3 Brede koopkrachtontwikkeling in 2018

Aan de orde is het dertigledendebat over de brede koopkrachtontwikkeling in 2018.

De voorzitter:

Aan de orde is het dertigledendebat over de brede koopkrachtontwikkeling in 2018. Dit dertigledendebat is aangevraagd door mevrouw Van Brenk van 50PLUS en ik wil haar graag naar voren vragen als eerste spreker van de zijde van de Kamer. Mevrouw Van Brenk, voor u drie minuten spreektijd en dat geldt straks ook voor de andere leden.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Dank, voorzitter. Het gemiddelde gunstige koopkrachtbeeld is dit jaar voor veel mensen mooi maar dat mag niet verhullen dat te veel mensen die koopkracht helemaal niet voelen in hun portemonnee en er al jaren op achteruitgaan door inflatie, stijgende zorgkosten, huren en andere vaste lasten, gemeentelijke heffingen en al meer dan tien jaar uitblijvende pensioenindexatie. De welvaartsstijging van 3% dit jaar vertaalt zich nog te weinig in besteedbare koopkrachtgroei. De minister heeft gelijk dat de reële beloning van werknemers weliswaar gunstiger afsteekt bij de ontwikkeling van het bruto binnenlands product maar deze geeft een heel beperkt inzicht in de door de mensen ervaren koopkracht. Want zo ervaart 22% van de gepensioneerden in 2018 een negatieve koopkrachtontwikkeling. Voor werkenden, die toch overwegend een plus krijgen, is dat nog altijd 12%; dus 12% die geen koopkrachtontwikkeling heeft. Ik zie ook dit kabinet weinig enthousiasme hebben om de ambtenaren te laten delen in de koopkracht. De verdeling van het nationaal inkomen na belasting voor particulieren, bedrijven en overheid zegt helemaal niet veel over de koopkracht, want wat voelen de mensen in de portemonnee? Daar gaat het ons om.

Mooie gemiddelde cijfers doen helaas weinig voor de koopkracht van velen. De suggestie van de directeur van het Centraal Planbureau, Laura van Geest, dat de politiek zich te veel laat leiden door koopkrachtplaatjes, helpt ook niet. Kan de minister verklaren hoe mensen volop kunnen profiteren van de economische groei en welvaart als de arbeidsinkomensquote nu al jaren daalt, de consumptieve bestedingen ondanks de verbeteringen van het afgelopen jaar toch relatief achterblijven en het aantal mensen dat een beroep doet op de voedselbanken blijft groeien? En dat is zeker niet uit weelde. Het sociaal minimum schiet te vaak tekort, zeker voor mensen die er langer van afhankelijk zijn. Het percentage huishoudens met een langdurig risico op armoede is zelfs gegroeid. Kijkend naar gepensioneerden zien we dat, een gunstiger macrokoopkrachtbeeld ten spijt, veel ouderen het nog steeds niet breed hebben door een stapeling van negatief uitwerkende effecten van beleid. Dat was zo en dat is helaas nog steeds zo. Kijk maar naar de nieuwe koopkrachtcijfers. Maatregelen zijn nodig. Ik hoor graag de reactie van de minister.

Verder worden de eenverdieners en de alleenstaanden — denk dan ook aan weduwen — veel te zwaar belast. Die verdeling kan en moet anders. Wat zegt deze minister tegen de mensen die aangewezen zijn op een Wajong- of een WIA-uitkering of tegen de mensen die straks met loondispensatie genoegen moeten nemen? Zij hollen achteruit. Hoezo, het gaat goed met de koopkracht? Wat is de reactie van de minister hierop?

Tot slot, voorzitter. Wat ons betreft moeten nieuwe pensioenkortingen die dreigen, absoluut voorkomen worden. En dat kan prima met het voorstel dat 50PLUS heeft gedaan. Pensioenkortingen voorkomen is nodig want anders hakt het heel hard in op de koopkracht.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Er is een interruptie van de heer Wiersma.

De heer Wiersma (VVD):

Mevrouw Van Brenk van 50PLUS noemt terecht natuurlijk een aantal maatregelen die we nemen om ervoor te zorgen dat mensen gaan voelen dat het ook beter gaat. Tegelijkertijd wijst zij op de positie van ouderen. Ik zou daar graag nog een beeld tegenover willen zetten. We hebben in Nederland een van de beste pensioenstelsels ter wereld. We hebben het beste zorgstelsel van Europa. Ouderen in Nederland zijn het meest welvarend van heel Europa. Nederland is een van de beste plekken ter wereld om oud te worden en de kans op armoede in Nederland is ook nog eens een van de laagste in heel Europa.

De voorzitter:

En wat is uw vraag?

De heer Wiersma (VVD):

Mijn vraag zou zijn: schets niet alleen dat negatieve beeld, maar kijk ook daarnaar. Ik zou mevrouw Van Brenk wel willen vragen: zou u uw achterban aanraden om in een ander land dan Nederland te gaan wonen?

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Er is geen beter land dan Nederland, natuurlijk, want daar wonen wij ...

De heer Wiersma (VVD):

Dank.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

... maar ik zou toch wel heel graag het beeld, de nuance die meneer Wiersma hoopt aan te brengen in mijn betoog, wat scherper willen stellen. De grootste kans op armoede — dat hebben we al een paar keer aan de orde gehad — heeft juist de groep 55-plussers die werkloos raken. Zij hebben de grootste kans op armoede. Ik citeer nu even: de koopkracht van gepensioneerden lag in 2015 op vrijwel hetzelfde niveau als in 2000, terwijl andere groepen er in die periode per saldo op vooruitgaan. Dat zijn niet de woorden van 50PLUS, maar van het CBS in 2016. Na vijftien jaar lang ben je weer terug op het niveau van 2000, dus ga me nou niet vertellen dat al die ouderen er zo geweldig op vooruit zijn gegaan. Zij kachelen echt achteruit.

De voorzitter:

Dank u wel. Een korte vervolgvraag van de heer Wiersma.

De heer Wiersma (VVD):

Het CBS heeft cijfers laten zien op dit specifieke thema. Je ziet dat het verschil tussen ouderen en de rest van de bevolking groter wordt op dit vlak. 2,6% van de ouderen heeft een laag inkomen. Gemiddeld over de samenleving is dat ruim 8%. Je ziet dat die verschillen groter worden. Dat betekent niet dat we dat moeten bagatelliseren of dat we geen inspanningen zouden moeten doen om ouderen te helpen om werk te vinden. Ook moeten we een goed pensioenstelsel hebben; daarom vernieuwen we dat ook. Maar presenteer niet alleen dat zwart-witte beeld dat het slecht is en dat er dingen niet goed gaan, want volgens mij kunt u geen land noemen waar het beter is dan in Nederland, waar een oudere zou willen wonen. Volgens mij moeten we die nuance ook heel nadrukkelijk durven aanbrengen in dit debat.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Zeker. Wij hebben gelukkig een AOW, want niet iedereen heeft pensioen. Het is goed dat dat pensioen er is en we hopen dat dat ook eindelijk eens geïndexeerd kan worden. Ik hoop dat de vernieuwing waar meneer Wiersma naar verlangt, ook gerealiseerd gaat worden, maar ik zeg het toch nog een keertje: op grond van de cijfers geeft het Centraal Planbureau aan dat 25% van de huurders tussen de 65 en 85 jaar minder dan €2.000 op zijn bankrekening heeft. Dat is niet genoeg om je begrafenis van te betalen. Zeker, er zijn mensen die het goed hebben — dat is fantastisch, dat gun ik ze van harte — maar laten we vooral ook kijken naar de mensen die het niet goed hebben. We moeten ervoor zorgen dat het ook voor hen de goede kant opgaat. Koopkracht graag.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Dan gaan we naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Gijs van Dijk van de Partij van de Arbeid. Ook u heeft drie minuten spreektijd.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. In het wereldbeeld van de VVD gaan we nu in polonaise de zaal uit, want het gaat geweldig met Nederland. Dat wil ik graag geloven, maar toch voelen heel veel mensen dat niet zo. Volgens mij is dat de kern van dit debat, dus we moeten dat debat vooral wel blijven voeren.

Voorzitter. Voor dit debat heb ik drie punten. Mijn eerste punt is dat het goed gaat met Nederland: er is economische groei en bedrijven maken weer winst. Aan de andere kant zien we — volgens mij zien we gezamenlijk dat dat een probleem is en delen we die analyse — dat veel mensen die werken of een uitkering hebben dat nog niet genoeg merken. Mevrouw Van Brenk zegt terecht: ja, er is enige groei, maar de lasten voor veel mensen stijgen. Dit is de minister van Sociale Zaken. Hij is verantwoordelijk voor de koopkrachtplaatjes van al die mensen in Nederland. Mijn eerste vraag aan de minister is wat hij in zijn periode gaat doen om met name mensen met een laag inkomen en mensen met een uitkering verder vooruit te helpen. Want ook in de plaatjes van 2018 gaan zij er het minst op vooruit, terwijl zij de hardste klappen krijgen van een hogere energierekening of hogere zorguitgaven. Wat is de ambitie van deze minister voor de komende periode?

Voorzitter. De overheid heeft een voorbeeldfunctie, want de overheid is een heel grote werkgever. Van docenten, van politieagenten, van ambtenaren. En we hebben premier Rutte gehoord. Iedereen gaat erop vooruit. De lonen moeten omhoog. Er zal een loongolf moeten komen. We hebben De Nederlandsche Bank gehoord. Die maakt zich grote zorgen over het achterblijven van de loonontwikkeling en wijst op de toenemende flexibilisering. Mensen merken die economische groei niet.

Dit kabinet kiest wel voor een grote investering in bedrijven, maar wat gaat dit kabinet als overheidswerkgever doen om ervoor te zorgen dat al die hardwerkende leraren, die politieagenten die kampen met hoge werkdruk en de beperkte loongroei, daar iets van gaan merken? Het kabinet rekent met zo'n 3% groei per jaar. Dat zou betekenen dat mensen over vier jaar, na deze kabinetsperiode, er 12% op vooruitgaan. Wat gaat deze minister doen en wat reserveert hij voor uitgaven als het gaat om die groei voor al die hardwerkende mensen in de publieke sector?

Ten slotte, iedereen gaat erop vooruit maar het kabinet maakt een uitzondering voor de mensen met een arbeidsbeperking. 500 miljoen bezuinigen, werken onder het minimumloon, geen pensioenopbouw, je moet maar durven. In ieder debat komt dit terug. De minister zegt zelf, net als de premier: iedereen gaat erop vooruit. Is hij bereid om deze keiharde bezuiniging terug te trekken en terug te komen met een alternatief dat past bij de basis die we volgens mij met z'n allen delen: dat iedereen erbij hoort en iedereen boven het minimumloon inclusief pensioenopbouw zou moeten werken?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Dijk. Dan gaan we naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer en dat is de heer Van Kent van de Socialistische Partij.

De heer Van Kent (SP):

Voorzitter. Al decennia wordt Nederland bestuurd door neoliberale politici, met als gevolg dat er alles aan wordt gedaan om het het internationaal kapitaal zo aantrekkelijk mogelijk te maken om zich in Nederland te vestigen. Voorbeelden hiervan zijn eindeloos. Het cadeau van de 1.400 miljoen aan aandeelhouders, het laag houden van de kosten van arbeid, door werknemers te laten concurreren met arbeidsmigranten, door zzp'ers en rechteloze dagloners die via allerlei constructies worden ingeschakeld, enzovoort, enzovoort.

Ook deze minister buigt diep voor het internationale kapitaal. De overheidsuitgaven nemen af door een onverantwoord en extreem snelle verhoging van de AOW-leeftijd en werknemersrechten worden verder afgebroken om zo de lonen nog verder te drukken. Alles ten dienste van de grote bedrijven, met als gevolg dat de winsten van de bedrijven records breken. Sinds 1995 wordt bijgehouden wat de winsten van de niet-financiële sector zijn. Die winsten zijn in 2017 218 miljard. Voorzitter, 218 miljard euro winst, een record sinds 1995.

Daar waar bedrijven profiteren, zien werknemers, AOW'ers en uitkeringsgerechtigden — want die uitkeringen zijn gekoppeld aan de lonen — geen vooruitgang. Sinds 2001 is de reële koopkracht zelfs helemaal niet gestegen, zo staat te lezen in de Miljoenennota. Werknemers die bijvoorbeeld een baan hebben in de sport of de horeca of die via een uitzendbureau werken, hebben sinds 2001 tot zelfs 9% minder te besteden gekregen. En De Nederlandsche Bank, het CPB, het IMF, VNO-NCW en ja, zelfs onze minister-president zeggen dat de lonen omhoog moeten. Maar hij grijpt niet in.

Sterker, dit kabinet gaat verder op de ingeslagen neoliberale weg, want terwijl De Nederlandsche Bank constateert dat door onzeker werk de lonen dalen, wil deze minister juist meer onzeker flexwerk, bijvoorbeeld door een langere proeftijd en afbraak van de bescherming tegen onterecht ontslag. En werknemers moeten straks een jaar langer wachten op een vast en zeker contract. Is de minister bereid om deze maatregelen, die zorgen voor lagere lonen, in te trekken? Als iedereen zegt dat de lonen omhoog moeten, waarom geeft de overheid — de heer Van Dijk gaf het net ook al aan — dan niet het goede voorbeeld? Wat gaat de minister eraan doen om ervoor te zorgen dat dit wel gaat gebeuren?

VNO-NCW-baas De Boer zegt niet wakker te liggen van de loonstijging van 3%. Welke loonstijging is wat betreft deze minister de ondergrens? Is de minister bereid om werkgevers en werknemers op te roepen om zich te houden aan die ondergrens en te zorgen voor de loongolf, die loonstijging, die zo hard nodig is?

Voorzitter, tot slot. In de jaren zeventig en tachtig werd een loonmaatregel gebruikt om werkgevers en werknemers te dwingen om lonen te verlagen. Is de minister bereid om te onderzoeken of dit middel, een loonmaatregel, ingezet kan worden als stok achter de deur om af te dwingen dat de lonen gaan stijgen?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Kent. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Özdil van GroenLinks. Ook voor u geldt: drie minuten spreektijd.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Sinds de Tweede Wereldoorlog groeit de economie structureel. Sindsdien groeide de koopkracht van mensen ook altijd mee. Daardoor hadden mensen vertrouwen in de toekomst. Als je werk had, hoefde je je geen zorgen te maken of jouw kinderen het beter gingen krijgen. Dat was de Nederlandse droom. Op die manier hebben we een middenklasse opgebouwd.

Voorzitter. Ik zeg expres "dat was", want voor steeds meer mensen is die droom inmiddels voorbij. Tegenwoordig heb je een baan, soms zelfs twee banen. Maar toch heb je steeds meer moeite om rond te kunnen komen. Het is niet meer vanzelfsprekend dat jouw kinderen het beter gaan krijgen. Sinds ongeveer het jaar 2000 groeit de koopkracht van mensen niet meer mee met de economische groei. Onze middenklasse dreigt langzaam maar zeker te eroderen. Wat is de verklaring? Is het een natuurwet? Zijn crises de oorzaak? Dat alleen kan toch geen verklaring zijn, zo vraag ik de minister, want de economie blijft wel gewoon groeien. Wat GroenLinks betreft moeten we kijken naar beleid. Sinds de jaren tachtig is er bijna geen enkel jaar geweest zonder loonmatiging. U hoeft mij niet te geloven op mijn blauwe ogen, voorzitter. Zelfs het IMF zegt het: kappen met het hand-op-de-knipbeleid; het wordt hoog tijd dat de lonen weer gaan stijgen in Nederland. Zo heb ik het natuurlijk in mijn eigen woorden samengevat.

Voorzitter. In antwoord op mijn vragen over de aanbevelingen van het IMF schrijft de minister: "Het is aan te raden om juist in deze goede tijden buffers op te bouwen zodat de overheidsfinanciën beter bestand zijn tegen economische tegenwind." De mensen thuis snappen het niet meer. De politiek zegt: het gaat goed met de economie, dus hand op de knip. Maar toen het economisch niet goed ging, kregen mensen precies hetzelfde te horen: er is crisis, dus hand op de knip. Met andere woorden, de gewone vrouw en de gewone man zijn altijd de klos, of het nou goed gaat met de economie of niet. Dat is niet eerlijk. Is de minister bereid om zich in te zetten voor echte loonsverhoging en om niet aan de zijlijn af te wachten tot de sociale partners het gaan doen?

Tot slot, voorzitter. Ik hoop dat de minister straks niet gaat zeggen dat het nu wel goed gaat met de koopkracht. Ik hoop niet dat de minister gaat zeggen dat de koopkracht in 2018 met 3,6% stijgt en in 2019 met 3,1%, want Het Financieele Dagblad noemde die cijfers de cijfers van een illusionist. "Illusionist Wouter Koolmees ziet veel meer koopkracht dan hardwerkende Nederlander", aldus de krant. Volgens de CPB-definitie stijgt de koopkracht in 2018 met slechts 0,6% en in 2019 met slechts 1,6%. Mijn laatste vraag is daarom: hoe zit het nou? Is de minister het eens met de definitie van het CPB? Of is de minister het eens met de definitie die hij zelf heeft verzonnen en die volgens Het Financieele Dagblad een geheel nieuwe werkelijkheid creëert die in het echt niet bestaat? Als de minister het met zijn eigen definitie eens is, dan is mijn vraag: wat is dan het verschil met de CPB-definitie?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Özdil. De heer Van Weyenberg heeft een interruptie.

De heer Van Weyenberg (D66):

Volgens mij liet die brief van de minister vooral zien dat gelukkig ook honderdduizenden mensen werk vinden. Het vinden van werk is de beste en de grootste koopkrachtstijging die iemand kan overkomen. Dat staat nog los van het geluk dat je na tijden van werkloosheid een baan vindt. Ik neem aan dat de heer Özdil dat met mij eens is. Maar mijn vraag gaat over iets anders. De heer Özdil zei net in een bijzin: de minister moet niet wachten op sociale partners, maar moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Is dat de generieke nieuwe lijn van GroenLinks als het gaat om de arbeidsmarkt en sociale zekerheid? Ik vind het interessant.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik ben het natuurlijk eens met mijn collega van D66 dat werk de basis is van koopkracht, van vooruitgang, van een sterke middenklasse, van hoop. Alleen de vraag is: wat voor werk? Zijn het steeds meer zogenaamde "flexbanen", waarbij je niet weet of je morgen nog een baan hebt? Zijn het banen die zo weinig opleveren dat je zelfs als je zelf twee banen hebt en je partner er ook een heeft niet rond kan komen zonder schulden? Wij pleiten voor echte banen, banen die perspectief bieden. Ik hoop dat mijn collega van D66 het daar weer met mij over eens is.

De heer Van Weyenberg (D66):

Daarom ligt er een wat mij betreft heel mooie aanzet in een conceptwetsvoorstel waaruit blijkt dat dit kabinet, in tegenstelling tot het vorige, eindelijk doorgeslagen flex gaat aanpakken, maar dat terzijde. Mijn vraag was hoe het nou met die sociale partners zit, en die is niet beantwoord. U zei dat de minister moet ingrijpen, en mijn vraag is of ik daar op GroenLinks kan rekenen. Als sociale partners op zaken niet leveren, zegt de heer Özdil dan dat de politiek zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen? Hij wil dat nu zelfs bij de lonen, en dat is misschien wel het onderwerp waar de contractvrijheid van de partners, wat mij betreft gelukkig, het allergrootst is.

De heer Özdil (GroenLinks):

Volgens mij horen we hier het verschil tussen D66 en GroenLinks. We hebben veel overeenkomsten, maar wij vinden dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijkheid moet nemen wanneer de koopkracht stagneert, zoals sinds 2000 het geval is. Als D66 dat niet vindt, is dat een verschil.

De voorzitter:

Meneer Van Weyenberg, kort afrondend.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, voorzitter. Het kabinet gaat over de koopkracht. Vanaf volgend jaar ga je dat ook zien, maar dat was niet wat de heer Özdil zei. Hij zei dat de minister moet ingrijpen bij sociale partners. Daar sloeg ik op aan en ik constateer dat de heer Özdil nu al twee keer om die vraag heen drentelt. Nog een keer een vraag. Is dat de lijn van GroenLinks, dat als de polder niet levert, met bijvoorbeeld lonen of iets anders, de overheid daar moet ingrijpen? Of begrijp ik de heer Özdil verkeerd?

De voorzitter:

Een duidelijke vraag. Meneer Özdil.

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Collega Van Weyenberg begreep mij helemaal verkeerd. Ik heb niet gezegd dat minister moet ingrijpen bij de sociale partners. Ik heb gezegd dat de minister niet aan de zijlijn moet afwachten en het alleen daarvan moet laten afhangen. Dat is die verantwoordelijkheid waar ik het over had.

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Heerma.

De heer Pieter Heerma (CDA):

De heer Özdil schetst een beeld en geeft aan dat dit geen natuurwet is. Daarbij is natuurlijk interessant dat je als je het hebt over de loonstijging in Nederland en meer in brede zin de discussie over de arbeidsinkomensquote ziet — mevrouw Van Brenk gaf dat net ook al aan — ziet dat die arbeidsinkomensquote meerjarig lager lijkt te worden. Nu wordt er recent zowel internationaal als nationaal — DNB heeft dat onlangs gedaan — steeds meer het verband gelegd tussen het dalen van die arbeidsinkomensquote en bijvoorbeeld de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ik vraag de heer Özdil of hij dit ook ziet. Als je aan de minister vraagt om ergens naar te gaan kijken, moet dat dan niet in die richting zijn? Koopkrachtdiscussies hebben we hier elk jaar. Maar als je ziet dat die arbeidsinkomensquote elk jaar daalt en gerenommeerde instituten aangeven dat dat verband houdt met die flexibilisering, zit daar dan niet ook handelingsperspectief?

De heer Özdil (GroenLinks):

De collega van het CDA heeft helemaal gelijk. Natuurlijk, werkzekerheid is een van de kernonderdelen: goede banen die perspectief bieden, die koopkracht bieden. Daarom hebben wij ook samen met de collega's van de SP en de PvdA een initiatiefnota ingediend over flex en vast. Ik hoor dat het CDA die gaat omarmen. Dat is mooi.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dat is een heel bijzonder antwoord op mijn vraag. Mijn vraag ging over de arbeidsinkomensquote. Ziet de heer Özdil ook de trend die onder andere door mevrouw Van Brenk is geschetst en waar DNB en allerlei andere partijen over schrijven, en zouden we het in dit debat daar niet meer over moeten hebben? Ik snap dat de heer Özdil met zijn eigen notitie gaat schermen en dat gun ik hem ook van harte, maar ik wil toch een antwoord op mijn vraag: hoe ziet GroenLinks de relatie met die arbeidsinkomensquote en is dat niet een focus die we in dit debat zouden moeten hebben?

De heer Özdil (GroenLinks):

Als ik de vraag van mijn collega goed begrijp, vraagt hij of werkzekerheid en flexibiliteit niet het enige is waar we het over moeten hebben vandaag. Dat ben ik niet met hem eens. Alle factoren waar we samen over praten, zijn belangrijk. We hebben drie minuten spreektijd. Wat GroenLinks betreft is een einde aan loonmatiging, met een verantwoordelijkheid van het kabinet, met echte banen die echt inkomen opleveren met perspectief, een mooi begin. Dat wil niet zeggen dat al die andere dingen er niet toe doen. Absoluut niet.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Özdil. Dan gaan we naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer en dat is de heer De Jong van de fractie van de PVV.

De heer De Jong (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Misleiden, belazeren, het bewust voor de gek houden van hardwerkende Nederlanders; dat lijken ook de favoriete bezigheden te zijn van Rutte III. Terwijl honderdduizenden hardwerkende Nederlanders nog maar met moeite iedere maand de eindjes aan elkaar kunnen knopen, worden ze door D66-minister Koolmees lekker gemaakt met flinterdunne, onrealistische koopkrachtverwachtingen die, als ze toch zouden uitkomen, ook nog eens geen zier voorstellen.

Want wat heb je, na jarenlang te zijn uitgeknepen en als het water je aan de lippen staat, aan een vooruitgang van 0,6% voor dit jaar, of aan die met veel bombarie aangekondigde zogenaamde verbetering in 2019 van 1,6%? Dit is een schandalig lage koopkrachtontwikkeling die ook nog eens afhankelijk is van loonstijgingen waar deze minister helemaal niet over gaat; daar gaan de werkgevers over. Met andere woorden, als de lonen niet genoeg stijgen, kunnen de mensen gewoon fluiten naar de beloofde koopkrachtveranderingen van een paar euro. Ze kunnen die dan op hun buik schrijven.

Voorzitter, jarenlang geld afpakken en dan minder dan kruimels teruggeven, terwijl we het nog maar moeten afwachten of die kruimels uiteindelijk ook echt in de portemonnee belanden. Dit gebeurt allemaal terwijl het beter gaat met de economie en de inkomsten uit belastingen stijgen. Dit kabinet moet zich kapot schamen.

Maar zoals je ook aan deze minister kunt zien, schaamt dit kabinet zich niet. Het heeft daar ook helemaal geen tijd voor. Het kabinet is namelijk te druk met het de mensen straks in 2019 nóg moeilijker te maken dan ze het nu al hebben. Daarom gaat de energiebelasting omhoog, worden tabaksaccijnzen verhoogd, gaat de btw op boodschappen omhoog en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ze zijn er maar druk mee.

Het kabinet is ook druk met het verder schofferen van mensen die het lastig hebben. Neem nou onze ouderen. Deze week kwam naar buiten dat dit kabinet denkt dat ouderen er warmpjes bij zitten. Dat is een ongekende schoffering voor bijvoorbeeld de groep mensen tussen 63 en 65 jaar. Er is geen leeftijdsgroep die zo veel armoede kent als deze groep. En die 55-plussers die voor een groot deel de crisis hebben moeten betalen en jarenlang noodgedwongen in een uitkering zitten, zitten die er ook zo warmpjes bij, zo vraag ik de minister.

Voorzitter, ik rond af. Het reëel beschikbaar inkomen van mensen stijgt al jaren vrijwel niet. Het verschil tussen wat mensen met de economie zien gebeuren en wat ze er uiteindelijk in hun portemonnee van voelen, was in 30 jaar tijd niet zo groot. Heel veel Nederlanders snakken naar lucht. Het laatste waar deze mensen op zitten te wachten zijn nepkoopkrachtberekeningen en -verwachtingen die alleen in het hoofd van Wouter Koolmees bestaan. Mijn oproep aan de minister is dan ook om te stoppen met het voor de gek houden van Nederlanders en te komen met echte lastenverlichtingen, met als doel het reëel beschikbaar inkomen, dus het geld in de portemonnee, substantieel te laten stijgen. Ik hoor graag een reactie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel meneer De Jong. Dan gaan we naar de heer Van Weyenberg van de fractie van D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank u wel, voorzitter. We praten vandaag in den brede over de ontwikkeling van de koopkracht. Je ziet inderdaad natuurlijk dat het beter gaat met Nederland, dat de koopkrachtstijging dit jaar licht positief is en dat er voor volgend jaar een aanzienlijk grotere koopkrachtstijging wordt verwacht. Dat komt door het aantrekken van de lonen, maar ook doordat een deel van de echte lastenverlichting voor mensen, die dit kabinet voornemens is, zich gaat vertalen in de portemonnee.

Maar ik denk dat de minister terecht in zijn brief van vorige week aangaf dat je niet alleen naar koopkrachtcijfers moet kijken. We zien namelijk ook dat heel veel mensen een baan vinden. Dat zie je niet, maar dat is natuurlijk een gigantische vooruitgang voor die mensen waarbij zij het herstel echt voelen.

Ook mijn fractie heeft echter nog wel vragen bij wat we eigenlijk zien bij de loonontwikkeling en het aandeel van de werkende mensen in de totale nationale koek. Want ja, de loonvoet lijkt nu te stijgen, van 1,5% dit jaar naar bijna 3% volgend jaar en 4% in 2019.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik kom nog terug op die koopkrachtcijfers, waar mijn collega Van Weyenberg mee begon. Welke cijfers precies? Kan hij ze opnoemen?

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Özdil maakte een soort tegenstelling tussen de koopkrachtcijfers. Die staan. Als er niks in je situatie verandert, wat is dan de inkomensontwikkeling van een individu, rekening houdend met belastingen, met lasten, met loon, met uitkeringen, ongeacht of dat individu een gepensioneerde is, iemand met een uitkering of een werkende? De minister zet daarnaast de vraag hoe het nou zit met de nationale koek. Toen zei de minister: dan kun je naar de koopkracht kijken, maar daarnaast moet je ook zien dat we meer uitgeven aan de zorg. Meer mensen vinden werk, ook dat is geld dat naar werkenden gaat. Dus het is volgens mij geen tegenstelling: het zijn twee cijfers die ik allebei interessant vind en die allebei op een ander deel inzoomen.

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter, met alle respect, maar dat was geen enkel antwoord op de vraag die ik stelde over waar mijn collega zijn betoog mee begon. Hij noemde de koopkrachtcijfers positief. Welke cijfers precies? Kan hij getallen noemen?

De heer Van Weyenberg (D66):

Zeker, want ik heb gezegd dat de gemiddelde koopkracht, dan bedoel ik dus de mediaan en niet het gemiddelde, met 0,6% stijgt. Ik zei al: dat is gematigd. Volgend jaar is dat 1,6%. Ik hoorde een aantal collega's dat getal al noemen. Dat is als er verder ongeveer niks in je leven verandert, maar het is een belangrijk cijfer. Ik ben het helemaal met u eens dat het dit jaar relatief gematigd is. Dat komt nog door de begroting van het vorige kabinet en door het echt achterblijven van de contractloonontwikkeling. Daar ga ik zo vragen over stellen.

De voorzitter:

Meneer Özdil, afrondend.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dat was een duidelijk antwoord, voorzitter. Inderdaad 0,6% en één komma zoveel in 2019: veel minder dan de groei van de economie. Dan kan je toch als D66 niet zeggen dat dit positief of gematigd is? Dit is gewoon slecht.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ga daar zo ook een aantal vragen over stellen. Ik had verwacht dat bijvoorbeeld de lonen harder zou stijgen dan ze nu doen. Ik geef wel aan dat een deel van de koek ook gaat naar mensen die van een uitkering naar werk gaan en dat zie je niet in die statische koopkrachtcijfers. Het gaat daarbij om honderdduizenden mensen. De minister laat het volgende zien. Als je kijkt naar het aandeel van mensen in de nationale koek, stijgt dat harder dan het totaal dat we in Nederland met elkaar maken. Maar ook daarbij had ik verwacht dat het verschil groter zou zijn, gegeven het feit dat we nu in een hoogconjunctuur zitten.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ik vind het inderdaad bedroevende koopkrachtcijfers. Meneer Van Weyenberg had ook meer gehoopt en ik ben blij dat we diezelfde insteek hebben. Maar er is wel een partij die wat kan doen. Er lopen bijvoorbeeld cao-onderhandelingen bij het Rijk en bij de politie, GroenLinks opperde net al iets over hoe het nu met de leraren zit et cetera. Het Rijk heeft dus invloed, met uw minister, met uw regering en met uw kabinet. Er is een heel mooie roep om zo rond de 3% uit te komen, dus mijn vraag is hoe D66 dat ziet. Want daar is wel invloed op.

De heer Van Weyenberg (D66):

Kijk, ik denk dat mevrouw Van Brenk begrijpt dat ik hier niet ga onderhandelen namens het kabinet met vakbonden. Dat is volgens mij ook niet wat ze van me vraagt. Ik vind ook dat ons daarin enige terughoudendheid past. Maar ik ben het met haar eens dat ook bij de overheid mensen een serieuze salarisstijging verdienen. We hebben het alleen zo georganiseerd dat de loonruimte datgene volgt wat er in de markt gebeurt. Dat is overigens niet alleen zo bij dit kabinet, want dat gaat al tientallen jaren zo. Ik zou dus bijna twee antwoorden willen geven. Eén. Ik ga ervan uit dat het kabinet z'n uiterste best doet om een goeie cao te maken voor al die overheidsambtenaren, die dat absoluut verdienen. Twee. Ik zeg tegen de vakbonden in de marktsector: u heeft eigenlijk een winstverdubbelaar, want als u de loonstijging weet te realiseren, krijgt u daar ook nog meer loonruimte bij de overheid voor terug — volgend uit hoe we dat in Nederland georganiseerd hebben — en dat krijgt u er gewoon gratis en voor niets bij.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Nog een korte aanvullende vraag. Het is zo dat de onderhandelingen lopen. Ik dacht in navolging van dit overleg: ik zal even bellen met een van die sociale partners die aan tafel zitten. Die zeggen dat er helemaal niets wordt geboden. Er wordt namelijk gezegd dat er al wat betaald is aan pensioenpremie, dus er zit verder niks meer in de knip. Hoe bedoelt u, koopkracht? Ik vraag aan D66 of zij toch een beetje wil meeduwen richting dit kabinet, zodat ook de ambtenaren koopkracht krijgen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, maar ik zei al: als er loonruimte is. De tweede vraag is natuurlijk wat je met die loonruimte doet. Er zijn verschillende keuzes, en in die zin maakt u een mooi bruggetje naar wat ik zo meteen tot slot wil vragen. Loonruimte kan opgaan in loon. Je kan er ook voor kiezen iets te doen met een derde WW-jaar; dat is niet mijn keuze, maar daar kun je ook voor kiezen. Je zou meer geld kunnen uitgeven aan de pensioenpremies. Maar het moet uiteindelijk wel uit één grote pot komen. Daarover is mevrouw Van Brenk het toch met mij eens? Als mevrouw Van Brenk zegt dat ze graag wat minder naar de pensioenen wil en wat meer naar nettoloon, dan vind ik dat een interessante suggestie, maar ik ga daar niet over en dat laat ik dus over aan de onderhandelende partijen.

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Heel kort. Ik kom van de vakbond, dus ik wil altijd en-en.

De heer Van Weyenberg (D66):

Mijn partij draagt weleens verantwoordelijkheid en weet dat je soms moet kiezen.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik moet dit natuurlijk bevestigen, dat kan niet anders. Mijn vraag gaat over het debatje tussen de heer Van Weyenberg en de heer Özdil over de koopkrachtplaatjes. Er zit inderdaad gemiddeld — dat is nog van het vorige kabinet — een minieme stijging in van 0,6% voor alle huishoudens. Volgend jaar is dat 1,6%. Maar er zit ook een verschil in tussen lage en hoge inkomens en tussen mensen met een arbeidscontract en mensen met een uitkering. Is D66 bereid om voor de komende jaren juist naar de lage inkomens te kijken en naar de uitkeringen? Die blijven toch achter als je kijkt naar de cijfers.

De heer Van Weyenberg (D66):

In het regeerakkoord is wat de inkomensontwikkeling betreft de nadruk gelegd op de middeninkomens. Dat is nog steeds de nadruk die ik leg. We zorgen ervoor dat ook mensen met een lager inkomen erop vooruitgaan, net als mensen met een hoog inkomen. Maar het zwaartepunt ligt bij de middeninkomens. Dat is wel een bewuste keuze. Ook zij moeten het herstel gaan voelen. Maar ja, ook mensen met een uitkering gaan er, bijvoorbeeld door de hogere algemene heffingskorting, echt serieus op vooruit.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik hoop toch echt dat de heer Van Weyenberg juist wil kijken naar mensen met een laag inkomen of met een uitkering. Dat zijn juist de mensen die het meeste last hebben van de lastenstijging op allerlei gebieden. Iedere Nederlander heeft daar last van. Daar is groei voor nodig. Zeker met een laag inkomen, met een kleine portemonnee hoop je een D66 te vinden die daar extra naar wil kijken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, en dat is ook precies wat we hebben afgesproken en wat ook gaat gebeuren, naar mijn verwachting. Ik hecht er wel aan om een mogelijk misverstand weg te nemen, want ook al die kosten nemen we natuurlijk mee in de berekening van de koopkracht, zodat er netto wat overblijft. Daarbij zijn het altijd gemiddelden, dat weet de heer Van Dijk ook. Ook wat de mediaan betreft moet er inkomensgroei aan de onderkant zijn.

De heer Van Kent (SP):

Het zijn gemiddelden, maar het verschil in die gemiddelden is bijzonder groot. Het Nibud heeft dit doorgerekend, toen het regeerakkoord werd gepresenteerd. Een paar met twee kinderen waarvan de een inkomen heeft van €120.000 en de ander €70.000, gaat er €473 per maand op vooruit — per maand — en een alleenstaande in de bijstand gaat er €21 per maand op vooruit door dit regeerakkoord. Vindt D66 ook niet dat dit ongelijk is en dat we, zeker nu het economisch beter gaat, ervoor moeten zorgen dat mensen met lagere inkomens ook gaan meeprofiteren?

De heer Van Weyenberg (D66):

Als ik kijk naar de procentuele vooruitgang, zie ik dat daar heel veel balans in is en dat in de doorrekening beide groepen er ongeveer evenveel op vooruitgaan door het regeerakkoord. Ik ben het niet eens met de lijn die ook de Socialistische Partij vaak kiest, namelijk om de armoedeval te versterken en werk minder te laten lonen. Daar is mijn partij niet voor.

De heer Van Kent (SP):

Precies. Daarom willen wij het minimumloon ook met 10% verhogen, in stappen, zodat die armoedeval niet meer plaatsvindt. Nogmaals de vraag. De heer Van Weyenberg zegt dat het verschil in procenten niet zo groot is. Nou, het verschil in procenten is: 1,6% vooruitgang voor een alleenstaande in de bijstand en 4,9% voor een schathemeltjerijk echtpaar met twee kinderen. Nogmaals, in euro's: €21 ten opzichte van €473. Vindt D66 niet dat dit totaal scheef gegroeid is en dat we ervoor moeten zorgen dat mensen met lage inkomens er fors op vooruitgaan de komende tijd?

De heer Van Weyenberg (D66):

Laten we niet vergeten dat er bijna geen land ter wereld is waar het sociaal minimum op zo'n mooi niveau is vastgelegd als in Nederland. Ik zeg dit even om te voorkomen dat er een onjuist beeld ontstaat. En ja, wij gaan voor een evenwichtig koopkrachtbeeld. Daar is mijn fractie altijd voor. Dat hebben we gesteund bij vorige kabinetten en daar zetten we ook zelf op in. Daarbij ligt de nadruk op de middeninkomens. Dat is een andere keuze dan die van de heer Van Kent — dat geef ik helemaal toe — maar dat is een heldere lijn. Daarbij klinkt het punt over het minimumloon heel mooi, maar mijn partij is niet zo van het vernietigen van banen.

De voorzitter:

Heel kort, afrondend.

De heer Van Kent (SP):

Afrondend. D66 vindt dus dat een huishouden met een inkomen van €190.000 per jaar er €473 per maand op vooruit mag gaan en iemand met een bijstandsuitkering maar €21. D66 noemt dat "een evenwichtig koopkrachtbeleid van dit kabinet". Volgens mij moet D66 nog even goed kijken naar wat evenwicht precies inhoudt en zich afvragen of gezien de economische omstandigheden het niet bijzonder redelijk zou zijn om mensen met lage inkomens nu extra te laten profiteren, want dit lijkt echt helemaal nergens op.

De heer Van Weyenberg (D66):

Weet u waar mensen het meest van profiteren? Als zij die stap naar werk kunnen zetten, die zij door dit kabinet kunnen gaan zetten. Twee. Weet u wat nou een maatregel was waarmee de vermogensongelijkheid afnam? Dat was de wet-Hillen.

De heer Van Kent (SP):

Voorzitter, ...

De heer Van Weyenberg (D66):

Mag ik uitpraten, meneer Van Kent? Dat was de wet-Hillen, waarin we juist tegen mensen met een vermogen zeiden dat we iets deden aan hun belastingvoordeel. Dat is een linkse maatregel. En wie stemde ertegen? De Socialistische Partij. Dát vond ik nou ongeloofwaardig.

De heer Van Kent (SP):

Voorzitter, ...

De voorzitter:

Nee, sorry, meneer Van Kent. We doen interrupties in tweeën. Ik heb u toegestaan om die zelfs in drieën te doen. Daarmee is het eventjes genoeg. Ik ga naar de heer De Jong van de PVV.

De heer De Jong (PVV):

Nu we toch met cijfertjes bezig zijn, wat op zich logisch is bij een debat als dit, vind ik het goed om dan ook eerlijke cijfers naar voren te brengen. We zien voor volgend jaar een zogenaamde koopkrachtstijging van 1,6%. Is D66 het met mij eens dat die 1,6% alleen al voor de helft gebaseerd is op aannames?

De heer Van Weyenberg (D66):

Elke voorspelling voor volgend jaar is gebaseerd op aannames, op een begroting die we nog moeten vaststellen — de heer De Jong heeft daar helemaal gelijk in — en op een contractloonontwikkeling. Wat ik nu zie — daarover ga ik zo meteen nog wat vragen aan de minister stellen, als ik uw vraag heb proberen te beantwoorden — is dat de lonen nu echt aantrekken. Ik hoop dat ze nog meer aantrekken, waardoor de contractloonstijging er nog beter uitziet. Maar de heer De Jong heeft gelijk dat elke verwachting voor volgend jaar gebaseerd is op aannames en voorspellingen. Ik denk dat we qua lonen tot nu toe op koers zitten om die te halen, maar dat is een van de vragen die ik anders zo meteen aan de minister zou hebben gesteld. Ik maak gebruik van de gelegenheid om deze meteen te stellen.

De heer De Jong (PVV):

Wat nou nog het erge is van de aannames die worden genoemd, is dat er wordt gesproken over een hoge loonstijging, een onrealistische loonstijging als je het de werkgevers zelf vraagt. Waarom? Bij een rondgang horen we dat er nog helemaal geen tijd is om de loonstijging zoals die wordt voorgesteld, daadwerkelijk te realiseren. Met andere woorden: als zo meteen die loonstijging onverhoopt niet gaat lukken voor volgend jaar, dan blijft er van die 1,6%, die eigenlijk 0,7% is als het aan het kabinetsbeleid ligt, helemaal niets meer over. Dus als het gaat om het feestje dat D66 naar voren heeft gebracht bij de presentatie van het regeerakkoord en de aanloop daarnaartoe: hadden D66 en het kabinet niet wat voorzichtiger moeten zijn in die feeststemming als de koopkrachtplaatjes eigenlijk in de realiteit een wassen neus blijken te zijn?

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat zijn heel veel vragen en vooral insinuaties ineen. Elke voorspelling voor de komende jaren over koopkracht zit ook in hoe je denkt dat de lonen zich ontwikkelen. Als ik zie wat er gebeurt, maak ik mij zorgen — dat heeft u mij al vaak horen zeggen — waarom de lonen niet harder stijgen dan dat gebeurde. In eerdere debatten heb ik de minister ertoe opgeroepen om de sociale partners daarop aan te spreken. Een van de vragen die ik aan de minister heb is of we nog op koers liggen om het koopkrachtbeeld waar we in het regeerakkoord van uitgaan, te realiseren. Dat koopkrachtbeeld komt niet van mij als D66'er, maar van het Centraal Planbureau als onafhankelijke rekenmeester. Dan zie ik wel dat voor volgend jaar een stijging van 4% van de loonvoet wordt voorspeld. Is die gegarandeerd? Nee. Maar dat is wel de aanname die de mensen die dat het best kunnen inschatten nu hebben. Ik hoop dat dit optreedt. Nog sterker, ik hoop zelfs dat het nog wat meer wordt.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik zou de minister wel willen vragen om waar dat kan ons de komende tijd goed op de hoogte te houden hoe juist in nieuwe cao's die contractloonontwikkeling zich vertaalt. Zo kunnen we een vinger aan de pols houden. Welke mogelijkheden ziet hij daartoe?

Voorzitter. Veel instellingen — collega's hebben het daar al over gehad — constateerden dat het vertalen van het economische herstel in het grote deel van de koek van werkenden via de contractlonen, maar ook anderszins, achterblijft bij wat je eerder had verwacht. Ook als je kijkt naar de arbeidsinkomensquote, waar collega Heerma het al over had, lijkt dat aandeel langjarig — over de economische mee- en tegenwind heen, dus als je wat langer kijkt — terug te lopen. Dat roept heel veel vragen op. Ik vraag de minister om er eens heel goed naar te kijken wat daar aan de hand is, dus om naast de ontwikkeling van de koopkracht in de komende maanden en ook zijn wat mij betreft blijvende oproep aan werkgevers ook eens goed te bekijken wat er precies gebeurt. Want daar wil ook ik meer van weten.

De voorzitter:

Bent u klaar met uw betoog?

De heer Van Weyenberg (D66):

Nee, nog niet.

De voorzitter:

Ik zie dat er nog een interruptie is.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb nog een minuutje, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, dat weet ik. Ik wil u de gelegenheid geven om af te ronden. Dan kijk ik daarna of er nog interrupties zijn. Die doen we dus aan het eind.

De heer Van Weyenberg (D66):

Prima, voorzitter. Ik ben dus nieuwsgierig naar de structurele ontwikkelingen die daaronder zitten.

We hebben recent een interessant pleidooi gezien voor wat wel "de eerlijke loonstrook" is genoemd. Daarop zie je als werkende wat er nou eigenlijk met jouw totale loonruimte gebeurt, want dat gaat verder dan alleen wat je uiteindelijk in de portemonnee krijgt. Daar gaan premies af voor de pensioenen. Mevrouw Van Brenk had het daar al over. Daar gaat überhaupt een deel van de loonkosten voor je werkgever naartoe. Je ziet in de afgelopen tijd dat bijvoorbeeld de stijgende pensioenpremies een grote impact hebben, maar ik noem ook keuzes die in de cao worden gemaakt of sociale premies voor dingen waar we heel blij mee zijn, zoals de WW of de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zo'n eerlijke loonstrook geeft mensen meer zicht op wat er gebeurt. Ik vind dat interessant en ik zou de minister willen vragen om te reflecteren op hoe we mensen meer zicht kunnen geven op wat er eigenlijk met hun totale arbeidsvoorwaardenruimte is gebeurd.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat er nog een korte interruptie is van de heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Ik heb de heer Van Weyenberg niks horen zeggen over hoe we de koopkracht gaan verbeteren. Zijn opmerking over de aiq. was wel interessant. Ook De Nederlandsche Bank heeft gezegd dat flexwerk leidt tot lagere lonen. Is de heer Van Weyenberg van mening dat het daarmee onverstandig is dat het kabinet ervoor kiest om de arbeidsmarkt verder te flexibiliseren door het ontslagrecht te versoepelen, mensen een jaar langer te laten wachten op een vast contract en de proeftijd te verlengen tot vijf maanden?

De heer Van Weyenberg (D66):

Twee dingen. Met de koopkracht gaat volgend jaar heel veel gebeuren. In dit regeerakkoord zitten in totaal een kleine lastenstijging voor bedrijven en 5 miljard lastenverlichting voor werkenden; beter gezegd: voor mensen, want het zijn niet alleen werkenden. Het zijn ook mensen met een uitkering en gepensioneerden. Dat vind ik een verstandige keuze. Dat zeg ik vooraf.

Dan de vraag van de heer Van Kent over de wet over de balans op de arbeidsmarkt. Wat ik heel goed vind van dit kabinet, is dat dit kabinet na jarenlang praten in de polder, die tijdens de formatie met niks kwam, en een Wet werk en zekerheid die ons helaas nog niet oplevert wat we allemaal hadden gehoopt, namelijk meer vaste banen, twee dingen tegelijk doet die allebei nodig zijn voor meer vaste banen. Wij pakken flex en payroll aan. Er komt vanaf dag één een transitievergoeding voor tijdelijk werk. Dat zijn allemaal dingen die ik heel goed vind. Tegelijkertijd zorgen we dat de mkb'er die heel graag mensen in dienst wil nemen, dat ook weer kan doen. Dat vind ik een heel goede balans, want als je dat allebei doet, maak je flex echt duurder — daar zijn wij allebei voor — en zorg je ook dat die vaste baan wordt gegeven. Alleen flex aanpakken zonder die vaste baan beter bereikbaar te maken, heeft helaas niet gewerkt, zoals de Wet werk en zekerheid ook laat zien. Daar moet je eerlijk over zijn.

De voorzitter:

Een korte vervolgvraag van meneer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Als de heer Van Weyenberg spreekt over een vaste baan beter bereikbaar maken, bedoelt hij dat er meer onzeker flexwerk komt en dat werknemers die nu een zeker contract hebben, een onzeker contract krijgen, bijvoorbeeld doordat het ontslagrecht wordt versoepeld. De bescherming tegen onterecht ontslag wordt door dit kabinet afgebroken. Erkent de heer Van Weyenberg dat er door de maatregelen van dit kabinet meer flexwerk komt en dat de lonen daarmee verder onder druk komen te staan? En is de heer Van Weyenberg het met de SP eens dat we deze minister moeten oproepen om die rechtstreekse aanval op werknemersrechten zo snel mogelijk in te trekken?

De heer Van Weyenberg (D66):

Weet u wat ik nou een aanval op ondernemersrechten vind? Dat het aandeel van vaste contracten van werknemers daalt en daalt en daalt.

De heer Van Kent (SP):

Geef nou antwoord op de vraag!

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ga over mijn eigen antwoorden, meneer Van Kent. Niet zo opgewonden! Je ziet dat dat aandeel daalt en daalt en daalt. De oplossing van de heer Van Kent is volgens mij dat we per decreet iedereen een vaste baan geven. Dat werkt niet. Dat werkt echt niet. Wat we gaan doen, is doorgeslagen flex aanpakken met maatregelen die ook het vorige kabinet nooit heeft kunnen nemen. Daar ben ik trots op, maar we gaan ook zorgen dat die mkb'er, die 's ochtends echt niet opstaat met de vraag hoe hij z'n werknemer weg kan pesten, weer mensen in vaste dienst durft te nemen doordat wordt gekeken naar de loondoorbetaling bij ziekte en doordat inderdaad ook wordt gekeken naar dingen in het ontslagrecht die er nu toe leiden dat die werkgever, die mkb'er om de hoek, het gewoon niet aandurft om mensen in vaste dienst te nemen. Dus ik ben het volstrekt oneens met de heer Van Kent en dat verrast hem niet.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik ga naar de heer Van Dijk

De heer Van Kent (SP):

Voorzitter. Ik zou toch ...

De voorzitter:

Sorry, nee, ik ga nu naar de heer Van Dijk. Excuus. U heeft nu twee keer geïnterrumpeerd op een spreker van D66, een keer in drieën en een keer in tweeën. Volgens mij stelt u vragen waarop u ongeveer het antwoord weet en geeft de heer Van Weyenberg daar weer zijn antwoord op waarvan u ook ongeveer kunt inschatten hoe dat gaat.

Ik geef nu het woord aan de heer Van Dijk van de PvdA voor een interruptie.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik moet het pleidooi van de heer Van Kent wel ondersteunen, want in tijden van economische groei gaan wij juist de onzekerheid van werknemers vergroten. Maar daar komen wij verder over te praten.

Laat ik mij constructief opstellen. De heer Van Weyenberg noemde de payrollconstructie. Er ligt nu een initiatief van de linkse partijen. Dat is wat ons betreft een beter voorstel. Is D66 bereid om te kijken naar alternatieven, naar verbeteringen, als wij straks gaan debatteren over die arbeidsmarktplannen?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ga in elk debat luisteren naar goede ideeën. Dat spreekt vanzelf en zo kent de heer Van Dijk mij volgens mij ook. Het advies van de Raad van State op zijn voorstel was overigens, laat ik het vriendelijk zeggen, niet alleen maar positief. Ik mis daar bijvoorbeeld wel echt de balans in — daarin verschil ik van mening met de heer Van Kent en wellicht ook met u — omdat ik vind dat je allebei moet doen. Ik ga natuurlijk ook naar uw voorstellen kijken, maar dan ga ik ook bekijken of ze werkbaar zijn, of ze in totaal in balans zijn. Ik heb ook afspraken gemaakt met partijen in het regeerakkoord; dat snapt de heer Van Dijk ook want hij heeft ook uit dat vaatje getapt. In elk debat zal ik goed naar argumenten luisteren, ook naar die van de heer Gijs van Dijk.

De voorzitter:

En wij zijn nu bezig met het debat over de brede koopkrachtontwikkeling. Heeft u daar nog een korte vervolgvraag over, mijnheer Van Dijk?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter, als u mij toestaat, heel kort. Ik heb de bloemen van de Raad van State inderdaad nog niet binnen; ik wacht daar nog steeds op. Ik verwacht wel iets van D66, want ook in de vorige periode hebben deze partijen samengewerkt. Dus als wij met voorstellen komen, hoop en verwacht ik ook van deze partij, maar ook van het CDA en van de andere, dat zij echt serieus gaat kijken naar verbetervoorstellen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Diezelfde verwachting heb ik ook van de heer Van Dijk. Ik constateer wel, en dat is geen verwijt, dat de heer Van Dijk in het vorige kabinet — ik moet zeggen: zijn partij, want de heer Van Dijk zat toen nog niet in de Kamer — heel veel heeft gevraagd om de aanpak van bijvoorbeeld de payroll. Dat is dat kabinet niet gelukt en dit kabinet zet hier wel echt stappen. Dat vind ik wel pure winst. Toen zat de heer Van Dijk ergens anders. Ik ben er wel trots op dat dit kabinet een aantal maatregelen tegen flex neemt die in het vorige kabinet nog niet haalbaar waren.

De voorzitter:

Dank u wel. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Heerma van het CDA.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank u, voorzitter. Dit debat is eind januari 2018 aangevraagd door mevrouw Van Brenk van 50PLUS. Zij deed dit naar aanleiding van de eerste loonstrookjes van 2018. Zij wierp bij dat verzoek ook de vraag op waarom je die economische groei niet terugziet in de loonstrookjes en de koopkracht. Dat was de vraag die zij stelde en zij wilde daar ook een brief over. Daar kwam in februari een brief over van het kabinet. Mevrouw Van Brenk heeft daar een vervolg aan gegeven. Ze zei: ik vind dat de vraag die ik opwerp, niet goed is beantwoord. Toen hebben wij Kamerbreed de opmerking gesteund dat als die informatie gevraagd wordt, wij die ook willen ontvangen. Daardoor kwam er afgelopen vrijdag een brief van de minister waarin, denk ik, beter dan in de eerdere brief wordt ingegaan op de vraag die mevrouw Van Brenk stelde bij het aanvragen van het debat.

De minister schetst in deze brief een beeld dat een deel van de economische groei, het feit dat het beter gaat, zich zal vertalen in lastenverlichtingen die echter pas in 2019 zullen ingaan door de kabinetsvoorstellen. Maar hij heeft het ook over andere zaken die invloed hebben op het koopkrachtbeeld en waardoor het koopkrachtbeeld anders kan zijn dan de economische groei, wat het antwoord was op de vraag. Daarbij wordt enerzijds ingegaan op iets wat wij allemaal weten, namelijk dat als de zorgkosten sterker stijgen dan de economische groei, dit een drukkend effect zal hebben op de koopkracht.

Het tweede onderdeel waar de minister op ingaat, is eigenlijk interessanter, maar het roept ook meer vragen op. Dat is namelijk die reële beloning waar de minister in deze brief op ingaat. Hij geeft daarin ook aan dat een deel van de economische groei zich vertaalt in de portemonnee van werknemers op een manier die je niet in de koopkracht ziet, namelijk als je promotie maakt, als je contractuitbreiding krijgt of als je eindelijk wel die baan vindt; dit geldt zeker voor ouderen die die kans op de arbeidsmarkt in het verleden niet hadden. Dat vertaalt zich in meer geld dat mensen kunnen besteden, maar dat zie je niet terug in de koopkracht.

Hier zit voor mij wel een vraag aan vast. Dat contrast zie je. Je ziet dat een deel van de economische groei naar een specifieke groep gaat die kansen heeft omdat het economisch beter gaat. Maar tegelijkertijd is er een waarschuwing. Daar had ik het ook al over in een interruptiedebat met de heer Özdil. DNB en het IMF hebben het erover, het CPB heeft het eerder geconstateerd en volgens mij klagen vakbonden er ook over. Zij waarschuwen ervoor: let nou op, de doorgeslagen flexibilisering heeft in de polder een drukkend effect op de positie in de onderhandelingen over loonstijgingen en de angst dat je een vergrote schijnconstructie terugkrijgt als je om loonstijging vraagt, heeft ook een drukkend effect. De aiq. daalt in vrijwel de hele westerse wereld, maar in Nederland zou dit probleem extra groot zijn. In Nederland heeft de flexibele arbeidsmarkt dus naast de internationalisering en de technologisering, waar overal over wordt gesproken, een extra groot effect. En dat zie je dus ook terug in minder sterk stijgende lonen als het goed gaat. Ik zou graag willen dat de minister ingaat op het punt dat DNB maakt, maar ook op de zorgen die vakbonden hierover uiten. Is de minister bereid om hiernaar te kijken? Dit is immers mogelijk ook in dit debat, dat over koopkracht gaat, een verklaring voor de discussies die wij hierover hebben.

Dank u, voorzitter.

De heer Van Kent (SP):

Daar moet goed naar gekeken worden. Zeer eens. Maar zouden daar wat het CDA betreft ook consequenties aan verbonden moeten worden?

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik wil er geen kip-of-eidiscussie van maken, want ik zeg al langer dat er op onze arbeidsmarkt een probleem is met de balans tussen vast en flex. Op dit vlak hebben wij in de oppositie samen met de SP, met voorgangers van de heer Van Kent, opgetreden. In het regeerakkoord hebben we daar al afspraken over gemaakt. Ik snap dat de heer Van Kent een deel van die afspraken goed vindt en een deel niet. Dat er wat aan die arbeidsmarkt moet gebeuren: dat was ik al van mening. Dat vertaalt zich in de opstelling van het CDA in de afgelopen periode, maar ook in hetgeen is teruggekomen in het regeerakkoord.

Maar als uit onderzoek blijkt dat, naast de internationalisering en de technologisering, voor Nederland specifiek geldt dat de aiq. misschien nog zichtbaar verder daalt dan in andere landen — dat schrijf DNB in zijn rapport van februari — dan lijkt mij dat een steun in de rug voor het feit dat je echt maatregelen moet nemen om die balans op de arbeidsmarkt te verbeteren. Afhankelijk van wat uit het onderzoek komt, kan dat voor ons beiden en voor ons allemaal een extra licht op die discussie werpen. Het is lastig om daar nu op vooruit te lopen omdat ik de uitkomst daarvan niet ken, maar ik vind wel dat het nader onderzocht moet worden. In eerdere discussies hebben wij het bijvoorbeeld over armoede en schulden gehad: waarom hebben 50-plussers de grootste kans op langdurige armoede? Dat komt omdat zij er op de arbeidsmarkt niet tussen komen. Gelet op de dalende aiq. zou het zo kunnen zijn dat de doorgeslagen flexibilisering in Nederland een verklarende factor is. Ik wil die feiten zien. Het is op z'n minst een bevestiging van het feit dat wat we gaan doen, nodig is. Maar laten we ook afwachten wat er verder uitkomt.

De voorzitter:

Afrondend, meneer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Zeer eens. Ik ondersteun graag de oproep aan de minister om dat uitgebreid te gaan onderzoeken. Als blijkt dat meer maatregelen nodig zijn, dan hoop ik dat de minister en het CDA bereid zijn om af te wijken van het regeerakkoord en echt een einde te maken aan de doorgeschoten onzekere flexcontracten.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik respecteer de positie van de heer Van Kent zeer, maar ik hoop dat hij begrijpt dat ik een andere appreciatie heb van de afspraken in het regeerakkoord. In mijn visie gaan wij aan twee kanten van die balans daadwerkelijk de stap zetten om het vaste contract weer aantrekkelijker te maken, waardoor we die balans herstellen. Ik snap dat de SP daar een andere mening over heeft, maar dat is wel het doel waarmee we dit doen.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Wij zijn samen op zoek, want ook ik had veel vragen. Waar is die 3% nou gebleven? We voelen het niet in de portemonnee. Nu is er een gedeeltelijke verklaring. Maar wat we ook zien, is dat werknemers een steeds kleiner deel van de koek krijgen. Want dat is het. Dan zou je denken dat werkgevers daar toch een groter stuk van overhouden. Je ziet dat zij onvoldoende investeren in de vorm van het aannemen van nieuw personeel en dergelijke. Ook dit kabinet heeft toch wel een groot cadeau uitgedeeld aan het bedrijfsleven. Had de heer Heerma niet verwacht dat daar dan ook meer tegenovergesteld zou worden, dat meer mensen aangenomen zouden worden, dat meer vaste contracten zouden worden gesloten en dergelijke?

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik wil de twee onderdelen van de vraag van mevrouw Van Brenk scheiden. Haar vraag om informatie ging echt over de 3% economische groei en de koopkracht. Zij had recht op een goed antwoord daarop. Wij hebben haar daarin ook gesteund; het eerste was niet voldoende. De minister is afgelopen vrijdag met betere verklaringen gekomen voor waar het in zit: die stijgende zorgkosten, die sterker stijgen dan de economische groei. Maar het reële inkomen en de werkgevers bieden wel een interessante insteek voor de vraag van mevrouw Van Brenk. Daarnaast is er de discussie over de aiq. Ik heb haar daar heel duidelijk over gehoord in eerste termijn. Daarin zit mijn vraag ook. Mijn vraag op dit moment is: ik wil de feiten weten. Met alle respect voor mevrouw Van Brenk en voor wat zij al zegt dat de conclusie is, maar het lijkt zo te zijn dat die aiq. in Nederland sterker daalt dan in andere landen in het Westen, terwijl we haar wel over de hele linie zien dalen. Dat heeft te maken met internationalisering, globalisering en technologisering; daar is internationaal heel veel discussie over en onderzoek naar. Maar dat stukje, het feit dat ze in Nederland misschien sneller zou dalen, wordt door vakbonden — dat weet mevrouw Van Brenk goed — en zelfs door DNB, het CPB en het IMF in verband gebracht met de balans op onze arbeidsmarkt. Dat wil ik onderzocht hebben. Als je vraagt hoe het komt, ligt volgens mij daarin het antwoord.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Heerma. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Wiersma van de fractie van de VVD.

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter, dank. De economie is op stoom, zo stelt het CPB in zijn raming van begin maart. Op de arbeidsmarkt neemt de vraag naar personeel toe. Er is sinds kort zelfs sprake van een zogenaamde gespannen arbeidsmarkt: iedereen is nodig. Laten we ons wel realiseren hoeveel kansen dit biedt. Het is goed dat het kabinet daar op verschillende manieren werk van maakt, onder andere door de 5 miljard aan lastenverlichtingen die al zijn genoemd.

Vandaag spreken we, terecht, over de doorvertaling van beleid en maatregelen naar koopkracht. De koopkrachtplaatjes zijn inmiddels een bekend, maar ook berucht fenomeen. Het CPB stelde onlangs dat statische koopkrachtplaatjes wel inzicht geven in beleid en economie, maar dat ze minder geschikt zijn voor een doorvertaling naar de privéportemonnee. Mevrouw van Brenk zei het net goed: ik ben op zoek. Dat geldt ook voor mij. En ook voor het CPB, dat stelt: wat koop je daarvoor?

De heer De Jong (PVV):

Voorzitter. Ja, maar toen het nieuwe kabinet aantrad, bereikte de VVD de voorpagina van De Telegraaf en zowat alle kranten met alleen maar fantastische verhalen van "iedereen gaat erop vooruit, wat een geweldig nieuws over de koopkracht". Toen werd dit er niet bij verteld. Al die mensen die thuiszaten, die het water tot aan hun lippen hebben staan en aan het einde van de maand de eindjes maar moeilijk aan elkaar kunnen knopen, dachten toen: nou, misschien eindelijk, na al die jaren, een beetje lucht. Nu, een paar maanden later, krijgen we te horen dat we die koopkrachtplaatjes eigenlijk niet zo serieus moeten nemen. Hoe kan het nou toch elke keer weer zo zijn dat de VVD en haar vriendjes in het kabinet op het moment dat ze de maatregelen presenteren een feestje vieren, om vervolgens in debatjes — waarvan je hoopt dat er een aantal mensen naar kijken — uiteindelijk toe te geven dat het allemaal niks voorstelde, om daarna tijdens campagneperiodes de mensen gewoon weer te belazeren? Kan de VVD me dat uitleggen?

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter. Ik was nog niet eens op een kwart van het hele verhaal dat ik hier wilde vertellen. En juist hier gaat het om het hele verhaal, om de hele balans op de arbeidsmarkt, om het hele verhaal van alle maatregelen die het kabinet neemt. Ik ga u daar zo meteen nog een mooi overzicht van geven. Het komt erop neer dat de doorsneekoopkracht van huishoudens er de komende jaren 1,1% op vooruitgaat. Maar dat was niet het punt dat ik wilde maken. Ik zou daarom graag mijn betoog vervolgen om u te vertellen wat ik bedoel met die privéportemonnee en de vertaling daarnaartoe.

De voorzitter:

Toch geef ik de heer De Jong de kans om een korte, bondige vraag te stellen aan u.

De heer De Jong (PVV):

Ik heb gewoon een vraag gesteld. Die gaat over de manier waarop de VVD zich tijdens campagnes opstelt of bij een presentatie van een regeerakkoord, om vervolgens de keutel in te trekken en te zeggen: we hoeven de koopkrachtplaatjes inderdaad niet zo serieus te nemen, want die zijn van heel veel factoren afhankelijk en uiteindelijk merkt u daar helemaal niets van in uw portemonnee. Maar mijn probleem is dat mensen jarenlang zijn uitgeknepen. Die hebben de crisis mogen betalen. De middenklasse heeft het ontzettend moeilijk. Ook de ouderen hebben het ontzettend moeilijk. En elke keer worden ze voor de gek gehouden. Dus mijn vraag aan de VVD is wanneer ze daar nu eindelijk eens mee ophoudt en wanneer ze ervoor gaat zorgen dat deze mensen een reële koopkrachtvooruitgang zien in hun portemonnee, bijvoorbeeld door de verhogingen terug te draaien van de btw op boodschappen, van accijnzen, van huren. Wanneer stopt de VVD hier nu eindelijk mee, zodat de mensen er iets van merken?

De heer Wiersma (VVD):

Ik gaf in het begin van mijn betoog aan dat dit kabinet ook heel veel maatregelen neemt. Een onderdeel daarvan zijn de lastenverlichtingen. Die lopen in de komende jaren op tot 5 miljard. Ik heb ook aangegeven dat de koopkracht gemiddeld stijgt, maar ik geef ook aan dat het CPB daar terecht opmerkingen over maakt. Want ja, het CPB geeft, ook weer in het rapport onlangs, in maart, mooie verwachtingen en het kabinet neemt vele maatregelen om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk mensen gaan meeprofiteren van de economische groei. Maar nee, je vindt met koopkrachtplaatjes geen baan. Je krijgt er geen promotie door, je krijgt er ook geen kinderen van en alles bij elkaar levert dat natuurlijk ook een terechte nuancering op. Maar dat maakt het soms dus ongrijpbaar. Dat erken ik, en het zou goed zijn dat we dat verduidelijken. De minister heeft daar een poging toe gedaan en daar ga ik een aantal vragen over stellen.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Wiersma (VVD):

Ik vind het interessant dat de minister een poging heeft gedaan om te kijken naar die doorvertaling van beleid naar portemonnee. De minister wijst er in zijn brief van afgelopen vrijdag, in antwoord op de vragen van 50PLUS op dat doordat die statische koopkracht, dus in brede zin — we zien een gemiddelde stijging van 0,6 in 2018 en 1,6 in 2019 — afsteekt tegen de hogere economische groei in beide jaren, het beeld kan ontstaan dat die groei niet terechtkomt bij huishoudens. Maar hij geeft ook aan dat dit vertekent. Ik vraag de minister graag om dat nog eens toe te lichten, want dat loopt ook in dit debat door elkaar. Kan hij dat nog eens toelichten en laten zien hoe we die vertekening in het vervolg beter kunnen ondervangen? Dan kunnen we de terechte vraag die vanuit verschillende partijen komt, namelijk hoe dit zich nu vertaalt in de privéportemonnee, duidelijker krijgen, in plaats van alleen maar altijd die cijferdiscussies te voeren waar mensen thuis van denken: daar krijg ik sowieso geen extra koopkracht van.

Voorzitter. Ik heb een paar vragen daarover. Kan de minister ook het grote verschil tussen die koopkracht en de reële beloning die hij noemt in zijn stuk, toelichten? Die laatste stijgt in 2018 met 3,5%. Maar is dit bijvoorbeeld ook te verdelen naar sectoren? Zouden we nog een slag dieper kunnen gaan? Zouden we ook naar verschillende groepen werkenden kunnen kijken, zoals ook het CPB dat doet? En wat zou dan het beeld zijn? Ik ben benieuwd of de minister daar iets over kan zeggen.

In zijn brief staat voor 2019 een min van 1,2 bij het effect van belastingen, premies en toeslagen. Kan de minister dat toelichten? Dat heeft een drukkend effect op die beloning van werknemers. Ik ben wel benieuwd wat daar nog onder zit. Kan de minister dat verklaren? Want dit schept bij mij in ieder geval niet de duidelijkheid die wij zoeken.

Daarnaast spreekt de minister over de verdeling van de nationale koek. Het overgrote deel van de stijging gaat naar huishoudens. Dat is natuurlijk goed nieuws. Maar kan de minister ook toelichten waar dit vooral neerslaat in die huishoudens? Kunnen we ook daar nog een slag dieper? De minister stelt ook dat bedrijven achterblijven. Ik ben nog wel benieuwd naar een verklaring hiervoor.

Voorzitter. Grosso modo staat Nederland er goed voor. Steeds meer mensen vinden werk. Het vertrouwen in de economie groeit ook per dag. We zien gelukkig ook de lonen stijgen. Maar met name wat dat laatste betreft — dat hebben we hier al genoemd — is het, waar mogelijk, natuurlijk ook belangrijk dat we zo veel mogelijk mensen laten ervaren dat die lonen stijgen. Daar kan een tandje bij. Het kabinet komt aan de ene kant met allerlei maatregelen om de lasten op arbeid te verlagen, maar aan de andere kant is het ook aan werkgevers en werknemers om dat gesprek aan de cao-tafel te voeren. We zullen erop toezien dat dit goed gebeurt. Tot slot ben ik benieuwd naar het beeld dat de minister hiervan heeft. Hoe loopt het? Hoe houden we de vinger aan de pols? Wat is de beweging als we na de komende maanden verder het jaar in kijken?

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer De Jong.

De heer De Jong (PVV):

In het betoog van de heer Wiersma van de VVD kwam even in een bijzinnetje de zogenaamde lastenverlichting langs. Maar laat het nou zo zijn dat die lastenverlichting was beloofd, namelijk in 2016, en dat die naar voren is gehaald. Dan kun je zeggen dat dit harstikke mooi is, maar als je kijkt naar wat er in 2019 gebeurt, waarin voor bijna ongeveer hetzelfde bedrag de lasten omhooggaan, dan houd je per saldo vrijwel niets over. Ik heb dus nogmaals de volgende vraag. Op het moment dat de VVD haar propagandapraatjes houdt dat het allemaal beter wordt voor de mensen, dat de lonen stijgen en noem maar op en de werkgevers vervolgens zeggen dat we dat allemaal nog maar moeten bezien, is mijn vraag wat de VVD nu werkelijk gaat doen om ervoor te zorgen dat het reële inkomen van mensen, dus datgene wat ze voelen in hun portemonnee aan het eind van de maand, substantieel stijgt, zodat ze er ook echt iets van gaan merken dat die economie aan het aantrekken is.

De heer Wiersma (VVD):

Ik begrijp goed dat de heer De Jong van de PVV natuurlijk ook met enige jaloezie kijkt naar al die mooie maatregelen die we nemen om ervoor te zorgen dat, nu de economie aantrekt, mensen meer gaan overhouden in hun portemonnee. Ik snap ook dat dit soms de vraag oproept hoe die maatregelen gaan uitpakken, maar de kern is dat we er op de arbeidsmarkt voor zorgen dat werken gaat lonen. Dat doen we met die 5 miljard. Dat doen we bijvoorbeeld door het invoeren van het tweeschijvenstelsel. We nemen maatregelen ten aanzien van de kinderopvangtoeslag en de arbeidskorting. We nemen een hele serie maatregelen omdat er niet één knop is waarmee je alles ineens werkend kan krijgen. De PVV zou graag één knop zien, ik ook, maar als die er niet is, moet je een pakket aan maatregelen nemen. Dat doet dit kabinet en daar ben ik blij om. U kunt het jammer vinden dat u er niet in zit en dat die maatregelen niet op uw A4'tje stonden, maar u kunt het ook omarmen en zeggen: ik ben blij dat er wat gebeurt.

De voorzitter:

Ik geef de heer De Jong het woord voor een laatste, korte interruptie.

De heer De Jong (PVV):

Weet je waar de mensen nou zo moe van worden? Dat is dat ze in 2015 wordt gezegd dat de lasten naar beneden gaan en dat er vervolgens een nieuw kabinet aantreedt dat zegt het eerder te gaan doen om vervolgens de lasten te verhogen. Die maatregel van die twee schijven, waarover de heer Wiersma het net had, wordt namelijk voor een heel erg groot deel tenietgedaan door de maatregelen die in 2019 worden ingevoerd. Ik noem een btw-tarief dat omhooggaat, de energiebelasting die omhooggaat en de tabaksaccijns die omhooggaat. Als het gaat om al die maatregelen die in 2019 genomen worden, is die zogenaamde lastenverlichting weg. Waarom komt de VVD die hardwerkende Nederlander die zij ooit nog hoog in haar vaandel had staan, niet tegemoet in plaats van maatregelen, zoals die btw-verhoging, te propaganderen alsof het fijn is voor de mensen terwijl ze kei- en keihard zijn gepakt de afgelopen jaren?

De heer Wiersma (VVD):

Het beeld waar mensen volgens mij moe van worden, is het beeld van partijen die aan de zijllijn staan en alleen maar roepen dat het slecht is, maar die wanneer ze de kans krijgen er iets aan te doen, niet aanwezig zijn. Met alleen maar roepen dat alles slecht is, houden mensen geen euro extra over in hun portemonnee. En dat is wel waar we voor gaan en dat is wat dit kabinet gaat doen.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Meneer Wiersma heeft een heel betoog gehouden waarbij hij aangaf een uitsplitsing, een extra tandje erbij te willen voor verschillende sectoren. Hij zei zo-even ook dat werken moet lonen. Maar als je nou je hele leven gewerkt hebt, mag het dan ook nog een keer lonen? En wat voor die mensen die straks moeten gaan werken met loondispensatie, die er op achteruit zijn gegaan, en wat voor de jongeren, de Wajongers? Mag ik van meneer Wiersma van de VVD weten hoe hij daartegen aankijkt? Mogen die ook koopkracht genieten?

De heer Wiersma (VVD):

Ik heb er al een aantal dingen over gezegd. De afgelopen jaren zijn best moeilijk geweest. Heel veel mensen hebben daar soms ook best last van gehad en sommigen nog steeds, zoals ouderen die nog moeilijk aan het werk komen. Ik vind het belangrijk dat we er alles aan doen om groepen die nog kunnen meedoen op de arbeidsmarkt, erbij te trekken. Zeker voor ouderen geldt dat en we hebben er gelukkig ook een aantal maatregelen voor getroffen. Samen met 50PLUS heb ik recent voorstellen gedaan om dat beter te kunnen doen. Het totale beeld, ook dat van het kabinet, is dat doordat de economie groeit, je ook wilt dat zo veel mogelijk mensen daarvan gaan meeprofiteren. Uit het beeld van de koopkrachtcijfers die we hier vandaag bespreken, blijkt dat in 2019 en overigens ook grotendeels in 2018, alle groepen die daarin zitten, gaan merken dat het echt beter gaat met de economie. Uw vraag is eigenlijk: is dat genoeg? Dat snap ik. Dat is natuurlijk ook een politieke afweging. Een belangrijk element daarin is voor ouderen natuurlijk het pensioenstelsel. Dat pakt dit kabinet aan. Daarvoor zou het ook helpen als u richting de club waar u eerder zat, de FNV, nog eens een aanmoediging stuurt — dat zal ik ook doen — om snel tot iets te komen, want hoe langer dat duurt, hoe minder goed het vooruitzicht van ouderen voor hun pensioen is. Dat zou zonde zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Van Brenk, afrondend.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

De VVD zegt net: wij kiezen bewust voor de middeninkomens. Maar we zien dat de ouderen er 0,6% op vooruitgaan, versus 1,2% of 1,4% voor de werkenden. Dat is toch niet heel erg netjes meedelen, zeker als je weet dat de ouderen al tien jaar geen verhoging hebben gehad, van 2000 tot 2015. In 2015 zaten ze op het niveau van 2000. Kan de VVD dan niet toch zeggen: ja, ook die groep moet echt meedelen?

De heer Wiersma (VVD):

Het kabinet heeft in alle berekeningen van de afgelopen maanden laten zien dat de groep die u noemt, er onder de streep gemiddeld 0,7% op vooruit zal gaan de komende jaren. Maar ik wil daar wel een volledig beeld tegenover zetten. Het CBS heeft ons daarbij geholpen. Vooral in de periode 2001-2010 hebben ouderen hun gemiddeld inkomen meer zien stijgen, met 10%, dan bijvoorbeeld jonge huishoudens, met 2%. Ook in de periode daarna, 2011-2016, loopt de inkomensontwikkeling van ouderen gelijk op met die van andere huishoudens. Het beeld dat we ouderen massaal achterstellen klopt dus niet. Sterker nog, het tegendeel is eigenlijk het geval.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering voor tien minuten.

De vergadering wordt van 11.51 uur tot 12.01 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van het dertigledendebat over de brede koopkrachtontwikkeling in 2018. Wij gaan over naar de eerste termijn van de zijde van het kabinet. In ons midden is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Welkom. Ik geef u graag het woord, excellentie, voor uw eerste termijn.

Minister Koolmees:

Dank u, voorzitter. Dank aan de Kamer voor de gestelde vragen. Ik probeer daar bloksgewijze doorheen te lopen, met een algemene inleiding, een blokje arbeidsinkomensquote en loonontwikkeling en daarna trivia, overige vragen die zijn gesteld.

Ik wil beginnen met een algemene inleiding. Wij hebben vorige maand positief nieuws gekregen van het Centraal Planbureau. De Nederlandse economie is op stoom en groeit ook sneller dan in andere landen in Europa. Tegelijkertijd laten de ramingen, ook van het Centraal Planbureau, zien dat de koopkrachtontwikkeling in 2018, net als in 2017, achterblijft bij die economische groei. Ik snap heel goed dat dit vragen oproept. De heer Heerma had dezelfde suggestie, net als mevrouw Van Brenk, na de eerdere brief van januari: doe nou eens een uitsplitsing naar de reële groei.

Dan hebben we het inderdaad over de brede koopkracht. Dat is echt iets anders dan de statische koopkracht of de koopkrachtplaatjes waar we het in dit huis vaker over hebben. In de brief die ik vorige week naar u heb gestuurd, heb ik een breder beeld proberen te schetsen dan alleen maar de koopkrachtplaatjes, ook in navolging van of in aanvulling op de analyse van het Centraal Planbureau in het Centraal Economisch Plan, die een beschouwing heeft gemaakt wat nou de waarde is van zo'n statisch koopkrachtplaatje in plaats van een dynamisch koopkrachtplaatje. Statisch gaat er natuurlijk eigenlijk alleen maar van uit dat de situatie hetzelfde blijft en houdt geen rekening met bijvoorbeeld het krijgen van een nieuwe baan, het krijgen van een extra loonstijging, een echtscheiding of juist het verlies van een baan of het overlijden van een partner. Dat zit allemaal niet in het statische koopkrachtplaatje. Maar het zit ook niet, om het ingewikkeld te maken, in een dynamisch koopkrachtplaatje. Door in de brief dit beeld te schetsen van waar de economische groei terechtkomt, probeer ik ook een nuancering in het debat aan te brengen.

Als je naar die brief kijkt, dan stijgt de reële beloning van werknemers in 2018 en 2019 met meer dan 3% als gevolg van met name de groei van de werkgelegenheid. Dat is dus naar individuen niet makkelijk te vertalen, want juist de individuen die eerst in een uitkering zaten en nu aan werk komen, gaan er natuurlijk fors in inkomen op vooruit. Voor de totale populatie werknemers betekent dat natuurlijk wel dat een groter deel van de koek naar de werknemers gaat. Dat komt terug in dit cijfer.

Dat betekent niet dat alle individuen — als dat misverstand dreigt te ontstaan, wil ik dat ook graag wegnemen — er 3% op vooruitgaan. Natuurlijk niet, dit is namelijk gewoon de verdeling van de economische groei over werknemers, bedrijven en de overheid. En de vraag over de illusionist die vanmorgen in de krant stond, dit is een andere presentatie van waar nou de koek heengaat. Vooral de laatste tijd zie je dat de werkloosheid heel snel daalt, gelukkig maar, en dat die mensen natuurlijk een heel grote inkomenssprong maken van een uitkering naar werk. Dat is allemaal positief nieuws. Dat betekent niet dat iedereen er plotseling veel op vooruitgaat. Dus die nuance wil ik er gelijk in aanbrengen.

De heer Özdil heeft mij hier gevraagd of dat nou de cijfers zijn van de illusionist Koolmees, of de cijfers van het CPB. En als het een andere definitie is, waar zit het verschil dan tussen? Het zijn gelukkig allebei cijfers van het CPB. Dat staat ook in de brief die ik aan u heb gestuurd. De bron is het Centraal Economisch Plan, waarin juist de verdieping is gemaakt van deze cijfers. Dus het zijn allebei CPB-cijfers. Ik vind het ook best wel aanstootgevend, zeg ik met een vriendelijke lach naar de heer Özdil, die iets anders suggereert.

De voorzitter:

Ik ga even afspreken met de collega's dat wij twee korte interrupties mogen, maximaal in tweeën. En een interruptie is een korte vraag. Mijnheer Özdil.

De heer Özdil (GroenLinks):

Als ik mogelijk heb gesuggereerd dat de minister cijfers heeft verzonnen, dan was dat niet mijn bedoeling. Mijn vraag ging vooral over het commentaar in het artikel in Het Financieele Dagblad, waarin wordt gezegd dat de minister door de zorguitgaven mee te nemen in zijn brede koopkrachtplaatje op een veel hogere koopkrachtgroei uitkomt dan de strikte CPB-koopkrachtcijfers.

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Özdil (GroenLinks):

Mijn vraag is dus nogmaals wat ik ook in mijn inbreng stelde. Het Financieele Dagblad zegt dat door de definitie van de minister een verkronkelde koopkrachtgroei ontstaat, die niet wordt gemerkt door de hardwerkende Nederlander. Wat is zijn reactie daarop?

Minister Koolmees:

Die vraag heb ik net proberen te beantwoorden in mijn inleiding. Het statische koopkrachtplaatje, waar we het hier normaal gesproken over hebben en waar we het ook bij de begrotingsbehandeling over hebben gehad, gaat eigenlijk uit van het individu wiens situatie niet verandert. Het dynamische koopkrachtplaatje gaat uit van mensen die een baan vinden en die er daarom in inkomen op vooruitgaan of juist van mensen die hun baan verliezen, waardoor hun inkomen naar beneden gaat. Dat is al veel moeilijker te modelleren en te presenteren. Dit is eigenlijk een andere presentatie, waarbij het gaat om de vraag waar de economische groei terechtkomt. Dan zie je dat een groot deel van de economische groei wel degelijk terechtkomt bij de werknemers, soms in de vorm van loon, soms in de vorm van een baan en daarmee inkomen, maar soms ook in de vorm van zorgconsumptie. Zorgconsumptie betalen we met z'n allen via belastingen en premies, maar dat is natuurlijk wel toerekenbaar naar mensen, want mensen profiteren van gezondheidszorg. Laten we daar wel van uitgaan in de definitie.

De heer Özdil (GroenLinks):

Volgens mij ligt daar het pijnpunt. Het is ook door Het Financieele Dagblad geschetst en GroenLinks is het daar best wel mee eens: op deze manier creëer je een koopkrachtplaatje dat niet direct wordt gevoeld door de meeste mensen. Is de minister in ieder geval bereid om bij de verdere communicatie van zijn kant over koopkrachtplaatjes in ieder geval ook de exacte CPB-cijfers erbij te noemen, zodat mensen dat ook meekrijgen en geen verwrongen beeld krijgen?

Minister Koolmees:

Mijn ervaring met dit soort cijfers is dat je ontzettend veel indelingen en afsplitsingen kunt maken. Laten we even inzoomen op de gezondheidszorg. Heel veel mensen maken gelukkig geen gebruik van de gezondheidszorg, omdat ze niet ziek zijn, maar zij betalen wel belastingen en premies voor onze collectieve gezondheidszorg. Zou je dan een verdeling moeten maken tussen mensen die wel of niet naar de huisarts gaan? Dat kan niet. Dat zou ook een soort schijnzekerheid zijn, die je niet moet wekken. Belastingen en premies voor de gezondheidszorg betalen we natuurlijk niet voor niks. Die betalen we omdat we willen profiteren van de kwalitatief goede gezondheidszorg in Nederland. Wat ik heb proberen aan te geven is dat er allerlei verschillende definities zijn van hoe je tegen de werkelijkheid aankijkt. Dat is altijd ingewikkeld in deze discussie. Het statische koopkrachtplaatje waar wij het hier altijd over hebben, toont eerlijk gezegd een heel beperkt beeld van de werkelijkheid. Dat zegt het Centraal Planbureau ook in het Centraal Economisch Plan. Het statische koopkrachtplaatje houdt immers geen rekening met individuele omstandigheden, zoals het vinden van een baan, een echtscheiding, het verlies van een partner. Al dat soort dingen zitten er niet in. Ook het krijgen van een beloning of het krijgen van een extra periodiek in de salarisschalen zit er niet in. Het statische koopkrachtplaatje is dus maar een beeld van de werkelijkheid. Het is heel goed om daar andere werkelijkheden tegenover te zetten. Dat heb ik ook geprobeerd met de brief van vorige week.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ik wil de minister in ieder geval bedanken voor het antwoord op mijn vraag. Ik wilde inderdaad weten waar die 3% blijft, omdat ik niet het idee had dat mensen dat in hun portemonnee terugvinden. De minister zegt dat het bij gezinnen komt, dat de overheid een beetje neemt, maar dat bedrijven achterblijven, terwijl we toch zien dat het met de winsten van bedrijven heel erg goed gaat. Ik kan dat onvoldoende plaatsen. Ik zou dat graag verduidelijkt willen zien. Ik zou ook graag van de minister een reactie willen hebben — dat hoeft niet uit de losse pols — op het ESB-bericht van 8 februari. Daarin wordt al aangegeven dat Nederland achterblijft omdat er een sterke daling is van de aiq. en een sterke stijging van de lasten. We zien daarin ook datgene wat de minister aan ons heeft laten zien. In figuur 3 zien we het volume van de consumptie. Daar worden zorg en onderwijs in meegerekend. Het is een mooi staatje met allerlei kleurtjes. Maar daarin zien we Nederland helemaal onderaan staan in vergelijking met Canada, Duitsland, Denemarken, Frankrijk enzovoorts. Zou de minister daar dan toch nog een keertje dieper op in willen gaan? Het gaat dus om pagina 3.

Minister Koolmees:

Bedoelt u pagina 3 van de brief die ik vorige week aan de Kamer heb gestuurd of pagina 3 van de brief van februari?

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Nee, dit is van het ESB.

Minister Koolmees:

Dus van het ESB. Dat heb ik hier niet paraat. Maar misschien kan het schriftelijk of kunnen we er in de tweede termijn nog even naar kijken. Mevrouw Van Brenk zei het al. Ik heb het hier niet paraat. Ik kom er dus straks wel even op terug in de tweede termijn, als u dat goed vindt.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Kunt u ook nog iets zeggen over die bedrijven, waarvan u zegt ...

Minister Koolmees:

Ja, daar wilde ik nog kort op ingaan. Dat staat ook in mijn eigen tekst.

Het Centraal Planbureau heeft op pagina 34 van het CEP zo'n overzicht gemaakt van verschillende jaren, 2008, 2009, ik zal maar zeggen het begin van de financieel-economische crisis, 2010 tot en met 2014, ik zal maar zeggen het dieptepunt van de crisis en de jaren daarna, het langzame herstel. Dan zie je eigenlijk dat in de eerste jaren vooral de overheid en de bedrijven de klappen hebben opgevangen, de bedrijven door dalende winstgevendheid en de overheid via een tekort op de overheidsfinanciën. Daarna zie je herstel, eerst van bedrijven, en door allerlei maatregelen ook van de overheid. Langzaam zie je nu dat ook de werknemers meer gaan profiteren, onder andere door de aantrekkende arbeidsmarkt en de hogere lonen. In 2018 en 2019 — dat blijkt uit figuur 1 op pagina 3 van de brief die ik vorige week naar mevrouw Van Brenk heb gestuurd — zie je dat het beeld echt kantelt. Twee derde van de stijging van de nationale koek gaat naar huishoudens, als je het totale bredere beeld pakt, als je dus ook de zorgconsumptie erin meeneemt. Bedrijven en overheid blijven wat dat betreft achter. Daarmee heb ik de bredere koopkrachtontwikkeling gekenschetst, ook met het oog op het doel van de brief van vorige week.

Nu even specifiek over de koopkrachtontwikkeling in 2018. Daar hebben wij bij het debat over de begroting ook uitgebreid bij stilgestaan. 2018 is een gematigd jaar als het gaat om de statische koopkrachtontwikkeling, ook in vergelijking met de goede vooruitzichten voor de komende jaren, maar dat heeft ook te maken met de lange formatie en het feit dat de begroting voor dit jaar eigenlijk nog is gemaakt door het vorige kabinet. Bij Prinsjesdag was er nog geen nieuw kabinet, dus toen is de begroting ook gepresenteerd door mijn voorganger. 2018 is eigenlijk een soort tussenjaar. Het vorige kabinet heeft een paar maatregelen genomen om de koopkracht van met name de onderkant te ondersteunen, uitkeringsgerechtigden, maar ook gepensioneerden. Specifiek voor gepensioneerden gaat het over de verhoging van de zorgtoeslag met €65 en de ouderenkorting met €115. De koopkrachtstijging bij ouderen is 0,4 mediaan, niet voor alle individuen, maar mediaan. Dat is beperkt, maar loopt niet heel veel uit de pas bij die van andere groepen, namelijk 0,6 mediaan, zeker na de reparatie door het vorige kabinet van de zorgtoeslag en de ouderenkorting, maar zeker ook als je in ogenschouw neemt dat het niet-indexeren van de pensioenen wel zichtbaar is voor gepensioneerden, maar niet voor werkenden. Beide groepen worden geraakt door het niet-indexeren van een deel van de pensioenen, alleen bij gepensioneerden is dat direct zichtbaar in het koopkrachtbeeld, terwijl dat bij werkenden pas later zichtbaar wordt, namelijk als mensen met pensioen zijn.

Over 2018 hebben wij het bij de begrotingsbehandeling uitgebreid gehad. Er zijn ook geen mogelijkheden meer om bij te sturen. Bij Prinsjesdag hebben we natuurlijk wel een nieuwe begroting voor 2019. In een aantal brieven hebben wij de afgelopen tijd — de eerste was mijn allereerste brief als minister aan deze Kamer — daarvan een inkijkje gegeven. Dan zie je dat het koopkrachtbeeld voor de komende jaren een stuk rooskleuriger is. Nogmaals, ik heb het over het statische koopkrachtbeeld. Het CPB raamt de doorsnee-koopkrachtstijging volgend jaar op gemiddeld 1,6 mediaan voor alle huishoudens, maar er is natuurlijk sprake van verschillen tussen werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. Het is allemaal heel netjes uitgesplitst in mijn brief.

Ik haal er een paar maatregelen uit als het gaat over gepensioneerden. Die hebben natuurlijk ook voordeel van de invoering van het tweeschijvenstelsel. Wij zijn van plan om dat in te voeren. Ze hebben ook voordeel van de verhoging van de algemene heffingskorting. De heer Wiersma gaf dat zojuist ook aan in zijn inbreng. We zijn voorts van plan om de ouderenkorting te verhogen en de harde afbouwgrens van de huurtoeslag wordt geleidelijk afgebouwd. Dat heeft ook een matigend effect. Daarnaast — daarover is steeds wat misverstand en dat wil ik voor de derde keer rechtzetten — wijs ik op het grote pakket aan lastenverlichting voor mensen, werknemers, burgers, dat in het regeerakkoord is opgenomen, oplopend naar 5,2 miljard in 2021. Daar staat voor het bedrijfsleven een kleine lastenstijging tegenover; dat in aanvulling op mijn eerdere antwoord richting mevrouw Van Brenk. Dat is ook duidelijk geworden bij de doorrekening van het regeerakkoord. Per saldo hebben we dus lastenverlichting voor mensen en een kleine lastenverzwaring voor bedrijven in 2021. Dat is 100 miljoen, zeg ik uit mijn hoofd. Dat zie je dus ook terug in die koopkrachtplaatjes. De arbeidskorting wordt bijvoorbeeld verhoogd en er worden gerichte maatregelen genomen om de marginale druk te verlagen. En er zijn ook de intensivering in maatregelen als het kindgebonden budget, de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag. Dat is, zal ik maar zeggen, het bredere beeld voor de komende jaren dat ik uw Kamer al een aantal keren heb gegeven.

De voorzitter:

Dat leidt tot de tweede en laatste interruptie van mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter, ik merk dat u heel streng wordt.

De voorzitter:

Ja.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

De minister zegt: we gaan heel veel mooie dingen doen, we gaan het beter maken voor mensen en we gaan meer dan 5 miljard uitdelen. Maar hij vergeet dat daar 4 miljard aan lastenverzwaringen tegenover staan. Ik noem de btw en, nou ja, de PVV heeft het net allemaal al genoemd. De minister zei: de kosten van de crisis van de afgelopen jaren zijn door de overheid en de bedrijven genomen. Hoezo? De burgers hebben toch al die kosten voor de kiezen gekregen? Ik snap het niet. Er is een nullijn geweest, er zijn kortingen geweest en er zijn belastingen verhoogd. Ik begrijp niet dat de minister kan zeggen: de overheid en de bedrijven hebben de kosten genomen. Nee, iedereen heeft de crisis volgens mij keihard gevoeld.

Minister Koolmees:

Mevrouw Van Brenk heeft helemaal gelijk. Ze heeft gelijk; ik was wat onzorgvuldig in mijn beantwoording. Uit de cijfers over 2008, 2009, 2010 en 2011 blijkt dat de eerste klap van de crisis opgevangen is door overheid en bedrijfsleven. Sterker nog, in die tijd — ik weet het nog heel goed — liepen er nog cao's langer door, ook bijvoorbeeld cao's voor werknemers bij de overheid en de rijks-cao. Daardoor was in de jaren 2008, 2009 en 2010 de koopkrachtontwikkeling van de werkenden heel positief, terwijl tegelijkertijd bedrijven heel veel verlies maakten, failliet gingen of langzamerhand mensen gingen ontslaan, en de overheid een groot tekort had. Dat beeld is inderdaad in de jaren daarna gekanteld omdat de overheid noodgedwongen orde op zaken moest stellen in de overheidsfinanciën en daardoor dus ook heeft bezuinigd en de lasten heeft verzwaard. Dat had negatieve gevolgen voor de koopkracht voor de werkenden. Dat speelt inderdaad grosso modo in de jaren 2012 tot 2015. Sinds 2015 zie je dat het beeld weer een beetje kantelt en dat de arbeidsmarkt weer aantrekt, mensen weer een baan vinden en daarmee ook de lonen wat omhooggaan. Daardoor is er ook weer ruimte bij de overheid voor lastenverlichtingen. Dat zie je dus ook terug in het regeerakkoord. Dat is het totale antwoord op de terechte vraag van mevrouw Van Brenk.

De voorzitter:

Dank. Mevrouw Van Brenk, afrondend.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ja, afrondend stel ik nog één vraag. De minister zoomt in op de koopkracht van gepensioneerden, waar ik hem voor wil bedanken. Ik zou daarom toch ook graag willen weten wat hij dan vindt van het feit dat het CBS in 2016 toch echt heeft gezegd dat de koopkracht van gepensioneerden in 2015 op het niveau lag van het jaar 2000. Dat is dus vijftien jaar achteruitkachelen. Ik wil graag een antwoord hierop.

Minister Koolmees:

Dit is gevaarlijk want hierbij hebben we natuurlijk te maken met ontzettend veel gemiddelden en individuele uitzonderingen. Sommige mensen hebben een klein aanvullend pensioen en anderen hebben een groot aanvullend pensioen. Hierbij moet ik echt abstraheren; ik hoop dat mevrouw Van Brenk dat begrijpt. Je ziet echter natuurlijk wel dat er inderdaad sinds 2009 sprake is van het niet-indexeren van de tweedepijlerpensioenen. Het debat daarover hebben we twee weken geleden ook gehad met meneer Van Rooijen. Dat niet-indexeren raakt gepensioneerden direct omdat dat zichtbaar is in de koopkracht, en het raakt de werkenden, maar dan onzichtbaar, want het leidt voor hen tot minder pensioenopbouw voor de toekomst. Tegelijkertijd was er natuurlijk wel inflatie, zij het laag. Dat leidt inderdaad tot een uitholling van de koopkracht. De gevolgen zijn echter verschillend. Mensen die een klein aanvullend tweedepijlerpensioen hebben, hebben wel geprofiteerd van de maatregel rond de ouderenkorting, of van de AOW, die wel gekoppeld is geweest aan de welvaartsstijging. Mensen met een heel groot aanvullend pensioen hebben er meer last van gehad, omdat zij dus een groter deel van hun inkomen hebben uit een tweedepijlerpensioen, een aanvullend pensioen, dat dus niet geïndexeerd is. Dus grosso modo herken ik het beeld en is het ook in lijn met wat ik al eerder heb gezegd over de koopkracht bij het debat over de begroting. Maar de individuele verschillen zijn heel erg groot. Je hebt in de laatste jaren gezien dat er juist aan de andere kant, bij de AOW of de ouderenkortingen, flink is gecompenseerd.

De heer De Jong (PVV):

Toen vorig jaar oktober het nieuwe kabinet aantrad, waar vanaf dat moment ook Wouter Koolmees in zat, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ...

De voorzitter:

Ja, de minister.

De heer De Jong (PVV):

Zeker.

... waren de koppen en de presentaties van het kabinet: iedereen gaat erop vooruit, koopkracht geweldig, helemaal super en iedereen gaat het voelen. En nu komt de minister met allemaal disclaimers: het is een mediaan, het zijn gemiddelden, het is niet voor iedereen, het wordt natuurlijk wel lastig, ik kan natuurlijk niet inzoomen op persoonlijke situaties en het is eigenlijk allemaal niet zo mooi als wat ik vorig jaar heb voorgehouden aan het Nederlandse volk.

De voorzitter:

En de vraag?

De heer De Jong (PVV):

Hoe kijkt de minister daar nu tegenaan?

Minister Koolmees:

Ik weet heel goed wat ik heb gezegd. Ik heb gezegd: alle groepen in Nederland gaan er de komende jaren op vooruit. Ik zei net al dat een van mijn allereerste brieven naar de Kamer als minister van Sociale Zaken, namelijk die van de eerste dag van mijn installatie, over het koopkrachtbeeld ging. Daar staan al deze disclaimers en al deze verwijzingen naar het statische en dynamische koopkrachtbeeld in. Dat is de brief van 27 oktober 2017, denk ik. Dat was juist om een totaalbeeld te geven van alle veronderstellingen, aannames en kwetsbaarheden die in dat beeld zitten.

De heer De Jong (PVV):

Het blijkt maar weer dat het beeld dat de minister heeft en het beeld dat de Nederlandse samenleving heeft mijlenver uit elkaar liggen. Maar dan mijn volgende vraag. Deze minister heeft het over lastenverlichting. Is de minister het met de PVV eens dat die voor een heel groot deel een sigaar uit eigen doos is? En waarom? Omdat die namelijk al eerder was beloofd aan het Nederlandse volk, vanwege de versobering van de hypotheekrenteaftrek. Als je dan weet dat we daar al eerder blij mee zijn gemaakt en dan kijkt naar wat er in 2019 gebeurt, namelijk dat dan voor bijna hetzelfde bedrag de lasten worden verhoogd, hoe kan deze minister dan die zogenaamde lastenverlichting gebruiken in zijn propaganda dat het voor de mensen uiteindelijk onderaan de streep allemaal beter wordt?

Minister Koolmees:

Een paar feitelijke opmerkingen. Als je alle maatregelen meeneemt, hebben we per saldo lastenverlichtingen. Er zijn inderdaad ook een paar lastenverzwaringen, bijvoorbeeld bij de energiebelasting en de btw, maar per saldo is er in 2019 sprake van een lastenverlichting van ruim 2 miljard voor de werkenden. "Per saldo", dus als je alle maatregelen bij elkaar neemt. Ik begrijp wel dat de heer De Jong er een paar maatregelen uitpikt en die in de etalage zet, maar hij vergeet daarmee wel het hele verhaal te vertellen. Per saldo is er in 2021 sprake van 5,2 miljard euro lastenverlichting voor mensen. Het zou de heer De Jong sieren als hij die informatie ook eerlijk zou delen.

De voorzitter:

Meneer De Jong, u mag uw tweede en laatste interruptie aanvangen.

De heer De Jong (PVV):

Ja, voorzitter, en die zal ik met veel plezier gaan gebruiken, want die is ook nodig. Deze minister vergeet namelijk als een ware illusionist, zoals ook Het Financieele Dagblad al aangaf, als een soort slechte Hans Kazan — want aan het einde van de rit hebben de mensen gewoon een slecht gevoel bij zijn goocheltrucjes — één cruciaal ding te vertellen: in 2015 was die zogenaamde lastenverlichting al lang en breed beloofd. Die lastenverlichting betalen ze vervolgens dus zelf. Het is een sigaar uit eigen doos. Wat gebeurt er volgend jaar? De lasten worden verhoogd. Dan kun je zeggen: een beetje verhoogd. Maar die lasten worden verhoogd met bijna 5 miljard euro. Dat is een feit. Als we dan kijken naar wat dat uiteindelijk doet met de portemonnee van de mensen ... Daar gaat dit debat namelijk over en daar hoor ik nog steeds geen goed antwoord op van de minister. Wat gaat deze minister nou doen als het gaat om het reëel beschikbaar inkomen, dus het bedrag dat mensen aan het einde van de maand te besteden hebben in pure euro's, voor al die mensen die de afgelopen jaren zo kei- en keihard zijn gepakt?

Minister Koolmees:

Ik heb in mijn beantwoording en in mijn brief verwezen naar berekeningen van het CPB. Als het gaat over het totale lastenbeeld van lastenverzwaringen en -verlichtingen in deze kabinetsperiode, verwijs ik ook naar een doorrekening van het regeerakkoord door het Centraal Planbureau. Daarbij baseer ik mij op de feiten. Die zijn inzichtelijk voor u, die zijn aan de Kamer gestuurd en daar hebben we uitgebreid het debat over gevoerd bij het debat over de regeringsverklaring. Dat zijn niet mijn cijfers en ook niet de cijfers van het departement, maar dat zijn de cijfers van de onafhankelijke rekenmeester, het Centraal Planbureau. Dat is één. Twee. Waar de heer De Jong gelijk in heeft, en dat maakt dit debat zo ontzettend ingewikkeld, is dat je een regeerakkoord altijd afzet tegen het basispad: wat gebeurt er onderliggend? Onderliggend gebeuren er natuurlijk ontzettend veel dingen, bijvoorbeeld de zorguitgaven die ieder jaar stijgen. Sterker nog, ze stijgen, zeg ik uit mijn hoofd, met drie of vier procentpunt per jaar, omdat wij meer zorgconsumptie gebruiken. Er zijn meer ouderen, maar we gebruiken ook betere technologieën. Dat zit wel in de premies die werkenden betalen, dat klopt. Die premies zitten ook in het koopkrachtplaatje, ook het statische, dat gebruikt is voor de doorrekening van het regeerakkoord. Dat zit allemaal in het beeld dat wij hebben gepresenteerd in mijn allereerste brief van 27 oktober aan het parlement over de statische koopkrachtplaatjes. Dan zie je dat alle groepen in de Nederlandse samenleving de komende jaren een positief koopkrachtplaatje hebben. Er zijn wel verschillen: tussen uitkeringsgerechtigden, gepensioneerden en werkenden. De heer Van Weyenberg zei net al dat er ook een politieke keuze is gemaakt om de lastenverlichting vooral te richten op werkenden, omdat werken moet lonen. Maar het beeld is in z'n totaliteit.

Ik wil nog één aanvullende opmerking maken. De heer De Jong zei net in zijn eerste termijn: het zijn allemaal aannames. Inderdaad is, zoals de heer Van Weyenberg zei, een voorspelling voor de toekomst gebaseerd op aannames met betrekking tot economische groei en ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Die zijn allemaal vervat in deze cijfers. Ze kunnen ook veranderen. Ook de zorgpremieraming kan veranderen. Sterker nog, de raming ís veranderd, en dat is ook meteen een antwoord op de vraag die expliciet is gesteld. De contractloonontwikkeling is voor 2019 lager dan eerder geraamd. Dat is één deel van het verhaal. Het andere deel van het verhaal is dat ook de geraamde inflatie lager is dan eerder geraamd, waardoor per saldo de reële koopkrachtontwikkeling, namelijk het verschil tussen de stijging en de inflatie, dus wat je ervoor kunt kopen, grosso modo hetzelfde is. Grosso modo blijft het beeld dat wij hebben gepresenteerd bij het regeerakkoord dus overeind in de laatste raming van het Centraal Planbureau in het CEP. Er zijn wel veranderingen — die ontstaan natuurlijk altijd door andere economische ontwikkelingen — maar het totaalplaatje wordt steeds gepresenteerd.

Voorzitter. Ik kom bij een heel interessant thema waarover de heer Gijs van Dijk, de heer Van Kent, de heer Heerma, de heer Van Weyenberg en de heer Wiersma vragen hebben gesteld, namelijk de ontwikkeling van het contractloon en de arbeidsinkomensquote. Terugkijkend naar de loonontwikkeling in de afgelopen conjunctuurcycli zie je dat het bijna altijd zo is dat in slechte tijden de lonen eerst nog stijgen terwijl de economie krimpt. Dat heeft natuurlijk te maken met een soort aanpassing aan de omstandigheden. Cao's zijn eerder afgesproken en lonen lopen langer door. De economie krimpt dus, maar de contractlonen blijven overeind. Zodra de economie zich weer herstelt, trekken de lonen vertraagd weer aan. Eerst gaan mensen vanuit een uitkering aan het werk en daalt de werkloosheid. Vervolgens zie je dat heel veel werkenden een hogere incidentele loonontwikkeling krijgen of een periodiek erbij krijgen. Daarna vertaalt zich dat pas in een hogere contractloonstijging aan de cao-tafel. Je ziet hier altijd een soort vertraging: de arbeidsmarkt reageert met vertraging op economisch herstel. Is er iets geks aan de hand, want het herstel laat lang op zich wachten, zo is gevraagd. Het Centraal Planbureau heeft een analyse gemaakt in het CEP. Dan gaat het om de vergelijking met eerdere conjunctuurcycli. Ik heb het hier niet bij de hand, maar je kunt een vergelijking zien met andere jaren: 1994-2001, 2014-2019 en 2005-2008. Dan zie je dat de ontwikkeling vergelijkbaar is. Met andere woorden, het Centraal Planbureau verwacht dat de komende jaren de cao-loonstijging gaat aantrekken. Dat zit ook nog steeds in hun raming. Dat als eerste. Je ziet dus ook dat de contractloonontwikkeling voor volgend jaar hoger is geraamd.

Specifiek is gevraagd of ik de cao-loonontwikkeling monitor. Ja, die ramen we. Iedere drie maanden komt er op de website cao.minszw.nl een voortgangsrapportage beschikbaar, ook voor uw Kamer. Per maand zien we daarin wat er gebeurt met de contractloonontwikkelingen. De laatste maand hebben we een aantrekkende stijging gezien van de cao-lonen in de maand februari. Ook de AWVN, de vereniging van werkgevers, heeft dat gerapporteerd. Nogmaals, het Centraal Planbureau verwacht dat die de komende maanden verder aantrekt richting, uit mijn hoofd gezegd, de 3,2%. Dat doe ik uit mijn hoofd; dat is altijd gevaarlijk. De loonontwikkeling is in lijn met het eerdere herstel van de arbeidsmarkt. Je ziet een omslagpunt ontstaan als de werkloosheid onder een bepaald niveau daalt. Als de werkloosheid daalt onder het niveau van 4 procentpunt, dan zie je ook de aantrekkende gevolgen van de contractloonstijging.

De andere vraag die hierover wordt gesteld, gaat over de daling van de aiq., de arbeidsinkomensquote. Dat is inderdaad een heel interessante ontwikkeling die je niet alleen in Nederland ziet, maar in bijna alle westerse economieën. De afgelopen jaren is de aiq. gedaald. Internationaal vergeleken valt de daling in Nederland overigens mee. Er zijn natuurlijk verschillen tussen landen, maar in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is er een grotere daling van de aiq. dan in Nederland. Daarentegen — daarin geef ik de heer Heerma gelijk — is de analyse van De Nederlandsche Bank nu dat flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt ook een verklaring zou kunnen zijn van de daling van de arbeidsinkomensquote in Nederland. Belangrijk om daarbij op te merken is dat De Nederlandsche Bank recent vaststelde dat er een correlatie bestaat tussen de daling van de aiq. en de toename van het aantal flexibele contracten, maar DNB heeft nog geen causaal verband kunnen aantonen. Tegelijkertijd zijn ook mijn gevoel en inschatting dat het wel degelijk de combinatie van factoren is: technologische ontwikkeling, globalisering en flexibilisering van de arbeidsmarkt. Die leiden inderdaad tot minder onderhandelingsmacht van vakbonden en drukken daarmee op de arbeidsinkomensquote. Het CPB heeft hier net als De Nederlandsche Bank onderzoek naar gedaan.

In het regeerakkoord hebben we inderdaad afspraken gemaakt om voor een deel al daar tegemoet aan te komen. Ik heb afgelopen week het wetsvoorstel WAB voor internetconsultatie aangeboden, zodat mensen daarop kunnen reageren. Daar zitten inderdaad een paar maatregelen in die juist bedoeld zijn om de doorgeslagen flexibilisering terug te dringen. Denk daarbij aan de premiedifferentiatie in de WW. Met de heren Van Kent, Özdil en Van Dijk hebben we recent het debat gevoerd over hun initiatiefnota. In die wet zit ook de payroll. Daar zit inderdaad ook de transitievergoeding vanaf dag één in. We hebben dus een aantal maatregelen opgenomen die juist de flexibilisering tegen moeten gaan. Dat doen we ook vanuit deze gedachte en vanuit de gedachte dat het verschil tussen vast en flex in Nederland is doorgeslagen.

Overigens is het wetsvoorstel nu ter consultatie aangeboden. Ik ben zeer benieuwd naar alle reacties. Het staat vier weken voor consultatie open. Daarna ga ik het commentaar verzamelen. Ik hoop, zoals ik al eerder tegen de Kamer heb gezegd, dat ik voor de zomer naar de Raad van State kan, zodat ik in het derde kwartaal de wet met uw Kamer kan behandelen en inhoudelijk kan bespreken.

Richting de heren Van Weyenberg en Heerma merk ik op dat we inderdaad een beperkte daling van de aiq. zien. In internationaal onderzoek worden structurele oorzaken genoemd, zoals de globalisering en technologische ontwikkeling. Voor Nederland wordt de flexibilisering als mogelijke derde oorzaak genoemd. Ik ben het wel met u eens dat het nodig is om de ontwikkelingen van de loonstijging en de aiq. beter te gaan begrijpen. Er is nog te veel onduidelijkheid over hoe de systematiek precies werkt. We moeten de rol van flexibele arbeid daarin meenemen, om een beter gevoel van de omvang daarvan te krijgen. Het Centraal Planbureau doet dit jaar onderzoek naar de loonontwikkeling in Nederland en besteedt daarbij ook aandacht aan de invloed van flexibilisering. De uitkomsten daarvan volg ik nauwgezet. Nogmaals, daar wacht ik niet op, want een deel van het wetsvoorstel WAB gaat al in op deze problematiek.

Er zijn nog een paar specifieke vragen gesteld. Ik moet even mijn antwoorden gaan ordenen. Ik hoop dat ik hiermee de vragen over de aiq. voldoende heb beantwoord.

De voorzitter:

Dan gaat u naar uw laatste blokje, varia.

Minister Koolmees:

Ja. Nou, eigenlijk hoort de eerste vraag nog bij het vorige blokje: is de minister bereid maatregelen te nemen om hogere loonstijgingen af te dwingen? De heer Van Kent was daar het meest uitgesproken over; hij had het over een loonmaatregel. De heer Özdil en de heer Van Dijk hintten daar een beetje op. Dat vond ik opvallend voor iemand die voorheen bij de vakbond heeft gewerkt, want normaal gesproken is dit natuurlijk een contractvrijheid van werkgevers en werknemers. Mevrouw Van Brenk, die ook bij de vakbeweging heeft gewerkt, had daar een heel duidelijke opvatting over: dit is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Nogmaals, ik zie een opgaande lijn in de loonstijging. Volgens de laatste cijfers over de in 2018 afgesloten cao's is de loonstijging nu opgelopen tot 2 procentpunt. Dat is natuurlijk gewoon goed nieuws, maar dat is nog niet de loonstijging waar we met z'n allen op hopen. Ik heb ook al gezegd dat de lonen altijd vertraagd reageren op de economie. Het Centraal Planbureau stelt dat dit in vergelijking met andere jaren nu ongeveer gelijk verloopt aan de normale cyclus. Wat wel opvallend is — dat heb ik al eerder gezegd in het debat met uw Kamer — is dat de loonruimte van sector tot sector kan verschillen. In sommige sectoren is er meer ruimte voor loonstijging dan in andere sectoren. DNB, De Nederlandsche Bank, schreef op basis van cijfers tot en met 2015 dat er met name loonruimte was in de sectoren die gericht zijn op het binnenland. De aiq. was hier nog onder het langjarig gemiddelde van die sector. Dat gaat bijvoorbeeld over de horeca en de bouwnijverheid, waar De Nederlandsche Bank ook specifieke aandacht op focust. Daar lijkt op basis van de cijfers van DNB dus zeker meer ruimte voor loonstijging te zijn.

De concrete vraag was of ik bereid ben maatregelen te nemen. Het loonbeleid is echt aan de decentrale cao-partners. Dat vind ik echt de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers aan de cao-tafel. Dat zijn onderhandelingen waar we niet makkelijk bij ingrijpen. Zij kunnen ook de beste inschatting maken over wat in de sector of het bedrijf mogelijk is. Als minister van Sociale Zaken wil ik daar niet op ingrijpen. Tegen de heer Van Kent zeg ik dus: nee, dat ben ik niet van plan.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik heb alle vertrouwen in sociale partners in de sectoren, maar mijn vraag was specifiek gericht op de rol van de overheid als werkgever.

Minister Koolmees:

Dat is een terechte opmerking. De heer Gijs van Dijk nuanceert terecht mijn wat plagende verwijt.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Precies.

Minister Koolmees:

Dat is terecht, maar daar heb ik wel hetzelfde antwoord. We hebben nu namelijk onderhandelingen lopen tussen de minister van Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor de cao van het Rijk, en de vakbonden. Die onderhandelingen lopen op dit moment. U kunt begrijpen dat ik vanaf deze plek niet met u in onderhandeling ga over die cao. Dat is echt de verantwoordelijkheid van de decentrale partijen.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik wil uiteraard niet in die verantwoordelijkheid treden. Dat moeten we ook niet op deze plek doen, maar het is voor de komende jaren natuurlijk wel van belang dat ook de overheid de contractloonontwikkeling in de markt gaat volgen. Dan moet er voldoende budget beschikbaar zijn waarover vervolgens weer onderhandeld moet worden door decentrale partijen. Mijn vraag was of de minister bereid is om daar, ook als er nu niet voldoende in de begroting staat voor de komende jaren, wel voor te zorgen.

Minister Koolmees:

De heer Van Weyenberg heeft volgens mij uitstekend uitgelegd hoe de systematiek van de overheidsambtenaren is. Die heet "de referentiesystematiek van de overheidsambtenaren". Zij volgen de ontwikkelingen in de marktsector. Als de loonstijgingen in de marktsector aantrekken, is er daarmee dus inderdaad meer ruimte voor de onderhandelingen over de cao's bij de rijksoverheid maar ook bij de gemeenten en de provincies. We hebben ook in het regeerakkoord opgenomen dat — sorry voor de techniek — de nominale ontwikkeling buiten de uitgavenkaders is geplaatst. Met andere woorden: er is ruimte om ook die ontwikkelingen in de marktsector te volgen.

De heer Van Kent (SP):

Vriend en vijand zijn het erover eens dat de lonen veel sneller zouden moeten stijgen. Ziet de minister geen verantwoordelijkheid vanuit de rijksoverheid om werkgevers en werknemers op te roepen dan wel met lichte dwang ertoe te bewegen om dat ook waar te maken? Ziet de minister daar mogelijkheden? Een loonmaatregel is natuurlijk een heel zwaar middel, dat ook als stok achter de deur gebruikt kan worden. Dat hoeft niet per se te worden toegepast. Ziet de minister mogelijkheden om vanuit de overheid werkgevers en werknemers ertoe te bewegen om die loonstijging, die we allemaal willen, werkelijkheid te laten worden?

Minister Koolmees:

Ik zelf, maar ook de minister-president en Klaas Knot, de president van De Nederlandsche Bank, hebben inderdaad al eerder in de richting van de Kamer uitlatingen gedaan over het belang van extra loonstijgingen waar dat kan. Nogmaals, ik wil echt benadrukken dat dit niet in alle sectoren zomaar voor de hand ligt. Dat hebben wij ook in het regeerakkoord opgenomen en dat hebben wij ook uitgestraald in de richting van de sociale partners. Een ander uiterste is een loonmaatregel.

We proberen natuurlijk wel, ook met het regeerakkoord, de koopkrachtontwikkeling te ondersteunen via bijvoorbeeld lastenverlichting voor werknemers en daarmee ook de consumptie en het inkomensbeeld van mensen positief aan te jagen. Maar de heer Van Kent gaat echt de andere kant op. Hij pleitte voor een loonmaatregel en ingrijpen in de onderhandelingsruimte van de sociale partners. Dat is het kabinet echt niet van plan.

De voorzitter:

Mijnheer Van Kent, afrondend.

De heer Van Kent (SP):

Klopt het dan als ik constateer dat deze regering wel uitspreekt dat het wenselijk is dat de lonen stijgen, maar dat zij vervolgens op haar handen blijft zitten en toekijkt?

Minister Koolmees:

Nee. Ik kan hier een heel uitgebreid betoog houden. Ik heb net geprobeerd dat te doen en volgens mij is het niet zinvol om dat te herhalen. Nee, wij nemen ontzettend veel maatregelen als het gaat om lastenverlichting, als het gaat om bijvoorbeeld de WAB, waar ik net al iets over heb gezegd. De Wet arbeidsmarkt en balans, excuus, voorzitter. Wij zetten maatregelen tegenover de ontwikkeling die wij wel degelijk zien in de toename van de flexibilisering. Ik vind het te makkelijk van de heer Van Kent als hij zegt: laat maar zitten. Wij doen ontzettend veel aan onderdelen op verschillende beleidsterreinen om de koopkracht, de portemonnee van mensen te stimuleren.

De voorzitter:

Mijnheer Van Kent, u kunt nu uw tweede en laatste interruptie aanvangen.

De heer Van Kent (SP):

Geheel conform afspraak, voorzitter. De minister geeft aan dat hij er met een wet voor zal zorgen dat er minder flex zal komen. Wij zijn het er hartgrondig over oneens dat die wet dat ook werkelijk gaat doen. Maar mijn vraag gaat over de loonstijging. Die wet zal niet zorgen voor een directe loonstijging. Het kabinet rekent met een loonstijging die hoger is dan nu wordt gerealiseerd in de markt als het gaat om de koopkrachteffecten op termijn. Is de minister van mening dat de regering helemaal niets moet doen en het moet overlaten aan werkgevers en werknemers? Of is de regering van mening dat zij toch een verantwoordelijkheid heeft om, zij het misschien niet met een harde verplichting maar in ieder geval wel met lichte dwang, ervoor te zorgen dat die loonstijging die iedereen wil, zo snel mogelijk wordt gerealiseerd?

Minister Koolmees:

Ik wil toch graag weer beginnen met een feitelijke correctie. De heer Van Kent geeft niet het juiste beeld. Het Centraal Planbureau raamt onafhankelijk de verwachte contractloonstijging voor de komende jaren. Voor 2019 is die inderdaad lager dan eerder bij de doorrekening van het regeerakkoord nog werd verwacht. Dat is een tegenvaller, maar daar hoort wel bij dat je het hele verhaal vertelt, dus ook dat de inflatieverwachting lager is dan bij het regeerakkoord werd verwacht. Per saldo is de reële koopkracht, dus wat mensen kunnen kopen van hun inkomen, grosso modo dezelfde als bij de presentatie van het regeerakkoord. Dus ja, de contractloonstijging wijkt af van de eerdere verwachting, maar dit betekent niet dat ook de koopkrachtplaatjes anders zijn dan eerder werd verwacht.

Daarnaast verandert er natuurlijk veel meer. Ook de zorgpremies bijvoorbeeld zijn onderhevig aan veranderingen. Het is dus belangrijk om ook straks bij de begroting het totale plaatje van de totale ontwikkelingen en lastenmaatregelen te bekijken en niet te suggereren — ik vind dat de heer Van Kent dat doet — dat het alleen maar aannames zijn die nergens op zijn gebaseerd. Dat is een. De heer Van Kent zegt nu: dat zeg ik niet, maar hij suggereerde dat. Ik wil dat even rechtgezet hebben.

Twee: ik heb net betoogd dat er veel maatregelen worden genomen, ook door het kabinet, of het nu gaat om lastenverlichting, de arbeidsmarkt in balans en de vijfsporenbrief die ik december naar de Kamer heb gestuurd, juist om de arbeidsmarkt te ondersteunen en daarmee meer balans tussen bijvoorbeeld vast en flex tot stand te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat dit goed is voor de werking van de arbeidsmarkt en daarmee ook voor bijvoorbeeld de onderhandelingsmacht van de vakbonden als het gaat om de doorgeschoten flexibilisering. Dat is twee.

Drie: de minister-president, de heer Knot van De Nederlandsche Bank en ik hebben gezegd dat wij vinden dat er in die sectoren waar er inderdaad ruimte is, eigenlijk sprake zou moeten zijn van een hogere loonstijging. Dat heb ik ook uitgestraald naar sociale partners. Dat betekent niet dat ik ga ingrijpen in cao-onderhandelingen. Als een kabinet dat zou voorstellen, zou de SP normaal gesproken de eerste zijn die zou zeggen: dat is een schande; dat is de contractvrijheid van werkgevers en vakbonden!

De voorzitter:

Meneer Van Kent, afrondend.

De heer Van Kent (SP):

Feit blijft dat de koopkracht achterblijft, zeker vergeleken met de economische ontwikkelingen en de groei van de Nederlandse economie. Er wordt een koopkrachtstijging van 0,6% verwacht. Dat is bijzonder weinig. De stijging van de lonen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de toename van de koopkracht, van de hoeveelheid centen die de mensen in hun portemonnee hebben, en daarmee ook aan een verdere economische groei. Want mensen gaan dat geld ook weer uitgeven. Het alleen bij woorden laten — een oproep door de regering, door het IMF, door het CPB; iedere club heeft het inmiddels geroepen — is tot daaraan toe, maar er moeten ook daden volgen. Ik doe daarom nogmaals het beroep op deze minister om het niet alleen te houden bij een oproep en een uitspraak, maar om ook over te gaan tot daden. Want anders blijft het bij papier schuiven en daar schieten mensen niks mee op.

De voorzitter:

De minister. Kort op dit punt.

Minister Koolmees:

Ik heb net expliciet stilgestaan bij het jaar 2018. Dat is een tussenjaar waarvoor de begroting nog is gemaakt door het vorige kabinet. De gemiddelde mediane koopkrachtstijging is dan inderdaad 0,6% voor alle huishoudens. Volgens het Centraal Economisch Plan van een maand geleden is dat voor 2019 1,6%. Dat is dus wel degelijk een heel grote statische koopkrachtontwikkeling voor volgend jaar. Volgens de doorrekening van het regeerakkoord is die in de jaren daarna 1,2%.

Voorzitter, ik ga mezelf herhalen in dezen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we dat niet gaan doen.

Minister Koolmees:

Wij nemen wel degelijk maatregelen om de koopkracht de komende jaren te ondersteunen en maatregelen om de arbeidsmarkt beter te laten werken.

De voorzitter:

Had u nog punten in dit laatste blokje?

Minister Koolmees:

Er zijn nog een paar specifieke vragen. Mevrouw Van Brenk en de heer Van Dijk stelden een vraag over mensen met een uitkering ingevolge de Wajong of de WIA en mensen die werken onder een loonkostensubsidie. Ik ga ook hier verwijzen naar het debat met de staatssecretaris hierover. Hij heeft hierover een hoofdlijnennotitie gestuurd. De loondispensatie wordt binnenkort in deze Kamer besproken. Dat heb ik ook vorige week gezegd. Ik wil er niet op vooruitlopen. In brede zin gaat de koopkracht van uitkeringsgerechtigden er door het beleid van het kabinet op vooruit — dat zie je ook in de doorrekening van het regeerakkoord — bijvoorbeeld door het verhogen van de zorgtoeslag en het verhogen van de algemene heffingskorting. De heer Gijs van Dijk zei specifiek dat de lagere inkomens worden geraakt door de stijging van de zorgpremies. Dat is zo. Maar tegelijkertijd is er juist aan de onderkant sprake van een een-op-eencompensatie door de zorgtoeslag, die bijvoorbeeld niet geldt voor de middeninkomens. Die compensatie zorgt ervoor dat de koopkracht van uitkeringsgerechtigden — op basis van de huidige verwachtingen en doorrekeningen — de komende jaren met 0,6 en 0,8 stijgt.

De voorzitter:

Laatste interruptie van de heer Van Dijk.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ook deze groep gaat erop vooruit, maar hij gaat er wel het minst op vooruit. Maar daar gaat mijn vraag niet over. We hebben het in dit debat over koopkracht en natuurlijk gaan we het in andere debatten over loondispensatie hebben. Dat vind ik wel wat makkelijk gezegd, want natuurlijk heeft dit voor een grote groep wel effect op de koopkrachtontwikkeling. Ziet de minister ook dat dit voor een deel van deze groep betekent dat de koopkracht zal dalen in plaats van stijgen? Dat wil ik dus graag van deze minister weten.

Minister Koolmees:

Deel een: ik wil inhoudelijk reageren op de uitspraak dat zij er het minst op vooruit gaan. We hebben echt maatregelen vastgelegd in het regeerakkoord om de onderkant ook te ondersteunen en te laten profiteren van het economische herstel. Voor hen komen die 0,8 en 0,6 vrij. Deel twee: het is ook een bewuste keuze. Wij willen namelijk het verschil tussen uitkering en werk vergroten, ook vanwege een andere discussie die ik met deze Kamer heb gevoerd, namelijk over de naderende krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers zitten te springen om mensen die ze niet kunnen vinden. Hoe gaan we er nou voor zorgen dat mensen met een uitkering aan het werk komen? Door het verschil tussen uitkering en werk te vergroten, loont het om te gaan werken. Dat is een bewuste beleidskeuze.

Het is heel verleidelijk om nu in te gaan op het effect op de koopkracht en een hele discussie over loondispensatie te voeren, maar de volgende algemene notie is wel van belang. Stel dat je afhankelijk bent van een Wajong-uitkering of een andere uitkering of dat je afhankelijk bent van de Participatiewet en je gaat werken, dan is het natuurlijk de bedoeling dat je er in inkomen op vooruitgaat. Dat is ook een van de uitgangspunten van staatssecretaris Van Ark in haar voorstel voor de loondispensatie. Overigens geldt dat wel voor de nieuwe gevallen; de oude gevallen blijven onder de oude wetgeving bestaan.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Kan de minister dan garanderen dat er met loondispensatie voor deze nieuwe gevallen volgend jaar een koopkrachtstijging in de koopkrachtplaatjes zit? Ik denk het niet. En dat is nou precies het probleem. Dat is het debat dat we later gaan voeren.

Minister Koolmees:

Ik kan dan een flauwigheidje terugdoen en zeggen: volgend jaar gaat deze wet helemaal nog niet in. Laten we deze discussie dus niet zo voeren, zo zeg ik tegen de heer Gijs van Dijk. Laten we een discussie voeren over de inhoud, over de hoofdlijnennotitie van staatssecretaris Van Ark, waarover binnenkort echt een uitgebreid debat zal zijn. Een goed debat, daar ben ik van overtuigd; dat zou ook terecht zijn. Het is ontzettend belangrijk om daarbij ook het doel voor ogen te houden: ervoor zorgen dat mensen die nu aan de zijkant staan, een kans krijgen om actief te worden op de arbeidsmarkt. Ik vind dat een belangrijk uitgangspunt.

De voorzitter:

U kunt daar straks nog even op terugkomen in uw tweede termijn, meneer Van Dijk.

Minister Koolmees:

De heer De Jong stelde een specifieke vraag over 55-plussers met een uitkering. We hebben eerder een debat gevoerd over de situatie dat zij langdurig in armoede zitten. Uiteraard ga ik hier absoluut niet beweren dat leven van een uitkering een vetpot is. Het aantal langdurig werklozen dat een baan vindt, waaronder inderdaad veel ouderen, is in de afgelopen periode gelukkig wel toegenomen, al zie je nog steeds een oververtegenwoordiging. Daarover hebben we het twee weken geleden in de Kamer gehad. Verschillende maatregelen hebben we genomen of zijn in aantocht om mensen zo snel mogelijk weer aan een baan te helpen. Ik kan een hele lijst noemen: 70 miljoen voor persoonlijke dienstverlening; 30 miljoen beschikbaar via de Kamer voor scholing naar kansrijke beroepen; ontwikkeladvies, om mensen voor te bereiden op een andere baan. Nou ja, ik heb het hele lijstje twee weken geleden voor u opgesomd. Ik ben het met de heer De Jong eens dat dit een kwetsbare groep is op de arbeidsmarkt. Het gaat er juist om, voor deze groep beleid te maken om de kansen op het vinden van een baan te vergroten. Dat heeft grote aandacht van ons als kabinet.

De heer Wiersma zei dat de statische koopkracht afsteekt tegen de groei. Volgens mij heb ik in mijn inleiding uitgelegd wat ik heb bedoeld in de brief aan mevrouw Van Brenk en de Kamer over het bredere koopkrachtbeeld. Specifiek was de vraag: kunnen we de reële beloningen verder uitsplitsen per sector? Dat is niet mogelijk. Het Centraal Planbureau maakt een raming voor de macro-economie, dus voor de totale economie. Natuurlijk gaan mensen soms van de ene sector naar de andere sector, omdat ergens tekorten of overschotten zijn. Voor zover ik weet, is het CPB niet in staat om dit verder uit te splitsen naar sector.

De heer Wiersma heeft verder een specifieke vraag gesteld over de 1,2% premies en belastingen. Ik pak de brief van vorige week er even bij. In tabel 1 op pagina 2 van die brief staat "-1,2%" bij het effect van belastingen, premies en toeslagen. Er staat nog een voetnoot A bij. Daarin zie je dat dit de dalende lasten zijn op arbeid voor werknemers, die natuurlijk een positief effect hebben op de koopkracht. Het gaat dan over de lastenverlichting door het kabinet, het tweeschijvenstelsel, de algemene heffingskorting, de kinderbijslag, de arbeidskorting die vanaf 2019 worden ingezet. Die zie je ook terug in deze vertaling, in het koopkrachtbeeld in deze tabel. Het is wel wat verwarrend dat er een minnetje staat. Dat heeft te maken met een negatieve lastenstijging, namelijk een lastenverlichting.

De heer Van Weyenberg vroeg wat de minister vindt van het idee van een eerlijke loonstrook, waarmee we inzicht geven in de totale arbeidsvoorwaardenruimte. Ik ben mij bewust van deze wens van de heer Van Weyenberg; ook in de vorige periode liep hij met dat idee. Hij heeft natuurlijk gelijk dat er nog forse aanvullende loonkosten zijn voor werkgevers bovenop de brutolonen, waardoor de cao-loonstijging die bij de werknemers terechtkomt, een onvolledig beeld geeft. Want ook de werkgeverspremies stijgen natuurlijk jaar op jaar. Uit onze eerdere ervaring met ingewikkeldere loonstrookjes, waarvoor we de uniformering van het loonbegrip hebben gehad, weten we dat het voor de werknemer vooral nuttig is om te kunnen zien wat er van zijn brutoloon overblijft en als nettoloon op zijn bankrekening terechtkomt. In 2013 hebben we de loonstrook via de Wet uniformering loonbegrip vereenvoudigd, juist omdat de kritiek was dat het loonstrookje te ingewikkeld was en eigenlijk niemand het begreep. Toen hebben we wel gezegd dat in de jaaropgave, die werkgevers verstrekken aan werknemers, inzichtelijk moet worden gemaakt welke premies de werkgever allemaal nog meer voor de werknemer heeft afgedragen. Dan gaat het over het werkgeversdeel van de pensioenpremie, de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet en de premies voor de werknemersverzekeringen. Ik vind dat een verstandige combinatie. Het gaat om een goede loonstrook — een eenvoudige loonstrook die duidelijk is voor iedereen — en daarnaast elk jaar een beter beeld van wat iemand echt kost voor de werkgever, het totale loon. Maar de heer Van Weyenberg had het over het inzichtelijk maken van de ruimte van de totale arbeidsvoorwaarden. Dat vind ik eerlijk gezegd ingewikkeld, want dat veronderstelt dat er een harde rekenformule zou zijn waarmee je die loonruimte kunt vertalen naar de loonruimte op individueel niveau. Dat is niet altijd mogelijk; denk bijvoorbeeld aan bovenwettelijke WW of dat soort regelingen. Volgens mij is zo'n formule er niet. Maar ik weet nu zeker dat de heer Van Weyenberg me een aanvullende vraag gaat stellen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik snap heel goed dat je ook wilt dat zo'n loonstrook overzichtelijk is. Maar ik vind het eigenlijk wel van belang omdat er heel veel dingen zijn die onderdeel zijn van de arbeidsvoorwaarden voor een werknemer, waaraan wordt meebetaald en waaraan je zelf hebt meebetaald. Denk bijvoorbeeld aan je pensioen. Eén dag in de week werk je daarvoor. Maar ook als er keuzes worden gemaakt aan cao-tafels voor bijvoorbeeld een derde WW-jaar, heb je als werknemer het recht om te zien wat er nu uiteindelijk met je totale loon gebeurt. Dat het ingewikkeld is, snap ik. Maar het principe is dat er nu nog wel wat te winnen is — of het allemaal kan en lukt weet ik ook niet — bijvoorbeeld door meer zicht te krijgen op het idee van de eerlijke loonstrook van onder meer Robin Fransman. De minister is hopelijk wel bereid samen met mij die zoektocht naar transparantie te ondernemen.

De voorzitter:

Dat gaan we vragen.

Minister Koolmees:

Ik zie ook het belang van dit inzicht, omdat heel veel mensen natuurlijk niet precies weten wat er nu per saldo betaald wordt door de werkgever. Daar zie ik wel het belang. Ik zit alleen in de praktijk aan te hikken tegen de ICT, de salarisadministratie en ook tegen zo'n rekenformule. Maar laat ik er even over nadenken in de schorsing, en misschien dat ik er in de tweede termijn op terug kan komen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat is goed. Dat ga ik in de tweede termijn ook doen, en dan met iets wat de minister misschien nog wel wat meer tijd geeft dan alleen de schorsing om over na te denken.

Minister Koolmees:

Ik ben benieuwd.

Voorzitter. Tot slot heb ik ondertussen een reactie gekregen op het ESB-artikel van 8 februari waar mevrouw Van Brenk om vroeg, dus het hoeft niet tot de tweede termijn te wachten. De aiq. gaat naar beneden. Inderdaad gaan de lasten omhoog en de consumpties naar beneden. Dit beeld is mijns inziens in lijn met wat ik in de brief van vorige week inzichtelijk heb gemaakt, juist ook met wat ik heb toegelicht over de verschillende fases sinds 2008, 2009. Na de crisis kwam de koek in eerste instantie bij de overheid en bedrijven terecht via balansherstel, dus via het tekort van de overheid dat ingelopen werd en bedrijven die weer winstgevender werden. Huishoudens hadden minder te besteden door de werkloosheid en de hogere lasten. In veel gevallen kelderde de waarde van hun huis. Je hebt dus ook nog een vermogenseffect, omdat de woningprijzen naar beneden gingen. Hierdoor gingen mensen dus ook weer meer sparen. Dat had ook een consumptie-effect voor de economie. In Nederland is die consumptiedaling ook sterker geweest dan in het buitenland, vooral omdat wij in Nederland, zoals dat dan heet, lange balansen hebben. Wij hebben veel verplichte besparingen, in de pensioenfondsen maar bijvoorbeeld ook in de hypotheken, en we hebben veel geld dat vastzit. Hierdoor heeft een vermogensmutatie, dus een daling van de waarde van het huis, een directer effect op de consumptie, op het besteedbaar inkomen in Nederland.

Pas nu, in 2018 en 2019, zien we weer een toenemend aandeel van de huishoudens in de koek. Dat heb ik geprobeerd inzichtelijk te maken in de brief van vorige week, met die twee derde. Het Centraal Planbureau raamt in lijn met deze ontwikkeling ook een stijging in de arbeidsinkomensquote — de aiq. gaat dus weer een beetje stijgen — en verwacht ook dat de consumptie sterker aantrekt. Dit beeld van de ESB is dus in lijn met de brief die ik vorige week naar u heb gestuurd.

Dat was het, voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. We hebben een uitvoerige beraadslaging gehad in eerste termijn. De tweede termijn van de zijde van de Kamer vangt nu aan. Die zal kort zijn: één minuut spreektijd, inclusief de mogelijkheid om in die één minuut moties in te dienen. Als eerste spreker van de zijde van de Kamer geef ik het woord aan mevrouw Van Brenk van 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Heel snel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ondanks de ondersteuning vanuit Rijk en gemeenten moeilijk kan zijn langdurig van een laag inkomen rond te komen;

overwegende dat het percentage huishoudens met een langdurig risico op armoede de laatste jaren gestegen is, onder meer door toename van het aantal huishoudens dat langdurig afhankelijk is van de bijstand;

voorts overwegende dat huishoudens met een risico op armoede vaker te maken hebben met betalingsachterstanden en schulden;

verzoekt de regering de effectiviteit en efficiëntie van rijks- en gemeentelijke inkomensondersteuning én de toereikendheid van het sociaal minimum breed in beeld te brengen, en de Kamer hier binnen een half jaar over te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (34775-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat inkomensbeleid gebaseerd moet worden op een zo compleet mogelijk beeld van de koopkrachtontwikkeling;

verzoekt de regering in de gebruikelijke rapportages over de koopkracht óók de mediane koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden op basis van geboortecohorten op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (34775-XV).

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter, ik heb nog één vraag aan de minister. Figuur 6 van de ESB laat zien dat de arbeidsinkomensquote van de totale economie van Nederland binnen Europa helemaal onderaan staat. Wij zouden toch echt graag, desnoods gezamenlijk, een zoektocht willen hebben vanuit de commissie SZW om daarover meer helderheid te krijgen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Dan geef ik het woord aan de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Dank voor de antwoorden van de minister in eerste termijn. Ik heb twee moties. De eerste gaat over de overheid. Ik begrijp goed hoe de referentiesystematiek werkt, maar we zien dat die systematiek altijd vertraagd achter de contractloonontwikkeling in de markt aanloopt. Dus daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister-president, De Nederlandsche Bank, het Centraal Planbureau en de vakbonden voor een loongolf pleiten;

van mening dat leraren, politieagenten en ambtenaren zeker moeten zijn van een fatsoenlijk inkomen en minder werkdruk;

overwegende dat de regering het goede voorbeeld kan geven door te starten met de loongolf;

verzoekt de regering om voldoende budget voor de cao-onderhandelingen beschikbaar te stellen voor meer salaris en minder werkdruk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (34775-XV).

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Deze motie wordt netjes gedekt vanuit de linkse tegenbegroting.

Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat je als werkende zeker moet zijn van ten minste het minimumloon en pensioenopbouw;

van mening dat mensen met een beperking net zo veel waard zijn als ieder ander;

verzoekt de regering om de bezuiniging van 500 miljoen op mensen met een beperking van tafel te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gijs van Dijk, Van Kent, Özdil en Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (34775-XV).

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

En ook deze motie is gedekt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan geef ik het woord aan de heer Van Kent van de SP.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. Voor de dekking verwijzen naar de Handelingen van dit debat lijkt mij inderdaad voldoende.

Wat uit dit debat naar voren is gekomen, is een gigantisch verschil tussen enerzijds de economische groei en de gigawinsten die bedrijven boeken en anderzijds de koopkracht van mensen die enorm achterblijft en de lonen die niet snel genoeg stijgen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om de lonen te laten stijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent, Özdil en Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (34775-XV).

Dank u wel, meneer Van Kent. De heer Özdil ziet af van spreektijd. Dan ga ik naar de heer De Jong van de PVV.

De heer De Jong (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Toch een teleurstellende uitkomst van dit debat wat mij betreft, omdat het beeld dat een paar maanden geleden is geschetst met betrekking tot de koopkracht, eigenlijk wordt voortgezet. Onrealistisch en afhankelijk van heel veel factoren, waaronder bijvoorbeeld loonstijgingen waar de minister niet over gaat maar waar de werkgevers over gaan. Maar we zullen het zien.

Ik heb als doel ervoor te zorgen dat mensen aan het eind van de rit echt iets gaan voelen in hun portemonnee. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse economie dit jaar en volgend jaar met meer dan 3% groeit;

constaterende dat de koopkracht van burgers in Nederland nauwelijks stijgt, waardoor ze nauwelijks meeprofiteren van deze groei;

verzoekt de regering echte lastenverlichtingen voor burgers te realiseren met als doel het reëel besteedbaar inkomen substantieel te laten stijgen zodat burgers meeprofiteren van de verbeterende economische ontwikkelingen in Nederland en dit ook echt in hun portemonnee gaan merken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Jong en Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101 (34775-XV).

Dank u wel, meneer De Jong. Dan ga ik naar de heer Van Weyenberg van D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik ben het ook erg met hem eens dat sociale partners uiteindelijk zelf gaan over cao-onderhandelingen. Ik wil dat graag zo laten.

Ik heb een motie over de eerlijke loonstrook.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de loonkosten en de verdeling van de loonruimte worden bepaald door meer dan alleen cao-lonen, zoals nadere afspraken over pensioen, sociale zekerheid of duurzame inzetbaarheid;

overwegende dat werknemers niet altijd zicht hebben op deze verschillende componenten van hun loonsom en dat zij er baat bij zouden hebben om wel zicht te hebben op waar de loonruimte aan wordt besteed;

overwegende dat er recent voorstellen zijn geweest voor een zogenoemde "eerlijke loonstrook";

verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier de verschillende componenten van de loonsom inzichtelijk gemaakt kunnen worden op hun loonstrook, maandelijks of jaarlijks,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102 (34775-XV).

De heer Van Weyenberg (D66):

Voor de medeondertekening van deze motie heb ik iemand gevonden die geen Van Dijk heet, namelijk collega Wiersma.

Om er goed zicht op te houden of de cao-lonen nu echt aantrekken, zoals we allemaal denken, verwacht ik dat de minister goed de vinger aan de pols houdt en ook zijn eerdere oproepen blijft herhalen. Dat vind ik wel belangrijk. Collega Heerma zal zo meteen mede namens mij nog een motie indienen om wat meer zicht te krijgen op de ontwikkeling van de lonen en de aiq.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Weyenberg. Dan geef ik het woord aan de heer Heerma van het CDA.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Vanuit de Kamer zijn er breed zorgen geuit over de aiq. Mevrouw Van Brenk had het er zojuist ook over in haar termijn, evenals de heer Van Weyenberg. De minister nuanceert dat beeld iets en zegt dat het, vergeleken met Engeland en Amerika, meevalt. Hij schetst het beeld dat de contractlonen het komende jaar mogelijk weer gaan stijgen. Toch wil ik dat dit beter uitgezocht wordt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de arbeidsinkomensquote de afgelopen jaren is gedaald en contractloonstijgingen achter lijken te blijven, zoals onder andere DNB constateert;

van mening dat nader onderzoek naar de relatie tussen de flexibilisering van de arbeidsmarkt, de arbeidsinkomensquote en het achterblijven van loongroei nodig is;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe de huidige loongroei, het aandeel van het nationaal inkomen dat naar huishoudens gaat, de werkgelegenheid en het onbenut potentieel zich verhouden tot herstel bij eerdere crises en tot de ontwikkelingen in andere landen in de Europese Unie, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma, Van Weyenberg en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103 (34775-XV).

Dank u wel, meneer Heerma. Dan ga ik naar de heer Wiersma van de VVD.

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter, dank. De collega's van D66 en het CDA hebben het gras voor mijn voeten weggemaaid en heel goede moties ingediend, ook namens de VVD. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik ben vooral blij, in de zoektocht naar koopkracht en de doorvertaling daarvan naar de privéportemonnee, dat de -1,2 in de tabel over de reële beloning, die de minister net nog even toelichtte, juist een heel positieve min is en een heel goed effect heeft op die reële beloning. Die verduidelijking helpt denk ik wel. Daarbij zou ik het wel interessant vinden dat we deze zoektocht doorzetten, zodat we op een gegeven moment misschien wel een spaantje dieper kunnen gaan in die categorieën. Ik ben benieuwd of de minister met bijvoorbeeld het CBS of het CBP nog eens zou willen kijken of je de verschillende groepen werkenden en misschien zelfs sectoren toch niet in beeld zou kunnen brengen op deze manier.

Tot slot. Van harte steun voor de motie van D66 over meer inzicht in de loonstrook en de motie van de collega van het CDA over nader onderzoek naar de aiq., want inzicht en overzicht helpen wel in de lastige discussie over de koopkrachtplaatjes.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Wiersma. Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken, zodat de minister in de gelegenheid is om de moties bij elkaar te zoeken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef graag aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het woord om zijn appreciatie te geven van de moties die zijn ingediend.

Minister Koolmees:

Sorry, voorzitter, één punt. Ik loop nog even naar de ambtenarenloge.

De voorzitter:

Grote consternatie. De minister heeft inmiddels figuur 6 er ook bij en kan die vraag beantwoorden. Ik geef het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Koolmees:

Dank u wel, voorzitter. Ik heb helaas figuur 6 van de ESB niet bij de hand als het gaat om de vraag van mevrouw Van Brenk over de internationale vergelijking van de aiq. Ik kan naar een verhaal gaan gissen, maar laat ik dat niet doen. Ik kom er later een keer op terug hoe dit internationaal precies vergeleken is. Ik denk dat het ook iets te maken heeft met onze internationaal bijzondere positie. Ook in het overschot op de handelsbalans hebben we een deel van de verklaring bij de aanwezigheid van grote multinationals in Nederland, waardoor het overschot op de handelsbalans groter is dan in omringende landen. Maar ik zie allerlei mensen gepijnigd kijken, laat ik het niet doen.

De voorzitter:

Komt u daar schriftelijk op terug, minister?

Minister Koolmees:

Ja, daar kom ik schriftelijk op terug. Bij een later onderwerp neem ik het mee in mijn beantwoording.

De eerste motie van mevrouw Van Brenk op stuk nr. 96 verzoekt de regering de effectiviteit en efficiëntie van rijks- en gemeentelijke inkomensondersteuning én de toereikendheid van het sociaal minimum breed in beeld te brengen. Ik wil deze motie ontraden. Dat doen wij regelmatig, althans als rijksoverheid, via SCP-rapporten, CBS-rapporten en Nibud-rapporten. Dit onderwerp wordt regelmatig ook bijvoorbeeld in De sociale staat van Nederland of in de armoedemonitor in kaart gebracht. Er nog een rapport aan toevoegen lijkt mij niet dienstig. Daarnaast hebben we, als het gaat over de effectiviteit van beleid, een normale cyclus met ibo's, interdepartementale beleidsonderzoeken, evaluaties van het beleid en ook op mijn begroting worden ieder jaar een paar evaluaties uitgevoerd om te kijken hoe effectief het beleid is.

De voorzitter:

Mevrouw Van Brenk, kort.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Wij gaan nog praten over De sociale staat van Nederland, maar het ging ons met name om het niveau van het sociaal minimum, of dat toereikend is. Eigenlijk is dat onze zoektocht. Wij zouden graag van u daar ook medewerking bij willen hebben.

Minister Koolmees:

Voorzitter, volgens mij wordt dat onderzoek echt jaarlijks of tweejaarlijks uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau. Inderdaad wordt in de armoedemonitor gekeken wat het sociaal minimum is. Is dat voldoende? Dat zit echt in de standaardrapportages, zeg ik tegen mevrouw Van Brenk.

De motie op stuk nr. 97 verzoekt de regering in de gebruikelijke rapportages over de koopkracht óók de mediane koopkrachtontwikkeling per geboortecohort van gepensioneerden op te nemen. Deze motie wil ik ook echt met klem ontraden. We hebben zo ontzettend veel informatie over de statische koopkrachtontwikkeling in de puntenwolken en tabellen die ieder jaar bij de begroting inzichtelijk worden gemaakt. Bovendien is het ook een soort schijnnauwkeurigheid, zeg ik erbij. We hebben nu zoveel koopkrachtplaatjes dat we bijna op individueel niveau puntenwolken hebben. De minister van Financiën heeft van de week nog een brief naar u gestuurd over de ontwikkeling van de inkomens- en vermogenspositie van ouderen, waar inderdaad een verschuiving waarneembaar is in cohorten, waarbij oudere gepensioneerden gemiddeld genomen een lager aanvullend pensioen en een lager vermogen hebben dan de jongere gepensioneerden. Dat is een mooie brief, uit mijn hoofd van maandag, van de minister van Financiën. Maar om dit nou standaard mee te nemen in de statische koopkrachtanalyse heeft volgens mij weinig toegevoegde waarde.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van Brenk, kort.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Het heeft een heel grote toegevoegde waarde omdat je kunt zien wat de koopkracht van een 65-jarige is als hij straks 75 is. Maar het is niet de bedoeling om die 65-jarige te vergelijken met toentertijd. Het gaat er echt om dat je ziet wat iemand gedurende de tien jaar van zijn cohort echt aan koopkracht heeft. Dat is echt wat anders dan dat je de 65-jarige van toen vergelijkt met de 65-jarige van nu.

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk. We kijken even of dat leidt tot een andere appreciatie.

Minister Koolmees:

Nee, voorzitter, dat leidt niet tot een andere appreciatie. Anders zou je de inkomensontwikkeling van individuele Nederlanders gedurende hun hele leven in kaart moeten gaan brengen en moeten kijken wat er dan gebeurt. Dat lijkt mij eerlijk gezegd weinig zinvol. Dat draagt ook niet bij aan de helderheid in dit debat, aangezien we ook vandaag hebben geconstateerd dat er heel veel verschillen zijn in definities.

Geef het goede voorbeeld. Daarover gaat de motie op stuk nr. 98 van de heren Gijs van Dijk, Özdil en Van Kent. De motie verzoekt de regering om voldoende budget vrij te maken voor de cao-onderhandelingen — ik denk dat het dan gaat over de cao-onderhandelingen bij het Rijk — voor meer salaris en minder werkdruk. Ik heb net al gezegd dat dit een verantwoordelijkheid is van de minister van Binnenlandse Zaken in relatie tot de vakbonden. Ik heb ook al uitgelegd dat er op basis van de referentiesystematiek inderdaad budget beschikbaar komt op het moment dat de cao's in de marktsector stijgen. Deze motie moet ik daarom ontraden. Opvallend vind ik ook de dekking. Er is geen dekking. Er wordt verwezen naar de linkse tegenbegroting, waarin juist heel veel van de lastenverlichtingsmaatregelen van het kabinet, zoals de vlaktaks, worden uitgesteld. Maar dit is uitlokking, voorzitter. Dat had ik niet moeten zeggen.

De voorzitter:

Heel kort, meneer Gijs van Dijk.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik kan de dekking uitleggen, want de linkse tegenbegroting is netjes doorgerekend. De dekking wordt gevonden in het terugdraaien van het afschaffen van de dividendbelasting — dat levert geld op — en het verhogen van de bankenbelasting.

De voorzitter:

De minister heeft zijn appreciatie gegeven. Dan gaan we naar de motie-Gijs van Dijk c.s. op stuk nr. 99.

Minister Koolmees:

Hetzelfde geldt ... Sorry? Er wordt mij een vraag gesteld?

De voorzitter:

Nee, nee, nee. Er wordt absoluut geen vraag gesteld.

Minister Koolmees:

Oké. De motie op stuk nr. 99 van de leden Gijs Van Dijk, Van Kent, Özdil en Van Brenk verzoekt de regering om de bezuiniging van 500 miljoen op mensen met een beperking van tafel te halen. Ik heb één opmerking daarbij: naast de 500 miljoen opbrengst van de loondispensatie is er ook 500 miljoen voor intensivering, voor extra beschutte werkplekken voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dat is dus één relativerende opmerking. Daarnaast komt er een debat met staatssecretaris Van Ark. Dan kunt u ook het debat hierover voeren. Nu ontraad ik deze motie. Overigens zit er ook weer geen dekking bij, tenzij we weer teruggaan naar de dividendbelasting, maar dan gaan we het vijf keer uitgeven.

Voorzitter. De motie-Van Kent c.s. op stuk nr. 100 verzoekt de regering om te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om de lonen te laten stijgen. Volgens mij heb ik in het debat uitgebreid betoogd wat het samenvoegsel van maatregelen is. Dan gaat het om de maatregelen die we in het regeerakkoord hebben genomen om juist de aantrekking van de economie ook bij mensen in de portemonnee te laten voelen. Daarom zou ik de motie willen ontraden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, nee, nee. De minister geeft een appreciatie van de motie. De motie is onderwerp geweest van de beraadslaging. U had daarnet de gelegenheid om de heer Van Kent te interrumperen.

Minister, u gaat naar de appreciatie van de motie-De Jong/Tony van Dijck op stuk nr. 101.

Minister Koolmees:

De motie op stuk nr. 101 is inderdaad ingediend door de heer De Jong en de heer Tony van Dijck. Er is een verwarrende hoeveelheid Van Dijks in deze Kamer. Deze motie verzoekt de regering echte lastenverlichtingen voor burgers te realiseren, met als doel het reëel besteedbaar inkomen te laten stijgen. Dat doen we al op basis van het regeerakkoord. Dat heb ik vandaag ook uitvoerig betoogd. Daarom wil ik de motie ontraden. Overigens is ook deze motie niet gedekt, tenzij de heer De Jong zich wil aansluiten bij de linkse tegenbegroting van de heer Gijs van Dijk, maar volgens mij is dat niet het geval.

De motie op stuk nr. 102 verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier de verschillende componenten van de loonsom inzichtelijk gemaakt kunnen worden op hun loonstrook, maandelijks of jaarlijks. Die motie is ingediend door de heer Van Weyenberg en de heer Wiersma. Ik wil hierover een brief voor u opstellen, om dit inderdaad in kaart te gaan brengen. Daar heb ik ook even overleg voor nodig met de staatssecretaris van Financiën. Als ik het zo mag doen, laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

De voorzitter:

Er wordt instemmend geknikt. Uw interpretatie wordt overgenomen door de indieners.

Minister Koolmees:

De motie op stuk nr. 103 van de heren Pieter Heerma, Van Weyenberg en Wiersma gaat over het onderzoeken van de huidige loongroei, het aandeel van het nationaal inkomen, de aiq., de werkgelegenheid en het onbenut arbeidspotentieel. Ik ben het zeer eens met de indieners dat dit een heel belangrijk thema is, waar we nog onvoldoende de vingers achter hebben gekregen. Ik heb in eerste termijn gezegd dat het Centraal Planbureau op dit moment bezig is met onderzoek om dit onderwerp beter in kaart te brengen. Ik zal u hier graag over informeren. We zullen nadenken over de vraag hoe we dat gaan doen. Ik wil het oordeel over de motie aan de Kamer laten. De heer Heerma gaat mij waarschijnlijk vragen: wanneer dan?

De heer Pieter Heerma (CDA):

De minister heeft in het debat al aangegeven dat hij soms iets niet moet doen en het dan wel doet. In dit geval schatte hij goed in wat mijn vraag was. Wanneer worden we hierover geïnformeerd?

Minister Koolmees:

Het Centraal Planbureau is hier de belangrijkste scheidsrechter en onderzoeker, maar het CPB is onafhankelijk. Tegelijkertijd begrijp ik de urgentie van de vraag. Ik zal bij het CPB achterhalen wat het tijdsschema is en proberen om in ieder geval voor de begrotingsbehandeling van SZW daarvan een beter beeld te krijgen. Ik zie de heer Heerma gefronst kijken, maar dit is een ingewikkeld onderzoek, zeker als je een internationale vergelijking wilt maken. Daar kom je niet zo maar achter, maar ik ga mijn best doen, want ik ben zelf ook heel erg geïnteresseerd in de analyse en in de achterliggende factoren die van invloed zijn.

De voorzitter:

Een korte vraag van de heer Van Dijk die ertoe leidt dat hij weet welk voorstel hij zijn fractie kan meegeven.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik ondersteun de oproep van de heer Heerma. We hebben hier binnenkort een debat over, dus alle mogelijke informatie, ook over DNB en de flexibilisering, voor die tijd zou ons goed uitkomen, ook voor ons gevoel bij het debat.

Minister Koolmees:

Ik interpreteer de vraag van de heer Heerma als iets anders. Het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank hebben analyses gemaakt van de ontwikkeling van de aiq. en de mogelijke invloed van de flexibilisering op die aiq. Beide onderzoekbureaus hebben daarover aangegeven dat zij verwachten dat er iets is, maar ze zien geen causaal verband. De motie van de heer Heerma gaat een stap verder. Hij wil een brede relatie met het onbenut arbeidspotentieel. Dat vind ik een terecht omdat je ook wilt weten hoe de arbeidsmarkt reageert. Ik zie de motie van de heer Heerma als een verdere stap om hier meer inzicht in te krijgen.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn bijdrage aan het debat en de appreciatie van de moties.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week dinsdag stemmen wij over de moties.

De vergadering wordt van 13.22 uur tot 13.50 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven