zo is het een slechte zaak dat de SVB pas in 2005 met een prestatie-indicator zal gaan werken, omdat de Kamer daar al in 2001 om heeft gevraagd.

De SVB beschikt niet over de mogelijkheid om maatwerk te leveren. Daardoor kan het voorkomen dat mensen met een terugvordering kunnen worden geconfronteerd als zij langer dan twee jaar geleden te veel uitkering hebben ontvangen. Als mensen te goeder trouw zijn, zou daarvoor een maximumtermijn van twee jaar in het leven moeten worden geroepen, analoog aan de werkwijze bij de bijstandswet. Is de staatssecretaris het met haar eens dat in de huidige werkwijze van de SVB een goede balans tussen klantgerichtheid en rechtmatigheid ontbreekt? Hoe beoordeelt hij verder het gegeven dat de SVB het begrip «samenlevingsfraude» strikter hanteert dan op basis van de criteria uit de WWB noodzakelijk is?

UWV en gemeenten hebben in 2002 de afspraak met het openbaar ministerie over het aantal op te leggen processen-verbaal niet kunnen nakomen. Moet hieruit worden afgeleid dat de streefcijfers niet reëel waren of dat er onvoldoende druk wordt uitgeoefend om deze doelstelling te realiseren?

De IWI constateert weinig vooruitgang in de handhavingsprestaties van de gemeenten. Is dit oordeel niet te hard als men daarbij betrekt dat de prestaties van UWV en de SVB ver achterblijven bij die van de gemeenten?

Mevrouw Noorman zegt zich erover te verbazen dat de staatssecretaris zich tot nu toe niet ernstig verontrust heeft getoond over het lage afdoeningspercentage van 27 bij UWV in het collecterende proces. Is het niet de hoogste tijd dat hij UWV dwingt om dit percentage omhoog te brengen?

Het werk van het Inlichtingenbureau (IB) wordt succesvol genoemd, omdat zij een hoog percentage samenloopsignalen heeft weten om te zetten in concrete zaken. Mevrouw Noorman wijst er echter op dat dit onterecht is, aangezien signalen die bij de Belastingdienst binnenkomen, altijd worden geregistreerd. Uit het hoge percentage samenloopsignalen blijkt dus vooral dat de fraudebestrijding door andere organisaties tekortschiet.

Met de fraude op de Nederlandse Antillen met huursubsidie is een bedrag gemoeid van 470 000 euro. Het is dan ook onbegrijpelijk dat aan het onderzoek naar deze fraude geen vervolg wordt gegeven. Is de minister bereid om toe te zeggen dat hij zal komen met plannen voor een structurele aanpak van deze vorm van fraude?

Uit de monitor Gemeentelijk beleid en handhaving van de bijstandswetgeving bij woonwagenbewoners blijkt dat er knelpunten zijn in 15 van de 29 onderzochte woonwagenkampen. Kan de staatssecretaris aangeven welke bijdrage hij zal leveren aan het oplossen van deze knelpunten?

Ten slotte benadrukt mevrouw Noorman dat het van het grootste belang is dat fraude wordt voorkomen door het verstrekken van goede en duidelijke informatie aan cliënten. Is de staatssecretaris bereid om de Kamer nader te informeren over deze informatieverstrekking?

De heer Weekers (VVD) merkt op dat de rapportages te weinig actuele informatie bevatten en dat in deze stukken geen goed beeld wordt gegeven van de verbeteringen ten opzichte van eerdere jaren.

In de WWB is de verplichting opgenomen dat gemeenten een fraudeverordening opstellen. Kan de staatssecretaris aangeven of aan deze verplichting uitvoering wordt gegeven? Zijn verder de berichten juist dat gemeenten de uitvoering van deze verplichting voor zich uit schuiven door te werken met zogenaamde groeiagenda's?

De budgettering van de gemeenten als gevolg van de inwerkingtreding van de WWB leidt ertoe dat door gemeenten naar creatieve en innovatieve methoden wordt gezocht om fraude efficiënter te bestrijden. Naar verluidt zetten niet alle kleinere gemeenten hier even sterk op in. De heer Weekers benadrukt dat het daarom van belang is dat in de rapportages aan de Kamer per gemeente fraudegegevens worden opgenomen. Gemeenten moeten immers van elkaars ervaringen kunnen leren en aan de hand van «best practices» hun beleid kunnen bijstellen. Wordt deze uitwisseling van gegevens over het handhavingsbeleid van afzonderlijke gemeenten overigens niet bemoeilijkt door het streven in de WBB om de administratieve last, in casu het opstellen van rapportages, terug te brengen?

Kan de staatssecretaris aangeven of de bijstandsfraudestatistiek en de debiteurenstatistiek ook in de toekomst door het CBS zullen worden bijgehouden? Is hij verder bereid om de fraudebestrijding door gemeenten te laten evalueren? Een dergelijke evaluatie kan zeer nuttig zijn, omdat gemeenten op die manier kunnen leren van de «best practices» van andere gemeenten.

Vervolgens vraagt de heer Weekers of het proces dat moet leiden tot uniformering van de handhavingsbegrippen, inmiddels is afgerond. Als dat niet zo is, wat is daarvan dan de oorzaak? Waarom is er overigens niet gekozen voor een uniform systeem van prestatie-indicatoren met als nulmeting het jaar 2004? Een dergelijk systeem is immers noodzakelijk om te kunnen bepalen of de effectiviteit van de fraudebestrijding toeneemt. Is de staatssecretaris bereid om de Kamer volgend jaar een rapportage te doen toekomen waarin dergelijke kwantitatieve gegevens zijn opgenomen?

De SIOD heeft aangegeven dat de E101-verklaringen en de uitgifte daarvan fraudegevoelig zijn. Zijn de Nederlandse organisaties die met deze verklaringen werken, zich voldoende bewust van deze fraudegevoeligheid en, zo ja, geldt dat dan ook voor de betrokken organisaties in het buitenland? Kan de staatssecretaris verder aangeven of hij de internationale samenwerking bij de fraudebestrijding zal proberen te bevorderen door haar op de agenda van het Nederlandse voorzitterschap te plaatsen?

De heer Weekers vraagt vervolgens of het IB voldoende aandacht besteedt aan fraudebestrijding in de grensregio's. Of dit het geval is, is niet helemaal duidelijk, aangezien het IB zich vooral richt op de problemen met Marokko en Turkije.

Voorkomen moet worden dat woonwagenkampen in de toekomst blijven functioneren als een soort belastingparadijsjes. Wat doet de staatssecretaris om dit te voorkomen?

In De Telegraaf van 5 maart jongstleden stond het bericht dat zwartwerkers loonverlies kunnen claimen en dat verzekeraars hen in de toekomst niet mogen aangeven bij officiële instanties, in casu het openbaar ministerie en de FIOD, als zij met hen in een juridische procedure zijn verwikkeld. Dit is al onbegrijpelijk, maar helemaal onbegrijpelijk is het dat verzekeraars verplicht worden om verdiensten van zwartwerkers te compenseren ingeval van letselschade. Zal de staatssecretaris bezien of deze berichten juist zijn en zonodig wetgeving ontwerpen om een einde te maken aan deze ongewenste situatie?

Het percentage non-afdoening bij UWV van 27 in het collecterende proces is verontrustend hoog. Kan de staatssecretaris aangeven wat hiervan de oorzaak is en wat UWV of het ministerie zal doen om dit percentage omlaag te brengen?

Ten slotte vraagt de heer Weekers of de staatssecretaris mogelijkheden ziet om ook op andere terrein dan de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) bestuurlijke boetes in te zetten als middel om illegale arbeid tegen te gaan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) noemt het voor de rechtszekerheid van (vermeende) fraudeurs van groot belang dat de opsporing van en de sancties op fraude transparant zijn. Verder moeten de middelen die bij de opsporing worden ingezet, proportioneel zijn. Kan de staatssecretaris bevestigen dat er met de gemeenten afspraken zijn gemaakt over de voorwaarden die aan de transparantie van het beleid en de rechtsgelijkheid moeten worden gesteld?

Een groep die het slachtoffer lijkt te zijn van onproportionele opsporingsmethoden, zijn de zogenaamde «verliefde ouderen». Deze mensen worden door de SVB al als samenwonend aangemerkt als zij zoenend in het openbaar worden gezien. De SVB doet dit onder het mom: waar rook is, is vuur. Is de staatssecretaris het met haar eens dat het veel meer voor de hand ligt om deze groep ouderen de ruimte te geven en hen niet lastig te vallen met indringende onderzoeksmethoden als het tellen van tandenborstels in de badkamer? Verder zouden praktijken als het 's morgens vroeg van het bed lichten van ouderen voor een verhoor op het politiebureau natuurlijk helemaal uit den boze moeten zijn. Waarom hanteert de SVB eigenlijk niet gewoon de normen uit de WWB?

Op dit moment kunnen lattende ouderen met een AOW-uitkering niet samen koken of een wasmachine delen als zij het gevaar willen vermijden dat zij op hun uitkering worden gekort. Is de staatssecretaris het met haar eens dat deze groep niet gekort mag worden, zolang zij een gescheiden huishouding voeren en dat overwogen moet worden om voor gepensioneerden een soepeler regiem in te stellen?

Een ander probleem voor ouderen is dat de regelgeving voor hen vaak ondoorzichtig is. Zo komt het voor dat ouderen volgens de SVB een gezamenlijke huishouding voeren, zonder dat deze ouderen zelfs maar vermoeden dat zij dat doen. Is de staatssecretaris bereid om de SVB hierop aan te spreken? Moet de voorlichting eigenlijk niet zo duidelijk worden dat een oudere zonder al te veel moeite kan achterhalen wat de financiële gevolgen zijn van zijn keuze voor een bepaalde samenlevingsvorm?

Mevrouw Van Gent merkt op dat haar uit haar contacten met uitkeringsgerechtigden en het rapport van De Werkgroep Sociale Zekerheidsadvocaten is gebleken dat het doel van de opsporing van fraude vaak in geen verhouding staat tot de middelen die door de sociale rechercheurs en de SIOD worden gebruikt. Zo is het voorgekomen dat mensen midden in de nacht van hun bed worden gelicht en naar het bureau worden overgebracht, zonder dat zij in de gelegenheid worden gesteld om zich aan te kleden. Is de staatssecretaris bereid, toe te zeggen dat hij een ambtsinstructie zal doen uitgaan, waarin duidelijk wordt aangegeven dat dergelijke intimiderende methoden uit den boze zijn?

Ten slotte vraagt mevrouw Van Gent de staatssecretaris de garantie te geven dat alle fraudeurs gelijk worden behandeld en dat bijvoorbeeld de plaats waar iemand woont, niet van invloed is op de opsporing of eventuele sancties. Voor het draagvlak onder het sociale zekerheidssysteem is het immers van belang dat het spreekwoord «gelijke monniken, gelijke kappen» wordt toegepast. Eerder heeft de staatssecretaris aangegeven dat er geen werkinstructies worden gehanteerd die in strijd zijn met zijn beleid. Kan hij aangeven op welk onderzoek hij zich daarbij baseert?

Mevrouw Gerkens (SP) merkt op dat de reorganisaties die de prestaties in 2002 negatief beïnvloedden, achter de rug zijn en dat het de hoogste tijd is dat er betere resultaten worden geboekt. Zo is het onacceptabel dat UWV in 27% van de gevallen besluit tot non-afdoening, zeker omdat dit percentage bij de SVB slechts 3 bedraagt. Wat is hiervan de oorzaak en welke maatregelen zal de staatssecretaris nemen om dit percentage omlaag te brengen? Overweegt hij bijvoorbeeld om hierover prestatieafspraken te maken?

De IWI constateert dat de uitvoering en het effect van handhavingsactiviteiten, waaronder de identiteitscontrole, onvoldoende zichtbaar zijn. Wat betekent dit en hoe zal dit worden verbeterd? Mevrouw Gerkens vraagt vervolgens wat de stand van zaken is rond het BKWI.

De bestrijding van fraude met bijstandsuitkeringen valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Een en ander neemt niet weg dat het gerechtvaardigd is dat de Kamer haar zorg uitspreekt over het gebrek aan vooruitgang bij de handhaving door gemeenten, aangezien deze handhaving zeer belangrijk is voor het draagvlak onder het socialezekerheidssysteem. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze zorg en is hij eventueel bereid om gemeenten meer middelen ter beschikking te stellen als blijkt dat zij ten gevolge van de kortingen op de bijstandsbudgetten over onvoldoende controlemogelijkheden beschikken?

Dat uitzendbureaus vaak bij overtredingen van de WAV betrokken zijn, wordt breed onderkend. Met het oog hierop is het dan ook van belang dat wordt besloten om opnieuw een vergunningsplicht in te voeren, aangezien alleen zo kan worden voorkomen dat louche bureautjes actief worden op de arbeidsmarkt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de Kamer hierover een notitie zal doen toekomen. Zal hij in deze notitie ingaan op de bevindingen van de SIOD over valse detacheringsverklaringen van Nederlandse bedrijven in België? Beschikt overigens het openbaar ministerie over voldoende kennis en mankracht om dergelijke zaken te vervolgen?

De Kamer heeft de motie-De Haan (29 200-IXB, nr. 18) met algemene stemmen aangenomen. In deze motie wordt de regering gevraagd om binnen twee maanden met een plan van aanpak te komen voor de problemen in woonwagenkampen. Kan in dit plan van aanpak ook worden aangegeven hoe gemeenten in staat worden gesteld om fraudebestrijding en controle op uitkeringen in woonwagenkampen handen en voeten te geven?

Ten slotte vraagt mevrouw Gerkens wanneer de staatssecretaris de Kamer het rapport over de integrale handhaving 2003 zal doen toekomen. De Kamer hoeft toch zeker niet tot 2005 op dit rapport te wachten?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris merkt op dat de handhaving van de sociale wetgeving en de fraudebestrijding door de CWI sterk is verbeterd, mede als gevolg van de extra opleidingen voor baliepersoneel en het implementeren van een programma voor het herkennen van echtheidskenmerken van documenten. Verder is men dit jaar begonnen met de zogenaamde hoogwaardige handhaving en zijn in het tweede kwartaal van 2003 pilots met de gemeenten ontwikkeld. In het derde kwartaal is ten slotte meer samenhang in de handhavingsactiviteiten aangebracht en heeft men het handhavingsbeleid verder ontwikkeld. Hierover zal aan de Kamer worden gerapporteerd.

Het BKWI is verantwoordelijk voor het Verificatie Informatie Systeem. In samenwerking met de ketenpartners, de GBA's en het openbaar ministerie heeft men inmiddels een handleiding opgesteld voor identiteitscontrole in ketenverband. Daarvoor heeft men onder meer het oorspronkelijke concept voor deze handreiking van het BKWI getoetst aan het nieuwe beleid. In het eerst kwartaal van 2004 zal de handleiding voor het eerst worden beproefd.

De handhavingsrapportages van het ministerie worden opgesteld aan de hand van de fraudestatistieken van het CBS over de gemeenten en de standaardrapportages over de Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). Deze onderliggende stukken komen in het derde kwartaal beschikbaar, hetgeen betekent dat het ministerie niet eerder dan in december kan rapporteren. De staatssecretaris zegt toe dat hij zal bezien of het mogelijk is om eerder in het jaar te komen met een kwalitatieve rapportage, die losstaat van de kwantitatieve rapportage. Voor deze kwalitatieve rapportage zou dan gebruik moeten worden gemaakt van de informatie die in de contacten met de SUWI-organisaties wordt verzameld. De Kamer zal hierover in de eerstvolgende tussenrapportage over de SUWI worden geïnformeerd.

In de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in 2005 de VBTB-indicator «naleving» worden geoperationaliseerd. Hierdoor wordt de handhaving steviger verankerd. Verder wordt het daardoor ook mogelijk om met de betrokken zbo's afspraken te maken over prestatie-indicatoren. Al met al zal het uiteindelijk moeten leiden tot een uniform signaleringssysteem. Omdat de bespreking van de begroting voor 2005 in het kabinet nog niet is afgerond, kan op dit moment nog niet worden aangegeven of en, zo ja, in welke mate er in de begroting streefcijfers zullen worden opgenomen. Als in de begroting voor 2005 nog geen streefcijfers kunnen worden opgenomen, zal worden aangegeven vanaf welk moment dit wel het geval zal zijn.

Uniformering van de begrippen is essentieel voor de ontwikkeling van de handhaving van de sociale zekerheid. Bovendien is het een basisvoorwaarde voor een systeem met prestatie-indicatoren. In het tweede kwartaal zullen door een extern bureau voorstellen worden gedaan voor uniformering. Het is het streven om vanaf 2005 daadwerkelijk met een geüniformeerd begrippenkader te werken. Hierbij moet wel in het oog worden gehouden dat deze uniformering op een gedegen manier moet worden ingevoerd.

Sturing op risico's speelt terecht een steeds belangrijkere rol bij de opsporing, hetgeen niet wegneemt dat sturing op signalen belangrijk is geweest en in de toekomst ook belangrijk zal blijven om het draagvlak onder de sociale zekerheid in stand te houden.

In het Algemeen ketenoverleg zal worden benadrukt dat de VNG in de toekomst uitgenodigd dient te worden voor studieconferenties. Het is natuurlijk vervolgens aan de gemeenten zelf om te beslissen of zij daadwerkelijk aan een bepaalde conferentie zullen deelnemen.

De SVB heeft het aantal afgesproken processen-verbaal ruimschoots gerealiseerd. Omdat deze organisatie het jaar 2002 met een werkvoorraad heeft moeten afsluiten, is het verder positief dat de SVB inmiddels heeft kunnen aangeven dat zij in 2003 een flinke inhaalslag heeft gemaakt. Bovendien is vermoedelijk een deel van deze werkvoorraad inmiddels via maatregelen afgedaan. De staatssecretaris zegt dat het daarom zijn conclusie is dat de SVB over het algemeen goed presteert op het terrein van de fraudehandhaving.

De SIOD heeft in 2003 68 opsporingsonderzoeken uitgevoerd. Hieruit mag worden afgeleid dat de SIOD goed functioneert, zeker ook omdat de trend dat het aantal onderzoeken afneemt, inmiddels is gekeerd. Dat men die trend heeft weten te keren is het gevolg van het op sterkte brengen van de dienst en de uitbreiding van de Arbeidsinspectie. De staatssecretaris benadrukt in dit verband dat de bestuurlijke boete in de toekomst een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren aan de effectiviteit van het werk van de SIOD, omdat hierdoor lik-op-stuk-beleid mogelijk wordt.

E101-verklaringen zijn belangrijk voor de SIOD, omdat het deze dienst hierdoor mogelijk wordt om op zaaksniveau informatie uit te wisselen met het Internationaal Bureau Fraude-informatie en UWV. De opmerkingen van de SIOD over de E101-verklaringen toont verder eens temeer de noodzaak aan van een structurele aanpak in EU-verband. Of hiervan een speerpunt zal worden gemaakt tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2004 moet nader worden bezien, omdat het ministerie al enkele grote thema's heeft geagendeerd.

De staatssecretaris merkt vervolgens op dat de SIOD afspraken heeft gemaakt met het openbaar ministerie over afhandeling van zaken, ook internationale zaken. Verder ligt er een conceptrichtlijn voor, waarin wordt ingegaan op de uniformering van afspraken en de afdoening van (internationale) zaken en zijn hierover afspraken opgenomen in het Handhavingsarrangement.

De stijging van de non-afdoening door UWV van werkgeversfraude is zorgelijk. Hierbij moet wel in het oog worden gehouden dat een deel van de non-afdoening het gevolg is van het feit dat bedrijven niet langer bestaan en dat deze bedrijven dus ook geen sanctie kan worden opgelegd. De staatssecretaris merkt verder op dat UWV technische problemen met haar interne systemen als een oorzaak noemt voor de stijging van de non-afdoening. Uiterlijk 1 juli zal een onderzoek door UWV op zaaksniveau over de precieze oorzaken van deze stijging zijn afgerond. UWV heeft toegezegd het ministerie hierover te zullen rapporteren. De Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd in de eerstvolgende reguliere rapportage over de voortgang SUWI. Mochten de resultaten van het onderzoek van UWV daartoe aanleiding geven, zal de Kamer natuurlijk eerder worden geïnformeerd.

Het aantal opgelegde processen-verbaal voor werkgeversfraude door UWV is afgenomen. Zo zijn er in 2002 165 processen-verbaal gerealiseerd en luidt de prognose voor 2003 220 processen-verbaal en voor 2004 110. Deze daling is het gevolg van een te realiseren reductiedoelstelling in de begroting voor 2004. Ook is door UWV rekening gehouden met een grotere inzet van fte-capaciteit voor interventieteams en samenwerkingsactiviteiten. Deze verhoogde inzet zal in algemene zin leiden tot meer processen-verbaal, maar over de precieze stijging kan op dit moment nog geen duidelijkheid worden gegeven. Bovendien moet in het oog worden gehouden dat samenvoeging van activiteiten van UWV en de Belastingdienst gevolgen heeft voor de productie, omdat werknemers van UWV hiervoor opleidingen moeten volgen en er mensen moeten worden ingezet voor het op «belastingdienstleest» schoeien van de opsporingsfunctionarissen.

De aantallen processen-verbaal voor werknemersfraude zijn ten opzichte van 2003 gelijk gebleven. UWV heeft de hierover in het Handhavingsarrangement gemaakte afspraken voor 75 à 85% gerealiseerd. Gemeenten hebben verder in 2002 1700 processen-verbaal opgemaakt, hetgeen 70% is van het streefgetal uit het Handhavingsarrangement.

De vertegenwoordiger voor de Nederlandse Antillen en Aruba zal in de toekomst structureel verificatieonderzoeken uitvoeren. Daarmee wordt aangesloten op het bestaande beleid voor fraude met bijstand in het buitenland.

In het bestuurlijk overleg met de VNG is gesproken over deelname door gemeenten in 2004 aan het Handhavingsarrangement. Uitkomst van dit gesprek is dat gemeenten expliciet hebben aangegeven niet aan dit arrangement te willen deelnemen. De staatssecretaris wijst er verder op dat het strijdig is met het karakter van de WWB om op centraal niveau afspraken te maken met lagere overheden over de uitvoering van deze wet. Daarbij kan worden gedacht aan afspraken over het aantal aan te leveren processen-verbaal door gemeenten aan het openbaar ministerie.

De staatssecretaris zegt vervolgens toe dat hij deelname door de gemeenten aan het Handhavingsarrangement met enige regelmaat in het bestuurlijk overleg zal agenderen, opdat de gemeenten desgewenst op hun eerdere beslissing kunnen terugkomen. Als in het bestuurlijk overleg halverwege 2004 mocht blijken dat zich problemen hebben voorgedaan in de eerste helft van dit jaar en dat de transparantie en rechtsgelijkheid onvoldoende is gewaarborgd, zal de discussie met de gemeenten over het Handhavingsarrangement onmiddellijk worden hernomen. Verder zal in dat geval ook worden bezien of er binnen het vigerende kader van bestuurlijke afspraken nadere afspraken met de gemeenten moeten en kunnen worden gemaakt. Vervolgens kan dan aan het einde van 2004 definitief worden bezien of deelname door de gemeenten aan het Handhavingsarrangement noodzakelijk is.

De staatssecretaris zegt toe dat hij de mogelijkheid en wenselijkheid van een evaluatie achteraf van het handhavingsbeleid van de gemeenten zal bespreken met de VNG. Verder zal met het openbaar ministerie worden bezien of de aantallen pv's van gemeenten uit het Fraude Registratie en Informatie Systeem kunnen worden opgevraagd. Voorwaarde daarbij is wel dat men binnen de grenzen blijft die tijdens de behandeling van de WWB zijn aangegeven.

Aansluiting van gemeenten bij het IB heeft geleid tot meer fraudesignalen en een stijging van het in te vorderen bedrag aan correcties.

De laatste stand van zaken rond de Fraudeverordening (art. 8a WWB) is niet bekend. Door het ministerie wordt hierover ook geen cijfermateriaal ingezameld. Wel wordt bij de gemeenten geïnformeerd naar vorderingen bij het opstellen van de verordeningen. De staatssecretaris benadrukt dat zijns inziens ook zonder dit cijfermateriaal de stelling gerechtvaardigd lijkt dat fraudebestrijding zeer hoog op de agenda van de gemeenten staat en dat zij hieraan voldoende aandacht besteden. Overigens geldt dit ook voor het bevorderen door gemeenten van de uitstroom.

Fraudecijfers per gemeente worden in het kader van de «derapportage» niet langer aan het ministerie ter beschikking gesteld. Het ministerie zal zijn conclusies dan ook moeten baseren op de fraudestatistieken en de debiteurenstatistieken.

De IWI doet onderzoek op systeemniveau naar de doelmatigheid van de fraudebestrijding. Voor haar oordeel over de rechtmatigheid baseert zij zich op de rapportages van de desbetreffende wethouders aan de gemeenteraden en de bijbehorende accountantsverklaringen. De staatssecretaris wijst er verder op dat de steekproeven van de IWI bedoeld zijn om te beoordelen of het systeem van de wet werkt en dat zij niet leiden tot op individuele gemeenten herleidbare conclusies, zolang er geen sprake is van signalen van groteske wetsoverschrijding. Overigens zijn de gemeenten bekend met deze steekproeven van de IWI.

De staatssecretaris benadrukt dat hij gemeenten heeft aangegeven dat het onaanvaardbaar is dat zij geen opvolging geven aan signalen over fraude in woonwagenkampen. Gemeenten die geen opvolging geven aan dergelijke signalen, zullen in de toekomst hierop dan ook worden aangesproken. Hij merkt verder op dat alle gemeenten door hem gelijkelijk worden behandeld. Vervolgens herinnert hij eraan dat staatssecretaris Wijn 8 maart jongstleden in de Kamer heeft aangegeven dat het ministerie van Financiën de problematiek in kaart zal brengen in samenwerking met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd. UWV en de SVB hebben overigens meegedeeld dat zij geen beleid kennen dat gericht is op vrijplaatsen.

Er is een tijdelijke stimuleringsregeling voor gemeenten in het leven geroepen voor opsporing en controle. Deze regeling is op 29 april 2003 van start gegaan. Het subsidieplafond voor 2004 van deze regeling is inmiddels bereikt. Verder stijgt het aantal gemeenten dat in 2005 aan deze regeling wenst deel te nemen van 44 in 2004 tot 80 in 2005.

Om gemeenten in hun werk te steunen is verder een regeling voor hoogwaardig handhaven opgesteld. Inmiddels hebben 280 gemeenten aangegeven deel te willen nemen aan deze stimuleringsregeling. De staatssecretaris merkt hierbij op dat een aantal gemeenten bovendien een andere gemeente vertegenwoordigt, hetgeen betekent dat het totale aantal gemeenten dat van deze regeling zal profiteren, uitkomt op 323.

In de loop van 2003 is met een aantal landen afspraken gemaakt over controle op fraude met vermogen. Gevolg hiervan is dat niet alleen in Turkije en Marokko, maar ook in het Verenigd Koninkrijk en de Nederlandse Antillen verificatieonderzoeken zullen worden uitgevoerd. Verder vindt hierover op dit moment overleg plaats met Duitsland, Suriname en Spanje. Deze gesprekken bevinden zich in een vergevorderd stadium. Het overleg met België wordt enigszins bemoeilijkt, doordat België kiest voor andere prioriteiten bij de fraudebestrijding.

De staatssecretaris zegt zich inmiddels op de hoogte te hebben gesteld van de wijze waarop de SVB de zogenaamde «verliefde ouderen» benadert en geen reden te zien om de SVB op dit punt te bekritiseren. De voorbeelden die door mevrouw Van Gent zijn genoemd, zijn bij het ministerie niet bekend. Als zij deze voorbeelden aan het ministerie overlegt, zullen deze zonodig worden onderzocht. Vervolgens herinnert hij eraan dat de Kamer is aangegeven dat de SVB op dit moment werkt aan het verbeteren van haar voorlichting. Hij zegt ten slotte toe dat hij de Kamer nader zal informeren over de vraag of de interpretatie van de SVB van de criteria voor samenleven in overeenstemming is met de criteria in de WWB.

Inspecteurs van de SIOD zijn gehouden aan de ambtsinstructie van het ministerie van Justitie inzake bevoegdheden en integriteit. Een en ander houdt in dat men ook bij zwaardere fraudegevallen voor een proportionele aanpak dient te kiezen. Ook de voorbeelden van optreden door inspecteurs van de SIOD dat niet voldoet aan de eisen uit de ambtsinstructie, zullen zonodig worden onderzocht. Overigens maakt de SIOD vooraf afspraken met het openbaar ministerie over de wijze waarop een individuele zaak zal worden aangepakt.

De Landelijke vereniging van leidinggevenden bij Nederlandse overheidsorganisaties op het terrein van werk, inkomen en zorg (Divosa) heeft recentelijk een code opgesteld voor opsporing en handhaving. Bovendien wordt door de gemeenten veel aandacht besteed aan opleiding en bijscholing van de opsporingsteams.

De staatssecretaris merkt op dat hij een tegenstander is van het herinvoeren van een vergunningenstelsel voor uitzendbureaus, omdat hierdoor alleen maar schijnbaar wordt opgetreden tegen illegale praktijken. Als een dergelijk systeem wordt ingevoerd zullen uitzendbureaus die zich met illegale praktijken bezighouden, immers ondergronds gaan, terwijl bonafide uitzendbureaus met extra werk worden opgezadeld. Bovendien zal de Arbeidsinspectie geld en mankracht moeten weghalen bij de bestrijding van illegale arbeid om die in te kunnen zetten bij het toezicht op uitzendbureaus. Hij zegt wel toe dat de bevindingen van de SIOD over valse detacheringsverklaringen zullen worden meegenomen in de notitie over de illegalenproblematiek in relatie tot uitzendbureaus.

Op dit moment staat er een onderzoek op stapel naar de bestuurlijke boete in relatie tot de identificatieplicht. Dit onderzoek valt echter niet onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Sociale Zaken, maar onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie.

Ten slotte zegt de staatssecretaris dat de in De Telegraaf besproken zwart-geld-claim op het eerste gezicht niet het ministerie van Sociale Zaken lijkt te regarderen. Waarschijnlijk dient deze zaak door het ministerie van Financiën te worden behandeld.

De voorzitter van de vaste commissie voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (Groep Lazrak), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).

Naar boven