35 530 Instelling van een adviescollege op het terrein van de rechtspositie van politieke ambtsdragers (Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers)

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2021

In het debat over het wetsvoorstel Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Kamerstuk 35 530) op 1 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 82, item 24) heb ik toegezegd in gesprek te zullen gaan met het Interprovinciaal overleg (IPO) over de hoogte van de vergoeding voor Statenleden. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand. Mijn toezegging betrof het aangaan van het gesprek en met een positieve grondhouding bezien van de voorstellen van het IPO. In de (niet aanvaarde) gewijzigde motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 35 530, nr. 12) is gevraagd ook af te stemmen met de Unie van Waterschappen (UvW) over de vergoeding van algemeen bestuursleden van de waterschappen. Deze suggestie heb ik overgenomen.

Het gesprek met zowel het IPO als de UvW heeft inmiddels plaatsgevonden. De gezamenlijke conclusie is in lijn met mijn eerdere voornemen, namelijk om het vraagstuk van de hoogte van de vergoeding voor Statenleden en de algemeen bestuursleden van de waterschappen als eerste onderwerp voor te leggen aan het nog in stellen onafhankelijke Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers. De uitkomsten van het door SEO verricht onderzoek kunnen bij de adviesaanvraag worden betrokken (Kamerstuk 28 479, nr. 83).

Een dergelijke adviesaanvraag is echter nog wel afhankelijk van de instemming van de Eerste Kamer met het wetsvoorstel dat de instelling van het Adviescollege regelt. Als dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven, kan advies aan het Adviescollege worden gevraagd waarna het kabinet een standpunt zal innemen en aanpassing van regelgeving in gang kan zetten.

Medeoverheden dringen erop aan om een en ander voor de zomer van 2022 tot besluitvorming te brengen, zodat er tijdig duidelijkheid bestaat voor zittende en mogelijk aanstaande Statenleden. Ik begrijp deze wens. Het is dan ook mijn bedoeling om voor medio 2022 de gevraagde duidelijkheid te bieden en aanpassing van de vergoeding voor Statenleden zijn beslag te laten krijgen voorafgaand aan de aanstaande Statenverkiezingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven