17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

nr. 197
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 januari 1996

De vaste commissie voor Justitie1, de algemene commissie voor de Rijksuitgaven2 en de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 en voor Financiën4 hebben op 28 november 1995 overleg gevoerd met minister Sorgdrager van Justitie en met staatssecretaris Vermeend van Financiën over de Voortgangsrapportage fraudebestrijding (kamerstuk 17 050, nr. 194) en misbruik van Sofi-nummers (kamerstuk 17 050, nr. 196).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw B. de Vries (VVD) kwalificeerde de voortgangsrapportage als een vaag algemeen ambtelijk stuk. Gelukkig wordt tegenwoordig bij de totstandkoming van wettengekeken naar de fraudegevoeligheid, wat een aantal jaren geleden nog niet het geval was. Ook internationaal besteedt de regering steeds meer aandacht aan fraude. Voor Turkije en Marokko is een afzonderlijk handhavingsplan opgesteld in het kader van de kinderbijslagfraude. Is dat een tijdelijk of een permanent plan? Is de Sociale verzekeringsbank (SVB) continu bezig met de WAO-herkeuring of is dat een eenmalige actie? In Pakistan is een pilotproject opgezet om fraude met kinderbijslag op te sporen. In welke andere landen wil men een dergelijke controle gaan uitvoeren?

Kan worden aangegeven wanneer naar verwachting de problemen inzake de gegevensuitwisseling tussen de bedrijfsverenigingen en de sociale diensten zullen zijn opgelost? Wat is de bedoeling bij het eventueel door de Belastingdienst overnemen van dwanginvorderingen van de bedrijfsverenigingen en de SVB? Welke vooruitgang is er inmiddels gemaakt bij de bestrijding van de confectiefraude?

Het is een goede zaak dat de accountants sinds kort een Verordening fraudemelding hebben. Verondersteld mag worden dat de Kamer op de hoogte zal worden gehouden van de effecten daarvan. De VVD-fractie is van mening dat ook notarissen een vorm van fraudemelding zouden moeten kennen. De fractie heeft dat ook naar voren gebracht in haar inbreng over de nieuwe notariswetgeving, die kennelijk op het ministerie stokt. Is het kabinet van plan het notariaat in die richting te stimuleren? Uiteraard heeft de notaris geheimhoudingsplicht, maar die mag volgens mevrouw De Vries niet meer gelden als er fraude in het spel is.

Hoe staat het met de «pluk ze»-wetgeving? De ontwerp-wet Confiscatie crimineel vermogen is teruggetrokken, waarschijnlijk vanwege de kritiek vanuit de onderscheiden partijen.

Is aan te geven in hoeveel gevallen sinds de invoering van het Sofi-nummer misbruik van dat nummer is gemaakt? De staatssecretaris van Justitie heeft begin dit jaar gezegd, dat het Sofi-nummer geen enkele informatie biedt over legaliteit of illegaliteit van het verblijf van betrokkene in Nederland. Er komt een koppeling van VAS en GBA. Wanneer komt er een sluitend systeem, waarbij per definitie geldt dat iemand met een Sofi-nummer legaal in Nederland verblijft? Wordt in het kader van aanvullende verificatiemogelijkheden gedacht aan de chipcard? Wanneer komen er concrete voorstellen op dat punt?

De heer Rabbae (GroenLinks) verzocht het kabinet nader in te gaan op het gegeven, dat houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV'ers) die in aanmerking kunnen komen voor een baan, kennelijk geen Sofi-nummer krijgen van de Belastingdienst. Dat zou in strijd zijn met het inburgeringsstreven van het kabinet.

Hoe verhoudt het ook via het Sofi-nummer bestrijden van illegale arbeid zich tot het plan van de staatssecretaris van Justitie om de mogelijkheid te scheppen dat illegalen die zes jaar hebben gewerkt en aan hun verplichtingen hebben voldaan (en ook gebruik hebben gemaakt van enkele rechten), in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning?

Het is navrant dat de illegalen worden uitgesloten van de mogelijkheid om zich via arbeid tegen ziektekosten te verzekeren. In dit kader moet men rekening houden met de mogelijkheid van tbc-explosies.

Hulp aan illegalen met financieel gewin als oogmerk wordt strafbaar gesteld. Vallen de verhuurders daar ook onder? In Nederland moet niet eenzelfde situatie ontstaan als in België, waar huiseigenaren illegalen bij de politie melden. Zoals het oud-CDA-kamerlid de heer Krajenbrink al eerder heeft gezegd, moet worden voorkomen dat Nederland een verklikkersmaatschappij wordt.

Er zijn controlesystemen voor mensen met een kleine beurs, maar zijn die er ook voor kapitaalkrachtigen? Bestaat er een soort aangiftesysteem voor transacties waarbij mensen met een grote beurs zijn betrokken?

De heer Esselink (CDA) sloot zich aan bij de opmerkingen over de vaagheid van de voortgangsrapportage. Hoe denkt de minister van Justitie haar coördinerende rol voor het geheel en tegenover de Kamer waar te maken, als de ministeries afzonderlijk rapporteren?

De heer Esselink had begrepen dat de methode die in Den Haag is gehanteerd in het kader van een grote AKW-fraude, ook in de rest van het land zal worden gehanteerd. Is dat inmiddels het geval?

De opsporingsbevoegdheid van de sociale rechercheurs houdt bij de grens op. Dat is lastig als zij in het buitenland hun werk moeten doen. Wat is de visie van de minister hierop?

Wat is precies de oorzaak van de achterstand die in de vier grote gemeenten bestaat bij de verwerking van gegevens en het reageren op signalen die erop duiden dat dingen moeten worden onderzocht? Het zou ernstig zijn als die oorzaak was gelegen in de systematiek. Immers, die systematiek wordt ook elders gehanteerd.

In dezelfde vier grote gemeenten zijn regionale interdisciplinaire fraudeteams van start gegaan. Eind 1995 zou worden bekeken hoe dit systeem werkt en of dit ook elders toepasbaar is. Is het systeem al bekeken en, zo ja, wordt het ook elders ingezet?

Het openbaar ministerie merkt met ingang van 1996 fraude niet langer als prioriteit aan, omdat de daarop gerichte extra inzet dan in de normale bedrijfsvoering zou zijn geïntegreerd. Zou de ook door de Kamer gewenste extra aandacht voor het onderwerp fraude dan niet verwateren?

Gegeven de problemen die er kennelijk zijn om vast te stellen of een (potentiële) werknemer legaal of illegaal in Nederland verblijft, is bij de CDA-fractie de vraag gerezen of in dit kader niet moeten gedacht over een verdergaande inzet van de identificatieplicht. Is hierover al eens gesproken op de ministeries? Hoe denkt de minister hierover? Is er een globale indicatie te geven van het aantal onterecht verstrekte Sofi-nummers? Indien het om een groot aantal gaat, zou dit gegeven specifieke aandacht vergen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) stelde vast dat er in deze rapportage al van een aantal zaken geen melding is gemaakt, ervan uitgaande dat over de daaromtrent in gang gezette activiteiten via de reguliere rapportages van de verantwoordelijke ministeries zal worden gerapporteerd. Impliciet betekent dit het afbouwen van het ISMO-project. Blijkbaar is alleen maatgevend het wet- en regelgevingstraject van dit alle ministeries bestrijkende traject. Er wordt kennelijk van uitgegaan dat na implementatie van de maatregelen het project is afgerond en dat daarmee fraude in dit traject voldoende is bestreden.

In de ogen van mevrouw Noorman was dit een misvatting en moet het eigenlijke werk nog gebeuren. Niet de regels, maar de output van en de verantwoording over het gevoerde beleid zijn maatgevend bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een geslaagd traject van fraudebestrijding. Die gegevens dienen te worden getoetst om te bepalen of het doel in voldoende mate is gerealiseerd.

In Nederland is men goed in het maken van regels, maar de implementatie ervan blijkt vaak wat lastiger, aan de uitvoering wil nog wel eens wat schorten, evalueren gaat wat minder goed en als het fout gaat, worden er onmiddellijk nieuwe regels gemaakt. Verbetering van de uitvoering is vaak te moeilijk. Men zal evenwel de komende jaren moeten leren dat er met het maken van regels en wetten alleen op papier iets is vastgelegd en dat er pas echt sprake is van vormgeving van beleid bij de feitelijke uitvoering, de controle daarop en de waardering van de uitkomsten. Helaas ontbreekt die opvatting in de rapportage.

Immers, om te weten of het goed gaat, moet men het antwoord weten op vele vragen, waaronder de volgende. Is er na wijziging van de regels sprake van minder fraude? Werken de uitvoeringsorganen adequaat? Is preventie van misbruik voldoende? Is het vervolgingsbeleid adequaat? Hoe zit het met de repressie, het strafsysteem en de afstemming daarvan ten opzichte van de verschillende belastingen, de sociale zekerheid en subsidies? Wat zijn de kosten van fraudebestrijding en wat is het rendement? Welke afweging heeft daarbij plaatsgevonden? Hoe groot is de recidive bij de verschillende vormen van fraude? In welke mate is er sprake van vormen van georganiseerde fraude op verschillende terreinen? Wat voor specifiek beleid wordt daarop gericht? Wat is de kwaliteit van de verschillende gebruikte vormen van regelgeving?

Handhaving is soms meer gebaat bij deregulering dan bij het krampachtig in fraudegevoelige regels snoeren van voorschriften. De oude Algemene bijstandswet bijvoorbeeld is in tien jaar 53 keer gewijzigd om de regels te verscherpen en fraude in voldoende mate te kunnen bestrijden. Vandaar dat de wet is vervangen. Uit zulke ervaringen moet lering worden getrokken, maar dat gebeurt niet in de rapportage.

Geïntegreerde aanpak van de fraudebestrijding is van belang omdat daarbij het draagvlak voor veel wet- en regelgeving in het geding is. Daarom zou mevrouw Noorman graag een of twee keer per jaar een van de in haar vragen zojuist genoemde thema's uitgewerkt en onderbouwd voorgelegd krijgen, zodat de Kamer geïntegreerd zicht krijgt op de verschillende methodes van fraudebestrijding en de uitkomsten ervan, op het rendement van regels en de effectiviteit van wetgeving.

Inhakend op de bij interruptie gemaakte opmerking dat er recentelijk een evaluatie in die geest is uitgebracht over de fiscale regelgeving, wees mevrouw Noorman erop dat er een groot verschil is tussen de instrumenten ter vervolging van belastingfraude en die ter vervolging van fraude op het terrein van de sociale zekerheid. Hierover is de voorgaande week uitvoerig gediscussieerd naar aanleiding van het wetsvoorstel boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (23 909). In die discussie is vastgesteld dat het moment gekomen is om de daarin gegeven aanzet verder uit te werken. Naar verwachting zullen er in 1995 10 000 strafzaken over bijstandsfraude zijn, 2000 over sociale-zekerheidsfraude en 450 over belastingfraude. De minister van Justitie heeft op schriftelijke vragen van mevrouw Noorman in september 1994 gesteld dat er een verschil in vervolgings- en aangiftebeleid is. Bij sociale-zekerheidsfraude volgen bij f 6000 een proces-verbaal en aangifte en wordt bij f 12 000 en meer altijd overgegaan tot vervolging. Formeel geldt het laatste ook bij belastingfraude, maar door het puntenstelsel wordt er nooit vervolgd bij een fraude van minder dan f 25 000 (soms f 50 000). De minister wees er in haar antwoorden op dat na de aanvaarding van wetsontwerp 23 909 gemeenten een boete zullen kunnen opleggen, waardoor in het sociale-zekerheidsstelsel een uitgebreider regime van maatregelen mogelijk wordt. Volgens de minister, die beaamde dat het inschakelen van de strafrechter een zwaarder instrument is dan het geven van een administratieve boete, zouden dan de sanctiestelsels in voldoende mate zijn geharmoniseerd. Op welk moment en welke wijze gaat de minister invulling geven aan de in september 1994 gewekte verwachtingen en daarmee een onbillijkheid rechttrekken?

Mevrouw Noorman wees er vervolgens op dat de minister in het genoemde antwoord ook heeft gesteld dat de behandeling van belastingfraude niet openbaar is. Dat geldt wel voor de zitting, maar niet voor de uitspraak. De openbaarheid van de uitspraak stelt in de praktijk niet veel voor, omdat veelal op de rol geen naam of initiaal wordt vermeld. Er is geen regeling voor de openbaarheid. Er is dus formeel sprake van openbaarheid van boetes voor belastingdelicten, maar de facto niet. Behoort de uitspraak, inclusief de naam van betrokkene, niet openbaar te zijn? Zo ja, hoe wordt de uitspraak dan openbaar gemaakt? Hoe en voor wie is die uitspraak toegankelijk?

Mevrouw Noorman sloot zich aan bij de vraag over de interdisciplinaire fraudeteams in de grote steden. Waar en wanneer wordt uitvoering gegeven aan de oorspronkelijk voorziene samenwerking van verschillende uitvoeringsorganisaties en de politie binnen een regio in het kader van de fraudebestrijding? Aan welke regio's wordt vooralsnog gedacht?

In een voortgangsrapportage als deze bestaat het risico dat bij het nalopen van de gemaakte lijst de scherpte verslapt waarmee men let op het mogelijk voorkomen van fraude in nieuwe of andere situaties. Het zou handig zijn om de fraudegevoeligheid van sommige regelingen te signaleren. In de sfeer van de sociale zekerheid krijgen gemeenten nieuwe taken, bijvoorbeeld in het kader van de nieuwe Bijstandswet. Zijn kleinere gemeenten in voldoende mate in staat om zelf een goed handhavingsbeleid op dat stuk te voeren? Is het waar dat de gemeenten in 6% van de fraudegevallen in de sfeer van de sociale zekerheid sancties opleggen en dat de bedrijfsverenigingen dat bij slechts 0,2% van de uitkeringsgerechtigden doen? Zo ja, wat is daarvan dan de oorzaak en op welke wijze kan dat veranderen? Is de minister in gesprek met de uitvoeringsorganen over de mate waarin bedrijfsverenigingen en de Sociale verzekeringsbank actief zijn bij de fraudebestrijding?

Het oorspronkelijk actiepunt 7 gaat over de normering van de opsporingsfunctie bij bedrijfsverenigingen en SVB. Voor 1996 wordt een dichtheid van het aantal opsporingsambtenaren op het aantal uitkeringsgerechtigden voorgesteld van 1:15 000. Is die dichtheid voldoende in relatie tot de 1:700 in het kader van de Bijstandswet? Is dat grote verschil een gevolg van de veronderstelling dat sociale verzekeringen minder fraudegevoelig zijn dan de bijstand? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan met de mogelijkheid dat samenlevingsfraude bij de bijstand en de AOW in gelijke mate zouden kunnen voorkomen en met het gegeven dat zwart (of wit) werken wel eens even vaak zou kunnen voorkomen bij mensen in de bijstand als bij mensen met een WW- of zelfs een WAO-uitkering?

Ook mevrouw Noorman was er niet gerust op dat fraudebestrijding volledig is geïntegreerd in de normale bedrijfsvoering van het OM en dus niet meer als prioriteit behoeft te worden aangemerkt. Onder punt 26 van de voortgangsrapportage staat dat er in de arrondissementen niet meer dan incidentele contacten zijn of incidenteel overleg ad hoc wordt gevoerd. Zij kon zich niet voorstellen dat dit de normale bedrijfsvoering zou moeten zijn. Moet fraudebestrijding niet nog enige tijd als prioriteit worden aangemerkt?

De toenmalige minister van Onderwijs heeft in de zomer van 1994 gezegd dat op dat moment de geautomatiseerde gegevensuitwisseling tussen GSD's en de Informatiebeheergroep in werking was. Uit de rapportage is evenwel af te leiden dat die geautomatiseerde uitwisseling nog steeds niet werkt. Is dat waar? Zo nee, werkt deze dan conform de bedoeling?

Bestaat nog steeds het voornemen om een algemene maatregel van bestuur te maken inzake het administratieve boetesysteem voor de gemeenten? Zo ja, kan dit via een voorhangprocedure aan de Kamer worden voorgelegd?

Kan meer inzicht worden gegeven in het overleg van het OM met andere uitvoeringsorganen inzake fraudebestrijding? Met de introductie van sociale rechercheurs voor de bijstand en de sociale verzekeringen is de betrokkenheid van de politie bij de opsporing van sociale-zekerheidsfraude beperkt. In welke mate blijft de inzet van de politie in dit verband overeind? Waaruit blijkt dit?

Onder punt 28 wordt het voornemen vermeld om af te zien van het aanpassen van de beslagvrije voet. Bij de behandeling van de ontwerp-Faillissementswet is bij motie van de PvdA en D66 afgesproken dat voor 1 januari 1996 de Beslagwet zou worden geëvalueerd in het licht van het oorspronkelijke voornemen om de beslagvrije voet te verhogen. Kan het meetellen van het vakantiegeld bij de draagkrachtberekening bij beslag worden gezien als een strafmaatregel?

Mevrouw Noorman wilde graag weten welke voortgang er is geboekt met betrekking tot de confectiefraude. Is het gelukt om een «schone kleren»-merk te introduceren? Het verdoezelen van de herkomst van met kinderarbeid gemaakte kleding en tapijten is haars inziens ook een ernstige vorm van te bestrijden fraude.

Mevrouw Noorman kondigde in verband met de tijd aan, na afloop van dit overleg nog enkele vragen schriftelijk te zullen overleggen.

De heer Van Walsem (D66) achtte de zorg voor een draagvlak voor de bestrijding van misbruik en fraude essentieel. Daartoe moet ten minste worden gezorgd voor gelijkberechtiging en moeten de verschillen in behandeling tussen mensen die frauderen met sociale verzekeringen en mensen die frauderen met de belastingen worden weggenomen.

Bij wet en regelgeving geldt ook dat eenvoud je ware is. Houd het begrijpelijk, hoe moeilijk dat kennelijk ook vaak is. Als het niet controleerbaar is, begin er dan niet aan. Uitvoerbaarheid moet het eerste criterium zijn, aldus de heer Van Walsem.

Het doet de D66-fractie deugd dat het bedrijfsplan van de Belastingdienst succesvol is. Verdient het in dit kader wellicht aanbeveling de Belastingdienst uit te breiden?

Gesteld wordt, dat er een cultuurverandering nodig is om succesvol te kunnen optreden tegen fraude in de sociale zekerheid. Het is verheugend dat die verandering nu kennelijk plaatsvindt.

De heer Van Walsem stemde in met het door de SVB inzetten van lokale medewerkers ter bestrijding van internationale fraude. Hoe denkt het kabinet over de stelling, dat gemeenten incentives dienen te krijgen voor het opsporen van fraude en sancties voor het ten onrechte verstrekken van uitkeringen? In het kader van gegevensuitwisseling pleitte hij voor uniforme verwerking van de gegevens ter voorkoming van tijd- en energieverlies.

De heer Van Walsem veronderstelde dat bij het OM de prioriteit voor de administratiefrechtelijke en strafrechtelijke handhaving structureel is geworden en derhalve niet meer afzonderlijk behoeft te worden vermeld. Het is prima dat er geen executoriale titel in de sociale zekerheid meer nodig is voor terug- en invordering en executie.

In de praktijk zal waarschijnlijk de onuitvoerbaarheid blijken van permanente controle van een werkgever ten aanzien van een voor hem werkende vreemdeling met een tijdelijke verblijfsvergunning. Dat is dus geen realistische regeling. De overige ontwikkelingen die inzake het Sofi-nummer worden ingezet, beschouwt de D66-fractie als positief. Het is een goede zaak dat per 1 januari a.s. de verblijfstitel van vreemdelingen moeten zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De Koppelingswet is te rechtvaardigen, maar laat uiteraard onverlet de plicht noodhulp te verlenen. De koppeling van de GBA aan het gegevensbestand van de Vreemdelingendienst waarborgt dat illegalen zich niet kunnen inschrijven bij de GBA. Dat er wel eens sprake kan zijn van vervalsingen, lijkt geen reden om niet door te gaan met deze regelgeving. Terecht zal de Belastingdienst geen Sofi-nummers verstrekken aan personen zonder verblijfstitel. Het is een goede zaak dat werkgevers verplicht zijn werknemers bij indiensttreding om een identiteitsbewijs te vragen. Graag zou de fractie nog zien dat ook de gegevens van de Arbeidsvoorziening werden betrokken bij de verificatie.

Zal op 1 januari 1996 inderdaad de gewenste verhouding tussen het aantal opsporingsambtenaren van de bedrijfsverenigingen en het aantal uitkeringsgerechtigden worden bereikt? Het aanscherpen van het WW-sanctiebeleid lijkt de D66-fractie naast het creëren van werk van essentieel belang.

De heer Hendriks sloot zich in hoofdlijnen aan bij de woorden van de voorgaande sprekers. Hij vond de gesignaleerde werkgeversfraude nogal cru. Deze dient uiteraard te worden bestreden en voor de toekomst te worden voorkomen.

Waar de overheid in meer dan twaalf jaar ruim 34 mld. aan premies niet heeft afgedragen aan het ABP en dit achteraf door het parlement is gesanctioneerd, kon de heer Hendriks begrip opbrengen voor burgers die bijvoorbeeld de Belastingdienst niet optimaal informeren. Immers, de overheid vervult een voorbeeldfunctie. Is dit kabinet bereid die voorbeeldfunctie weer naar behoren te vervullen in het kader van de veranderende normen in de samenleving? Anders zullen er ongetwijfeld steeds meer fraudegevallen komen.

Verwijzend naar de elektronische snelweg, vroeg de heer Hendriks of het Sofi-nummer niet verouderd is en moet worden geactualiseerd. Is het mogelijk op korte termijn tot actualisering over te gaan en het nummer beter toe te snijden op de doelstelling? Vaak wordt mensen op oneigenlijke titel gevraagd hun Sofi-nummer op te geven. Daar moet een einde aan worden gemaakt.

Antwoord van de regering

De minister memoreerde dat enkele jaren geleden is afgesproken om een extra impuls te geven aan de bestrijding van fraude in de sfeer van de sociale zekerheid en de belastingen. Daarvoor is extra geld uitgetrokken. Men dient zich er inderdaad van bewust te zijn dat fraudebestrijding begint bij goede regelgeving. Er moeten ook regels worden gemaakt om fraude te bestrijden, maar in wezen moeten er regelingen worden gemaakt die fraudebestendig zijn. Dat is wat ingewikkeld, omdat een aantal regelingen het produkt is van (politieke) compromissen of van het zoeken naar maatwerk voor bepaalde situaties. Hoe gedifferentieerder een regeling is, hoe fraudegevoeliger. Er dient derhalve een evenwicht te worden bereikt tussen het doel van de regeling en de ongewenste neveneffecten. Tegenwoordig wordt op de ministeries bij het ontwerpen van regelgeving op alle gebieden de fraudegevoeligheid goed in het oog gehouden. In de sfeer van de sociale zekerheid wordt steeds meer gestreefd naar transparantere en minder fraudegevoelige regelingen.

Vervolgens zijn preventie en controle van belang. Immers, hoe langer iemand fraudeert, hoe moeilijker het voor hem/haar wordt om het gefraudeerde bedrag terug te betalen. De minister noemde als voorbeeld iemand met een bijstandsuitkering die voor f 25 000 heeft gefraudeerd en voor wie een terugbetaling van f 100 per maand al veel is. Het gemiddelde schadebedrag is teruggelopen sinds in 1992 deze vorm van fraudebestrijding is ingevoerd. Iedere rapportage zal vragen oproepen over dingen die er niet in staan, maar deze rapportage is bijzonder gedetailleerd en overzichtelijk en geeft op een aantal concrete punten informatie. Op basis van de cijfers kan men tendensen vaststellen.

Op preventie en controle volgt repressie, dat wil zeggen strafrechtelijk of administratiefrechtelijk ingrijpen. Er zijn destijds richtlijnen gemaakt voor het ingrijpen in en afhandelen van sociale-zekerheidsfraude, met name bijstandsfraude, en belastingfraude en werkgeversfraude (premiefraude). Deze richtlijnen worden binnenkort geëvalueerd. Voor de sociale-zekerheidsfraude geldt dat zaken van minder dan f 6000 in ieder geval administratief worden afgedaan. Het gefraudeerde bedrag moet worden terugbetaald. Wanneer er nog sprake is van een uitkeringsrelatie, kan de gemeente bij wijze van sanctie bovendien op de uitkering korten. Kan dat niet, dan moet de zaak ongeacht het fraudebedrag aan het openbaar ministerie worden overgedragen. Dit gat zal worden gedicht via wetsvoorstel 23 909. Voor de fraudes tussen de f 6000 en f 12 000 wordt per geval bekeken hoe er moet worden gehandeld. Bij fraudes van meer dan f 12 000 wordt zonder meer strafvervolging ingesteld. De minister beaamde de bij interruptie gemaakte opmerking, dat een laag inkomen soms een verklaring, maar nooit een excuus kan zijn voor fraude.

Bij de richtlijnen voor belastingfraude is de grens voor particulieren eveneens bij f 12 000 gelegd en die voor bedrijven bij f 25 000. Voor bedrijven is dat ook de enig zinvolle aanpak. Particulieren en bedrijven moeten het gefraudeerde bedrag terugbetalen en krijgen een boete. De rechter bepaalt de boete afhankelijk van de individuele situatie.

Bij interruptie werd opgemerkt dat er op dit moment een groot verschil is tussen het opleggen van een boete aan een iemand met bijstandsinkomen en een verhoudingsgewijs even hoge boete aan iemand met een inkomen van bijvoorbeeld twee ton, omdat de boete in het eerste geval heel sterk in het leven van de betrokkene ingrijpt en bovendien de mensen die vanwege sociale-zekerheidsfraudes bij de strafrechter terechtkomen met naam en toenaam worden vermeld en de particulieren die voor de belastingrechter komen niet. De minister beaamde dit en zei dat het daarom onredelijk is om het grensbedrag voor fraude in de sociale zekerheid hoog op te trekken. Fraudeurs krijgen dan een heel zware boete. In de belastingsfeer is de boete maximaal 100%. Elke strafzitting is openbaar zowel als het gaat om een strafrechtelijk belastingdelict als om een sociale-zekerheidsdelict. In het geval van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag is er sprake van een andere rechtsgang dan in het geval van een fiscaal delict. Het puntensysteem wordt gehanteerd teneinde de «zwaarste» zaken te selecteren voor strafrechtelijke vervolging. Een particuliere belastingfraudeur wordt net zo behandeld als een sociale-zekerheidsfraudeur.

Bij de evaluatie van de richtlijnen zullen gegevens worden verschaft over het aantal malen dat de afgelopen jaren een particulier voor een belastingfraude van tussen de f 12 000 en f 25 000 voor de strafrechter is gekomen. Als dat niet is gebeurd, zou dat een gevolg zijn van een niet-opsporen.

Een criminal charge in de geest van het Europese Verdrag is een strafrechtelijke beschuldiging. In de Europese regelgeving is bepaald dat een criminal charge én een administratieve boete niet tegelijk zijn toegestaan. Naar aanleiding van de bij interruptie geponeerde stelling dat een belastingboete voldoet aan alle criteria waaraan in het kader van Europese regelgeving een criminal charge moet voldoen, wees de minister erop dat een fiscaal opgelegde boete niet kan worden vervangen door gevangenisstraf. Een boete, geheel opgelegd in de sfeer van de Belastingdienst, wordt niet openbaar gemaakt.

Het is inderdaad de bedoeling dat de ministeries ieder voor zich gaan rapporteren. De coördinerende rol van Justitie is terug te vinden in de stimulerende rol van het ministerie. Er is een stuurgroep Fraudebestrijding, waarvan Justitie de voorzitter levert. Die stuurgroep coördineert alles. Een aantal maatregelen valt ook onder andere instanties of overheden. In de verschillende arrondissementen zijn op initiatief van Justitie handhavingsnetwerken gemaakt, waarbij verschillende uitkeringsinstanties en Justitie met elkaar overleggen hoe maatregelen het best op elkaar kunnen aansluiten. Het heeft even geduurd voordat was bereikt dat men meer en meer met elkaar ging samenwerken. De ideale situatie is nog niet in alle arrondissementen bereikt. Daar waar de initiërende rol van Justitie onvoldoende is, zal moeten worden getracht dit overleg op een andere manier gestalte te geven, omdat Justitie niets kan afdwingen. Die initiërende rol wordt uiteraard voortgezet.

Een prioriteit is een onderwerp waaraan extra aandacht wordt geschonken, waarvoor extra middelen beschikbaar zijn en waarbij in dit geval een bepaalde handhavingsnorm moet worden bereikt. De norm is nu bereikt. In de normale bedrijfsvoering van Justitie wordt dus een bepaald aantal zaken afgewerkt. Wat het OM betreft, wordt het afgesproken aantal belastingzaken en sociale-zekerheidszaken ruimschoots gehaald. Het OM doet zijn werk in de netwerken. De noodzakelijke versteviging van een paar arrondissementen heeft de aandacht van de betreffende hoofdofficier en het college van procureurs-generaal. Gezien dit alles, kan niet meer worden gesproken van een (OM) prioriteit, wat niet wil zeggen dat de aandacht voor deze kwestie minder is geworden. Daarnaar gevraagd deelde de minister mee dat het OM jaarlijks met de Belastingdienst een afspraak maakt over het aantal te behandelen zaken (450). Met de sociale diensten is afgesproken dat de zaken die door deze diensten worden aangeleverd, worden afgehandeld. Het gaat er het OM natuurlijk niet alleen om die zaken voorgelegd te krijgen. Het gaat erom dat er een andere manier van denken over fraudebestrijding ontstaat en dat er meer preventief wordt gewerkt. Er gaat veel energie zitten in het stimuleren van preventie-activiteiten.

De richtlijnen en de samenwerkingsverbanden worden geëvalueerd, evenals een project in het oosten van het land, waarbij de overlegsituatie op een bepaalde manier is gestimuleerd, en de experimenten in Leeuwarden, Dordrecht en Den Bosch met een andere vorm van overleg. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Dat geldt ook voor de regionale interdisciplinaire fraudeteams (RIF's). Deze zijn in beginsel preventief van karakter en zijn in het algemeen op initiatief van een wethouder in het leven geroepen. In die teams zitten vele instanties, waaronder politie en OM, met elkaar rond de tafel om te bepalen welke zaken in de sfeer van georganiseerde fraude moeten worden gecontroleerd. Voorbeelden zijn het taxiproject en het marktproject. Ook de RIF's zullen worden geëvalueerd. In andere delen van het land bestaat er belangstelling voor. Nagegaan wordt waar de middelen voor uitbreiding van het aantal RIF's zouden moeten worden gevonden. Het ministerie van SZW schijnt er al plannen voor te hebben.

Bij het debat over de confectiefraude is destijds vooral gesproken over uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid. Binnenkort zal de minister van SZW daarover een wetsvoorstel aan de ministerraad voorleggen. In Amsterdam en Rotterdam is sprake van een steady state.

De accountants hebben zelf, na enige aandrang vanuit het ministerie, een fraudemeldingssysteem opgezet. Tot nu toe zijn er nog geen fraudes aangemeld bij het meldpunt. Met de notarissen wordt over dit punt gesproken. Het is vanwege hun geheimhoudingsplicht moeilijk om deze beroepsgroepen een regeling in dezen op te leggen. De minister gaf de voorkeur aan een door de beroepsgroepen zelf opgezet systeem, waarbij men zich verplicht dit soort fraudes te melden. Zij zou er geen bezwaar tegen hebben als de Kamer, zoals bij interruptie werd gesuggereerd, duidelijk maakte met een regeling te zullen komen, als de notarissen dat niet snel zelf doen.

In begroting van de ministeries van Justitie en Financiën is aangegeven wat de financiële opbrengsten zijn geweest van de «pluk ze»-wetgeving. Een andere «opbrengst» is dat mensen hun onverdiende vermogen wordt afgenomen. Op zich is dat belangrijker dan de financiële opbrengst van de actie, al ontstaat er natuurlijk een gat in 's ministers begroting als de voor Justitie geraamde opbrengst niet wordt gehaald. Het gaat goed met de uitvoering van deze wetgeving. Gepoogd wordt te bereiken, dat iedere officier van justitie bij strafzaken steeds denkt aan de mogelijkheid van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter stimulering van het gebruik van deze wetgeving is gesteld, dat wordt gestreefd naar tien zaken per officier van justitie. Op die wijze wordt getracht ook de politie te stimuleren om de bureaus financiële onderzoeken in te schakelen.

Uiteraard houdt de bevoegdheid van Nederlandse opsporingsambtenaren op bij de Nederlandse grens. Bij opsporing van fraudes in andere landen is men afhankelijk van de medewerking van de politie aldaar op grond van samenwerkingsovereenkomsten of formele rechtshulpmogelijkheden.

De minister zei tot slot dat niet beantwoorde vragen schriftelijk zullen worden beantwoord.

De staatssecretaris merkte op dat het ministerie van Financiën de Kamer ieder jaar een uitvoerig beheersverslag inzake de belastingen toestuurt, waarin wordt aangegeven wat de prioriteiten zijn geweest, wat het fraudebeleid inhoudt en welke resultaten zijn geboekt. Uit die verslagen blijkt dat er de laatste jaren op een aantal terreinen voortgang is geboekt.

De bedrijfsverenigingen hebben na overleg verklaard geen behoefte te hebben aan overneming van de dwanginvordering door de Belastingdienst. Er is overigens wel eens op basis van vrijwilligheid sprake van dwanginvordering via de fiscus.

De staatssecretaris verwees naar zijn uitvoerige brief van 9 oktober jl. aan de Kamer over het Sofi-nummerbeleid van het kabinet en over de gang van zaken met het Sofi-nummer in het verleden. De brief was ondertekend door de staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken, Justitie en Financiën. In de brief staat dat de Belastingdienst na de realisatie van de VAS-GBA-koppeling geen Sofi-nummers van personen zonder verblijfstitel aan de GBA zal verstrekken. Fraude kan nooit helemaal uitgesloten worden, maar met die koppeling per 1 januari 1996 wordt wel een optimale waarborg tegen fraude gecreëerd. Desgevraagd zei de staatssecretaris dat hij geen zicht had op het aantal voor 1991 aan illegalen verstrekte Sofi-nummers. Die zal men alleen via controle aan het licht kunnen krijgen.

Naar aanleiding van enkele interrupties, die betrekking hadden op het werkterrein van de staatssecretaris van Justitie, merkte de minister op dat wie geen verblijfstitel in Nederland heeft, niet in Nederland kan werken. Zolang men procedeert, wordt men ergens opgevangen en onderhouden door de staat. Een werkgever moet ingevolge de Wet op de identificatieplicht de identiteit controleren van een werknemer. Op het identiteitsbewijs staat de verblijfstitel. Desgevraagd stelde zij dat een VVTV'er een Sofi-nummer krijgt, omdat hij legaal in Nederland is.

Zijn antwoord vervolgend, zei de staatssecretaris naar aanleiding van de vraag of de Belastingdienst niet moet worden uitgebreid gezien het succes van het bedrijfsplan, dat het niet uitsluitend gaat om meer personeel, maar ook en vooral om het ontwikkelen van efficiëntere methoden voor de fraude-aanpak. Derhalve is de laatste jaren in toenemende mate gekozen voor een gerichte aanpak en het maken van risico-analyses.

In de fiscale wetsvoorstellen is uitvoerig aandacht besteed aan de vraag wat een boete is en in hoeverre het Europese Verdrag in dezen een rol speelt. Het boetebeleid is vastgelegd volgens de spelregels van de wetgeving, die mede door de Tweede Kamer tot stand is gebracht. Dat de fiscus een administratieve boete oplegt, wil niet per definitie zeggen dat het gaat om een strafbaar feit. Een boete wegens te laat betalen bijvoorbeeld is een fiscaal administratieve boete die meetelt in het totale aantal fiscaal administratieve boetes. Als iemand een boete krijgt opgelegd wegens belastingfraude, blijft dat anoniem en is de zaak afgedaan na het betalen van de boete. Maakt betrokkene bezwaar, dan komt hij ten slotte voor de belastingrechter en niet voor de strafrechter.

Desgevraagd zegde de minister toe schriftelijk te zullen rapporteren over de kwestie van de openbaarheid van de behandeling van de zaken voor de belastingrechter, voor zover het de fiscale boeten betreft.

Nadere gedachtenwisseling

Mevrouw B. de Vries (VVD) wees erop dat ook bij belastingfraude tot f 12 000 het gehele gefraudeerde bedrag terugbetaald moet worden. Haars inziens is het ook juist dat in de sociale-zekerheidssfeer bij fraude wordt terugbetaald. Duidelijkheid over de gang van zaken is inderdaad gewenst, omdat ten onrechte wel de indruk bestaat dat wie in de fiscale sfeer fraudeert er gemakkelijk af komt.

Mevrouw De Vries was het eens met het in de normale bedrijfsvoering verwerken van de prioriteit fraudebestrijding en met het onder druk zetten van de notarissen.

De heer Rabbae (GroenLinks) vroeg of het waar is dat de minister elders heeft verklaard dat mensen die frauderen met verzekeringen van verzekeringen uitgesloten zouden moeten kunnen worden.

De heer Biesheuvel (CDA) merkte op dat een door de politiek overeengekomen compromis geen excuus mag zijn voor minder goede fraudebestrijding. Het is waar dat in de praktijk het effect van een wet op het gedrag van de burger wel eens anders uitpakt dan verwacht.

De heer Biesheuvel ging ervan uit dat de minister van Justitie een, zij het beperktere, coördinerende rol in dezen zal behouden.

Uit de woorden van de minister had de heer Biesheuvel afgeleid dat, nu de norm in het kader van de prioriteit fraudebestrijding is bereikt, de fraudebestrijding met dezelfde voortvarendheid wordt voortgezet.

De CDA-fractie wacht met veel belangstelling de aanpassing van de Wet ketenaansprakelijkheid af.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) memoreerde dat de staatssecretaris van SZW een inventarisatie heeft toegezegd over de vervolging en strafmaat bij sociale-zekerheidsfraude en belastingfraude. Gegeven haar streven naar gelijkschakeling tussen beide fraudevormen, was zij ervoor geporteerd om het debat over deze kwestie te vervolgen, nadat de Kamer dit antwoord en het antwoord op de heden gestelde en nog niet beantwoorde vragen heeft ontvangen.

De staatssecretaris zou het bezwaarlijk vinden, als het goedwerkende fiscale systeem zou worden gefrustreerd door het hanteren van een lagere grens. Bovendien zou het OM worden opgezadeld met een te groot aantal zaken.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) zei tijdens het debat over het boetewetsontwerp (23 909) verschillende varianten te hebben genoemd, waaronder het optrekken van de grens voor de sociale zekerheid tot f 12 000, omdat er via dat wetsontwerp meer instrumenten voor administratiefrechtelijke afhandeling komen. Een andere variant was de openbaarmaking van vonnissen van de belastingrechter. Zij had de door haar ingediende motie aangehouden tot er vanwege het kabinet verdere helderheid zal zijn verschaft.

De heer Van Walsem (D66) bleef erbij dat het waardevol kan zijn om meer mensen in dienst te nemen als er daardoor meer fraude wordt opgespoord en er derhalve veel meer geld wordt geïnd.

Hij benadrukte nog enkele van zijn niet beantwoorde vragen.

De heer Hendriks stelde vast dat zijn vragen niet zijn beantwoord. Onder de voorwaarde dat er geen andere intenties ten aanzien van het Sofi-nummer komen, ging hij akkoord met de motivatie inzake het Sofi-nummer die in bijlage 1 is vermeld.

Herhalend dat de overheid niet zelf het slechte voorbeeld mag geven, stemde hij ook in met de voorgestelde voortzetting van de fraudebestrijding.

De minister zei dat het vanzelf spreekt dat in de sociale-zekerheidssfeer gefraudeerde gelden moeten worden terugbetaald. Het terugbetalen kan evenwel zo zwaar zijn voor betrokkene, dat het opleggen van een boete haast geen zin meer heeft. Om die reden moeten de fraudebedragen niet te hoog oplopen. Vandaar dat de grens inzake de sociale-zekerheidsfraude niet zo hoog is gesteld. Wanneer goed preventief wordt opgetreden, goed wordt gecontroleerd en tijdig wordt ingegrepen als fraude wordt geconstateerd, behoeven de bedragen ook niet zo hoog op te lopen. Zij ontkende dat zij, zoals bij interruptie werd gesteld, impliciet betoogde dat wie weinig geld heeft eerder voor fraude naar de rechter en misschien de gevangenis gaat, dan iemand die veel geld heeft en gemakkelijker een boete kan betalen. De grenzen worden zoveel mogelijk gelijkgetrokken op een zodanige wijze dat iedereen die wegens fraude wordt gepakt, dat voelt. Juist bij fraude in de sociale-zekerheidssfeer wordt daarom gedacht aan alternatieve sancties, zoals het verrichten van werk en het volgen van budgetteringscursussen. Het fiscale systeem is overigens vrij rigoureus. Daarin wordt vaak hardvochtiger gestraft dan door de rechter. Alle genoemde noties zullen in de zoëven toegezegde rapportage uiteengezet worden.

De minister wilde met de nadere discussie over de gewenste hoogte van de grens wachten totdat de evaluatie van de richtlijnen is uitgevoerd. Het evaluatierapport zal waarschijnlijk in maart 1996 verschijnen.

Zij herhaalde dat de wetgeving door omstandigheden, bijvoorbeeld amendering, wel eens niet zo precies is als uit het oogpunt van het voorkomen van fraude gewenst wordt geacht. Het is waar dat de reactie van burgers op de wetgeving wel eens anders is dan voorzien. Dan zal de wetgeving moeten worden gewijzigd.

Naar aanleiding van een interruptie merkte de minister op dat zij in de ministerraad telkens weer wijst op de noodzaak de kwaliteit van de wetgeving voorop te stellen.

Inderdaad blijft de coördinerende rol van Justitie bestaan, zij het beperkt, omdat Justitie niet verantwoordelijk is voor de prestaties die door anderen geleverd moeten worden. Dat de fraudebestrijding niet meer specifiek als prioriteit wordt aangemerkt, betekent uiteraard niet dat de aandacht ervoor verslapt.

Het Wetboek van Koophandel geeft verzekeraars de mogelijkheid mensen die hebben gefraudeerd met verzekeringen verder van verzekeringen uit te sluiten. Dat geldt niet voor sociale verzekeringen. Naar het oordeel van de minister mogen verzekeraars best gebruik maken van die mogelijkheid.

Tot slot herhaalde zij haar mededeling dat niet beantwoorde vragen schriftelijk zullen worden beantwoord.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

V. A. M. van der Burg

De voorzitter van de algemene commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Rey

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Jong

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Ybema

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), J.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B.M. de Vries (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).

Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Boogaard (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66)

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), voorzitter, Terpstra (CDA), Smits (CDA), ondervoorzitter, Reitsma (CDA), Ter Veer (D66), Ybema (D66), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Liemburg (PvdA), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Bakker (D66), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Hessing (VVD), Van de Camp (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Schimmel (D66), Roethof (D66), Van Zuijlen (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Van Dijke (RPF), Hendriks, Rosenmöller (GroenLinks), Vliegenthart (PvdA), Adelmund (PvdA), Van Zijl (PvdA), Remkes (VVD), Marijnissen (SP), B.M. de Vries (VVD), Van Gelder (PvdA), Giskes (D66), Van Rooy (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), De Hoop Scheffer (CDA).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Boogaard (groep-Nijpels), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Van Boxtel (D66), J.M. de Vries (VVD), B.M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD).

XNoot
4

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Crone (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA).

Naar boven