2 Vragenuur: Vragen Van der Staaij

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Van der Staaij aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht "Dreun voor aanpak geweld door alcohol".

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Elk weekend is het weer raak. Wij zien en horen berichten over ongelukken, over geweld in het uitgaansleven waarbij drank in het spel is, over vandalisme en overlast. De cijfers bevestigen dat het niet alleen een beeld is, maar ook de werkelijkheid dat er jaarlijks 24.000 jongeren op een eerstehulppost komen vanwege een ongeluk of een vechtpartij waarbij alcohol in het spel is. Ik las dat van sommige politiekorpsen meer dan 70% van de inzet in het weekend te maken heeft met drank. Klopt het bericht dat alle schade als gevolg van overmatig alcoholgebruik per jaar meer dan 2,6 miljard bedraagt? Wij zullen het in de loop van deze week over bedragen hebben, maar ik vind het onvoorstelbaar dat er zo'n hoog bedrag aan totale maatschappelijke schade is.

In het verleden werd alcohol ook in een rechtszaak nog wel eens gebruikt als een soort verzachtende omstandigheid: betrokkene wist niet wat hij deed, want hij was onder invloed van alcohol. Toen zeiden wij met elkaar: dat is toch te gek voor woorden? Iemand is toch ook verantwoordelijk voor het feit dat hij zichzelf bewust in de positie heeft gebracht waarin hij niet meer weet wat hij doet? Het moet juist een strafverzwaring zijn in plaats van een strafverzachting. Wij waren blij dat de minister zich wilde inzetten om hier paal en perk aan te stellen, maar afgelopen week zagen wij het bericht dat de aanscherping van de richtlijnen waarmee alcoholgebruik een strafverzwarende grond wordt, eigenlijk niet helpt. Klopt dat bericht? Toetsen de rechters niet veel strenger dan nodig is in de praktijk? Hoe zit het met de wetgeving om op dit gebied een stap vooruit te zetten, die al zo lang aangekondigd is?

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de heer Van der Staaij voor zijn vragen. Ik kan duidelijk zeggen dat het bericht in een krant gebaseerd was op een uitspraak van een lid van het College van procureurs-generaal. Ik heb met haar contact gehad en ik kan de heer Van der Staaij verzekeren dat het college het wetsvoorstel dat zeer binnenkort wordt ingediend, steunt. De elementen zijn overgenomen in het wetsvoorstel. De procureurs-generaal en ik zijn het dus volstrekt eens.

Over uitspraken van rechters doe ik als zodanig geen uitspraak, want de rechters hebben in dit land hun eigen onafhankelijke positie.

Het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel is binnen. Het nader rapport is bijna opgesteld. Over enkele weken zal het voorstel via de ministerraad naar de Kamer gaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Goed dat het wetsvoorstel er snel aan komt. Dat is belangrijk, want daarmee leggen wij in de wet zelf vast dat alcohol bij geweld als een strafverzwarende omstandigheid moet gelden. Mijn eerste vraag, of het bericht klopt, slaat op de huidige praktijk. De procureur-generaal zei daarover: wij moeten vaststellen dat de huidige richtlijnen — wij hebben tegen het OM gezegd dat meer straf moet worden gevorderd bij alcoholgerelateerd geweld — onvoldoende effect sorteren. Kan de minister dat bevestigen? Moeten wij wachten op de wetgeving om een stap vooruit te zetten of kan het OM nu al meer doen? Men hoeft toch niet in elk geval de rechter ervan te overtuigen dat er een verband is tussen het gebruik van alcohol en het specifieke delict?

Minister Opstelten:

De wet komt er natuurlijk niet voor niets. Wij moeten telkens dat causale verband vastleggen. In de kern zeg ik ook: wij weten het eigenlijk allemaal. Wij hoeven er niet erg veel wetenschappelijk onderzoek voor te doen om dat verband als een gegeven te beschouwen. In die wet wordt de ondergrens vastgelegd. Nadat gemeten is hoeveel alcohol c.q. drugs gebruikt is, moet de rechter vaststellen, ook voor de zitting, wat aan de orde is. Daardoor is het makkelijker voor het Openbaar Ministerie om te eisen wat noodzakelijk is, namelijk hogere strafeisen die men via de richtlijnen voor het Openbaar Ministerie zal formuleren. Het is dus heel belangrijk dat het wetsvoorstel, als het is ingediend, snel en adequaat door de Kamer wordt behandeld.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Wij wachten met smart op het wetsvoorstel. Het is een goede zaak dat wij daarmee een verdere stap kunnen zetten. Erkent de minister tot slot het beeld, dat ook in het stuk naar voren kwam, dat wij er als samenleving eigenlijk nog niet in slagen om er grip op te krijgen en het overmatig alcoholgebruik te beteugelen? Is er nog meer nodig; heeft het kabinet nog meer in zijn mars voor een antwoord op de vraag hoe wij alcoholgebruik in relatie tot geweld kunnen indammen?

Minister Opstelten:

Wij doen daar natuurlijk alles aan, samen met de gemeenten, de politie en het Openbaar Ministerie. Staatssecretaris Van Rijn heeft er maatregelen voor genomen. Ik noem de verhoging van de minimumleeftijd van 16 naar 18 jaar. Wij stimuleren ook de handhavingscapaciteit binnen gemeenten. Niemand van ons accepteert wat elk weekend wat dat betreft gebeurt. Daarom is het ook heel goed dat wij een instrumentarium hebben om een alcoholverbod of een gebiedsverbod op te leggen. Men kan verder met al dat soort bestaande maatregelen die wij de laatste tijd in de wetgeving hebben opgenomen. Het is echter ontzettend belangrijk voor de strafverhoging dat het extra instrument van meten wordt vastgesteld en in de wet worden opgenomen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

In het verlengde van deze discussie hebben wij geluiden in de media gehoord over de handhaving van het verbod op alcoholbezit onder de 18 jaar. De minister sprak al over de leeftijdsverhoging. Er zijn geluiden dat politieambtenaren en gemeentes het het eerste halfjaar willen aankijken voordat zij boetes gaan geven. Kan de minister bevestigen dat dit absoluut niet het beleid kan zijn en dat wij echt vanaf 1 januari gaan handhaven?

Minister Opstelten:

Het antwoord daarop is "ja". Ik kan niet duidelijker zijn. Dat is ook de inzet van de VNG. Ik constateer niets anders. Wat dat betreft is de vraag van de heer Voordewind goed. Die biedt mij de kans om te zeggen dat het op 1 januari de feiten zijn. Het gaat gebeuren. Het is namelijk te ernstig.

Mevrouw Helder (PVV):

De minister ging er in het begin van zijn antwoord scherp aan voorbij, maar de procureur-generaal heeft in het artikel gezegd dat rechters lak hebben aan de mooie regels die het kabinet gaat maken. Het is heel mooi dat de minister uitspreekt dat hij verwacht dat de Kamer die belangrijke wet aanneemt. We kennen het van de minister dat hij zegt: zo gaan we het doen! Daarbij leg ik niet de nadruk op "doen" maar op "we". Als we, de Kamer, zo'n belangrijke wet inderdaad aannemen, gaat de minister dan, met de uitspraak die ik net aanhaalde in het achterhoofd, controleren of de wet ook wordt nageleefd?

Minister Opstelten:

Het antwoord is "ja". Ik zal geen tekstexegese doen, want dat is niet mijn sterkste punt. Dat weet u ook. U kunt zeggen dat ik dat weleens wat meer kan doen, maar dat doe ik niet. Ik pakte mijn telefoon en vroeg aan de pg: wat hebt u gezegd; zijn wij het eens, steunt u de wet volledig en gaan wij die ook zo uitvoeren? Het antwoord daarop is "ja". Dat antwoord geldt voor het hele College van pg's en dus voor het hele OM. Iets anders zou overigens niet kunnen.

De voorzitter:

Dank voor de beantwoording, minister. U mag nog even blijven.

Minister Opstelten:

Ik begrijp dat ik ook nog even mag luisteren naar de volgende vragen.

De voorzitter:

Zo is dat. Daarvoor geef ik het woord aan de heer De Wit.

Naar boven