17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

nr. 198
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 februari 1996

Hierbij bied ik U, mede namens de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de antwoorden aan op vragen van de vaste commissies van Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën en de Rijksuitgaven, gesteld tijdens het algemeen overleg d.d. 28 november 1995 (17 050, nr. 197).

Tijdens het algemeen overleg heb ik tevens toegezegd verder in te gaan op de verschillen tussen de afhandeling van uitkeringsfraude en fiscale fraude. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel boeten en maatregelen in de sociale zekerheid eveneens de toezegging gedaan op deze verschillen in te gaan.

Voorop zij gesteld dat wij het belang van een evenwichtige aanpak van beide vormen van fraude onderschrijven. Zoals bekend zijn thans in de richtlijnen uitkeringsfraude en fiscale fraude verschillende drempelbedragen opgenomen waarboven aangifte moet worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. De aangiftegrens voor uitkeringsfraude ligt thans bij f 6 000,–; alle zaken boven die grens worden bij het OM aangegeven. Zaken boven de f 12 000,– worden in ieder geval strafrechtelijk afgedaan. In de categorie zaken tussen de f 6 000,– en f 12 000,– kunnen zaken worden teruggestuurd naar de uitvoeringsorganen ter sanctionering, indien de capaciteit van de rechterlijke organisatie niet voldoende is. Met behulp van prioriteitspunten wordt in die categorie de «zwaarte» van de zaken bepaald, waarbij de zwaarste zaken het eerst voor strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen. De aangiftegrens voor fiscale fraudezaken (particulieren) ligt op f 12 000,–. Dat wil niet zeggen dat alle zaken met een fraudebedrag boven de f 12 000,– ook strafrechtelijk worden afgedaan. Ook dit is afhankelijk van de capaciteit van de rechterlijke organisatie. Via een systeem van prioriteitspunten wordt ook hier de «zwaarte» van de zaken bepaald, waarbij de zwaarste zaken het eerst voor strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen (verwezen zij in dit verband ook naar de beantwoording van vraag 13). Beide richtlijnen zijn in 1993 ingrijpend gewijzigd. Voordien lagen de drempelbedragen veel verder uit elkaar: op f 1200,– voor uitkeringsfraude en f 50 000,– voor fiscale fraude. Er werd in de fiscale richtlijnen ook nog geen onderscheid gemaakt tussen particulieren en ondernemingen. Het nader tot elkaar brengen van beide drempelbedragen is een van de uitdrukkelijke bedoelingen geweest bij de herziening van beide richtlijnen.

Het huidige verschil tussen beide richtlijnen hangt onder meer samen met het verschil in bevoegdheden die de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid en de Belastingdienst hebben voor het administratiefrechtelijk afdoen van zaken. De Belastingdienst heeft, op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, immers de bevoegdheid om hoge administratieve boetes (tot 100% van de ontdoken belasting) op te leggen. Met de inwerkingtreding van de Wet boeten en maatregelen in de sociale zekerheid worden beide sanctiestelsels in hoge mate geharmoniseerd. De uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid moeten en kunnen dan in veel meer gevallen dan nu de zaak administratiefrechtelijk – door het opleggen van een boete – afdoen. Wat de effecten daarvan zullen zijn ten aanzien van aantallen zaken waarbij aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie moet uiteraard worden afgewacht. De stellige verwachting is dat de stroom uitkeringsfraude-zaken afneemt. Een nadere herziening van het vervolgingstraject zal mede daarvan afhangen.

Momenteel worden beide richtlijnen geëvalueerd. De evaluatierapporten worden in het voorjaar verwacht. Op basis van de uitkomsten van beide evaluaties zal bezien worden in hoeverre de richtlijnen dienen te worden aangepast. Hierbij zal ook rekening gehouden worden met het feit dat de sanctioneringsbevoegdheden van de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid worden gewijzigd. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg, zal de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over de uitkomsten van beide evaluaties en de besluitvorming over een herziening.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Vragen en antwoorden naar aanleiding van het algemeen overleg d.d. 28 november 1995 over de voortgangsrapportage 1995 en misbruik sofinummer

voortgangsrapportage

1

Hebben de handbavingsplannen van de SVB in Marokko en Turkije een eenmalig karakter of krijgen die een vervolg?

Gelet op het aantal gerechtigden en het daarmee gepaard gaande financiële risico nemen Turkije en Marokko een belangrijke plaats in in de groep van verdragslanden waar bestaande procedures tekortkomingen vertonen ten aanzien van de verificatie en controle van verstrekte gegevens. Mede gezien de lokale omstandigheden zoals een afwijkende en gedeeltelijk afwezige administratieve infrastructuur, zijn specifieke handhavingsmaatregelen noodzakelijk. Deze zijn vastgelegd in afzonderlijke handhavingsplannen, die voor een langere periode gelden en derhalve niet eenmalig van karakter zijn. De resultaten van de diverse activiteiten kunnen wel leiden tot bijstelling of aanvulling van de plannen.

2

Wordt het onderzoek van de SVB naar fraude met kinderbijslag, zoals dat onlangs is gehouden in de regio Den Haag, ook gehouden in andere regio's en zo, ja wat is de stand van zaken?

Het onderzoek van de SVB in de regio Den Haag is uitgebreid naar de rest van het land. Het onderzoek heeft een tweeledig karakter. In de eerste plaats vindt een matching plaats met de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Gezien de aansluiting van alle SVB-kantoren op de GBA, is dit deel van het onderzoek voor de andere regio's gerealiseerd. De tweede stap in het onderzoek houdt in dat alle verzekerden, waarvan het gezin in het buitenland woont, zich persoonlijk dienen te melden bij het betreffende districtskantoor. De SVB heeft deze laatste stap zodanig ingevuld dat de verzekerden zich elk kwartaal persoonlijk moeten melden en legitimeren. Dit is inmiddels in het gehele land tot procedure verheven. De eerste resultaten zullen in de tweede helft van dit jaar beschikbaar komen.

3

Is de SVB op handhavingsterrein nog actief in andere landen dan genoemd in de voortgangsrapportage ?

Ja, het internationale handhavingsbeleid van de SVB richt zich in beginsel op alle landen waarmee de SVB een relatie heeft. Hierbij gaat het niet alleen om aanvragen en toekenningen door of ten behoeve van personen die in het buitenland wonen of verblijven, maar ook om gegevens in het buitenland ten behoeve van personen die in Nederland wonen. De in de voortgangsrapportage genoemde landen zijn dan ook als voorbeeld bedoeld. Daarbij kan worden aangetekend dat de aard en intensiteit van de handhavingsactiviteiten per land kan variëren. Het zal bovendien niet altijd nodig zijn om in elk land hetzelfde onderzoek te verrichten. De bevindingen van een onderzoek kunnen ook ten behoeve van de handhaving in andere vergelijkbare – landen worden gebruikt. Zo geeft het door de SVB uitgevoerde onderzoek naar de handhaving van de Algemene kinderbijslagwet in Pakistan een beeld van de problemen die de SVB ondervindt in een aantal niet-verdragslanden. De resultaten van het onderzoek dat de SVB in 1995 heeft gehouden zijn als bijlage bij deze brief gevoegd.1 Uit dit onderzoek blijkt dat in veel gevallen het recht op kinderbijslag niet kan worden vastgesteld. De SVB heeft als uitvoeringsorganisatie onvoldoende mogelijkheden de gegevens van kinderen en huishoudens in Pakistan op hun juistheid te beoordelen en op basis daarvan het recht op kinderbijslag vast te stellen. Het kabinet heeft reeds eerder aangekondigd scherpere eisen te stellen voor uitkeringen aan – of ten behoeve van – personen in het buitenland. Dit houdt onder meer in dat de handhavingsactiviteiten die in Nederland worden verricht en die waarborgen dat een uitkering alleen dan wordt verstrekt als daar ook daadwerkelijk recht op bestaat, telkens op gelijkwaardige wijze invulling moeten krijgen voor de in het buitenland wonende gerechtigden. De resultaten van het SVB- onderzoek in Pakistan benadrukken de noodzaak om de grensoverschrijdende handhaafbaarheid te bevorderen. Het kabinet zal de Kamer dan ook in de loop van 1996 uitgebreider informeren over zijn zienswijze op de grensoverschrijdende handhaafbaarheid.

4

In het kader van de herkeuring van WAO'ers zijn speciale acties gehouden in bet buitenland, o.m. in Marokko; krijgen die een vervolg?

De herkeuring van WAO-ers in het buitenland vindt onder hetzelfde regime plaats als die van WAO-ers in Nederland. Dit betekent onder meer dat er periodiek herkeuringen plaatsvinden. De genoemde acties hebben dus geen eenmalig karakter.

5

Normering opsporingsfunctie: is een dichtheid van 1: 15 000 bij de sociale verzekeringen voldoende in relatie tot de dichtheid die bij de bijstand (1:700) geldt?

De belangrijkste reden voor het verschil in normering van de opsporingsfunctie vloeit voort uit het feit dat de Algemene Bijstandswet vanwege de meest vergaande middelentoets (zowel het eigen inkomen en vermogen als dat van de partner wordt meegenomen) meer fraudegevoelige elementen kent dan de sociale verzekeringen. Dat is de belangrijkste reden voor het verschil in normering van de opsporingsfunctie. Daarbij komt nog dat bij een aantal bedrijfsverenigingen een deel van de handhavingsactiviteiten niet door opsporingsfunctionarissen wordt verricht maar door controleurs zonder opsporingsbevoegdheid. Bovendien ontvangen de bedrijfsverenigingen de rapporten van een groot aantal controles van de Belastingdienst. Overigens zal in het voorjaar van 1996 in overleg met het Tica en de SVB gekeken worden in hoeverre de normering van 1: 15 000 aangepast dient te worden.

6

Wat is de oorzaak van het feit dat gemeenten voor wat betreft de bijstand in 6% van de gevallen sancties opleggen terwijl bedrijfsverenigingen voor wat betreft de uitkeringsgerechtigden dat in 0,2% van de gevallen dat doen?

Opgemerkt wordt dat de genoemde percentages betrekking hebben op het aantal geconstateerde fraudegevallen in relatie tot het aantal uitkeringen in 1993. Deze percentages hebben dus geen betrekking op het aantal sancties dat de gemeenten en de bedrijfsverenigingen opleggen wanneer verplichtingen, die in de verschillende wetten aan de uitkeringsgerechtigden worden opgelegd, niet worden nagekomen (zoals het voorkomen van verwijtbare werkloosheid, nalaten passende arbeid te aanvaarden, controlevoorschriften etc.) Wat betreft het aantal geconstateerde fraudegevallen bestaat inderdaad een duidelijk verschil tussen de bedrijfsverenigingen en de gemeenten. Dit verschil wordt, zoals bij het antwoord op de vorige vraag reeds werd aangegeven, grotendeels verklaard door het karakter van de verschillende regelingen. In tegenstelling tot de (meeste) sociale verzekeringen zijn bij de toepassing van de Abw o.a. ook de leefvorm, eventueel inkomen en vermogen van de partner alsmede eigen vermogen relevant. De bijstand kent dus meer fraudegevoelige elementen dan de sociale verzekeringen.

7

Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen GSD-en en de informatiebeheergroep? Is deze geautomatiseerd of niet?

De gegevensuitwisseling tussen de GSD-en en de Informatie Beheer Groep is nog niet geautomatiseerd. Mede met het oog op de verificatieverplichting van gemeenten heeft het ministerie van SZW besloten de mogelijkheden te onderzoeken voor het instellen van een Inlichtingenbureau (IB). Dit IB zou de verificatietaak van gemeenten moeten overnemen en de diverse instanties moeten bevragen. De resultaten hiervan zouden weer naar de desbetreffende gemeenten moeten worden gezonden, waarna op gemeentelijk niveau een uitspraak kan worden gedaan over recht op en hoogte van een uitkering. Alvorens een IB kan worden opgericht, zal een aantal vragen moeten worden beantwoord. Dit betreft zowel vragen van juridische en wetstechnische aard als vragen over de kosten voor inrichting en uitvoering van het IB, de verdeelsleutel tussen Rijk en gemeenten en de wijze van exploitatie. In het eerste kwartaal van 1996 wordt een projectstudie ten behoeve van het opstellen van een plan van aanpak uitgevoerd. De verdere ontwikkeling van het gegevensverkeer tussen GSD-en en de Informatie Beheer Groep wordt meegenomen met de ontwikkeling van een Inlichtingenbureau.

8

Hoe staat bet met de gegevensuitwisseling tussen bedrijfsverenigingen en gsd-en?

Tussen gemeenten en bedrijfsverenigingen worden onderling – in veel gevallen ongestructureerd – gegevens op cliënt-niveau uitgewisseld. Dit vindt vooral plaats als de door de cliënt overgelegde gegevens en bewijsstukken hiertoe aanleiding geven. Het eerder genoemde Inlichtingenbureau zal als eerste taak het bevragen van de uitvoeringsinstellingen van de bedrijfsverenigingen krijgen. De uitvoering hiervan zal in 1996 vorm krijgen.

9

Wordt de datum van 1 januari 1996 voor invoering van het sofinummer bij het ABP gehaald?

Ja. In het kader van de uitvoering sociale zekerheid voor overheidspersoneel kan de Stichting uitvoeringsinstelling sociale zekerheid voor overheid en onderwijs (USZO), als rechtsopvolger van het ABP op dit vlak per 1-1-96 gebruik maken van het Sofi-nummer.

10

Zijn kleine gemeenten ook in staat om een eigen handhavingsbeleid te voeren?

Ja, de nieuwe bijstandswet bepaalt dat de gemeenten hun beleid ten aanzien van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik vastleggen in een uitvoeringsbeleidsplan en -verslag. Om zicht te kunnen bieden op de onderwerpen die gemeenten bij hun beleid moeten betrekken is op verschillende manieren informatie verstrekt aan gemeenten. De VNG heeft in mei van 1995 de handreiking «Rechtmatigheid van de uitvoering» uitgebracht waarmee zij aangeeft wat volgens de wettelijke vereisten van gemeenten verwacht wordt.

Het ministerie van SZW heeft op 4 juli 1995 een informatieve circulaire aan de gemeenten gezonden waarin uitgangspunten van M&O-beleid zijn vermeld. Deze circulaire is daarmee tevens een overzicht van M&O-onderwerpen waaraan accountant en rijksconsulent aandacht besteden. De aandacht die aan deze elementen moet worden besteed is voor alle gemeenten gelijk ongeacht de grootte daarvan. De hier behandelde elementen van M&O-beleid zijn voor elke gemeente relevant. Op basis van opgebouwde ervaringen is het waarschijnlijk dat gemeenten het gemeentelijk M&O-beleidsplan geleidelijk aan verder uitbouwen en kiezen voor een uitgebreider plan.

11

Is het voornemen om af te zien van het aanpassen van de beslagvrije voet achterhaald? In dit verband wordt gewezen op de motie van de PvdA en D66 dat de Beslagwet voor 1-1-96 wordt geëvalueerd.

Tijdens de Kamerbehandeling van het Wetsvoorstel schuldsanering natuurlijke personen is gesproken over de hoogte van de beslagvrije voet. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke schuldsanering met een looptijd van maximaal 5 jaar, waarbij de schuldenaar voor het eigen levensonderhoud beschikt over een inkomen van minimaal de beslagvrije voet van 90% van het sociaal minimum. Discussiepunt in de Tweede Kamer was of het wel mogelijk is om gedurende een geruime tijd (drie tot vijf jaar) te leven van dit inkomen. Naar aanleiding van de motie Noorman-Den Uyl/Dittrich heeft de Minister van Justitie toegezegd om voor 1 januari 1996 de beslagwetgeving op dit punt te laten evalueren. Dit onderzoek is in oktober van start gegaan. Dit impliceert een lichte vertraging t.o.v. de oorspronkelijk geplande datum.

12

Wat is de stand van zaken m.b.t. de plannen om de dwanginvordering van de bedrijfsverenigingen, de SVB en gemeenten door de Belastingdienst over te laten nemen?

Het ambtelijk overleg inzake de wenselijkheid en de mogelijkheid om de Belastingdienst in te schakelen bij de dwanginvordering voor de uitvoeringsorganen sociale verzekeringen en de gemeentelijke sociale diensten is nagenoeg afgerond. Een ambtelijk rapport waarin nader op de resultaten van het overleg tussen de ministeries van SZW, Financiën, de uitvoeringsorganen (GAK, Detam, TICA en SVB) en de gemeenten (VNG en DIVOSA) wordt ingegaan is in voorbereiding.

13

Hoeveel particulieren die fiscaal hebben gefraudeerd komen voor de rechter?

De Belastingdienst legt een groot aantal bestuurlijke boeten op. Deze aantallen zijn te vinden in het Jaarverslag van de Belastingdienst. In 1994 zijn in de sfeer van de inkomstenbelasting ongeveer 9 000 boeten opgelegd aan particulieren en circa 7 500 boeten aan ondernemers. Het gaat hierbij om zogenaamde vergrijpboeten, opgelegd aan belastingplichtigen aan wier opzet of grove schuld het is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Niet bekend is hoeveel particulieren de opgelegde boeten hebben aangevochten bij de fiscale rechter. Derhalve is ook niet bekend in hoeveel zaken de fiscale rechter een oordeel heeft geveld over de boete (en daarmee over het laakbaar gedrag van de belastingplichtige). De ernstigste fiscale fraudezaken worden strafrechtelijk vervolgd. De Belastingdienst en het OM zijn in een convenant overeengekomen dat in 1995 in totaal 450 fiscale en douanefraudezaken strafrechtelijk worden vervolgd. Een zelfde afspraak is gemaakt voor 1996. Het gaat hierbij in het algemeen om zaken in de ondernemerssfeer. Bij een fiscale fraudezaak gaat het vaak om meerdere verdachten. In totaal worden dan ook ongeveer 1 000 personen vervolgd wegens belastingfraude.

14

Zijn de uitspraken over fiscale boeten openbaar? Zo ja, hoe is dat dan geregeld?

Uit artikel 11a, derde lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (WARB), volgt dat de mondelinge behandeling voor de fiscale rechter (het gerechtshof) openbaar is, voor zover het de administratieve boete betreft. Uit artikel 17 van de WARB volgt dat het gerechtshof in het openbaar mededeling doet van zijn uitspraak. Overigens is de openbare behandeling en uitspraak inzake fiscale boeten een uitvloeisel van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de daarop gebaseerde jurisprudentie van de Hoge Raad. In deze verdragen staan de rechten van de burger centraal: de burger heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling indien het gaat om rechtsgedingen die strekken tot het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvervolging. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het opleggen van een administratieve boete voor de toepassing van deze verdragen gelijk is te stellen met het instellen van een strafvervolging. Gelet op dit strafkarakter dient volgens de Hoge Raad een uitspraak over een administratieve boete in het openbaar plaats te vinden. Overigens worden de uitspraken in deze zaken net als bij andere strafzaken bij publikatie daarvan in bij voorbeeld jurisprudentietijdschriften, met het oog op de privacy van de betrokkenen, geanonimiseerd weergegeven.

Misbruik Sofi-nummer

15

Kan een indicatie worden gegeven van de omvang van het misbruik met bet Sofi-nummer?

In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat het gebruik van het Sofi-nummer nog steeds toeneemt. Niet alleen de Belastingdienst, doch ook bedrijfsverenigingen, de sociale verzekeringsbank en de gemeentelijke sociale diensten maken gebruik van het Sofi-nummer. Ook in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en bij de toekenning van studiefinanciering en individuele huursubsidie wordt het Sofi-nummer aangewend. Gezien het aantal personen met een Sofi-nummer en het groeiend aantal instanties dat dit nummer in de administratie heeft opgenomen zijn fouten niet uit te sluiten. Fouten kunnen veroorzaakt worden door administratieve fouten bij de registratie. Als dergelijke onjuistheden worden ontdekt vindt vanzelfsprekend correctie plaats.

Daarnaast is ook misbruik niet uit te sluiten. Gelet op de aard en de omvang van het toenemend gebruik zal het om een relatief zeer gering aantal gaan.

In dit verband wordt verwezen naar de brief van de staatssecretaris van Financiën van 24 maart 1995 (TK 17 050, nr 192) , waarin uitgebreid is ingegaan op vormen van misbruik van het Sofi-nummer en de maatregelen die genomen zijn om dit misbruik tegen te gaan. Het is evenwel niet mogelijk om een verantwoorde schatting van het misbruik te geven.

16

Wordt de introductie van een chipcard overwogen ter verificatie van de verblijfsstatus?

Een chipcard kan als mogelijkheid ter verificatie van de verblijfsstatus worden aangemerkt. Er wordt op dit moment nog niet overwogen om deze te introduceren.

17

Mogen vvtv'ers nu wel of niet werken?

Houders van een voorwaardelijke vergunning mogen in de eerste twee verblijfsjaren uitsluitend kortdurend werk verrichten. De werkgever dient daarvoor in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. In het derde verblijfsjaar hebben houders van een vvtv onbeperkt toegang tot de arbeidsmarkt. Er geldt dan geen tewerkstellingsvergunningplicht voor de werkgevers.

18

Gesteld wordt dat tot de realisatie van de koppeling VAS/GBA de GBA gefaseerd zal worden gevuld met Sofi-nummers. Gedurende deze overgangsperiode, waarin de verblijfstitel nog niet in de GBA is opgenomen, is gemeenten verzocht passende maatregelen te treffen ter voorkoming van bet bekendmaken van Sofi-nummers aan illegalen. Wat wordt onder passende maatregelen begrepen?

De verblijfsrechtelijke status van een vreemdeling is geen criterium voor inschrijving in de GBA. Slechts de verwachte verblijfsduur in Nederland speelt een rol bij het al of niet inschrijven in een gemeentelijke basisadministratie. Bijgevolg worden ook illegale vreemdelingen in de GBA opgenomen wanneer zij aan het verblijfscriterium voldoen. In de GBA wordt thans geen melding gemaakt van de verblijfstitel. Na de realisering van de koppeling tussen VAS en GBA zal echter de verblijfsrechtelijke status worden opgenomen in de GBA. Bovendien heeft artikel 111 van de Wet GBA – dat bij realisatie van de koppeling VAS-GBA in werking zal treden – tot gevolg dat op (gewaarmerkte) afschriften uit de GBA het ontbreken van een verblijfstitel zal worden vermeld. Aangezien de koppeling VAS-GBA nog niet was geïmplementeerd ten tijde van de gefaseerde vulling van de GBA met sofinummers, kon bij die vulling geen onderscheid worden gemaakt tussen vreemdelingen met een verblijfstitel en illegale vreemdelingen. Bovendien bleek het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om tijdens deze vullingsoperatie een ander relevant onderscheid te maken. Ook op de zogenoemde persoonslijst van illegalen is dus een sofinummer geplaatst. De regering is van oordeeI dat de verstrekking van sofinummers aan illegale vreemdelingen moet worden voorkomen (zie de brief aan de Tweede kamer over misbruik van het sofinummer). Vanuit dat perspectief heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan gemeenten gevraagd tot de realisatie van de koppeling VAS-GBA de sofinummers, die zijn opgenomen op de persoonslijst van personen die geen EU-onderdaan zijn, niet aan betrokkenen bekend te maken. Dat wil zeggen dat niet-EU-onderdanen kennis kunnen nemen van de gegevens die over hen zijn opgenomen in de GBA, maar dat het sofinummer daarbij niet bekend gemaakt wordt. Voordat dit verzoek tot de gemeenten gericht werd, heeft overleg plaatsgevonden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

De huidige planning van het Koppelingsbureau VAS-GBA is gericht op realisatie van de volledige koppeling per 1 mei 1996. Zoals al aangegeven in bovenbedoelde brief, zullen maatregelen aan de kant van de Belastingdienst na realisatie van de koppeling VAS-GBA voorkomen dat sofinummers in de GBA-gegevensset van vreemdelingen zonder verblijfstitel worden opgenomen. Vanuit de GBA kunnen dan aan illegalen geen sofinummers worden bekend gemaakt.

19

Wanneer zal het systeem van verstrekking van Sofi-nummers sluitend zijn in die zin dat het bezit van een Sofi-nummer betekent dat iemand legaal in Nederland verblijft?

Er is sprake van een sluitend systeem voor de verstrekking van het Sofi-nummer in die zin dat de Belastingdienst sinds november 1991 de kennisgeving met het Sofi-nummer alleen aan vreemdelingen verstrekt die hiertoe gerechtigd zijn volgens de Vreemdelingendienst. Indien de VAS/GBA- koppeling is afgerond, wordt de procedure zelfs eenvoudiger: de Belastingdienst kan dan de verstrekking baseren op de verblijfstitel in de GBA. Gelet evenwel op het feit dat de verblijfstitel van een legaal verblijvende vreemdeling kan wijzigen, waardoor betrokkene illegaal wordt en gelet op het feit dat nog illegaal verblijvende vreemdelingen in het verleden een Sofi-nummer hebben ontvangen kan aan het feit dat iemand in het bezit is van een Sofi-nummer nooit de conclusie worden verbonden dat iemand legaal in Nederland verblijft. Dit is ook niet de bedoeling van het Sofi-nummer. In de brief van 9 oktober 1995 zijn de mogelijkheden opgesomd om de verblijfsstatus van een vreemdeling te verifiëren.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven