9 Kindermishandeling

Aan de orde is het debat over kindermishandeling.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom, net als de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen. Natuurlijk heet ik ook de deelnemers aan het debat welkom.

Als eerste geef ik het woord aan de aanvrager van dit debat, mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid. Terwijl zij naar het spreekgestoelte loopt, deel ik de leden mee dat ik interrupties in tweeën zal toestaan, dus een vraag en een vervolgvraag.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. "Je moet op school maar niet over gisteravond praten", zegt Lisa's moeder. "Iedereen heeft weleens ruzie, da's heel normaal." Tijdens het speelkwartier doet de klas tikkertje en Lisa zou graag meedoen. Maar als ze zich beweegt, doet dat ontzettend pijn. Ze heeft overal blauwe plekken. "Doe je niet mee?", vraagt de juf. "Hoe kom je aan die blauwe kaak? Doet het pijn?". Lisa twijfelt. Zal ze het vertellen?

Per jaar zijn er 119.000 slachtoffertjes van kindermishandeling. In elke klas zit gemiddeld één kind dat mishandeld wordt. Een kind van vijf jaar moet geholpen worden bij het vragen om hulp. Met een veilige sfeer en met een docent die begrijpt hoe die met het slachtoffer van kindermishandeling moet omgaan, creëer je een plek voor kinderen waar zij hun verhaal kwijt kunnen. Zo kun je vroeg signaleren. Vaak staan kinderen die mishandeld worden er alleen voor en weten zij niet wat zij met hun problemen thuis aan moeten. Het op school bespreekbaar maken van kindermishandeling zal deze kinderen helpen en zal ze moed geven om over hun mishandeling te praten. Graag krijg ik de toezegging van de minister dat hij hier werk van gaat maken, samen met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Kindermishandeling is een van de grootste maatschappelijke problemen, maar als we kijken naar de cijfers die bekend zijn over het aantal meldingen bij het AMK of het aantal aangiftes en veroordelingen, zien we die 119.000 slachtoffertjes niet terug. Natuurlijk kunnen niet alle meldingen bij het AMK leiden tot aangifte, dat is ook niet altijd in het belang van het kind. Echter, bij 18.000 kinderen per jaar wordt er na onderzoek mishandeling geconstateerd. Dit moet geregistreerd worden. De kinderen moeten beschermd worden tegen herhaling. In deze situaties staat de betrokkenheid van de politie weliswaar in het protocol, maar mij is verteld dat dit protocol niet vaak wordt nageleefd. Het is belangrijk om deze vrijblijvendheid om te zetten in een verplichting. Hoe ziet de minister dit?

Op de 18.000 keer per jaar dat mishandeling is vastgesteld, moet er volgens de Partij van de Arbeid minimaal registratie volgen. Dit geeft een waarschuwingssignaal naar plegers en helpt bij het tot stand komen van toekomstige vervolging, indien de kindermishandeling ondanks de hulp niet is gestopt en er dus sprake is van recidive. Is de minister dit met mijn fractie eens? Helaas blijkt uit onderzoek in Haaglanden dat er sprake is van 40% recidive, oftewel hermeldingen bij het AMK. Registreren is dus belangrijk.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Misschien heb ik het niet goed verstaan, maar ik meen begrepen te hebben dat mevrouw Ypma zegt dat er 18.000 keer per jaar sprake is van mishandeling en er aangifte moet worden gedaan. Of heb ik dat verkeerd begrepen en gaat het om de registratie bij het AMK?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, dat heeft mevrouw Van der Burg inderdaad verkeerd begrepen. Ik heb gezegd dat er 18.000 keer per jaar kindermishandeling wordt vastgesteld na een onderzoek door het AMK. Ik vind dat die gevallen vervolgens geregistreerd moeten worden bij de politie. Dat is dus iets anders dan aangifte doen. In een geval zoals het voorbeeld van Lisa, die bont en blauw op school komt, is de snelste manier om de kindermishandeling te stoppen natuurlijk hulpverlening aan moeder. Het is vervolgens echter ook nodig dat het kind hoort dat mama hulp heeft gekregen maar dat mama ook iets heeft gedaan wat volgens de Nederlandse wet niet mag. Dat staat ook in het Verdrag inzake de rechten van het kind, in artikel 19.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank u wel. Dan is er toch een misverstand, want mevrouw Ypma zegt dat geregistreerd moet worden bij het AMK en bij de politie. Uit eerdere beantwoording van de minister en uit wat het AMK zelf zegt, weten wij echter dat slechts 10% tot 15% van die 18.000 meldingen daadwerkelijk fysieke mishandeling betreft. Je hebt ook situaties van verwaarlozing, waarbij een kind zonder ontbijt naar school gaat, en situaties waarin een kind emotioneel wordt mishandeld. Het is buitengewoon moeilijk om juist dergelijke zaken door de politie te laten vastleggen en vervolgen. Ik vind wel dat we hier scherp op moeten zijn met elkaar. We moeten niet het beeld neerzetten dat 18.000 kinderen fysiek mishandeld worden. Dat andere is ook erg maar daarop volgt geen strafrechtelijk traject. Bent u het daarmee eens?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja, daar zal ik zo ook op ingaan. Dat is namelijk in 4.000 situaties het geval. In die 18.000 situaties waarin het AMK echt heeft vastgesteld, na onderzoek, dat sprake is van mishandeling, vindt mijn fractie evenwel dat het moet worden vastgelegd en geregistreerd zodat een dossier wordt opgebouwd. Als er sprake is van herhaling, dan kan daarmee iets gedaan worden. Op die 4.000 situaties kom ik zo nog terug. In die gevallen is echt aangifte te doen en is sprake van een strafbaar feit.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik stel toch nog de volgende vraag aan collega Ypma. Als dit inderdaad elke keer geregistreerd gaat worden zonder dat mogelijk strafbare feiten zijn gepleegd, doet dat de aangiftebereidheid bij het AMK dan niet verminderen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, want dit zijn niet alle situaties die het AMK onderzoekt. Dit zijn de situaties waarin daadwerkelijk sprake is van mishandeling. Mijn punt is dat vastgelegd moet worden, dat het geregistreerd moet worden. De cijfers zijn op dit moment onvoldoende.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Zo'n melding wordt geregistreerd bij het AMK maar wordt dreigender voor degenen die aangifte doen bij het AMK als zij weten dat dit rechtstreeks doorgaat naar politie of OM. De verplichting om al die 19.000 of 18.000 gevallen, waarvan er ook volgens mevrouw Ypma maar 4.000 mogelijk met fysiek geweld te maken hebben, te melden, kan wel degelijk leiden tot een mogelijke hapering van het aantal meldingen terwijl we dat nu juist met elkaar wilden voorkomen. Ziet mevrouw Ypma dat gevaar ook?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat gevaar zie ik zeker. Ik begrijp nu de verwarring. De registratie moet bij het AMK plaatsvinden. Sorry, ik heb zelf die verwarring geschapen.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. De PvdA is van mening dat alle ernstige gevallen van mishandeling, verwaarlozing of seksueel misbruik moeten leiden tot aangifte. In elk geval moeten die leiden tot registratie en zo veel mogelijk tot aangifte. Wij hebben begrepen dat hier 4.000 keer per jaar sprake van is. Dit zouden we terug moeten zien in de cijfers, de registraties, maar ook in de aangiftes en de veroordelingen. Deze groep kunnen wij echter niet terugvinden. Het is heel erg dat kinderen voor het leven getekend zijn maar de daders vrijwel altijd vrijuit gaan. Volgens Dit is de Dag volgt slechts in ruim 1% een veroordeling. Als dat klopt, dan is dat echt schokkend. Ik hoor graag een verklaring hiervoor van minister Opstelten en een plan om dat te verbeteren.

Een succesvolle rechtszaak van kindermishandeling valt of staat met voldoende bruikbare bewijzen. In de praktijk blijkt het juist op het punt van de bewijsvoering mis te gaan. We horen graag van de minister hoe hij het verzamelen van bruikbare bewijzen gaat bevorderen. Voordat hij aan het woord komt, zou ik graag de maatregelen horen die naar de mening van mijn fractie belangrijk zijn voor het verzamelen van bruikbare bewijzen. In relatie tot ernstige kindermishandeling — die 4.000 zaken per jaar — doen wij de volgende vijf voorstellen. Ten eerste: een kinderarts of een forensisch specialist doet meteen fysiek onderzoek. Zo zijn de bewijzen verzameld voor een veroordeling. Ten tweede: in de praktijk wordt de politie betrokken bij de afweging om wel of geen aangifte te doen. Tot nu toe is het AMK bang dat het OM alleen met de strafrechtbril op gaat luisteren en het maanden gaat duren. Wij stellen voor om bij die 4.000 kinderen per jaar waarbij sprake is van lichamelijk of seksueel geweld een multidisciplinair assessment te laten plaatsvinden waarbij het kind in één keer gehoord wordt door één persoon die vragen stelt, zowel op een justitieel verantwoorde manier als hulpverleningstechnisch, en dat er achter de schermen wordt meegeluisterd door zowel de politie als de hulpverlening. Het gaat slechts om 4.000 keer per jaar waarin ernstige vormen van kindermishandeling aan de orde zijn. Ik krijg hierop heel graag een toezegging.

Ik kom bij de volgende punten: vanwege de ernst van de gevallen zo vaak mogelijk aangifte; kindermishandeling blijven monitoren en volgen door het AMHK en als laatste het tijdelijk huisverbod, zodat de dader en niet het slachtoffer uit huis wordt gehaald. Het toestemmingsvereiste zou wat ons betreft moeten komen te vervallen.

Mevrouw Agema (PVV):

Mevrouw Ypma noemt een aantal zeer lovenswaardige punten. Als eerste punt noemt zij het forensisch onderzoek in deze 4.000 gevallen. Dat kan ik zeker ondersteunen. Het kabinet geeft in antwoord op Kamervragen echter aan dat het daarvoor 2 miljoen beschikbaar stelt. De PvdA kan wel uitrekenen dat dit veel te weinig is. Is mevrouw Ypma met mij van mening dat wij in ieder geval moeten weten welk bedrag wel afdoende zou zijn? Is zij ook bereid om dat geld vrij te maken?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Op de laatste vraag kan ik nu nog geen antwoord geven, maar ik ben wel benieuwd of deze 2 miljoen voldoende is. Nogmaals, niet in iedere situatie is forensisch onderzoek nodig, maar het zou wel vaker ingezet moeten worden.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat vind ik dan heel teleurstellend. Mevrouw Ypma noemt een heel mooi lijstje. Dat klinkt heel stoer, net zo stoer als de actieplannen die het kabinet altijd naar voren brengt, maar waarvan uiteindelijk weinig terechtkomt zoals wij nu weer zien. Ik roep mevrouw Ypma toch op om hier wat fermer in te staan en in ieder geval te vragen of 2 miljoen genoeg is voor 4.000 zaken. Dat lijkt mij dus niet. Is zij bereid om dat niet bij het kabinet neer te leggen, maar echt te eisen dat er voldoende geld vrijkomt?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil niet alleen focussen op die letselherkenning door forensisch artsen, omdat fysieke mishandeling een relatief klein gedeelte is van alle zaken van kindermishandeling, niet altijd leidt tot fysiek letsel en daardoor ook niet altijd vastgesteld kan worden, zeker niet als de melding wordt gedaan nadat de mishandeling heeft plaatsgevonden. Ik ben het wel met mevrouw Agema eens dat wij hiervoor aandacht moeten hebben en dat het zo vaak mogelijk ingezet moet worden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik hoor mevrouw Ypma een aantal heel goede suggesties doen, dus ik ben heel benieuwd naar de reactie. Ik heb nog wel een vraag over de eerste opmerking. Mevrouw Ypma zegt: als er sprake is van kindermishandeling, moet een forensisch arts er meteen naar kijken.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Of een kinderarts.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij met deze toevoeging, want volgens mij heeft het prioriteit om te kijken wat er aan de hand is met het kind en welke behandeling of genezing het nodig heeft. Volgens mij komt het forensisch onderzoek op de tweede plaats en is het eerst aan de kinderarts om goed te kijken naar de behandeling en het herstel van het kind. Heb ik mevrouw Ypma zo goed begrepen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja, zeker weten. Volgens mij heb ik ook uitgesproken dat de kinderarts of de forensisch specialist alleen indien het nodig is een lichamelijk onderzoek doet.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Maar eerst de kinderarts?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. 3% van alle kinderen wordt mishandeld. Mevrouw Ypma gaf dat ook aan. Dat is gemiddeld één kind per schoolklas. Ik schrik nog steeds van deze cijfers. Een veilig thuis is de basis voor een gezonde ontwikkeling van kinderen tot zelfstandige volwassenen. Kinderen moeten beschermd worden tegen mishandeling, niet alleen door preventie, door begeleiding van gezinnen en door behandeling van de plegers, maar ook door het strafrecht.

Laat ik met het laatste beginnen. Volgens het Meldpunt Kindermishandeling leiden 15.000 zaken tot 2.000 aangiftes en slechts 200 rechtszaken, zo blijkt uit de uitzending van de EO van Dit is de Dag. Op de schriftelijke vragen van mevrouw Ypma en mij krijgen wij met name van de minister van Veiligheid en Justitie procesantwoorden. Het lijkt mij toch heel logisch dat deze minister er een heel duidelijk beeld van geeft hoe het nu met de daderaanpak gesteld is, want het lijkt erop alsof die niet effectief is. Daarom heb ik de volgende vragen. Wat kan het kabinet doen om de aanpak te verbeteren? Hoe kan het dat maar zo weinig zaken leiden tot strafrechtelijke vervolging?

De minister schrijft ook dat er 740 zaken bij het OM zijn ingestroomd. Wat betekent dat concreet? Hebben de daders of plegers in deze 740 zaken straf gekregen? En wat gebeurt er met de aangiftes die niet door het OM in behandeling worden genomen? Wat is daarvan de follow-up? Wij willen recidive namelijk voorkomen. Een andere vraag betreft de registratie. Wordt er genoeg geregistreerd door het AMK, de politie en het OM? De EO-uitzending geeft een heel ander beeld dan de antwoorden van de minister waarin hij stelt: wij registreren heel erg goed. Graag een verklaring voor dit verschil.

Samenwerking in de keten om kindermishandeling te voorkomen en aan te pakken is cruciaal. Het AMK, jeugdzorg, ziekenhuizen, huisartsen, politie en justitie en de forensische pediatrie; iedereen heeft een rol. Ik hoor daar ook heel goede verhalen over uit de praktijk. Toch zijn er ook zorgen. De minister erkent die ook. Er zouden knelpunten zijn in de strafrechtelijke keten, die binnenkort verbeterd zouden moeten worden. Wat bedoelt de minister daar concreet mee? Wat gaat hij doen om deze punten te verbeteren? Zo is er al in 2011 gestart met een protocol voor een betere samenwerking tussen jeugdzorg en justitie. Wij zitten nu in 2013. Ik heb begrepen dat wij een soort midterm review daarvan krijgen, maar ik hoop dat de minister na een aantal jaren toch al kan aangeven hoe het daarmee is gesteld en hoe dit protocol nu functioneert.

Een effectieve daderaanpak en preventie kunnen ook zitten in het ondersteunen en begeleiden van gezinnen, misschien wel juist. Gelukkig hebben wij binnenkort ook een AO hierover. Toch heb ik al de volgende vragen. Is er genoeg en snel genoeg hulp voor deze gezinnen? Zijn de bewindspersonen bereid om hier nog expliciet naar te kijken? Wij krijgen namelijk wisselende signalen uit de praktijk. Ik realiseer mij dat het bewijzen van kindermishandeling erg lastig is. Dat heb ik ook gehoord van artsen, die er veel meer verstand van hebben. Toch vindt de D66-fractie het belangrijk dat wij het maximale doen. Natuurlijk moeten daarbij de veiligheid en de behandeling van het kind altijd centraal staan. Maar over de bewijslast hoor ik uit de praktijk dat forensisch-medische experts niet of te laat worden ingeschakeld, terwijl dit een heel duidelijk actiepunt is in het Actieplan kindermishandeling. Daarin wordt over de forensisch-medische expertise een belangrijke doelstelling geformuleerd. Hoe staat het met de inzet van deze expertise? Is er nu al sprake van structurele financiering? Wat kan er verder verbeterd worden aan de bewijsvoering? Er wordt gesproken over 2 miljoen. De PVV heeft het daar ook over, maar hoe vaak wordt er voor dat geld ook echt forensische expertise ingezet? Hoeveel forensische artsen of verpleegkundigen zijn er nu eigenlijk bij gekomen?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik wilde even terug naar een eerder punt van mevrouw Bergkamp, namelijk dat de daderaanpak effectief moet zijn. Nu is dat in het strafrecht niet heel eenvoudig omdat je twee bronnen nodig hebt. De VVD heeft al meerdere keren in de Kamer gepleit voor een meldplicht. Dan heb je meerdere bronnen, want dan hebben meerdere partijen geconstateerd dat er mishandeling plaats heeft gevonden. Wat vindt D66 ervan om die kant op te gaan, zeker bij jonge kinderen, die zelf niks kunnen verklaren? Mevrouw Bergkamp pleit hier immers voor een effectieve daderaanpak.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik denk dat het hier gaat om twee verschillende dingen. Als je een doelstelling hebt en je kindermishandeling ziet als een strafrechtelijke daad, dan moet je de daders ook zo goed mogelijk opsporen. Als je daar voldoende bewijs voor hebt, dan moet het leiden tot strafrecht. Ik vind een bewijsplicht van een heel andere orde. De D66-fractie is daar echt tegen. Uit het buitenland blijkt ook dat bewijsplicht een averechts effect heeft, dat het leidt tot verkeerde meldingen en vervuiling daarin, en dat artsen daarmee in grote problemen komen. Dus de D66-fractie is echt tegen een bewijsplicht. Ik vind het wel goed dat wij nu een protocol hebben. Ik weet ook dat de VVD er een grote rol in heeft gespeeld om dat te bewerkstelligen. Dat vind ik heel goed.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik had het niet over een bewijsplicht, want anders krijgen wij nog meer spraakverwarring in dit huis. Ik had het over een meldplicht voor professionals, dus niet voor burgers maar voor mensen die dagelijks met kinderen werken. Mevrouw Bergkamp pleit voor een effectieve daderaanpak, maar als wij weten dat wij twee bronnen nodig hebben en dat ouders elkaar niet hoeven te beschuldigen, hoe gaat zij die effectieve aanpak dan voor elkaar krijgen? Forensisch-medische expertise is onvoldoende. Dat is één bron. Hoe komt zij dan aan die tweede bron?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is goed dat mevrouw Van der Burg mij er nog even op wijst: ik zei "bewijslast", maar ik bedoelde natuurlijk "meldplicht voor professionals". Nogmaals, we weten uit onderzoek uit het buitenland dat het averechts werkt, dat het leidt tot vervuiling, en dat het daarmee niet effectief is. Ik vind het belangrijk om te kijken wat we wel kunnen doen om die bewijslast te vergroten. Hoe kunnen we er bijvoorbeeld voor zorgen dat de aannames, de meldingen, toenemen? Er zijn allerlei spotjes, gefinancierd door het Rijk, maar wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat er nog meer meldingen binnenkomen bij het AMK? Daar zou ik voor willen pleiten. Ik zou willen pleiten voor de inzet van meer forensische deskundigheid. Ik pleit ook voor een betere samenwerking in de strafrechtelijke keten. Dat onderkent de minister ook in zijn beantwoording. Dus volgens mij zijn er heel veel mogelijkheden om ervoor te zorgen dat de bewijslast verbeterd wordt. Dat is beter dan dat wij professionals iets opleggen waarvan wij uit het buitenland weten dat dat echt averechts werkt.

De voorzitter:

Mijnheer Voordewind …

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoor u diep zuchten, voorzitter.

De voorzitter:

Het is ook een heel serieus onderwerp. Daar moet je ook weleens van zuchten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag voor D66 over het forensisch-strafrechtelijk onderzoek. Daar is 2 miljoen extra voor uitgetrokken; dat geld is voor de breedte en dus niet specifiek voor kinderen bedoeld. Mevrouw Bergkamp zegt dus tegen het kabinet dat dit specifieker zou moeten en dat het in ieder geval meer zou moeten zijn als je kinderen echt wilt bereiken. Een tweede functie van het forensisch-strafrechtelijk onderzoek zou vroege signalering kunnen zijn. Daar is nu 1 miljoen beschikbaar voor, maar dat is naar de gemeenten gegaan en niet geoormerkt. Vindt D66 ook dat dat geld specifiek vrijgemaakt zou moeten worden, landelijk of via de VNG, zodat die kennis echt gewaarborgd is?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Volgens mij zijn dit twee vragen. Ik heb beide bewindspersonen gevraagd wat er met die 2 miljoen gebeurt. Eerlijk gezegd heb ik geen idee of dat gespecificeerd is en wat daarvan gericht is op kinderen of volwassen. Ik zou dus eerst van de bewindspersonen willen horen of dat bedrag van 2 miljoen voldoende is en hoe dat verder gespecificeerd is. De tweede vraag van de ChristenUnie begrijp ik. In het AO over de transitie van de jeugdzorg heb ik daar ook vragen over gesteld. We staan immers aan de vooravond van de decentralisatie van de jeugdzorg. Hoe gaan wij om met de versnippering die plaatsvindt? Ik vind het dus een terechte opmerking van de heer Voordewind van de ChristenUnie en wacht de antwoorden graag af. Maar behoud van expertise, ook al staan we aan de vooravond van de decentralisatie, vind ik wel heel belangrijk.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik zal mevrouw Bergkamp helpen. Ik ben namelijk ook woordvoerder voor justitie en weet gelukkig dat de 2 miljoen naar alle particuliere forensische zorg gaat en dat het NFI kenbaar heeft gemaakt dat het de taken van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling niet kan overnemen, omdat het om heel specialistische kennis gaat. Is mevrouw Bergkamp in ieder geval met ons van mening dat het belangrijk is dat als een kind onderzoek nodig heeft of als een instelling dat aangeeft, bijvoorbeeld het AMHK, die zorg ook altijd geleverd wordt, ongeacht het budget?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat is een heel mooie, bijzondere vraag. Van de bewindspersonen zou ik in ieder geval willen horen of er met dat geld meer forensische artsen en meer verpleegkundigen bij zijn gekomen. Ik zou dus specifiekere informatie willen krijgen. Ik weet dat het een brede doelgroep is die bediend wordt, maar ik wil van de bewindspersonen horen wat er voor dat geld gebeurt. Daarnaast heeft mevrouw Kooiman natuurlijk wel een punt: als kinderen zorg of onderzoek nodig hebben, moeten die er komen. Dat is echter wat anders dan een open rekening. Ik vind het in ieder geval heel erg belangrijk dat we daar goed naar kijken, zodat kinderen inderdaad niet tussen wal en schip vallen.

D66 zou graag willen dat alle forensische artsen die sporenonderzoek doen bij kinderen specifieke scholing op dit gebied ontvangen. Ik hoop dat de staatssecretaris bereid is om dat te stimuleren. Daarnaast is nog steeds onduidelijk wanneer en hoe die forensische deskundigheid ingezet moet worden, het befaamde stroomschema. D66 wil dat het stroomschema er komt. Ik begreep dat de opdracht weer is teruggegeven aan VWS, maar ik hoop dat de staatssecretaris de regie weer oppakt om ervoor te zorgen dat dit stroomschema er voor 1 januari 2015 komt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Een tienermeisje met snijwonden, een baby waar de spijltjes van het ledikantje in de wangetjes staan. Zomaar twee voorbeelden van een kind met letsel. Maar waar komt het door? Daar gaat wat ons betreft dit debat over, over kindermishandeling en dan met name over de manier waarop achterhaald kan worden of het kindermishandeling is. Het is eerst nodig om vast te stellen dat het kindermishandeling is voordat je toekomt aan aangifte en vervolging. Daarmee is trouwens niet gezegd dat vervolging altijd de beste oplossing is, hoe tegenstrijdig dat ook klinkt. Daarover hebben mijn twee collega's ook al een en ander gezegd.

Wat hebben wij inmiddels? We hebben een meldcode en deze kent vijf stappen: het in kaart brengen van signalen, overleggen met een collega, een gesprek met betrokkenen, het wegen van de mishandeling en als laatste stap de beslissing of je als professional zelf hulp organiseert dan wel of je meldt.

Ik wil het vervolgens over een ander schema hebben, namelijk dat om het stroomschema in te zetten voor forensisch-medische expertise. Een werkgroep van VWS en V en J heeft daar al heel lang aan gewerkt. Oktober vorig jaar lag er een concept. Daar kwam kritiek op vanuit de forensisch-pediatrische expertise. De kritiek zat hem in de stap dat bij vermoedens van kindermishandeling overgestapt moest worden naar kinderartsen in academische ziekenhuizen, terwijl forensisch-pediatrisch onderzoek niet over zorg en niet over behandelen gaat, maar over feitenonderzoek. De regering heeft toen de KNMG gevraagd om een goed stroomschema op te stellen en ik heb begrepen dat die opdracht inmiddels is teruggegeven. Wat nu?

Geachte staatssecretarissen — via de voorzitter, want zo doen we dat hier — wordt het niet eens tijd dat u een knoop doorhakt? In beide aan het begin genoemde casussen is het nodig om vast te stellen of sprake is van kindermishandeling. Je hebt feiten nodig. De ouders kunnen ontkennen en de kinderen in kwestie kunnen iets anders zeggen dan wat er aan de hand is. Forensisch-pediatrisch onderzoek moet er snel en op tijd zijn om vast te kunnen stellen wat er gebeurd is. Hulpvraag en behandeling zijn iets anders dan opsporing. Die mogen niet door elkaar lopen. Kinderartsen zijn terecht gericht op behandeling en niet op waarheidsvinding.

Bij de spoedeisende hulp is er ook een formulier waarop vragen worden gesteld als: was u erbij en wat is er gebeurd? Maar op een bepaald moment is er dat gevoel dat het niet pluis is. Dan is niet direct aangifte nodig, maar feitenonderzoek. Dan moeten de mensen ernaar kijken die er verstand van hebben.

Wat het CDA betreft, is het nu dus tijd om door te zetten. De staatssecretaris en de minister moeten de regie gaan voeren. Ik zie twee stoere mannen zitten die hun poot nu eens een keer moeten neerzetten. Wanneer stellen zij het stroomschema vast?

Ik kom op het geld. De FPKM kost 1 miljoen. Die gaat in 2015 over naar de gemeenten. Daar werken zes forensisch-pediatrisch artsen, nog drie bij het NFI en zo'n 25 tot 20 zijn er landelijk nodig. We hebben het over 3 miljoen om het eindelijk eens een keer goed te regelen. Dus geachte staatssecretaris en geachte minister, hoe gaat u dit regelen? Bent u bereid om te overwegen, die 1 miljoen die nu in de grote bulk naar de gemeentes zit, eruit te halen en er 2 miljoen bij te zetten om er nu eindelijk eens voor te gaan zorgen dat het forensisch-pediatrisch onderzoek in dit land geregeld is?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit onderwerp kent een lange maar ook tragische geschiedenis. Ik kan me nog goed herinneren dat wij in 2007 de eerste onderzoeken kregen van de Universiteit van Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam. In deze onderzoeken stonden de schokkende cijfers dat meer dan 100.000 kinderen per jaar zouden worden mishandeld. Hierop volgde het actieplan "Aanpak Kindermishandeling. Kinderen veilig thuis." van de toenmalige minister voor Jeugd en Gezin, de heer Rouvoet. In 2011 volgde een nieuw actieplan: "Aanpak kindermishandeling 2012-2016. Kinderen veilig." Het is triest genoeg dat weliswaar het aantal aanmeldingen bij het AMK is toegenomen, maar dat het aantal kindermishandelingen, naar onze indruk, nog steeds rond de 100.000 ligt. Het is daarom goed dat wij vanavond hier weer over dit onderwerp spreken en later in de tijd nog een keer, want de cijfers zijn nog steeds schokkend, vooral als je leest dat er per jaar 38 kinderen door huiselijk geweld overlijden.

Wij hebben allemaal de rapportage gezien. De verhalen die naar boven komen, zijn aangrijpend. Het vergt lef om aangifte van kindermishandeling te doen tegen een familielid of een goede bekende. Het is begrijpelijk dat er vervolgens onbegrip bestaat en er verdriet is over het verloop van het proces als de dader wordt vrijgesproken. In de documentaire wordt een aantal genoemd van 15.000 meldingen van kindermishandeling bij het AMK. Ik heb begrepen dat het aantal meldingen bij het AMK inmiddels is toegenomen tot 19.000. Hiermee vergeleken is het aantal van 2.000 aangiften bij de politie maar een beperkt aantal. In de documentaire wordt de conclusie getrokken dat er te weinig aangiften worden gedaan. Delen de bewindslieden deze conclusie? Daarnaast blijkt uit de documentaire dat zeer weinig kindermishandelingszaken voor de rechter komen, namelijk nog geen 2% van het totaal aantal vaststaande kindermishandelingszaken. Op welke wijze duiden de bewindslieden deze conclusies? Dat er weinig zaken voor de rechter komen, kan te maken hebben met de wijze waarop de bewijslast is verzameld. Veel factoren hebben invloed op het veiligstellen van de bewijslast. Het is bijvoorbeeld bepalend op welk moment er aangifte wordt gedaan en of er met hulpverleners is gesproken. Op welke wijze is het veiligstellen van de bewijslast een aandachtspunt voor het AMK?

Voor de bewijslast is de forensische zorg van zeer groot belang. Voor de komende drie jaar is hiervoor door het ministerie 2 miljoen beschikbaar gesteld. Ik herhaal de vraag van collega Bergkamp: hoeveel van die 2 miljoen is daadwerkelijk beschikbaar voor onderzoek naar kinderen?

In het interruptiedebat is al even de borging van de middelen voor vroegtijdig signaleren genoemd. Ik ben benieuwd of wij die 1 miljoen kunnen terughalen en ervoor kunnen zorgen dat wij voldoende financiering rondkrijgen voor de forensische poli's kindermishandeling. Mijn fractie vreest dat die 1 miljoen in de grote pot van de gemeenten terechtkomt en dat uiteindelijk de beslissende en goede kennis van forensische poli's verloren gaat. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop.

Ik benadruk dat de veiligheid van het kind altijd voorop dient te staan en dat de gang naar de rechter voor ons geen doel is. Het is de vraag of kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling wel altijd baat hebben bij de veroordeling van de dader. Dit hangt van de casus af. De prioriteiten van het beleid moeten liggen bij preventie en goed onderzoek. De bescherming en de veiligheid van het kind moeten hierbij vooropstaan. De gang naar de rechter is het laatste middel. De minister bevestigt dit ook bij de beantwoording van de Kamervragen. Het is jammer dat de uitzending niet ingaat op de preventie en de vroegsignalering.

De ChristenUnie vindt dit onderwerp heel belangrijk en heeft daarom gisteren of eergisteren al aangekondigd dat zij de bezuiniging op de jeugdzorg van 120 miljoen voor 2015 wil halveren tot maximaal 60 miljoen, juist om te kunnen investeren in dat voorliggende traject.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb een vraag over de 1 miljoen die de heer Voordewind wil oormerken. Hij heeft ook voor de Jeugdwet gestemd. Daarin hebben we juist gezegd dat de gemeenten aan zet zijn. Er zijn landelijke arrangementen gemaakt. Nu zegt hij over een bepaalde specifieke expertise toch weer dat het Rijk dit moet gaan regelen. Voor hoeveel expertises gaat de heer Voordewind dat nog regelen? Hoe gaat hij het terugdraaien van de 60 miljoen aan bezuinigingen dekken?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit gaat om heel specialistische kennis en een heel klein bedrag. Morgen komen wij uitgebreid over de transitie te spreken. Als wij dit aan de 440 gemeenten overlaten, ben ik heel bang dat zo'n instituut, met deze specifieke kennis, het loodje gaat leggen en dat wij deze kennis zullen kwijtraken. Vandaar het verzoek aan de staatssecretaris en de minister om heel specifiek naar een aparte financiering voor deze forensische poli's te kijken. Over de dekking komen wij uitgebreid te spreken tijdens de behandeling van de begroting voor 2015. Wij hebben nu alvast aangegeven dat wij ons in ieder geval zullen inzetten voor een halvering van de bezuiniging op de jeugdzorg.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dan constateer ik ten eerste dat de heer Voordewind nu wat roept over die bezuinigingen, maar geen dekking heeft. Ten tweede kan ik nog wel een paar voorbeelden noemen. Anorexiaklinieken zijn er ook heel weinig. Mensen met dyslexie zijn er ook heel weinig. Ik noem Fier Fryslân. Zo kan ik nog een hele rij instellingen noemen die ook heel specialistisch zijn. Het was toch juist de bedoeling dat we niet gingen versnipperen en dat gemeenten zelf een landelijk arrangement maken, wat ze ook doen? Waar is het vertrouwen van de heer Voordewind? Waarom heeft hij dan voor de Jeugdwet gestemd?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is een terechte vraag, waarbij we morgen ongetwijfeld uitgebreid zullen stilstaan naar aanleiding van het laatste transitierapport van de heer Geluk. Daar zit mijn grote zorg. Die vraag zullen we morgen bespreken. Hoe gaat het nu verder met de specialistische zorg? Gaan de gemeenten die arrangementen maken? Gaan ze contracten opstellen? Ik heb daarin nog steeds wel vertrouwen, maar ik maak mij daarover tegelijkertijd grote zorgen. Hier gaat het over een zeer specialistische vorm, met een aantal medewerkers, die echt een landelijke uitwerking zou moeten hebben. Dit gaat niet lukken. Als je met 400 gemeenten een heel miljoen of misschien wel 2 miljoen bij elkaar moet zien te krijgen, dan weet ik van tevoren dat dit niet gaat lukken. Als het gaat om zo'n belangrijk onderwerp als de kindermishandeling, waarbij kinderen omkomen waar ze het veiligst zouden moeten zijn, in de gezinnen, dan maak ik daarvoor wel een uitzondering. Ik zie dat mijn tijd om is. Mijn spreektijd heb ik benut.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Over de duiding van de cijfers die in het EO-programma werden gepresenteerd, is wat discussie geweest. Echter, dat ongeveer 1% van de gevallen van kindermishandeling tot strafrechtelijke vervolging leidt, is te allen tijde onacceptabel. Het staat in schril contrast met het stoere actieprogramma Kinderen Veilig, dat eind 2011 werd gepresenteerd. Het beleid faalt, mooie actieprogramma's ten spijt. Wij zetten ook vraagtekens bij de voorkant, bij het aantal meldingen. Nog altijd pleiten wij voor een meldplicht als laatste stap in de meldcode. Hoe kijken de minister en de staatssecretaris daar nu tegen aan?

Er is nog iets waar ik de vinger niet achter krijg. Dat is de doeltreffendheid van het functioneren van het AMK. Het kan na een melding overgaan tot overdracht aan de hulpverlening of de Raad voor de Kinderbescherming of tot aangifte bij de politie. Heel specifiek heb ik vier vragen over het AMK naar aanleiding van het jaaroverzicht. Wat gebeurde er met de 3.890 gevallen waarin mishandeling niet werd bevestigd? Het AMK geeft aan dat het dan wel volgt, maar is volgen dan niet hetzelfde als nietsdoen? Een ander getal: wat gebeurde er in de 2.702 gevallen waarin de mishandeling was beëindigd? Ik kan mij voorstellen dat mishandeling kan eindigen, maar ik kan mij ook voorstellen dat je dan niet zomaar stopt met bijvoorbeeld strafrechtelijke vervolging in geval van zware mishandeling. Wat gebeurt er in die gevallen? Nog een getal: de vier gevallen van overlijden na mishandeling. Hebben die allemaal tot strafrechtelijke vervolging geleid? En hebben de twintig gevallen die bij afsluiting van onderzoek op meisjesbesnijdenis duidden, geleid tot strafrechtelijke vervolging? Delen de minister en de staatssecretaris mijn mening dat in deze gevallen na het uitzitten van de straf overgegaan moet worden tot denaturalisatie en uitzetting? Ik denk dat het goed is om het functioneren van het AMK door te lichten, aangezien het AMK de schakel is tussen meldingen, aangiften, strafzaken en veroordelingen. Zijn de minister en de staatssecretaris daartoe bereid?

Ook komen we weer op de dossiervorming, die ook hier verbeterd moet worden. Het is fijn dat de minister en de staatssecretaris 2 miljoen extra vrijmaken voor forensisch onderzoek; we spraken er al een paar keer over. Maar is dat wel genoeg? Om hoeveel zaken gaat het? En hoeveel zaken zouden er wenselijkerwijs onderzocht moeten worden? Hoeveel kost zo'n traject gemiddeld en is 2 miljoen euro dan wel genoeg? Kunnen wij daarover duidelijkheid krijgen?

Tot slot. Hoe verhoudt dit alles zich tot het stoppen van de financiering van de procedure rond de niet-oorspronkelijke doodsoorzaak? Zijn de minister en de staatssecretaris bereid om deze bezuiniging terug te draaien?

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. In slechts 1% van alle meldingen van kindermishandeling zou het komen tot vervolging. Het eerste wat je zou zeggen als je de praktijk niet kent, is dat dit een schande is. De praktijk is echter dat de meeste zaken helemaal niet strafrechtelijk te vervolgen zijn. Als je spreekt van kindermishandeling, spreek je meestal van verwaarlozing en dat is voor de rechter helaas haast niet te bewijzen. Maar veel belangrijker is: wat helpt het kind eigenlijk? Dat is niet altijd een slopend proces, dat soms een extra trauma kan zijn boven op de mishandeling zelf.

Vind ik dan dat daders altijd ongemoeid moeten blijven? Nee. Als echter uit het laatste onderzoek blijkt dat maar 7% van alle aangiften van kindermishandeling gedaan wordt door een hulpverlener, dan gaat het zeker nog niet altijd goed. De SP is daarom van mening dat je hulpverleners erin moet scholen wanneer ze daadwerkelijk aangifte moeten doen. De grens is vaag en die moet duidelijk worden. Mijn collega Keijzer heeft dat heel mooi uiteengezet. Zij heeft heel mooi uitgelegd waarom forensisch-pediatrisch onderzoek overeind moet blijven. Daar sluit ik mij graag bij aan. Ik denk dat dat echt kan helpen.

Laten we vandaag ook bekijken hoe we mishandelde kinderen die een trauma hebben opgelopen nú kunnen helpen. Daarvoor heb ik drie voorstellen. Schakel direct hulp in bij kindermishandeling. Waarom moeten kinderen en gezinnen zo enorm lang wachten op hulp? Waarom kan er niet gelijktijdig met het onderzoek door het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming een hulpverleningstraject lopen? Ook moet de inzet mogelijk gemaakt worden van een behandeling door de kinder- en jeugd-ggz. Wanneer er namelijk sprake is van kindermishandeling en het kind hierdoor een trauma heeft opgelopen, moet het ook mogelijk zijn om het kind en/of het gezin te behandelen. Het moet dan ook mogelijk zijn om die medische zorg in te zetten vanuit de jeugd-ggz. Helaas zegt het College voor zorgverzekeringen nu dat er pas medische behandeling, dus jeugd-ggz, mag worden ingezet als er sprake is van een ziekte of een stoornis. Als je echter wacht tot een kind een stoornis heeft, is het al te laat. Ook is het echt niet altijd vast te stellen bij een getraumatiseerd kind. Gaat de staatssecretaris van VWS het gesprek met de zorgverzekeraars aan om dit punt op te lossen? Ik krijg graag een toezegging.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mevrouw Kooiman stelt een terechte vraag, die ik ondersteun. Is zij met mij van mening dat er vaak, om daadwerkelijk hulpverlening te kunnen starten, niet alleen naar het kind gekeken moet worden, maar naar het hele systeem, het hele gezin? Is zij ook met mij van mening dat je eigenlijk een gezins-dbc zou moeten kunnen openen?

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik denk dat de Partij van de Arbeid weet dat wij geen heel groot voorstander zijn van dbc's, omdat die een enorm bureaucratisch monster vormen. Daar hebben wij ons altijd tegen verzet, maar ik ben het zeker met de Partij van de Arbeid eens dat we moeten bekijken hoe we het hele gezinssysteem kunnen behandelen. Mijn grootste zorg is dat medische zorg vaak niet ingeschakeld kan worden, omdat er dan eerst een stoornis moet worden vastgesteld. Dat is helaas — of eigenlijk gelukkig — niet altijd nodig en het is ook niet altijd op te sporen bij een getraumatiseerd kind.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij vinden elkaar meteen als we die dbc's willen afschaffen. Ik hoop ook van harte dat dit gaat gebeuren. Maar for the time being — de komende jaren, ben ik bang — is het volgens de PvdA toch nuttig om zo'n gezins-dbc te openen. Is mevrouw Kooiman dat met mij eens?

Mevrouw Kooiman (SP):

Het maakt mij niet uit hoe het geregeld wordt, maar ik wil absoluut dat het hele gezinssysteem wordt meegenomen. Laten we dan ook meenemen dat er niet eerst een stoornis moet worden vastgesteld, maar dat je direct kunt behandelen indien het kind getraumatiseerd is en direct hulp nodig heeft.

Tot slot wil ik een punt maken over de dubbele toestemmingsvereiste. Volgens mij wilde mevrouw Ypma daar ook op ingaan, maar was haar spreektijd op. Daarom doe ik het voor haar. Ik heb hier ook aandacht voor gevraagd tijdens de begrotingsbehandeling. Vaak moet er bij getraumatiseerde kinderen toestemming komen van beide ouders. Dat is echter niet altijd mogelijk. Soms weigert een ouder toestemming te geven. Soms is die ene ouder ook nog de dader. De strijd tussen ouders mag nooit de hulp aan kinderen belemmeren. Ik wil dat er altijd een behandeling gestart kan worden als dat noodzakelijk is. De staatssecretaris heeft destijds toegezegd daar goed naar te kijken en met een oplossing te komen. Ik vind het inmiddels wel tijd voor die oplossing. Hij zei dat in november en we zijn inmiddels alweer een tijdje verder. Ik verwacht dus een oplossing.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Kindermishandeling is een ernstig probleem dat helaas gemiddeld — het is al eerder gezegd — één kind per klas in Nederland overkomt en waaraan naar schatting één kind per week overlijdt. Voor de VVD heeft de aanpak van kindermishandeling in het kader van het beschermen van het kind en de vrijheid van het kind al jaren prioriteit. De reportage van Dit is de Dag bevestigt helaas dat er nog veel werk aan de winkel is. In tegenstelling tot wat in deze reportage wordt gezegd, blijkt dat het Openbaar Ministerie wel degelijk registreert hoe vaak een verdachte van kindermishandeling voor de rechter is gekomen. Graag zou de VVD-fractie vernemen hoe vaak een verdachte van kindermishandeling ook daadwerkelijk veroordeeld wordt. Ook zou mijn fractie graag vernemen hoe vaak het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling aangifte doet bij de politie.

In de uitzending van Dit is de Dag wordt helaas niet gemeld dat in veel gevallen van kindermishandeling een strafrechtelijk traject niet opportuun is en ook niet dé oplossing is. Het is niet opportuun in geval van verwaarlozing, emotionele kindermishandeling of als een kind getuige is van huiselijk geweld. Het is ook niet de oplossing in gevallen waar het vooral belangrijk is om ervoor te zorgen dat kindermishandeling stopt en dat er een oplossing komt voor de slachtoffers, en soms ook voor de dader. Is het juist dat van alle meldingen van kindermishandeling er circa 2.000 tot 3.000 onder het strafrecht zouden kunnen vallen? Graag krijg ik hierop een nadere toelichting van de bewindslieden.

Dat brengt mij bij de vijf punten die de VVD zorgen baren en waarin mijn fractie meer urgentie en actie verwacht van de bewindslieden en de betrokken hulpverleners, politie en justitie. Ten eerste blijkt uit de rapportages van de Inspectie voor de Gezondheidszorg dat de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling nog onvoldoende wordt gebruikt en dat het opleiden van de professionals niet de aandacht krijgt die het verdient. Dit blijft achter. Heeft de IGZ inmiddels aanwijzingen gegeven en wat betekenen die aanwijzingen in de praktijk?

Ten tweede wil ik weten waarom de raadpleging van forensisch-pediatrische expertise, die de VVD aan de meldcode heeft toegevoegd, bij de voorlichtingsbijeenkomsten van het ministerie van VWS niet wordt genoemd. Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen? Deze expertise is juist van belang om kindermishandeling vast te stellen en bewijsmateriaal te verzamelen. De VVD heeft daarom ook extra geld geregeld voor de zorgkant, bijvoorbeeld voor artsen, wijkverpleegkundigen et cetera, maar dan moet die expertise natuurlijk wel benut kunnen worden. De mensen moeten dus weten dat die er is en wanneer die gebruikt moet worden.

Ten derde bereiken de VVD berichten uit de praktijk dat de huisartsenposten de door VVD en PvdA afgedwongen ouderprotocollen — een soort meldplicht — niet willen implementeren. Wat gaat de staatssecretaris van VWS hieraan doen? Hoelang moet dit nog duren?

Ten vierde blijkt dat de samenwerking tussen de hulpverleningskant en de justitiële kant van de keten echt veel beter moet. Dan kan er beter bewijs worden veiliggesteld, aangifte worden gedaan en heeft vervolging van de daders mogelijk meer kans van slagen, zodat men tot een veroordeling kan komen. Kunnen de bewindspersonen er eens op reflecteren waarom dit niet goed verloopt? Wat moeten wij doen om dit beter te krijgen?

Ten vijfde wil de VVD graag weten waarom de al ruim twee jaar geleden door de VVD bepleite inzet van een tijdelijk huisverbod bij kindermishandeling ondanks de inmiddels succesvolle pilot in Rotterdam niet wordt gestimuleerd en ondersteund door het ministerie van Veiligheid en Justitie, in tegenstelling tot de toezeggingen. Wij horen dat er nog steeds geen handreiking is en dat er geen ondersteuning plaatsvindt van andere gemeenten die daarom vragen. Ik hoor hier graag de mening van de minister van Veiligheid en Justitie over, want wij denken dat dit een heel belangrijk instrument is om kindermishandeling te stoppen en hulpverlening in gang te zetten.

Tot slot vraag ik de bewindslieden of zij vinden dat de aanpak van kindermishandeling de prioriteit krijgt die deze verdient.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de Voorzitter. De ernst van kindermishandeling is vanavond al door veel woordvoerders indringend geschetst. Juist als je je maar in één situatie verdiept, kun je diep geraakt worden door het leed, het verdriet en het trauma dat dit allemaal teweeg kan brengen. Dat is soms bijna nog meer bevattelijk dan de enorme aantallen die genoemd worden, want dan spreek je met elkaar over een nog immens groter leed. De overheid draagt de verantwoordelijkheid om waar mogelijk leed te voorkomen en tegen te gaan. Daarbij vindt de SGP het van ongelooflijk groot belang dat iedereen die kinderen opvoedt en in zijn werk met kinderen te maken heeft, aangemoedigd en gestimuleerd wordt om het goede te doen en alertheid en betrokkenheid te tonen. Wij winnen dit namelijk niet alleen met afvinklijstjes en protocollen, welk een nuttige rol zij in het totaal ook spelen.

Dit debat is aangevraagd naar aanleiding van de discussie rond de cijfers over vervolging. Ik sluit mij echter aan bij degenen die vandaag hebben gezegd dat je eigenlijk niet moet beginnen met de discussie over het vervolgen van de daders. Allereerst is de inzet op het voorkomen van de problemen aan de orde. Je moet geweld voorkomen en ervoor zorgen dat het stopt. Het wegnemen van bedreigingen levert voor kinderen vaak meer op dan een eenzijdige inzet op de vervolging van de daders, zeker als bij voorbaat duidelijk is dat de strafrechtelijke uitkomst hoogst onzeker is. In bepaalde gevallen van kindermishandeling wordt het door professionals zelfs onwenselijk geacht om aangifte te doen van kindermishandeling, bijvoorbeeld omdat dit traumatiserend kan werken. Wij vinden het van belang dat dan wel rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om later aangifte te doen. Dit geldt ook voor de situatie dat minderjarigen later zelf aangifte willen doen. Wat wordt er gedaan om hen te ondersteunen bij die latere aangifte, bijvoorbeeld wat betreft dossiervorming? Als het nu nog niet opportuun of wenselijk is, maar op een later moment wel, hoe kun je er dan voor zorgen dat het dan niet aan gegevens of dossiers ontbreekt om daar alsnog een zaak van te maken? Een kernpunt in het debat van vandaag — ik hoorde dat van veel kanten al terugkomen — is de beschikbaarheid van de forensisch-medische expertise, vooral op kinderen gericht. Bij de nota "Kinderen Veilig" kwam al naar voren dat wij ervoor moeten zorgen dat die expertise vaker wordt ingezet en voldoende beschikbaar is. Toch hoor je ook nu, anno 2014, nog steeds terugkomen dat het nog onvoldoende van de grond komt. Dat stond ook in de brief die wij kregen van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Dit terwijl goed onderzoek wel van groot belang is om de problemen tijdig te onderkennen en verslechtering te voorkomen. Collega's hebben gevraagd hoe het zit met de beschikbaarheid van voldoende geld en hoe een en ander zich ontwikkelt. Ik voeg mij graag bij die vragen en hoor ook graag de reactie op de brief van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling.

Een juridische procedure loopt voor betrokkene regelmatig teleurstellend af, bijvoorbeeld wanneer vrijspraak volgt in een situatie waarin mishandeling bewezen wordt geacht. Dat komt aan de ene kant misschien wel doordat men soms te veel verwacht van de strafrechtelijke aanpak van kindermishandeling. Het is natuurlijk ook wel een heel ruim begrip geworden, terwijl datgene wat daadwerkelijk strafrechtelijk is aan te pakken, een veel beperktere categorie vormt. Aan de andere kant is het natuurlijk ook altijd zaak om te bezien of de wetsbepalingen voldoende zijn toegesneden op datgene waarmee wij in de praktijk te maken krijgen. Wat is bijvoorbeeld de reactie van de minister van Veiligheid en Justitie op situaties waarin vrijspraak volgt als gevolg van het feit dat verdachten elkaar de schuld in de schoenen schuiven, terwijl duidelijk is dat de mishandeling door ten minste één van beiden is gepleegd en door de ander kennelijk is gedoogd? Het is wel onbevredigend als in dergelijke situaties uiteindelijk een strafrechtelijke aanpak achterwege blijft. Graag krijg ik op dat punt een reactie.

De vergadering wordt van 20.28 uur tot 20.45 uur geschorst.

De voorzitter:

De staatssecretaris van VWS zal als eerste antwoorden. Daarna zal de minister van V en J zijn deel van de beantwoording voor zijn rekening nemen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. De aanleiding voor dit debat is de vraag hoe het ervoor staat aan het eind van de keten van de bestrijding en opsporing van kindermishandeling en wat dit betekent voor de aangiftebereidheid en het strafrecht. Desalniettemin is er tijdens dit debat natuurlijk ook een groot aantal vragen gesteld over wat je "de voorkant van de keten" zou kunnen noemen. Het leek ons goed dat ik met die vragen begin, zodat er een logische volgorde is in de behandeling van de vragen uit de Kamer.

Wij spreken zeer regelmatig met elkaar over de aanpak van de kindermishandeling, en het is goed dat wij dat doen. Wij doen dat in het kader van de stelselwijziging Jeugd, van de aanbevelingen van de commissie-Samson en nu ook naar aanleiding van een televisie-uitzending. Elk geval van kindermishandeling is er een te veel. Wij zijn allen van mening dat de aanpak, opsporing, bestrijding en nazorg van kindermishandeling een onderwerp vormen dat ons aller aandacht verdient. Dat verdeelt ons niet.

Van de kant van het kabinet memoreer ik de aanpak die wij zo langzamerhand hebben, met de aanpak van huiselijk geweld, het actieplan Kinderen Veilig, de aanbevelingen van de commissie-Samson en de ingestelde taskforce. Deze taskforce constateert dat wij met het actieplan vrij goed op schema liggen en dat wij daarmee op een heel goede manier bezig zijn met de bestrijding van kindermishandeling. Het aantal meldingen stijgt omdat de bewustwording toeneemt. Wij werken met meldcodes. De professionalisering op het terrein van kindermishandeling komt echt op een hoger plan. Wij kunnen dus constateren dat wij een beleid hebben uitgezet en een actieplan hebben opgesteld waarvan ook externen zeggen dat wij daarmee goed op schema liggen. Niettemin zal kindermishandeling blijven voorkomen. Kindermishandeling is helaas een onderdeel van onze samenleving, dat wij met kracht, aandacht en niet aflatende ijver zullen moeten bestrijden. Elk kind dat daarvan slachtoffer wordt, is er een te veel. We zullen alles uit de kast halen om ervoor te zorgen dat wij een effectieve aanpak hebben.

Dit is misschien een bruggetje naar de eerste vraag van mevrouw Ypma. Moet hiervoor niet op scholen meer aandacht komen, zodat kinderen durven te vertellen wat hun overkomen is, zo vroeg zij. Wat doet het kabinet daaraan? Dit punt is ook door de eind vorig jaar opgerichte jongerentaskforce onder onze aandacht gebracht. Hoe krijgen wij het voor elkaar dat op scholen meer aandacht wordt besteed aan kindermishandeling? Ik heb binnenkort een vervolgoverleg met de jongerentaskforce, samen met de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Onderwijs. Wij zullen hun ideeën dan verder bespreken. Het ministerie van Onderwijs is ook in gesprek met de Augeo Foundation over de manier waarop scholen aandacht kunnen besteden aan kindermishandeling. Ik zeg bij dezen toe dat ik in de eerstvolgende voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties zal laten weten wat de uitkomst van deze overleggen is en wat de vervolgaanpak zal zijn.

Verschillende leden hebben gevraagd hoe het komt dat het AMK zo weinig aangifte lijkt te doen, ook als kindermishandeling is vastgesteld. Het is misschien goed om vast te stellen dat het AMK gaat over verschillende vormen van kindermishandeling, zowel lichte als zware gevallen, soms lijfelijk geweld of seksueel misbruik maar soms ook lichte of zware vormen van verwaarlozing, variërend van het onvoldoende voeding krijgen bij het ontbijt, iets waarop ouders natuurlijk moeten worden aangesproken, tot soms heel zware vormen van kindermishandeling. Het is ook goed om vast te stellend dat het AMK actie onderneemt in het belang van de veiligheid of de ontwikkeling van het kind. In veel gevallen ligt het niet voor de hand of is het niet nodig om politie of justitie in te schakelen. Als een kind structureel geen ontbijt krijgt voor het vertrek naar school — het voorbeeld dat ik zo-even gaf — kan dit voor het AMK aanleiding zijn om de ouders aan te spreken, maar het ligt niet voor de hand om daarvoor aangifte bij de politie te doen. Bij ernstig lichamelijk letsel, seksueel misbruik en zware gevallen van verwaarlozing, wordt conform het vastgestelde protocol veelal melding gedaan. Daarop kom ik straks terug. Ik ben het wel eens met mevrouw Ypma dat het goed is om in het model handelingsprotocol voor het AMK nog wat strikter vast te leggen dat bij seksueel misbruik en bij bepaalde vormen van fysiek letsel altijd melding wordt gedaan bij de politie. Mevrouw Van der Burg vroeg hier ook naar. Ik heb Jeugdzorg Nederland verzocht om dit in het model handelingsprotocol vast te leggen.

Ik wijs erop dat de AMK's veelvuldig contact hebben met de politie om te komen tot een betere samenwerking rondom de aangifte. Ze weten elkaar steeds beter te vinden. Het is misschien goed om nog één slag dieper te maken. Sinds april 2011 wordt er door Bureau Jeugdzorg, de politie en het OM gewerkt met het protocol melding kindermishandeling. Dat protocol is bedoeld om een betere samenwerking tussen partijen voor elkaar te krijgen. Het regelt dat het AMK bij ernstige vormen van kindermishandeling melding doet bij de politie. Hier zit een zekere beoordelingsruimte in; het AMK moet immers beoordelen of het een ernstige vorm is. Echter, ik zou bijna willen zeggen dat het door die werkwijze ook niet noodzakelijk om in alle gevallen aangifte te doen, omdat je veelal volstaat met een melding via een eenvoudig meldformulier. Als het AMK van plan is om een melding te doen, neemt het alvast contact op met de politie, zodat alvast gekeken kan worden hoe het geval beoordeeld moet worden. Als het dan tot een melding komt, kun je snel starten met het onderzoek. Dan wordt het meldformulier aangeleverd en beslist het OM of de politie moet overgaan tot ambtshalve onderzoek van de feiten of tot strafrechtelijk onderzoek. Het feit dat er geen formele aangiften zijn, wil dus niet zeggen dat de protocolafspraak niet leidt tot een heel actieve aanpak en een steeds beter samenwerking tussen het AMK, het Openbaar Ministerie en Bureau Jeugdzorg.

Er wordt inderdaad niet bijgehouden hoeveel aangiften er precies worden gedaan, zoals een aantal leden al zei. Ik denk dat het goed is dat ook dit meer gebeurt en dat er beter geregistreerd wordt. We hebben er al eerder over gesproken dat er nog een verdere slag gemaakt moet worden rondom jeugdzorg en jeugdhulp. Bureau Jeugdzorg is bezig met het opzetten van een nieuw registratiesysteem. Dit zal in de nieuwe situatie een verder vervolg krijgen. Daarbij zal worden meegenomen het bijhouden van het daadwerkelijk doen van aangifte. Vanaf 1 januari 2015 kunnen de AMK's gebruikmaken van dit registratiesysteem. Het is de verwachting dat alle AMK's daarop zullen aansluiten.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat was een toezegging. Even voor de duidelijkheid: ik hoor in de praktijk nog weleens dat de AMHK's — dat moeten het worden — niet dezelfde werkwijze hebben. Wordt dat in dit geval wel geregeld, zodat aangifteprocedures wel goed gaan en voor iedere AMHK op dezelfde wijze ingericht worden? Zegt de staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb Jeugdzorg Nederland verzocht om een eenduidig model handelingsprotocol te maken voor het AMHK. Dat betekent dat vervolgens iedereen zich aan dat protocol gaat houden. Dan hebben we af en toe, denk ik, discussie met elkaar of het in de praktijk ook zo werkt, maar dat is wel de bedoeling.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank u wel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Ypma vroeg specifiek of een kinderarts of een forensisch specialist bij de zaak kan worden betrokken indien er sprake is van ernstige kindermishandeling. Ik ben het eens met mevrouw Ypma en mevrouw Bergkamp, die hier ook naar vroeg, dat als er sprake is van fysieke mishandeling een kind allereerst medische zorg nodig heeft en dat er zo nodig een kinderarts, een vertrouwensarts of een forensisch arts moet worden ingeschakeld. Ik kom zo dadelijk nog te spreken over het stroomschema waar een aantal Kamerleden naar heeft gevraagd. Kinderen met letsel krijgen nu al van kinderartsen, huisartsen, vertrouwensartsen of forensisch artsen de medische zorg die zij nodig hebben op het moment dat de mishandeling tot gevolgen leidt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik meende zojuist de staatssecretaris te horen zeggen dat na de behandeling een kinderarts, vertrouwensarts of forensisch arts kijkt wat er aan de hand is. Mijn betoog was echter juist dat nadat de behandeling aan de orde is geweest, indien nodig, mensen met verstand van zaken, dus forensisch pediatrisch artsen, kijken of er sprake is van mishandeling en waar het door komt. Is dat ook de mening van de staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn:

Als het nodig is wel. Ik kom echter nog uitgebreid te spreken over het stroomschema waaruit blijkt wanneer je wat wel en niet doet en wanneer het nodig en niet nodig is. Mevrouw Ypma wees in haar betoog al op de 18.000 kinderen bij wie jaarlijks mishandeling wordt geconstateerd. Moeten die niet ook geregistreerd worden? Van kinderen waarnaar het AMK onderzoek doet, wordt een dossier opgebouwd. Daarin wordt dus ook geregistreerd om welke vorm van kindermishandeling het gaat. Op dat punt registreert het AMK dus gewoon.

Mevrouw Bergkamp en mevrouw Kooiman wezen op signalen en vroegen of er snel genoeg hulp is voor deze kinderen. Dat hulp moet worden verleend, staat in veel gevallen als een paal boven water, maar komt die snel genoeg op gang? Ik hoor die signalen ook. Ik heb die ook besproken met Augeo en het Nederlands Jeugdinstituut. Daaruit komt een beetje hetzelfde beeld naar voren: we horen het ook, maar we kunnen niet aantonen of dat echt het geval is. Dat komt doordat de informatie misschien onvolledig is of omdat het heel moeilijk is om vast te stellen of er snel genoeg hulp is. Wij zijn in gesprek met Augeo en het Nederlands Jeugdinstituut om te kijken of we misschien gezamenlijk actie moeten ondernemen, juist in het nieuwe stelsel, om gemeenten te stimuleren om niet alleen bij de overgang tot een transitie te komen maar om te kijken of dat nog een tandje beter kan. Het beeld is niet helemaal duidelijk; ik krijg die signalen ook. Die zijn voor mij aanleiding om tot een gesprek te komen en te kijken of we gezamenlijk nog iets moeten doen richting de gemeenten.

Ik kom te spreken over het stroomschema. Mevrouw Bergkamp, mevrouw Keijzer en mevrouw Van der Burg hebben daarnaar gevraagd. Ik denk dat wij het er met zijn allen over eens zijn dat er goed onderzoek moet zijn naar vermoedens van mishandeling op een tijdstip dat dat relevant is. Dat moet goed en slim vorm krijgen. Als je deskundigen bij elkaar zet, dan zie je voortdurend twee kanten: aan de ene kant de aanbeveling om het zo snel mogelijk te doen met zo hoog mogelijke expertise om te voorkomen dat je feiten mist of zaken niet op tijd ontdekt, aan de andere kant de aanbeveling om goed op te letten omdat er verschillende vormen van kindermishandeling zijn en het nogal belastend is als ieder kind naar een landelijk expertisecentrum moet worden gestuurd om een zwaar onderzoek te laten ondergaan. Om die reden hebben wij met elkaar besloten om deskundigen een stroomschema te laten vaststellen van wanneer wel en wanneer niet, met welke arts en met welke expertise. Dat is eerst gevraagd aan de KNMG. Die heeft gezegd: dat is toch een beetje lastig. Mevrouw Keijzer zei net dat stoere mannen dan misschien maar de regie moeten overnemen. Dat hebben we gedaan. Er loopt nu een proces waarbij de artsen die zitting hadden in de werkgroep die het stroomschema heeft opgesteld, aangevuld met artsen van het NFI en de FBKM, bij elkaar zitten om een aanvulling op dat stroomschema te maken. Daaruit moet naar voren komen wanneer welke expertise moet worden ingeschakeld. Op die manier moet een eenduidig en professioneel oordeel worden gevormd. Dat wordt nu opgesteld door vertegenwoordigers van kinderartsen en forensisch artsen. Het wordt vervolgens deze maand voorgelegd aan de werkgroep en de artsen die werkzaam zijn bij het NFI en de FPKM. Ik verwacht dat de aanvulling op dat stroomschema op 1 mei gereed is.

De voorzitter:

Ik geef het woord als eerste aan mevrouw Keijzer want het gaat om een antwoord op een vraag die zij stelde.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dank u wel. Dit is een begin van stoer gedrag dus dat spreekt mij zeer aan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Nu moet ik gaan opletten.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is niet direct nodig, hoor. Als ze er niet uitkomen, gaat de staatssecretaris het dan doen op 1 mei, zodat wij op 2 mei hoe dan ook een stroomschema ontvangen waarin die forensisch-pediatrische expertise geborgd is?

Staatssecretaris Van Rijn:

Linksom of rechtsom moet het komen tot een stroomschema. Linksom of rechtsom zal ik de resultaten van de bevindingen van die professionals ook aan u voorleggen. Als ze het erover eens worden, dan is dat hartstikke mooi. Als ze het niet eens worden, dan leg ik het ook aan u voor. Op basis daarvan kunnen wij gezamenlijk kijken naar wat we gaan doen. Ik wil voorkomen dat een staatssecretaris moet zeggen: ik heb nog eens goed nagedacht en ik denk dat op tijdstip x expertise moet worden ingeschakeld van deze kwaliteit. Zo ver laten we het toch niet komen in Nederland?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat deel ik: liever niet. Maar zo niet, dan zit er niets anders op. Ik lig op 1 mei onder de brievenbus van Parlis.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Wij hebben in mei een algemeen overleg over kindermishandeling. Misschien kan er dan een terugkoppeling worden gegeven van de stand van zaken. Ik vind het heel goed dat duidelijk wordt wanneer welke expertise wordt ingezet. Wel vraag ik mij af of daarbij ook wordt bekeken of er voldoende capaciteit is. Zijn er voldoende forensisch artsen die gespecialiseerd zijn in kinderen? Zijn er bijvoorbeeld voldoende verpleegkundigen die dat werk ook kunnen doen? Zou dat ook in de analyse meegenomen kunnen worden? Anders weten wij straks wie wat doet, maar hebben wij misschien te weinig mensen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Er zijn een paar vragen gesteld over het budget. Ik kan mij voorstellen dat als je aan de forensisch artsen of aan andere artsen vraagt of zij voldoende budget hebben, de kans vrij groot is dat daaruit komt dat dat niet altijd het geval is. Ik zeg graag toe dat ik bij het bekijken van het stroomschema ook aandacht zal hebben voor de vraag of er voldoende capaciteit en expertise in huis is en wat dit betekent voor het budget. Het lijkt mij goed om op dat moment te bekijken hoe het daarmee staat. Misschien is het ook goed om vanaf deze plek nog eens een oproep te doen. Nogmaals, die werkgroep loopt best, maar het is misschien goed om vanaf deze plek ook nog een oproep te doen. Ik snap best dat het ook een beetje een gevecht van expertises is: wanneer moet je welke expertise inschakelen, wanneer moet je dat landelijk doen en wanneer kun je terugvallen op kinderartsen, forensisch artsen of vertrouwensartsen die ook in de rest van het land zitten? Ik snap best dat dit een lastige afweging is en dat er ook belangen achter zitten. Als deze professionals bij elkaar zitten en kijken naar het belang van het kind, naar de belasting ervan en naar de expertise die in sommige gevallen nodig is, dan moet het toch mogelijk zijn om met een professioneel oordeel een goed stroomschemavoorstel te doen. Ik heb daar vertrouwen in en ik ga ervan uit dat die professionals onder elkaar dat vertrouwen ook zullen tonen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Volgens mij was dit een oproep aan de professionals.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het lijkt mij heel goed als dat lukt. Ik ben blij met de toezegging dat er wordt gekeken naar de capaciteit. Hebben wij voldoende expertise van artsen en ook van verpleegkundigen? Anders hebben wij straks een mooi schema, maar hebben wij niet de mensen erbij. Het lijkt mij heel mooi als er een plaatje bij komt. Natuurlijk heeft dat ook budgettaire consequenties. Dat moet dan ook inzichtelijk zijn. Ik ben dat met de staatssecretaris eens.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik stel voor dat wij de jongerentaskforce inschakelen, als de professionals er niet uitkomen. Dat lijkt mij toch een aanmoediging voor deze professionals om er in het belang van het kind uit te komen.

Ik heb een vraag gesteld over de voorlichting in het kader van de meldcode en de stappen. Komt de staatssecretaris daar nog op?

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dan wacht ik heel even.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris gaf net al een schot voor de boeg, toen het ging over de financiën en de forensische expertise. Ik weet niet of daarmee zijn beantwoording is gestopt dan wel of hij er nog op terugkomt, als het gaat om de 2 miljoen en de 1 miljoen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ga nu even over de 1 miljoen. De collega van Veiligheid en Justitie zal over de 2 miljoen spreken. Als er grote bedragen zijn, laat ik die aan mijn collega over!

In het wetgevingsoverleg jeugd van vorig jaar heb ik gezegd dat het macrobudget naar de gemeenten gaat, rekening houdend met een paar zaken die wij daarmee regelen. Het subsidiebudget dat nu naar de FPKM gaat, is ongeveer die 1 miljoen euro. Wij hebben gezegd dat wij wel veilig moeten stellen dat de expertise ook in de gedecentraliseerde situatie beschikbaar blijft. De VNG en de FPKM stellen hiervoor een raamovereenkomst op. Wat is nu de ontwikkeling van die raamovereenkomst? Als een arts besluit dat de FPKM wordt ingeschakeld — dat kan aan de hand van dat stroomschema — dan treedt de FPKM in werking. Die stuurt de declaratie als het ware naar de gemeente, die dan moet betalen omdat er van tevoren een raamovereenkomst is afgesloten. Dat stroomschema plus die raamovereenkomst van de VNG plus deze procedure zouden een sluitend geheel kunnen vormen om te waarborgen dat die functie tot stand komt waar dat nodig is, rekening houdend met de verantwoordelijkheden die de gemeenten in dezen hebben.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat klinkt op zich heel redelijk, maar er is nu nog geen stroomschema en de expertise staat wat verder van gemeenten af. Is het niet het overwegen waard om in ieder geval in het eerste jaar toch iets te doen met volumeafspraken daarover? Een raamovereenkomst is mooi, maar als je niet weet dat er aan je deurtje wordt geklopt, dan kun je ook geen organisatie voeren. Dat vind ik toch ingewikkeld.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is niet geheel anders dan nu, want het zou ook niet helemaal de voorkeur verdienen om te zeggen: wij garanderen nu een bepaalde hoeveelheid aanvragen voor medische expertise. De kern is juist dat wij met elkaar vaststellen wanneer welke expertise moet worden ingeschakeld. Als dat gebeurt, moet die ook toegankelijk zijn en moet je ook geen gedoe hebben over declaraties en financiering. Als dat er ligt, heb je aan de ene kant voldoende zekerheid voor degene die dat moeten doen. Dat is een beetje vergelijkbaar met nu. Dan heb je ook een landelijke raamovereenkomst en kun je aan de hand van het stroomschema ook inhoudelijk bekijken wanneer het wel en niet moet worden ingeschakeld. Dat geheel moet voor de betrokkene voldoende duidelijkheid bieden om tot een continue werkwijze te komen. Maar laten wij dat stroomschema plus die raamovereenkomst afwachten. Dan kan mevrouw Keijzer mee beoordelen of dat een redelijk plaatje oplevert.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Wanneer komt het, hoor ik collega Kooiman zeggen. Dat zou dan 1 mei zijn, maar ik vind het volgende lastig in de bedrijfsvoering van dit soort organisaties. Nu is er sprake van een subsidierelatie. Ik sta hier niet voor een organisatie, maar wel voor die forensisch-pediatrische expertise. Als niet duidelijk is dat je op 1 januari verzoeken krijgt tot onderzoek, dan moet dat soort instellingen mensen gaan ontslaan. Dan verdwijnt zo'n instelling voordat je überhaupt aan het werk kunt. Volgens mij zijn wij het er allemaal over eens dat dat eeuwig zonde zou zijn, omdat je die expertise niet zomaar opbouwt. Dus ik vraag het toch nog een keer: staatssecretaris, neem dit eens in overweging. Ik denk namelijk dat de basis te smal is of het ijs te dun en dat wij anders met z'n allen op 1 januari met de gebakken peren zitten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is mij ook veel waard om ervoor te zorgen dat deze expertise in stand blijft en dat er een goede methode is om die in te schakelen als dat nodig is. Met die raamovereenkomst plus het stroomschema heb je volgens mij inhoudelijk vastigheid over de vraag wanneer het moet. En door de raamovereenkomst weet je onder welke condities het kan. Het zou toch heel gek zijn als er op 1 januari van het volgend jaar opeens geen forensisch-pediatrische expertise meer nodig zou zijn? Ik zou dat in sommige opzichten mooi vinden, want dan zouden wij heel veel bereikt hebben op het gebied van de aanpak van kindermishandeling, maar eerlijk gezegd denk ik dat wij nog lange tijd moeten terugvallen op de expertise, die daar heel hard nodig is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Heb ik het goed begrepen dat de staatssecretaris zegt dat de rekeningen dan naar de gemeentes gaan en dat de gemeentes niet mogen weigeren om die rekeningen te betalen? Oftewel: is er een verplichting voor gemeentes om de rekeningen te betalen in de raamovereenkomst?

Staatssecretaris Van Rijn:

Precies, dat wordt nou juist in de raamovereenkomst geregeld. Maar nogmaals, het lijkt mij goed om die raamovereenkomst tussen VNG en FPKM een keer te zien als die klaar is, zodat wij kunnen beoordelen of dat inderdaad het geval is, maar dat is de inzet die nu gepleegd wordt.

De heer Voordewind vroeg: is het vastleggen van de bewijslast een taak van het AMK? Het AMK houdt zeer precies bij wat wordt vastgesteld. Het legt dat vast in het dossier. Bij twijfel worden specialisten, zoals forensisch artsen, ingeschakeld om te bekijken wat er precies aan de hand is. Dat komt ook in het AMK-dossier vast te liggen. In die zin vindt ook op dat punt vastlegging plaats.

Mevrouw Agema had naar die cijfers gekeken en vroeg: wat betekent het precies als mishandeling niet is aangetoond of is beëindigd? Het betekent niet meer en niet minder dan dat er hulp wordt gegeven waar dat nodig is. Alleen, als mishandeling niet is aangetoond of in het verleden heeft plaatsgevonden, dan biedt dat weinig grond onder de voeten om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, want je hebt de bewijzen dan niet meer. Dus als een kind bij het AMK komt of ergens anders, als het in de hulpverlening is en daar vertelt mishandeld te zijn, dan moet je specifieke hulpverlening geven, maar dan is vaak niet meer aan te tonen wat die mishandeling was, laat staan dat je strafrechtelijk kunt vervolgen. Dat is alleen maar de consequentie van die cijfers. Ze hebben geen andere betekenis dan dat.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat begrijp ik niet goed, want ik kan mij voorstellen dat daar een verjaringstermijn of iets voor geldt. Hoe gaat het AMK dan om met die 2.702 gevallen waarin de mishandeling beëindigd is? Dat vind ik zo'n vreemde eend in de bijt. Waarom leidt het niet tot strafrechtelijke vervolging als er bijvoorbeeld zware mishandeling heeft plaatsgevonden in het verleden? Die vraag hing ik eigenlijk op aan de grotere kapstok door te vragen: zou het niet goed zijn om de werkwijze van het AMK eens door te lichten?

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar waar je kunt aantonen dat er sprake is geweest van kindermishandeling en je bewijs kunt verzamelen, zodat je ook een strafrechtelijk dossier hebt, gebeurt dat natuurlijk. In dit type gevallen echter, waarbij in het verleden kindermishandeling heeft plaatsgevonden, kom je vaak niet verder dan het verlenen van goede hulp aan het desbetreffende kind en het proberen te verzamelen van bewijzen die er vaak niet meer zijn. Je kunt dan dus ook geen strafrechtelijk dossier meer opbouwen. Daar waar dat wél kan moet dat natuurlijk wel gebeuren, en dan gebeurt het ook.

Mevrouw Agema (PVV):

Dan kom ik toch even op mijn andere vraag over het doorlichten van de werkwijze en het beleid van het AMK. Misschien komt de staatssecretaris daar nu op.

Staatssecretaris Van Rijn:

Eigenlijk wordt met die handelingsprotocollen voortdurend gekeken of het AMK functioneert conform de afspraken. Ik zie geen aanleiding om het AMK door te lichten omdat er niet goed gewerkt zou worden. Sterker nog, de registratie neemt toe en de vraag of er meldingen zijn heb ik net beantwoord. Ik denk eigenlijk dat we nu een vrij aardige werkwijze te pakken hebben. Ik heb in elk geval geen aanleiding om tot een soort doorlichting van de AMK's te besluiten.

Mevrouw Agema (PVV):

En de aanleiding van dit debat, namelijk dat slechts 1% van de gevallen van kindermishandeling tot een strafrechtelijke veroordeling leidt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zegt op zich niets. In die gevallen namelijk waarin er sprake is van seksueel misbruik of ernstige fysieke mishandeling ga ik het protocol nog een tandje aanscherpen: dan moet er altijd aangifte plaatsvinden. Dat wil echter niet zeggen dat elk geval tot strafrechtelijke vervolging leidt, omdat er geen bewijs meer is, omdat het bewijs ontbreekt of omdat je geen dader meer kunt aanwijzen. Het is natuurlijk niet zo dat elke melding van kindermishandeling leidt tot een onderzoek waarin dat ook het geval is, laat staan dat je dan ook een strafrechtelijke zaak hebt. Het is dus heel erg van belang om met inschakeling van expertise snel aangifte te doen als dat nodig is. Helaas moeten we echter constateren dat dit in veel gevallen niet meer aangetoond kan worden. Dan moet je dus wel hulp verlenen en de goede expertise inschakelen, maar kun je helaas geen strafrechtelijk dossier opbouwen. Dat vind ik, met mevrouw Agema, jammer, maar zo zit de wet in elkaar.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Van mij hoeft het AMK ook niet doorgelicht te worden. Alleen, ik zie wel dat professionals en soms ook burgers een drempel ervaren om het AMK te benaderen. Ik maak mij daar zorgen over. Het AMK gaat samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld, dat een andere werkwijze heeft en laagdrempelig is. Ik maak mij dus wel zorgen over de hoge en lage drempel en de mix daarvan en het effect dat dat heeft op het wel of niet benaderen van het AMK in de nieuwe stijl.

Staatssecretaris Van Rijn:

In eerdere debatten hebben we al tegen elkaar gezegd dat we ervoor moeten zorgen dat die drempel zo laag mogelijk is. Een geïntegreerde werkwijze kan daarbij van voordeel zijn. Het moet ook goed worden ingebed in de werkwijze van bijvoorbeeld de gemeenten. Ook hebben we tegen elkaar gezegd dat duidelijk moet zijn dat ouderenmishandeling weer verschilt van kindermishandeling, zodat je weet waar je terechtkunt in zo'n organisatie. Ja, we moeten met elkaar bekijken hoe we die laagdrempeligheid nog verder kunnen versterken en het nog toegankelijk voor het publiek kunnen maken. Dat moet ook de opdracht zijn voor de integratie van de AMK's en SHG's die nu gaat plaatsvinden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben het ermee eens dat die drempel omlaag moet, maar ik ben bang dat dat niet vanzelf gaat. Ik heb te veel professionals gesproken, ook artsen, die zeggen dat zij zich niet vrij voelen om het AMK te bellen, want dan vindt er meteen een interventie in een gezin plaats. Het komt ook voor dat een arts niet weet wat de rechten en plichten zijn. Soms heeft het te maken met de geheimhoudingsplicht. Volgens mij gaat die drempel dus niet vanzelf omlaag. Ik verwacht dus toch wel van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat hij iets meer actie onderneemt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben al in actie, want de ontwikkeling en de vorming van de AMHK's volg ik ook heel nauwgezet. Ik wil bij dezen ook toezeggen dat ik er regelmatig op zal terugkomen, ook in de rapportage over de gewelds- en afhankelijkheidsrelaties. Er is wel sprake van een zekere spanning. Als je het AMHK belt met een vermoeden of een melding doet, gaat het AMHK acteren. Dat kan leiden tot een interventie in het gezin, terwijl je dat als professional misschien niet of nog niet zo bedoeld had. Maar het kan wel heel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het kind. Die spanning zal er altijd blijven. Een melding leidt tot actie, ook al wilde je het alleen maar melden.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Kooiman had via mevrouw Ypma in een een-tweetje een vraag gesteld over de gezins-dbc. Het is altijd goed om die samenwerking te zien. In het kader van de decentralisatie hebben we expliciet aandacht gevraagd voor de gezinshulpverlening en het organiseren van een aanpak voor het gezin. Op het netvlies van de VNG staat "één gezin, één plan, één regisseur". Momenteel werken de VNG en de zorgverzekeraars in Nederland aan afspraken over de verbinding tussen de jeugdhulp en de volwassenenhulp. Het dbc-systeem werkt inderdaad op basis van een psychiatrische diagnose bij een individu. Dat is op grond waarvan je in de Zorgverzekeringswet die aanspraak hebt. Het is nu al mogelijk om op grond van het feit dat verschillende personen binnen een gezin hulp nodig hebben, die hulp ook te bieden op basis van een op een persoon toegesneden dbc. De VNG is met de Nederlandse Zorgautoriteit in gesprek over de vraag welke aanpassingen in de dbc-structuur nodig zijn voor de nieuwe werkwijze. Tot en met 2017 gaan de gemeentes samen met de verzekeraars verder met de dbc's, maar de afspraak is ook dat tijdens die periode van drie jaar wordt bekeken hoe je daarmee door moet gaan en of aanpassingen noodzakelijk zijn. Je kunt het dus nu ook al met gebruikmaking van de dbc's doen, maar dan moet je even wat regelen. Tegelijkertijd wordt ook bekeken of het systeem op den duur aanpassing nodig heeft. Met die twee elementen moeten wij maar even een tijdje werken.

Mevrouw Kooiman vroeg ook nog of ik in overleg wil met de zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat een mishandeld kind zorg krijgt. Ik weet niet zeker of zij dit bedoelt, maar ik heb vorig jaar naar aanleiding van een manifest van Fier Fryslân op dit punt overleg gevoerd met het College van Zorgverzekeraars en de NZa. Op dat punt is een oplossing gevonden, die per 2014 is ingevoerd. Het dbc-probleem is in mijn ogen opgelost. Wel heeft natuurlijk niet elk kind die zware zorg nodig. Het probleem dat geen dbc kan worden gemaakt voor de behandeling van het mishandelde kind is per 2014 opgelost. Het is misschien goed als ik mevrouw Kooiman nog even informeer over de oplossing die daar is verzonnen, maar dat hoeft niet per se in dit debat.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben natuurlijk hartstikke blij met deze toezegging, maar de collega's en ik hebben deze informatie echter van o.a. Fier Fryslân zelf en andere deskundigen op het gebied van kindermishandeling ontvangen. Als de staatssecretaris mij kan toezeggen dat hij nog heel even contact heeft met die organisaties die ons de brief hebben gestuurd, ben ik helemaal gerust. Dan is het probleem namelijk helemaal opgelost.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zeg ik graag toe.

Mevrouw Kooiman vroeg ook of ik ervoor wilde zorgen dat de praktijk van de toestemmingsvereiste van de ouders wijzigt, zodat die niet nodig is voor diagnose en hulpverlening aan kinderen na de kindermishandeling. Zij kwam daarop naar aanleiding van een debat dat wij eerder hebben gevoerd over het signaal van twee traumacentra, in Haarlem en Friesland, en van het tuchtcollege. Zij heeft toen verzocht om naar die ideeën te kijken. Ik heb met de traumacentra afgesproken dat zij een uitwerking maken voor professionals over de manier waarop gehandeld moet worden in situaties die betrekking hebben op het verkrijgen van de dubbele toestemming en de manier waarop gehandeld moet worden bij een weigerachtige ouder. Ik ben misschien wel net zo ongeduldig als mevrouw Kooiman. De traumacentra zijn hiermee bezig en ik wacht hun voorstellen af. Naar aanleiding van de aansporing van mevrouw Kooiman zal ik nog een keer vragen wanneer zij met hun voorstellen komen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Een logische vraag is natuurlijk wanneer wij dan meer informatie van de staatssecretaris op dit punt kunnen verwachten.

Staatssecretaris Van Rijn:

De Kamer kan dit verwachten nadat ik met de traumacentra heb gesproken en dat zal ik heel snel doen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Snel is heel leuk, maar de staatssecretaris weet ook dat wij als Kamer graag een datum willen horen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ga volgende week contact opnemen met de traumacentra en hoop van hen een datum te horen wanneer ik iets van hen te horen krijg. Ik zal dit dan per omgaande aan de Kamer melden.

Mevrouw Van der Burg vroeg of de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld voldoende wordt gebruikt. Ik parafraseer haar even. Met de inwerkingtreding van de wet per 1 juli 2013 zijn alle instellingen en professionals in de sectoren waarop de wet betrekking heeft, verplicht om te beschikken over een meldcode en om het gebruik ervan te bevorderen, zoals dat zo mooi heet. Ik liet de Kamer eind vorig jaar weten dat nagenoeg alle jeugdzorginstellingen over een meldcode en over de benodigde verklaring omtrent gedrag van de medewerkers beschikten. Enkele instellingen gaven aan hierover per 31 december 2013 te beschikken. Ik heb bij de inspectie nagevraagd hoe dit loopt en of erop wordt vertrouwd dat dit in orde zal zijn. De inspectie heeft dit bevestigd. De inspecties van de verschillende sectoren oefenen toezicht uit op de implementatie van de wet en gaan zo nodig over tot handhaving. Zoals ik eerder al met de Kamer heb afgesproken, zullen wij in 2015 weer een quickscan uitvoeren naar het gebruik van de meldcode. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen dat dit slecht loopt.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

We hadden toch een rapportage van de IGZ waaruit bleek dat er zorg was over zowel de implementatie van de meldcode, als het gebruik ervan en de scholing erover? Ik ben verbaasd over het antwoord van de staatssecretaris dat het nu allemaal goed is. Ik zou deze informatie toch nog graag een keer gecontroleerd zien. Wij hebben in mei nog een AO over huiselijk geweld en kindermishandeling. De inspectie heeft aangekondigd dat ze zal gaan handhaven en aanwijzingen zal gaan geven. Ik wil graag weten of alle sectoren — het zijn er nogal wat — inderdaad aan hun verplichtingen voldoen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat lijkt mij goed. Ik zal het van mijn kant ook nog een keer aan de inspectie vragen zodat wij in het AO de laatste stand van zaken kunnen vaststellen.

Mevrouw Van der Burg vroeg waarom de meldcode en de inzet van de forensisch-medische expertise niet worden meegenomen in de voorlichting van VBS. Ik denk dat wij dit wel doen. Ik herken niet het beeld dat wij dit in de voorlichting niet zouden doen. In het boekje met het basismodel meldcode wordt aandacht besteed aan het inschakelen van medisch-forensische expertise. De aanpassingen zijn uitgebreid aan bod gekomen tijdens het symposium Meldcode van Kracht van oktober 2013. Het inschakelen van de forensisch-medische expertise is opgenomen in de meldcode-app, waarvan onlangs een nieuwe versie is uitgebracht. Vorig jaar is met de branche- en beroepsorganisaties afgesproken dat zij hun leden informeren over de aanpassingen. Ik herken mij niet in het beeld dat daarover niet is voorgelicht. Ik heb enkele voorbeelden genoemd waarin dit wel het geval is.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Juist in die bijeenkomst in oktober waarin de meldcode aan allerlei mensen uit de praktijk werd toegelicht, wekte het verbazing bij mensen die deze stap kenden dat ze er expliciet naar moesten vragen, waarna er pas, vrij geïrriteerd, aandacht aan werd besteed. Ik verzoek de staatssecretaris dit onder de aandacht te brengen. Als mensen niet weten dat je deze expertise moet inschakelen — het is vrij ingewikkeld, het woord is al vrij ingewikkeld — zal zij ook nooit door de professionals worden gebruikt en zeker niet door degenen die er niet dagelijks mee te maken hebben. Ik vertrouw erop dat er wel op een aantal plekken aandacht aan is besteed, maar weet uit de praktijk dat het juist niet wordt gedaan. Ik zou graag de toezegging krijgen dat er extra aandacht aan wordt besteed.

Staatssecretaris Van Rijn:

Laten we afspreken dat als het inmiddels beruchte stroomschema over de forensisch-medische inzet gereed is, wij ook nadere afspraken maken over de voorlichting en over de implementatie. We kunnen daar dan expliciet aandacht aan geven. Dit wil ik graag toezeggen.

Ten slotte vroeg mevrouw Van der Burg mij wat er nu gebeurt met de afgedwongen ouderprotocollen bij de spoedeisende hulpafdelingen van de ziekenhuizen. De implementatie van de kindcheck bij de ambulancediensten en de afdelingen voor spoedeisende hulp verloopt voorspoedig. Daarbij wordt aangesloten bij de implementatie van het Haagse ouderprotocol. Ik denk dat dit Haagse ouderprotocol een mooi voorbeeld is van hoe dit kan worden uitgewerkt. Ook de huisartsenposten hebben mij laten weten hierbij aan te sluiten, zodat de huisartsen bij hun uitwerking de kindcheck gereed hebben. Mij is gemeld dat dit is voorzien voor mei van dit jaar. Misschien kunnen wij tijdens hetzelfde debat bekijken of daarin de laatste stand van zaken kan worden opgenomen. Hierbij wil ik het in mijn termijn laten.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Agema heeft nog een vraag.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb negen vragen gesteld. De staatssecretaris is min of meer ingegaan op drie vragen. Ik kan mij niet voorstellen dat de minister de andere zes voor zijn rekening neemt.

De voorzitter:

Kunt u ze nog even heel kort herhalen? Dan kan de staatssecretaris bekijken of hij ze nu kan beantwoorden of in de tweede termijn.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb gevraagd naar de meldplicht als laatste stap in de meldcode. Ik heb gevraagd of de vier gevallen van overlijden na mishandeling allemaal tot strafrechtelijke vervolging hebben geleid. Ik heb gevraagd of de twintig gevallen van meisjesbesnijdenis tot strafrechtelijke vervolging hebben geleid. Ik heb gevraagd wat de staatssecretaris en de minister vinden van uitzetting na het uitzitten van de straf. Ik heb gevraagd of de 2 miljoen voor het forensisch onderzoek wel voldoende is en hoeveel het zou moeten zijn. Ik heb gevraagd naar het stoppen van de financiering van de procedure rond de niet-oorspronkelijke doodsoorzaak.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ga in ieder geval in op twee punten. Voor de rest zullen wij de beantwoording afwachten in de termijn van mijn collega van V en J. Over de meldplicht hebben wij in de Kamer een aantal keren uitgebreid gesproken. Ik dacht dat daarover ook het debatje ging tussen mevrouw Bergkamp en mevrouw Van der Burg. We hebben er in de Kamer expliciet voor gekozen om niet tot de meldplicht maar tot de meldcode over te gaan, ook vanwege buitenlandse ervaringen en datgene wat voor professionals het beste werkt. Om die redenen hebben wij toen met elkaar besloten niet tot een meldplicht over te gaan. Ik dacht dat wij ook een bericht aan de Kamer hadden gestuurd over het stoppen van de financiering van de niet-onderzochte doodsoorzaak. De constatering was dat er na de proefperiode geen extra informatie uit die onderzoeken naar voren kwam die het rechtvaardigen om met het project door te gaan. Met andere woorden: er is wel nader onderzoek verricht, maar dat leidde niet tot andere bevindingen dan als het zonder die NODO-procedures was verricht. Dat is de reden waarom wij hebben gezegd dat wij daarmee kunnen stoppen. Wij hebben wel toegezegd dat wij de inmiddels bij de NODO-procedures opgebouwde expertise zullen meenemen in het vervolgtraject.

Mevrouw Agema (PVV):

En de rest van de beantwoording?

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij die in de tweede termijn zou verrichten als hij het nu niet kon doen.

Mevrouw Agema (PVV):

Over de procedures rond de niet-oorspronkelijke doodsoorzaak hebben wij juist brieven gekregen waarin staat dat er sprake is van een conflict over wie ze moeten betalen: V en J of Verkeer en ... sorry, VWS.

De voorzitter:

Verkeer, die zal het niet betalen.

Mevrouw Agema (PVV):

Nee.

De voorzitter:

Het is V en J.

Mevrouw Agema (PVV):

Het is wensdenken, maar goed.

De voorzitter:

Wellicht kan de minister daarop ingaan.

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun vragen en betogen over dit belangrijke onderwerp, dat ons natuurlijk altijd bezighoudt. De staatssecretaris zei het al: wij beiden en ook staatssecretaris Teeven en andere partners in het kabinet voelen hiervoor voortdurend een heel sterke verantwoordelijkheid. Wij hanteren hiervoor een strakke prioriteit en laten ons heel kritisch begeleiden, monitoren en tegenspreken door de taskforce onder leiding van de burgemeester van Amsterdam. Het is prettig dat daarover kritische vragen zijn gesteld. Dit geeft ons de kans om daar iets tegenover te stellen.

Ik kom op de cijfers. De staatssecretaris en ik hebben samen die keten opgebouwd, zeg ik ter aanvulling. De focus van een aantal vragen op mijn terrein ligt op de meer strafrechtelijke afdoening van de kindermishandeling. Ik plaats dit in het kader van wat de staatssecretaris daarover heeft gezegd. Wij zullen het er ongetwijfeld met elkaar over eens zijn dat het belang van het kind op de eerste plaats komt. Het strafrecht is altijd een ultimum remedium, zeggen sommigen. Meestal is het actueler om van een optimum remedium te spreken. Je plaatst het dan echt in een situatie waarin het in het belang van het kind is. Ik ben er natuurlijk wel voor om het eerder te doen; dat heb ik al gezegd. Daar zijn we druk mee bezig. Ik sluit me wat dat betreft ook aan bij de staatssecretaris. Dit is natuurlijk een vreselijk proces. De heer Voordewind heeft daar ook over gesproken. We zijn hier langdurig mee bezig. Ook onze voorgangers hebben zeer verdienstelijk werk verricht, en wij trekken die lijnen door. Het is helaas — dan voel je ook een brok in je keel — ook een kwestie van lange adem, waarbij we ongelofelijk ongeduldig zijn en waarin we scherp opereren.

Ik kom bij de cijfers, want daar hebben de woordvoerders om gevraagd. Ik vind dat ik gisteren de nodige verduidelijking heb gegeven, en niet alleen procesmatige antwoorden op de vragen. Ik heb daarbij ook de cijfers van het OM gegeven, maar ik zal daar nog iets aan toevoegen. Een recent beeld geeft het onderzoek uit 2010 — dat moeten we niet vergeten — met de schatting van 119.000 kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling. Het zijn schokkende cijfers. Vervolgens kom ik tot de volgende cijfers. Al jaren komt circa 30% van de meldingen aan het AMK van de politie. Vorig jaar waren dit circa 20.000 meldingen. Het aantal aangiften van kindermishandeling bij de politie zit de laatste jaren tussen de 2.000 en 2.200; de staatssecretaris gaf de randvoorwaarden daarbij. In 2010 waren het er 2.111, in 2011 waren het er 2.085, in 2012 waren het er 2.155 en in 2013 waren het er 2.002. Het gaat daarbij om bedreiging en lichamelijk, psychisch en seksueel geweld. Het overgrote deel daarvan betreft kindermishandeling in huiselijke kring. In 2012 waren 3.675 kinderen slachtoffer. Eén aangifte kan betekenen dat bijvoorbeeld een vader twee of meer kinderen slaat.

Over de instroom bij het Openbaar Ministerie in 2013 heb ik de volgende cijfers. Instroom 2013 bij het OM, zakelijk huiselijk geweld minderjarigen: moord en doodslag — schrikt u niet — 38, mishandeling 485, overige aantasting personen 217, totaal 740. De Kamer begrijpt dat niet elke aangifte uiteindelijk leidt tot een veroordeling. Daarvoor zijn verschillende oorzaken te noemen. Zo zijn onderzoeken naar kindermishandeling veelal complex. Juist bij zaken van geweld in huiselijke kring is aanvullend bewijsmateriaal belangrijk, zoals forensisch-medisch onderzoek of getuigenverhoor. Aangezien het vaak een-op-eenverklaringen zijn, waarbij de twee partners/ouders verklaringen afleggen tegen elkaar, is het ontbreken van getuigen of andere vormen van bewijs een complicerende factor in het proces van strafrechtelijke bewijsvoering, dat natuurlijk gevoerd wordt met een hoge mate van professionaliteit, zowel aan politiekant als aan OM-kant. Dat is de laatste jaren ook intensief versterkt. Gelukkig zijn er in die gevallen vaak ook voldoende civielrechtelijke jeugdbeschermingsmaatregelen te nemen om de veiligheid van een kind te garanderen. In een aantal gevallen komt het voor dat een betrokken ouder zelfmoord pleegt en er dus geen strafrechtelijke vervolging meer kan plaatsvinden.

Ik kan ook de cijfers noemen van zaken die het OM in 2013 heeft aangebracht bij de rechtbank en de uitslag daarvan. Sommige woordvoerders hebben dat aan mij gevraagd. Moord en doodslag: vrijspraak 4 zaken, strafoplegging 30, rest dan 1 zaak. Mishandeling: vrijspraak 39, strafoplegging 171, rest 16. Wat betreft de overige aantasting personen: vrijspraak 16, strafoplegging 108, rest 13. In totaal is het dus: vrijspraak 60, strafoplegging 309, rest 30.

Sinds 2012 is een groot deel van de acties uit het Actieplan Kinderen veilig in gang gezet. Een aantal daarvan zijn gereed. Ik noem er een paar. We hebben een Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik ingesteld. Er is een proces- en effectevaluatie uitgevoerd naar het huisverbod. Het diagnostisch instrument B-SAFER is landelijk ingevoerd. Ook is de meldcode ingevoerd. De helpdesk Stop it Now! wordt ondersteund, zeg ik in reactie op mevrouw Kooiman. De landelijke publiekscampagne loopt.

Ik herhaal dat de strafrechtelijke vervolging echt een ultimum remedium is. De politie en het Openbaar Ministerie geven daar echt prioriteit aan en zetten daarvoor capaciteit in. Ik heb naast de antwoorden op de Kamervragen van gisteren ook daadwerkelijk laten zien wat het Openbaar Ministerie en de rechter daarmee hebben gedaan. Dat is de andere kant van de zaak.

De stijging van de cijfers van de afgelopen jaren lijkt met name een gevolg van de toename van het aantal meldingen bij het AMK door beroepskrachten en burgers. De toename van het aantal meldingen strookt met het ingezette beleid van de afgelopen jaren, waarin veel is ingezet op het herkennen van signalen en het handelen. Dat is een belangrijke ontwikkeling die de komende jaren moet doorzetten.

In de periode 2009-2012 zijn 11.692 huisverboden opgelegd. Daarvan is 40% verlengd van 10 naar 28 dagen. Uit de effectevaluatie blijkt dat er in 70% van de onderzochte huisverboden kinderen in het gezin aanwezig waren. Bij 15% van de huisverboden was er daadwerkelijk sprake van dat het geweld ook gericht was tegen het kind.

Ben ik daar tevreden mee? Nee. We hebben daarom aan de taskforce gevraagd om het strafrechtelijk opereren te monitoren. Er zijn twee dingen die ik in dat verband nog kan zeggen. Op korte termijn zal ik de ketenpartners van de strafrechtketen bij elkaar brengen; dat was trouwens al een voornemen. Daarvoor nodig ik concreet het Openbaar Ministerie, de politie, de Raad voor de Kinderbescherming en natuurlijk het NFI uit. De stappen die in de keten gezet moeten worden om de samenwerking te verbeteren, zullen daar boven tafel moeten komen en moeten worden opgepakt. Waar nodig zal ik daarover in contact treden met de VNG en met Jeugdzorg Nederland. Verder wil ik cijfermatig een beter beeld van de strafrechtelijke aanpak van kindermishandeling. Daarom heb ik aan het WODC gevraagd om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren waarin wordt bekeken in hoeverre de zogenaamde Onderzoek- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie — de vaste bron van het WODC voor recidiveonderzoek — een representatief beeld geeft van onder meer kindermishandeling. Dat onderzoek loopt inmiddels.

Ook wordt er wat betreft het protocol voor kindermishandeling van Bureau Jeugdzorg, politie en Openbaar Ministerie gewerkt aan een verbeterde samenwerking tussen de zorg, politie en justitie. Dit protocol is vanaf 2011 van kracht geworden. Op dit moment wordt de werking van het protocol gemonitord door de drie deelnemende organisaties. Via het traject Versterking prestaties in de strafrechtketen — dat is een generieke maatregel op basis van een regeerakkoord dat de strafrechtketen over de laatste decennia heeft beoordeeld en heeft gezegd dat het veel en veel beter moet; mag ik het zo simpel zeggen? — heb ik het …

De voorzitter:

Ik breek nu toch even in, want mevrouw Bergkamp probeert al enige tijd een vraag te stellen. Ze is tussendoor gaan zitten en nu is ze weer opgestaan.

Minister Opstelten:

Jazeker, ik wachtte totdat u mij zou onderbreken. Anders ga ik door met het beantwoorden van vragen.

De voorzitter:

Als het zo werkt, had ik dit wel eerder gedaan.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het betoog is heel interessant, want er worden heel veel vragen beantwoord. Ik zou een aantal dingen iets concreter willen hebben. Ik ben heel blij dat de minister zegt dat het protocol dat in 2011 in werking is getreden, wordt geëvalueerd. Om een beter beeld daarvan te krijgen, zou ik graag iets concreter willen weten wat er dan nu niet goed gaat. Dat geldt ook voor de strafmaatrichtlijn. Wij hadden afgesproken dat die vorig jaar juni of juli al gereed zou zijn, maar die richtlijn loopt vertraging op. Ik zou graag de ambitie van de minister op het gebied van de strafmaatrichtlijn horen, want die brengt een stuk uniformiteit en dat is heel belangrijk.

Minister Opstelten:

Ik zeg niet dat er iets fout gaat, maar ik ben vanzelfsprekend niet tevreden met de cijfers. Als je over deze problematiek spreekt, kan niemand tevreden zijn. Dat kan gewoon niet, want het deugt niet. Wij zitten onszelf continu te evalueren en te monitoren. Over de strafrechtketen wat betreft de kindermishandeling heb ik ten eerste gezegd dat ik de partners aan tafel wil. Ten tweede heb ik het WODC gevraagd om een onderzoek te doen om te bezien of de cijfers die er officieel over recidive geleverd worden ook representatief zijn voor kindermishandeling. Ten derde moeten wij bekijken of het protocol dat nog niet zo lang geleden van start is gegaan, werkt. Wij willen een beetje smart opereren en daarom hebben wij ten vierde aan de taskforce onder het voorzitterschap van de burgemeester van Amsterdam gevraagd om dat te beoordelen.

De voorzitter:

Mevrouw Bergkamp.

Minister Opstelten:

Dat krijgen wij gewoon, dacht ik. Verder is er nog een midterm review over het hele plan. Die zal na de zomer volgen. De drie verantwoordelijken hebben daarover gezegd: zijn wij nu goed bezig of moeten wij herijken, aanscherpen en de koers hier en daar verleggen? Dat zijn de punten. En dan zal er zeker ook een richtlijn …

De voorzitter:

Ga uw gang, mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik had een vraag gesteld over de strafmaatrichtlijn die een vertraging heeft opgelopen van een jaar. Graag krijg ik daar nog een reactie op. Ik vraag mij af of er in de midterm review concreet een effectanalyse kan plaatsvinden van alle maatregelen die wij hebben ingezet. De taskforce adviseert dat, maar ik wil heel graag de toezegging dat de evaluatie in die midterm review wordt meegenomen. Graag krijg ik dus ook een reactie op de vertraging van de strafmaatrichtlijn.

Minister Opstelten:

Over dat laatste punt moet ik even nadenken. Daarom zal ik eerst de eerste vraag beantwoorden. Mevrouw Bergkamp ziet nu dat het antwoord op die vraag naar mij toe wordt gebracht. Op de eerste vraag is het antwoord ja. Natuurlijk doen wij dat. Het gaat erom dat wij resultaatsverplichtingen formuleren en die getoetst willen hebben. Dat is zoals wij werken. Verder loopt de aanpassing van de OM-richtlijn mee in het grote traject van aanpassingen bij het OM en dat is eind van het jaar klaar. Dat is dus iets te laat maar ik zal er druk op zetten, zeker na dit debat. Dat werkt dus echt, zeg ik tegen mevrouw Bergkamp. Dat past hierin.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik kom even terug op het tijdelijke huisverbod. De minister ging daar heel gauw overheen.

Minister Opstelten:

Nee, ik kom daar nog op terug.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik stel toch maar even de vraag. Dan kan die alvast beantwoord worden. Het ministerie van Veiligheid en Justitie zou een handleiding maken voor het huisverbod. Naar aanleiding van de evaluatie en het goede werk in Rotterdam zijn heel veel gemeenten geïnteresseerd. Het ministerie maakt echter terugtrekkende bewegingen wat betreft die handleiding, terwijl daar juist zo veel behoefte aan is. Het huisverbod blijkt vaak door de politie te worden ingezet. Omdat dit de ingangsroute is, en de samenwerking met de hulpverlening niet heel goed is, wordt het huisverbod vaak pas heel laat ingezet. Kunt u zeggen of dit instrument ook eerder kan worden ingezet, zodat zich niet al heel ernstige situaties in het gezin hebben voorgedaan, maar soms ook de hulpverlening kan worden ingezet op een eerder tijdstip?

Minister Opstelten:

Ik was inderdaad van plan om daarop in te gaan, want het is een belangrijk punt. Rotterdam is gewoon voortrekker bij het inzetten van het huisverbod bij kindermishandeling; laten wij het ook zo noemen. Er zijn gelukkig steeds meer gemeenten die het huisverbod inzetten bij kindermishandeling en daar werk van maken. Dergelijke initiatieven worden bekendgemaakt via de rijkswebsite huiselijkgeweld.nl. Daarnaast hebben er eind 2013 een tweetal landelijke congressen plaatsgevonden, die wij mede hebben gefinancierd, om aandacht te besteden aan dit onderwerp. Dat is de wijze waarop wij het stimuleren. Dat vinden wij heel belangrijk. Jeugdzorg Nederland heeft de rapportage van Rotterdam onder de aandacht gebracht van de Bureaus Jeugdzorg. Verder wordt de mogelijkheid van het huisverbod opgenomen in het model-handelingsprotocol van het AMHK. Ik hoop dat wij mevrouw Van der Burg daarin maximaal bedienen. Ik herinner mij dat zij die vraag eerder heeft gesteld. Er komt nog een algemeen overleg over. Ik ben bereid om voor dit AO de Kamer apart te informeren, zodat wij een en ander nog preciezer kunnen aangeven.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik dank de minister voor de toezegging en voor toezending van de informatie nog voor het AO. Zou hij daarin expliciet het punt willen meenemen dat het huisverbod nu vaak pas door de politie wordt ingezet? De samenwerking met de hulpverlening is niet altijd even goed geregeld. In het Rotterdamse model is daarvoor juist bij kindermishandeling een oplossing gevonden. Hoe wordt daarover gecommuniceerd naar andere gemeenten, die hiermee willen gaan werken? Op een slimme, smart manier, zodat dit veel vaker kan worden ingezet?

Minister Opstelten:

Het antwoord is: toegezegd. Ik wil echter wel vasthouden aan het punt dat het een lokale burgemeestersverantwoordelijkheid is om dit te doen. Daarbij is ook lokaal maatwerk van groot belang.

Ik denk dat ik op dat punt ook tevens de vragen van mevrouw Ypma heb beantwoord. Zij vraagt mij, in te gaan op de vraag of het huisverbod vaker kan worden ingezet in plaats van uithuisplaatsing. Zo heb ik haar althans begrepen. De gronden voor een uithuisplaatsing en een huisverbod zijn anders. Ze zijn niet één-op-één inwisselbaar. Het is een kwestie van maatwerk. Als bijvoorbeeld onduidelijk is wie van de ouders de dader is van de kindermishandeling, is een huisverbod niet het juiste middel. Kinderen die getuige zijn van het huidige geweld tussen bijvoorbeeld hun ouders, worden ook gezien als slachtoffers van kindermishandeling. Uit de effectevaluatie van het huisverbod blijkt dat het huisverbod veelal in dit soort situaties van kindermishandeling al frequent wordt toegepast. Ik zal bezien of de richtlijn huiselijk geweld beter moet worden toegesneden op situaties van kindermishandeling, want dat is de vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben heel erg blij met deze toezegging van de minister. Hij heeft helemaal gelijk als hij zegt dat jeugdzorg werkt met uithuisplaatsingen, terwijl in dit geval de dader uit huis wordt geplaatst. Daar waar nog zetjes gegeven kunnen worden, ook in de jeugdzorgprotocollen, voor het uithuisplaatsen van dader in plaats van slachtoffer, heeft dat onze voorkeur. Als de minister daar ook naar zou willen kijken, dan heel graag.

Minister Opstelten:

Ik zal dit meenemen in het bekijken en analyseren.

Ik was gebleven bij de versterking van de prestaties in de strafrechtketen, maar dat is een generiek instrument. Het betreft een krachtig project met heel veel wetgeving, met alle consequenties van dien. De Nationale Politie en het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht en de executieketen zijn daarbij natuurlijk van belang. Het zal ook tot gevolg hebben dat het totale Wetboek van Strafvordering in overeenstemming zal worden gebracht met de eisen van de tijd en geheel zal worden gemoderniseerd. Daarbij moeten ook deze punten worden meegenomen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor het overzicht met alle cijfers dat hij in aanvulling op de antwoorden op de Kamervragen heeft gegeven. De belangrijkste vraag uit de EO-documentaire betrof de geconstateerde discrepantie. In de documentaire werd uitgegaan van 19.000 gevallen tegenover 2.000 aangiften bij de politie. Uit de cijfers hebben wij geleerd dat het gaat om 4.000 gevallen van fysieke mishandeling en seksueel misbruik van kinderen en uiteindelijk om 2.000 aangiften bij de politie. Van de staatssecretaris hebben wij gehoord dat dit een-op-een moet gaan lopen. Op het moment dat er sprake is van fysieke mishandeling, moet aangifte volgen. Nu zit daar echter nog een gat. Hoe verklaart de minister dat gat?

Minister Opstelten:

Ik denk dat de staatssecretaris dit uitstekend heeft verteld. Er zijn zaken die uiteindelijk bij de politie worden aangegeven, via de lijn zoals de staatssecretaris die aangaf, soms ook in overleg met het AMK en volgens het protocol. Het is belangrijk om dit te analyseren en dat gaan wij ook doen. De kern van deze vraag betrof echter niet zozeer de cijfers zelf — die cijfers zijn overigens wel andere dan die waarmee de EO kwam — maar wat de politie en het Openbaar Ministerie met die cijfers doen en tot welke cijfers dit leidt, onder meer wat betreft aantallen veroordelingen. Dat is de crux. In de hele discussie tot nu toe was dit nog niet helder. Het is naar mijn mening de winst van dit debat dat dit goed naar voren is gebracht.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister zegt dus de staatssecretaris na dat wij dit gat in de toekomst gaan vermijden omdat wij de meldingen bij het AMK als het gaat om fysiek geweld en seksueel misbruik van kinderen een-op-een gaan melden bij de politie. Ik begrijp dat dit de conclusie is.

Minister Opstelten:

Dat is altijd de lijn geweest. Daarover bestaat geen enkel misverstand. Daarbij komt echter altijd dit punt: het belang van het kind staat voorop. Dat vind ik en dat vinden ook het OM en de politie. Men is daarop ook helemaal getraind en ingesteld. Dat het belang van het kind vooropstaat, moeten wij in deze zaal vaststellen. Dat mag nooit anders zijn.

Voordat ik toekom aan mijn deel van het stroomschema, de grote bedragen, maak ik nog een opmerking in verband met het OM en de politie. Er vindt wel degelijk registratie plaats bij de politie. Door de politie worden de onderzoeksdossiers geoormerkt aangeleverd bij het OM. Daarnaast worden de processen die betrekking hebben op kindermishandeling geregistreerd in de zogenaamde Basisvoorziening Handhaving (BVH) middels de projectcode huiselijk geweld en de verbijzondering gericht op 18-min. Mevrouw Kooiman is degene die dit kan beoordelen, zeg ik in alle bescheidenheid; zij begrijpt dit. Hierbij gaat het om slachtoffers onder de 18 jaar, beperkt tot geweld in de huiselijke kring. Voor 2014 is in het projectportfolio voor ICT van de politie een impactanalyse van het totaal aan wensen met betrekking tot de registratie van kindermishandeling voorzien. Dit zal dus worden ingevoerd.

Dan kom ik nog op twee punten. Hoeveel van de 2 miljoen is beschikbaar voor kinderen? Laat ik het simpel zeggen. De commissie-Winsemius heeft geadviseerd over het geld, de verhoudingen en verantwoordelijkheden betreffende het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), dat behoort tot de top van de wereld, en particuliere instituten. Er is een bedrag beschikbaar van 2 miljoen. Dit is niet extra toegevoegd maar is uit de keten van NFI, politie en OM beschikbaar gesteld om naast het NFI ook de andere instituten te kunnen laten functioneren. Hoe dat gebeurt, hangt af van de vraag van de politie en het OM. Het hangt af van aangiftes die ergens gedaan worden en die naar het OM gaan. Dat bepaalt waar behoefte aan is en gebruikt daarvoor de pot van onder meer die 2 miljoen. Dat is bottom-up. Zo is lokaal maatwerk mogelijk, dus binnen de driehoek van politie, overheid en OM. Anders zou het aanbodgericht gaan werken. Het is beter om het OM het aanbod te laten bepalen.

Als de leden willen weten hoeveel er waarvoor is, kan ik zeggen dat we dit recent nog hebben gecheckt. Er zijn op dit punt geen achterstanden of wachtlijsten bij het NFI. Als die er zouden zijn, is deze pot er juist voor ingesteld dat je het bij andere instituten kunt vragen. Ik verzoek de leden dus dat wij even kunnen gaan bekijken hoe dit nu loopt. Dit uiteraard naast de stroomlijn van de staatssecretaris, waar ik natuurlijk medeverantwoordelijkheid voor draag; we doen het gewoon allemaal samen. Geef het een kans. De Kamer was in een eerder overleg enthousiast. Dat was tenminste mijn indruk. In ieder geval zijn we overeengekomen om het zo te gaan doen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij dat de minister aangeeft dat de 2 miljoen, weliswaar verdeeld over twee bewindspersonen, in ieder geval wat betreft aandachtsgebied … Ik hoor de minister nu zeggen dat het om één bewindspersoon gaat. Dan stel ik mijn vraag gewoon aan hem.

Minister Opstelten:

Jazeker. Het is geld van het NFI en van mijn departement. Het is dus mijn verantwoordelijkheid. Ik wil de staatssecretaris er niet mee belasten.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dan ga ik mijn vraag stellen aan de minister van Veiligheid en Justitie. Is er met dat bedrag van 2 miljoen voldoende ruimte voor de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM)? Ik hoor de minister namelijk heel duidelijk aangeven dat het NFI geen wachtlijsten kent, maar we hebben natuurlijk ook nog andere expertise nodig.

Minister Opstelten:

Ik denk dat dat nou juist de stroomlijn van de staatssecretaris is. Ik ben best bereid om dit nog een keer op te schrijven voor de Kamer, want het is een onderwerp dat zij niet iedere dag meemaakt. Aan de hand van dit debat wil ik de vraag hoe we ermee omgaan graag toelichten. Het NFI en de andere instituten voor forensisch onderzoek hebben heel veel specialisten. Zij hebben eigenlijk alles aan boord. Ze behoren tot de top van de wereld. Ze hebben bovendien geen wachtlijsten. Daarom zeg ik, laten we de stroomlijn van de staatssecretaris en de werkwijze van het NFI zoals ik die met de Kamer ben overeengekomen hierop beoordelen en bekijken, en laten we daar even de tijd voor nemen. Dan komt er rust. Het heeft anders niet zoveel zin, want het OM geeft de opdracht en niemand anders.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik vraag de minister of er een nadere specificatie kan komen van die 2 miljoen. Wat komt daarvan terecht bij de polikliniek kindermishandeling of het NFI? Zijn er nieuwe forensische artsen bij gekomen? Ik zou dat graag een beetje inzichtelijk krijgen. Ik deel de mening van de minister dat we ook even goed moeten kijken wat we daarmee willen. De eerste stap is om het inzichtelijk te maken omdat daar ook een component in zit. Ik hoop dat de minister voor het AO dat gepland staat voor mei in elk geval die twee miljoen nader kan specificeren.

De voorzitter:

Een brief voor 15 mei.

Minister Opstelten:

Er liggen brieven over bij de Kamer. Die zijn al behandeld door de Kamer. Daar verwijs ik ook even naar. Ik denk niet dat het zinvol is om het Nederlands Forensisch Instituut te belasten met geoormerkte budgetten. Dat is niet de manier waarop het gewend is te werken. Zo wil ik ook niet dat het werkt.

De voorzitter:

U zei eerder dat u het best nog wel een keer wilde opschrijven voor de Kamer. Dat hoor ik mevrouw Bergkamp ook vragen. Zij vraagt verder om daar ook een bedragje achter te zetten zodat zij inzicht heeft in hoe het geld verdeeld is.

Minister Opstelten:

Ik wil best nog eens opschrijven voor de Kamer hoe wij daarmee omgaan en hoe wij de positie van het Nederlands Forensisch Instituut daarin duiden in relatie tot de politie en het Openbaar Ministerie.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb de hele tijd een liedje van Doe Maar in mijn hoofd: Macho, stoere mannen. Daar denk ik aan als ik die twee heren zo in vak-K zie zitten. "Taskforces" en "we gaan aanpakken" horen we eigenlijk al heel erg lang op het punt van kindermishandeling. Uit het debat van vanavond blijkt dat het beleid faalt. Op dit specifieke onderwerp vind ik het apart dat we aan de ene kant 4.000 gevallen van mishandeling hebben, waarbij de bewijsvoering het ontbrekende schakeltje is naar het overgaan tot strafrechtelijke vordering, en dat aan de andere kant de minister zegt dat er geen wachtlijsten zijn voor forensische onderzoeken. Wat klopt er dan niet in die keten? Waardoor komen die 4.000 gevallen en het forensisch onderzoek niet bij elkaar waardoor die dossiers niet van bewijsmateriaal worden voorzien?

Minister Opstelten:

Dat heeft allemaal niet zoveel met elkaar te maken. Dat is het kernachtige antwoord dat ik zou willen geven. Daarmee voldoe ik waarschijnlijk aan de impressie die mevrouw Agema van mij heeft. Het is heel duidelijk. Het gaat er gewoon om, ook in een strafzaak, bewijs te leveren. Op een gegeven moment moet je vaststellen dat dat bewijs er niet komt. De heer Van der Staaij heeft mij daar nog een vraag over gesteld en daar kom ik zo op. Die vraag is meer van wetgevende aard. Op een gegeven moment kan het zijn dat er geen bewijs is; dat heeft niets met het forensisch onderzoek te maken. Dan gaan we echt in de casuïstiek terechtkomen. In elke strafzaak, en helaas ook in gevallen van kindermishandeling, komt het soms voor dat er geen bewijs kan worden geleverd.

Mevrouw Agema (PVV):

Mij gaat het erom dat dat forensisch onderzoek de ontbrekende schakel kan zijn in de bewijsvoering. Het debat van vandaag vindt plaats omdat slechts 1% van de gevallen leidt tot een strafrechtzaak. Hoe kan het nou dat die twee dingen niet bij elkaar komen? De ontbrekende schakel om tot vervolging over te gaan, is het bewijs. In sterke mate overtuigend bewijs kan geleverd worden door forensisch onderzoek. Dat komt echter niet bij elkaar omdat er geen wachtlijsten zijn voor het forensisch onderzoek. Er zijn wel 4.000 gevallen van kindermishandeling. Bovendien is er maar 2 miljoen budget. Ik denk dan: er klopt gewoon iets niet. Ik heb de brief goed gelezen en ik vond het een goede brief, maar dit haakje blijft gewoon zitten. Daarom sluit ik mij aan bij de vraag van mevrouw Bergkamp om er toch wat specifieker op in te gaan waarom die zaken niet bij elkaar komen.

Minister Opstelten:

Ik kan het nog een keer zeggen: wat mevrouw Agema met elkaar in verband brengt, heeft eigenlijk niets met elkaar te maken. Als er vrijspraak komt, is het mogelijk dat het OM tot de conclusie komt dat er geen bewijs kan worden geleverd. Dat heeft niets met forensisch onderzoek te maken.

Mevrouw Agema (PVV):

Het staat in de brief!

Minister Opstelten:

Dat staat er niet. Dat is de kern van de zaak. Als er aanleiding is om forensisch onderzoek in te zetten, dan kan dat gebeuren in opdracht van het Openbaar Ministerie. Dat zijn de spelers waar het vandaan moet komen. Zoals ik net tegen mevrouw Bergkamp heb gezegd, zal ik het graag nog een keer uitleggen aan de Kamer. Natuurlijk kan het forensisch onderzoek bewijzen opleveren voor kindermishandeling, maar dan kan er nog vaak geen dader worden aangewezen met een bewijs. Bewijzen en verklaringen kunnen uiteenlopen en dan is er geen zaak voor het Openbaar Ministerie.

Tot slot kom ik bij de heer Van der Staaij. Aanpassing van wetgeving is nodig als de bewijslast zo moeilijk is, bijvoorbeeld tegen een van de ouders. Het is een lastig probleem. Omdat wij hierover heel veel spreken met het Openbaar Ministerie en andere betrokkenen, heb ik de neiging om te zeggen dat het geen wetgevingsprobleem is en dat aanpassing geen oplossing kan bieden. Soms zijn er tegenstrijdige verklaringen, zodat het OM het bewijs niet rond krijgt. In dat geval komt er geen veroordeling, maar daarbij stopt het niet. Er is dan altijd een jeugdbeschermingsmaatregel mogelijk, bijvoorbeeld ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. Aanpassing van de wetgeving lijkt mij nu niet nodig. De gehele zedenwetgeving wordt geëvalueerd zoals de heer Van der Staaij weet. Wij hebben die opdracht gegeven aan de Rijksuniversiteit Groningen. Aanpassingen die daaruit voortkomen, zijn ook bruikbaar in het strafproces tegen kindermisbruik en kindermishandeling.

Voorzitter. Ik wilde het hierbij laten in eerste termijn.

De voorzitter:

Mevrouw Agema heeft nog een openstaande vraag.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ben niet onze woordvoerder Justitie en ik laat mij dan ook gemakkelijk afbluffen door de minister. Ik heb de brief niet bij mij, maar daarin stond echt dat forensisch onderzoek bijdraagt aan het bewijs. Dat lijkt mij een waarheid als een koe, dus laten wij daar niet over dooremmeren. Ik vind het jammer dat de minister niet verder wil ingaan op de ontbrekende schakel, maar ik heb nog twee vragen gesteld. Ik heb gevraagd naar het onderzoek naar de niet-oorspronkelijke doodsoorzaak bij kinderen en het stoppen van de financiering daarvan door Veiligheid en Justitie. Ik heb ook gevraagd of de twintig bewezen gevallen van meisjesbesnijdenis hebben geleid tot strafrechtelijke vervolging.

Minister Opstelten:

Ik had de laatste vraag van mevrouw Agema moeten beantwoorden. Dat spijt mij. In 2013 zijn er twee zaken van genitale verminking voor de rechter geweest en die hebben geleid tot strafoplegging. In 2012 is er een zaak voor de rechter geweest en ook deze leidde tot strafoplegging.

Resultaat van de evaluatie NODO is dat het geen kindermishandelingszaken heeft opgeleverd. Dat is in december aan de Kamer gemeld door de staatssecretaris van V en J en de staatssecretaris van VWS. Het levert wel andere medische informatie op. Over de vraag hoe dat geborgd kan worden, is nu overleg met de sector gaande. Het is dus geen effectief middel voor de aanpak van kindermishandeling.

Mevrouw Agema (PVV):

Daar zullen wij in het algemeen overleg nog op terugkomen, maar ik ben echt verbijsterd over het gegeven dat er in 2012 twintig gevallen van meisjesbesnijdenis bewezen zijn en dat dat in één geval tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid. Dit toont precies aan dat het systeem faalt!

Minister Opstelten:

Dit zijn de gegevens van het Openbaar Ministerie. De twintig gevallen van meisjesbesnijdenis betreft meestal niet dat de besnijdenis al heeft plaatsgevonden, maar dat die dreiging er is. Het AMK overlegt met de ouders. Er wordt voorlichting gegeven over het feit dat dit in Nederland verboden is en over de gevolgen die het heeft voor het meisje. Als er wel sprake is van besnijdenis, schakelt het AMK de politie in. Dan heeft het de effecten die ik net heb aangegeven, in 2013 in twee zaken, in 2012 in één zaak.

De voorzitter:

Mevrouw Agema, derde vraag.

Mevrouw Agema (PVV):

Oké. Ik had ook nog gevraagd of de minister in dat geval met ons van mening is dat er na het uitzitten van de straf moet worden overgegaan tot uitzetting en denaturalisatie.

Minister Opstelten:

Antwoord: nee.

De voorzitter:

Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste termijn. Ik meen opgevangen te hebben dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik zag een beetje rondgeloop met moties. Ik wil even heel kort schorsen. Daarna gaan wij door met de tweede termijn.

De vergadering wordt van 22.08 uur tot 22.16 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid het woord geef in de tweede termijn van dit debat over kindermishandeling deel ik de Kamer mede dat de heren Voordewind en Van der Staaij voortijdig het debat hebben moeten verlaten en zich excuseren.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank het kabinet hartelijk voor de vele heldere antwoorden en toezeggingen. Met name wat betreft het tijdelijke huisverbod wachten wij af welke reactie er voorafgaande aan het AO komt. Het kabinet is ingegaan op het toestemmingsvereiste. Op één punt hebben wij nog een vraag. Dat gaat over kinderen die op dit moment redelijk zwaar worden belast, omdat er zowel door het AMHK als door de politie verhoren en onderzoeken plaatsvinden. De afweging wel of geen aangifte of registratie door het AMHK wordt daarbij vaak gemaakt zonder de politie te raadplegen.

Met onze motie willen wij twee dingen bereiken. Dat het kind minder wordt belast en dat er in samenwerking wordt afgewogen om al dan niet aangifte te doen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat per jaar te veel kinderen ernstig mishandeld worden (fysiek, verwaarlozing en/of seksueel);

constaterende dat het verzamelen van bruikbare bewijzen van belang is voor het veroordelen van daders van kindermishandeling;

overwegende dat ernstige mishandeling zo veel mogelijk moet leiden tot aangifte bij de politie;

overwegende dat multidisciplinair assessment en een goed functionerende forensische expertise zal helpen bij het verzamelen van bruikbare bewijzen tegen een dader van ernstige kindermishandeling;

verzoekt de regering, te bevorderen dat bij kinderen waarbij sprake is van ernstig lichamelijk letsel en seksueel geweld een multidisciplinair assessment plaatsvindt, waarbij het kind in één keer gehoord wordt en vragen worden gesteld op zowel justitieel verantwoorde manier als hulpverleningstechnische manier en waarbij achter de schermen door zowel AMHK als politie wordt meegeluisterd;

verzoekt de regering voorts, daarnaast mogelijk te maken dat waar nodig forensisch onderzoek ingeschakeld wordt, waarna gezamenlijk (door politie, AMHK en waar nodig een forensisch specialist) een afweging wordt gemaakt over het vervolgtraject en een eventuele aangifte of registratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Bergkamp en Van der Burg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (31015).

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun uitvoerige reactie. Het is goed om te horen dat er ook een betere registratie gaat komen van de meldingen bij het AMK. Ook is het goed om te horen dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg met Augeo en het Nederlands Jeugdinstituut gaat onderzoeken of gezinnen wel snel genoeg hulp krijgen. Ook ben ik tevreden over de toezegging dat wij in ieder geval voor het AO in mei geïnformeerd worden over het stroomschema, waar iedereen het vandaag over heeft gehad, dat daarbij ook wordt bekeken of er voldoende capaciteit is in Nederland van artsen en verpleegkundigen en dat wij daar ook een raamovereenkomst bij krijgen. Het is goed om te horen dat in de rapportages aan de Kamer ook expliciet wordt gekeken naar het functioneren van het AMHK en dat de strafmaatrichtlijn aan het einde van het jaar gereed zal zijn.

Het is fijn dat de minister van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd dat er een nadere specificatie komt van de 2 miljoen, omdat de fractie van D66 wil weten in hoeverre dit geld ook echt wordt besteed aan het inzetten van forensische artsen of verpleegkundigen. In hoeverre komt dat geld in de praktijk terecht?

Ik heb nog een vraag waarop ik geen antwoord heb gehad. Ik vind het belangrijk dat de regering stimuleert dat forensische artsen die onderzoek doen naar sporen van mishandeling bij kinderen, daartoe een specifieke scholing ontvangen. Er is een verschil in de omgang en de communicatie met volwassenen en kinderen. Ik heb daar nog geen reactie op gehad.

Ik heb een motie voorbereid, omdat ik nog niet helemaal scherp kreeg of de minister het helemaal met mij eens was. Ik lees de motie voor de zekerheid voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het actieplan Kinderen Veilig een midterm review is toegezegd om na te gaan of een bijstelling of een koerswijziging in de aanpak van kindermishandeling nodig is;

overwegende dat effectiviteit leidend moet zijn in de strijd tegen kindermishandeling en dat de uitvoering van de acties in het actieplan Kinderen Veilig daadwerkelijk tot minder kindermishandeling moet leiden;

verzoekt de regering, zoals aanbevolen door de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, ten behoeve van de midterm review van het actieplan in 2014 een effectstudie uit te (laten) voeren naar in ieder geval die acties waarvan de grootste bijdrage aan reductie van (de gevolgen van) kindermishandeling wordt verwacht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (31015).

Als blijkt dat de regering de toezeggingen doet of dat u toch overeenstemming hebt bereikt, kunt u de motie weer intrekken. U las de motie voor, maar u hebt haar bij dezen ingediend.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb de motie ingediend.

De voorzitter:

Ik moest het even zeker maken. Ik geef het woord aan mevrouw Keijzer.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. In de eerste termijn heb ik met name aandacht gevraagd voor het einde van de hele keten. Daar ging ook de uitzending van "Dit is de dag" over, namelijk over het strafrecht en het onderzoek of daadwerkelijk sprake is van kindermishandeling. Ik heb aandacht gevraagd voor het stroomschema Inzet forensisch-medische expertise: waarom, op welk moment en bij wie wordt gevraagd naar forensisch-pediatrisch onderzoek? Ik ben blij met de toezegging dat er — in de woorden van de staatssecretaris — linksom of rechtsom op 1 mei een schema ligt ter beoordeling ook aan de Kamer en met duidelijkheid over de raamovereenkomst tussen de gemeenten.

Dat is niet het enige. Vervolgens is ook de vraag aan de orde of er voldoende forensisch-pediatrische deskundigheid is en of er voldoende geld is. Om die reden heb ik de volgende motie voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling momenteel zes forensisch-pediatrisch artsen werkzaam zijn;

overwegende dat er in Nederland tussen de vijftien en twintig forensisch-pediatrisch artsen nodig zijn om adequaat onderzoek te kunnen doen naar waarheidsvinding vanwege letsel bij kinderen;

verzoekt de regering, te bezien hoe met ingang van 1 januari 2015 een landelijk dekkende forensisch-pediatrische voorziening gerealiseerd zou kunnen worden en de Kamer hierover uiterlijk 1 augustus 2014 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer, Kooiman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (31015).

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik had begrepen dat hierop een toezegging is gedaan. Mag ik van mevrouw Keijzer horen waarop zij precies geen toezegging heeft gekregen?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Volgens mij is toegezegd dat er een stroomschema zou komen. Er is gesproken over de raamovereenkomst met de gemeenten. Ik heb echter geen toezegging gehoord over het feit dat er uitbreiding moet komen voor forensisch-pediatrisch onderzoek noch over de uiteindelijke organisatie en financiering. Ik heb de motie op deze wijze geformuleerd, omdat ik niet meteen de oplossing aanreik en zeg wat het moet kosten en hoe het gefinancierd moet worden, maar omdat ik het wel goed uitgediept wil hebben. Immers, als ik de staatssecretaris goed heb beluisterd, is er straks een raamovereenkomst en moet je afwachten waar gemeenten, artsen, huisartsen en de AMHK de expertise gaan inhuren. Dit is een ontzettend onzekere bodem onder dit onderzoek, dat wij met ons allen — dat is vandaag wel gebleken — onvoorstelbaar belangrijk vinden. Dit is de reden waarom ik deze motie indien. Als mevrouw Ypma een toezegging heeft gehoord, hoor ik straks "oordeel Kamer". Ik ga dat afwachten.

Mevrouw Ypma (PvdA):

We willen volgens mij allemaal hetzelfde, namelijk dat de forensische expertise beschikbaar is. Ik heb begrepen dat dit ook geregeld gaat worden. Ik hoop dat hierop van de zijde van het kabinet wordt gereageerd en dat zal worden aangeven of het wel of niet is geregeld.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ook ik ga daarvan uit, want daarvoor zitten ze nu nog in de Kamer. Zoals al is gezegd, wij hebben nu in Nederland negen forensisch-pediatrische artsen en wij hebben er vijftien tot twintig nodig.

Ik ben klaar en sluit af met de volgende woorden. Ik ben begonnen met te spreken over een tienermeisje met snijwonden en over een baby met blauwe plekken op zijn wangen van de spijltjes van het ledikantje. Het is onvoorstelbaar belangrijk dat duidelijk wordt dat dit kindermishandeling is en dat er vervolgd zal moeten worden. Hierover is mijn hele inbreng van vandaag gegaan.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. We weten allemaal dat aan de lopende band meisjesbesnijdenissen worden uitgevoerd: kleine meisjes van vijf jaar oud worden van hun genitaliën beroofd. Als blijkt dat dit in één jaar tijd slechts eenmaal tot strafvervolging en een veroordeling leidt, toont dit aan dat de gehele keten van jeugdhulpverlening faalt. Ik vind ook dat het debat van vanavond aantoont dat het hele systeem faalt. We kunnen stoere programma's, taskforces en actieplannen hebben, maar er verandert dus niets. Ik hoop dat mijn partij zo groot mag worden dat wij plaats mogen nemen in vak-K en dat de minister van Justitie dan wel bevestigend antwoordt op de vraag of de daders na het uitzitten van hun straf ook daadwerkelijk moeten worden gedenaturaliseerd en uitgezet.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik een aantal voorstellen gedaan om kindermishandeling te bestrijden. Een van die voorstellen was bijvoorbeeld het meer inzetten van forensische zorg, waarover mevrouw Keijzer een mooie motie heeft ingediend, die ik mede heb ondertekend. Ik heb ook gevraagd om wat vaker en sneller hulp in te zetten. Er zijn allemaal goede initiatieven — ik noem Friesland, maar ook het Family Justice Center in Tilburg, waar ik laatst op werkbezoek was — waarbij na een melding bij de politie of het Veiligheidshuis direct hulp wordt ingeschakeld. Ik vind dat het zo eigenlijk altijd zou moeten gaan. Ik hoop dat de staatssecretaris die goede voorbeelden meeneemt. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om te bekijken of hulp, ook medische zorg en jeugd-ggz, eerder kan worden ingezet, bijvoorbeeld als er nog geen stoornis is vastgesteld bij een jeugdige.

Tot slot dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat beide ouders toestemming moeten geven voor traumabehandeling van hun kind;

constaterende dat er situaties zijn waarin een van de ouders weigert een handtekening te zetten, waardoor de hulp aan het kind geen doorgang kan vinden vanwege de dubbele toestemmingsvereiste;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de dubbele toestemmingsvereiste geen belemmering vormt voor de behandeling aan getraumatiseerde kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (31015).

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik denk dat het zo duidelijk is.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun beantwoording en voor hun verduidelijking dat het niet voor alle soorten kindermishandeling opportuun of dé oplossing is om dan maar aangifte te doen en tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, dat het ook heel vaak geen strafbaar feit betreft, maar dat het er vooral om gaat hoe wij met elkaar de kindermishandeling stoppen en ervoor zorgen dat er hulpverlening op gang komt. In dat opzicht ben ik heel blij met de toezegging van de minister over het tijdelijk huisverbod. Ik verwacht wel het een en ander van die brief in mei, zeker gezien de evaluatie in Rotterdam. Op dat gebied vallen nog wat voordelen te behalen, zeker nu de gemeenten er belangstelling voor krijgen om dit verbod juist in het geval van kindermishandeling in te zetten. Tot dusverre werd het vaak alleen maar ingezet als er sprake was van huiselijk geweld tussen partners.

Ik kreeg ook nog antwoorden over de ouderprotocollen en de huisartsenposten en over de voorlichting over de inzet van de forensische en medische expertise bij de meldcode. Daarover ben ik heel tevreden. Ik heb eigenlijk nog één vraag aan de staatssecretaris en de minister. Die gaat over het reflecteren op die samenwerking. Wij gaan naar een nieuw stelsel van jeugdzorg. Dat is gericht op samenwerking tussen verschillende kokers. Bijvoorbeeld in het kader van de prioriteitstelling bij de Nationale Politie is mij ter ore gekomen dat huiselijk geweld een minder hoge prioriteit zou krijgen. Ik hoop dat de minister deze veronderstelling hier kan wegnemen, want dit beeld moeten wij met elkaar niet hebben.

Een aantal kinderartsen in de Family Justice Centres heeft een app ontwikkeld — het zijn moderne middelen — om te beoordelen of een aangifte een bepaalde richting uit moet. Ik vraag het ministerie eens goed te bekijken of deze app in het kader van de transitie kan worden verspreid. Ik stel hem graag beschikbaar als dit nodig zou zijn.

De voorzitter:

Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Ik geef het woord eerst aan de minister van Veiligheid en Justitie voor zijn reactie op de ingediende moties.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Dank voor de reacties en interventies in tweede termijn. Ik loop ze snel na. Mevrouw Ypma zeg ik dank voor haar motie op stuk nr. 96. Ik heb de motie heel goed bekeken. Wat ons wordt verzocht te doen is in de kern ondersteuning van ons beleid. In deze motie lees ik het totaal van wat wij willen en aan het doen zijn en hier en daar kan worden verbeterd, natuurlijk binnen het financieel kader, want dat moet ik altijd nadrukkelijk zeggen. Het judicium over deze motie is "oordeel de Kamer".

Ik kom op de motie op stuk nr. 97 van mevrouw Bergkamp. Dan moet je natuurlijk altijd heel goed kijken. Dit zeg ik niet omdat zij het is, maar om duidelijk te maken wat we toezeggen en wat we niet toezeggen. We krijgen natuurlijk een midterm review. Dat is een punt. We gaan het beleid beoordelen zoals wij dat smart hebben opgeschreven met de taskforce kindermishandeling. Dan zullen we ook beoordelen wat we hebben gezegd, namelijk de effecten die we zelf hebben geformuleerd. Wij willen dat namelijk in 2014 klaar hebben. Ik kan deze motie dan ook zien als een ondersteuning van wat we willen doen. Het is dus oordeel Kamer, maar wel met inachtneming van wat ik heb gezegd. Er moeten dus geen ingewikkelde dingen aan toegevoegd worden, maar we zullen het op die manier doen.

Tegen mevrouw Agema kan ik zeggen dat ik het niet met haar eens ben, maar dat hadden we al geconstateerd. Ik vind niet dat het beleid en de aanpak falen, in tegendeel. We moeten gewoon consistent en met kracht hiermee doorgaan.

Aan mevrouw Van der Burg antwoord ik dat we natuurlijk continu zullen reflecteren op de samenwerking. Die vind ik in de kern goed, maar het gaat natuurlijk om de resultaten die we boeken. Daarom is zo'n midterm review ook belangrijk. Huiselijk geweld zal zeker niet minder prioriteit krijgen binnen de politie. Ik ben met de gezagsdragers, dus met alle burgemeesters en het Openbaar Ministerie, bezig om de prioriteiten voor de komende vier jaar voor de politie in een gezamenlijke veiligheidsagenda te formuleren. Dat zullen we voor de zomer klaar hebben en daarin zal onder high-impact crime ook huiselijk geweld worden ondergebracht.

Het punt van de app zullen we zeker nader bekijken. We houden ons aanbevolen als mevrouw Van der Burg ons daarvoor het materiaal kan aanbieden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Mij zijn nog een paar vragen gesteld. Mevrouw Bergkamp vroeg of ik wil bekijken of er bij de scholing voldoende aandacht is voor dit onderwerp, en ook voor de benadering van kinderen en ouders. Ik zeg mevrouw Bergkamp graag toe dat ik zal nagaan of hiervoor bij de scholing voldoende aandacht is.

Mevrouw Kooiman vroeg van mij de bevestiging dat ik de goede voorbeelden van het direct inschakelen van hulp verder wil bevorderen en onder de aandacht wil brengen. Dat wil ik graag doen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij dat de staatssecretaris dat gaat onderzoeken. In welke rapportage komt hij daarop terug?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik stel voor dat ik dit meeneem in een van de volgende GIA-rapportages, waarin we over de hele stand van zaken rapporteren.

Ik ga nu in op de resterende moties, te beginnen met de motie op stuk nr. 98 van mevrouw Keijzer, de heer Voordewind en mevrouw Kooiman. Ik denk eigenlijk dat ik op dat punt wél een toezegging heb gedaan. Het gaat mij te ver om in dit stadium even met zijn allen te constateren: er zijn nu zes forensisch-pediatrische artsen en dat moeten er vijftien of twintig zijn; wil je dat even in een landelijke voorziening regelen? Ik heb drie dingen gezegd. Eén. We maken een stroomschema, zodat duidelijk is wie wanneer moet worden ingeschakeld. Twee. We hebben met de VNG een raamcontract dat regelt dat er, als huisartsen verwijzen naar de forensisch-pediatrische expertise, aldus geleverd wordt en dat de declaratie kan worden ingediend volgens dat raamcontract. Drie. Ik heb de aanvullende toezegging gedaan dat ik zal bekijken of we met dat systeem voldoende expertise in huis hebben, zodat het een landelijk dekkend netwerk is. Daarmee zeg ik niet dat het per se alleen een landelijk dekkende voorziening zou moeten zijn. Als ik deze toezeggingen heb gedaan, die nog eens bevestig en daarbij ook aangeef dat ik de Kamer zal informeren over zowel het stroomschema als het raamcontractm, als de vraag of we voldoende capaciteit in huis hebben, denk ik tegemoet te komen aan wat in de motie wordt gevraagd. In sommige opzichten gaat de motie mij in dit stadium echter te ver.

Mevrouw Keijzer (CDA):

In eerste termijn heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij op 1 of 2 mei, of in ieder geval voor 15 mei, komt met de uitwerking daarvan. Als hij op dat moment ook uiteenzet hoe de expertise die voorhanden is zich verhoudt tot de genoemde vijftien tot twintig en wat de eventuele kosten zijn van vermeerdering, dan kan ik deze motie aanhouden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat kan. Daar teken ik wel bij aan dat ik niet nu en hier tot de conclusie kom dat er een vermeerdering nodig is, maar dat dit moet blijken uit de analyse die op tafel ligt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dan wacht ik die even af. Ik zei net wel dat ik de motie zou aanhouden, maar ik heb haar samen met anderen ingediend. Ik zal dat dus eerst even met hen overleggen, dat lijkt me wel zo netjes. Dat wordt dinsdag dus duidelijk.

De voorzitter:

Prima. We horen het voor de stemmingen van u.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 99 van mevrouw Kooiman en mevrouw Bergkamp. Ik vind de motie sympathiek: laat de dubbele toestemmingsvereiste nou niet een adequate behandeling van getraumatiseerde kinderen in de weg staan. Ik heb gezegd dat ik naar aanleiding van de vorige vragen van mevrouw Kooiman contact op zou nemen met de traumacentra om te bekijken waarmee zij komen. Ik wil haar toezeggen dat ik daar in de volgende rapportage op zal terugkomen, na ommekomst van de bevindingen van de traumacentra. Ik wil mevrouw Kooiman voorstellen haar motie aan te houden tot ik weet welke adequate reactie gegeven kan worden. Ik geef daar nogmaals bij aan dat ik de overwegingen in de motie en de reden waarom zij is ingediend heel sympathiek vind.

Mevrouw Kooiman (SP):

De reden dat ik de motie toch heb ingediend, is dat ik dit in 2011, toen ik nog als medewerker in de bankjes daarachter zat, al aan de orde heb gesteld. Ik wil echt de uitdrukkelijke toezegging dat dit is wat we willen met elkaar. Als de staatssecretaris kan zeggen wanneer de brief, en daarmee de duidelijkheid, komt, dan weet ik of ik de motie kan aanhouden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik had al gezegd dat ik op zo kort mogelijke termijn contact zal opnemen met de traumacentra. Dan weet ik nog deze maand wat de stand van zaken is. Ik wil wel proberen daarover voor het AO duidelijkheid te geven.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan houd ik de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (31015, nr. 99) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag 8 april zullen we stemmen over de ingediende moties.

Naar boven