26 Regeling langdurig verblijvende kinderen

Aan de orde is het debat over de Regeling langdurig verblijvende kinderen ( 19637, nr. 1597 ).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris opnieuw welkom, evenals de mensen op de publieke tribune, de mensen die de debatten thuis volgen en natuurlijk de woordvoerders bij dit debat. Als eerste spreker geef ik het woord aan de heer Recourt van de PvdA. De spreektijden waren vastgesteld op vier minuten per spreker.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Ik zal mij eraan houden en anders houdt u mij er wel aan.

Voor een hoop kinderen van asielzoekers en alleenstaande minderjarige vreemdelingen was 29 oktober vorig jaar een bijzondere dag, namelijk de dag dat het regeerakkoord tussen de PvdA en de VVD werd gesloten en bekend werd dat er een zogenoemd "kinderpardon" in zat. Het was een bijzondere dag, omdat zij na jaren onzekerheid eindelijk zicht hadden op een definitief verblijf in Nederland. Dat is fantastisch. Kinderen eindelijk een toekomst geven is een van de mooie dingen die je als Kamerlid zomaar voor elkaar kunt krijgen.

Wij hebben allemaal nog de Angolese jongen Mauro op ons netvlies en ook het Afghaanse meisje Sahar. Zij werden het symbool in de strijd om de rechten van gewortelde asielkinderen, van kinderen die inmiddels vooral Nederlandse kinderen zijn: klasgenoten, teamgenoten bij het voetbal. De PvdA en de ChristenUnie pakten de handschoen op samen met GroenLinks, D66 en de SP en nu is er dan het resultaat. Het kinderpardon, de regeling, ligt in de Kamer. Voor u staat dan ook een blije en tevreden woordvoerder van de PvdA.

Ik heb eerst een algemeen punt. Ik heb bij mij het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het is een dun boekje, maar met ontzettend belangrijke regels erin die kinderen moeten beschermen Mijn oproep is dat het kinderrechtenverdrag uitgangspunt moet zijn van alle wetgeving waarbij kinderen betrokken zijn. Nu het kinderpardon, morgen de vreemdelingenbewaring en overmorgen kinderen in politiecellen. Neem het verdrag als uitgangspunt, niet als mogelijke correctie achteraf.

Ik kom bij het onderwerp van vandaag, de tijdelijke en de definitieve regeling. Omwille van de tijd zal ik er niet inhoudelijk op ingaan. Mijn fractie is zeer tevreden met deze regeling. Met name de eenmalige regeling kan er daadwerkelijk voor zorgen dat enige honderden kinderen en hun gezinsleden een verblijfsvergunning krijgen. Dat moet ook de bedoeling zijn van deze regeling. Laten wij alsjeblieft met deze regeling zo veel mogelijk gewortelde kinderen en alleenstaande minderjarige kinderen een verblijfsvergunning geven. Ik roep de staatssecretaris op om de IND deze regeling ruimhartig te laten toepassen. Geef een vergunning waar dat kan, los op waar dat kan, willig grensgevallen in waar dat kan. Wij kunnen eindeloos met een loep naar criteria kijken, maar de welwillende blik van de IND kan voor veel kinderen net het verschil maken.

Wij zijn blij dat de regeling ook geldt voor kinderen die na een afwijzing in een asielprocedure van ouders ook een beroep kunnen doen op deze regeling.

De heer Schouw (D66):

De heer Recourt is blij. Ik ben ook blij. De PvdA heeft een belangrijk aandeel gehad in de realisering van deze regeling, gefeliciteerd namens de D66-fractie. Alleen moet de regeling natuurlijk wel substantieel uitwerken naar een bepaald aantal kinderen. Er is altijd het aantal 800 genoemd. De heer Recourt had het net over een paar honderd. Kan hij aangeven wanneer de regeling succesvol is?

De heer Recourt (PvdA):

Je kunt de regeling niet als succesvol of niet succesvol definiëren naar het aantal: alles minder dan 800 is niet succesvol en alles meer dan 800 wel. Je definieert de regeling als succesvol op het moment dat de doelgroep die je voor ogen hebt eronder valt. Het gaat om honderden. Hoeveel weet volgens mij niemand, maar bij dezen hebben wij aan de staatssecretaris gevraagd of hij een inschatting kan geven.

De heer Schouw (D66):

Ik stel die vraag natuurlijk niet voor niets. Ik heb namelijk schriftelijke vragen aan de staatssecretaris gesteld met als kernvraag om hoeveel kinderen het gaat. De staatssecretaris zegt: ik weet het niet. Wat wij wel weten, is dat die regeling vol zit met contra-indicaties. Dat zijn eigenlijk allemaal argumenten om die vergunning niet te geven. Dus als hier maar 100 tot 150 kinderen gebruik van kunnen maken in plaats van die 800, is het toch geen goede regeling?

De heer Recourt (PvdA):

Nogmaals, als er 150 kinderen in Nederland zijn die aan de criteria voldoen en die we met deze wet zekerheid kunnen geven, dan is dat goed. Net zo goed als 800 te weinig kan zijn als er mogelijk 2.000 in Nederland zijn. Kortom, je kunt het niet kwantificeren, je moet kijken naar de inhoud en op basis van die inhoud kun je bepalen of het een succes is of niet. We hebben er alle vertrouwen in en alsnog dank overigens voor de complimenten die mijns inziens echter ook terugslaan op D66, want we hebben er samen aan getrokken.

Voorzitter. We hebben in het kader van het regeerakkoord onderhandeld en ook later nog, hetgeen heeft geleid tot een uitkomst waarover we tevreden zijn. Met die uitkomst moeten we het ook doen. De PvdA zal niet verder onderhandelen. Het enige wat vandaag wat ons betreft nog ter discussie staat, is de precieze uitwerking. Heronderhandelen is in ieder geval niet aan de orde.

Er zitten soepele en minder soepele voorwaarden in. We zijn ontzettend blij met de termijn van vijf jaar; die was in het initiatiefvoorstel namelijk langer.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ook GroenLinks is blij dat dit punt in het regeerakkoord geregeld is. Dus complimenten aan de Partij van de Arbeid. De heer Recourt zegt nu echter dat heronderhandelen niet aan de orde is. We voeren hier een debat, waarbij ik hoop dat er op basis van argumenten gekeken zal worden wat we nu willen met dat kinderpardon. Ik mag toch aannemen dat als fracties hier met goede argumenten komen, ook de Partij van de Arbeid dan zal aangeven dat op basis daarvan het kinderpardon aangepast zou moeten worden?

De heer Recourt (PvdA):

Uiteraard luisteren we naar alle argumenten. Ik heb met die opmerking bedoeld te zeggen dat door middel van het debat de Partij van de Arbeid niet een ander standpunt zal innemen dan het ingenomen heeft. Dus als er bijvoorbeeld een motie zou komen die ertoe strekt om de leeftijdsgrens te verhogen naar 25 jaar, zal de PvdA die niet steunen als generieke maatregel. Wel is er steun indien de staatssecretaris kijkt naar individuele gevallen en hoe daar zo goed mogelijk mee om kan worden gegaan, maar geen steun als het zou gaan om een generieke maatregel, want dan wordt het heronderhandelen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat valt me toch een beetje tegen. Ik had verwacht dat die reikende hand er inmiddels wel zou zijn, ook van de PvdA-fractie. Ik begrijp nu dat wat wij ook aan argumenten zullen aandragen, dit er in ieder geval niet toe zal leiden dat de PvdA-fractie de hand nog wat meer over het hart zal strijken en toch wat verder wil gaan met het kinderpardon.

De heer Recourt (PvdA):

Nogmaals, wij luisteren naar alle argumenten. Als dat argumenten zijn waar wij nog niet eerder aan hebben gedacht, dan nemen we die uiteraard mee, maar als het argumenten zijn waar wel nadrukkelijk over gesproken is en waarover we een uitkomst hebben, dan ga ik niet zeggen dat we die uitkomst weer aan de kant gooien.

De voorzitter:

U hebt nog veertien seconden.

De heer Recourt (PvdA):

Dat is bijzonder weinig. Dan kan ik eigenlijk nog maar één punt naar voren brengen en dat betreft het toezicht van rijkswege. Dat is een lastig verhaal. Hoe zit het nu precies in de uitwerking? Er is al een en ander over gezegd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik wil de heer Recourt dan …

De voorzitter:

Laten we de heer Recourt even de gelegenheid geven zijn zin af te maken en dan kunt u uw vraag stellen.

De heer Recourt (PvdA):

Het gaat in dit geval niet specifiek over Stichting Nidos maar over Perspectief. Dat is formeel geen rijksorgaan maar het is wel een orgaan dat met de IND gedeelde dossiers heeft. Jongeren zijn daar in beeld geweest. Kan de staatssecretaris nader uitleggen hoe hij omgaat met minderjarigen die daar onder begeleiding zijn geweest?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Op dit punt heb ik ook al de nodige geruchten gehoord. Ik vraag de heer Recourt naar de visie van de Partij van de Arbeid op de wijze waarop met deze situatie zou moeten worden omgegaan.

De heer Recourt (PvdA):

Het criterium is erin opgenomen om minderjarigen en hun ouders die zich hebben onttrokken aan toezicht, die in de illegaliteit zijn gegaan, uit te sluiten. Over de stichting kun je discussiëren. Deze stichting is mogelijk een verlengstuk geweest van de rijksoverheid. Als de rijksoverheid weet dat de jongeren bij die stichting zitten, ga ik ervan uit dat ze niet formeel onder rijkstoezicht stonden maar dat er praktisch gezien wel altijd zicht op hen is geweest en niemand zich in de illegaliteit heeft begeven. Ik wacht even de antwoorden van de staatssecretaris af, maar ik hoop dat hij bereid is daarmee ruimhartig om te gaan.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dan concludeer ik dat er wat de heer Recourt betreft voor deze kinderen wel degelijk ruimte zou moeten zijn om onder de regeling te vallen.

De heer Recourt (PvdA):

We wachten de antwoorden af. Het lijkt erop dat deze kinderen zich niet hebben onttrokken aan toezicht; kinderen alsdan volwassenen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is een interessante opening. Dit zijn de Perspectief-projecten van voormalig collega Hans Spekman, maar er zijn ook andere projecten geweest van andere stichtingen die ook ex-ama's hebben opgevangen. Er zijn verklaringen van scholen en van gemeenten die noodopvang hebben georganiseerd. In het verlengde hiervan lijkt het mij heel logisch dat dit soort verklaringen kunnen meetellen als het gaat om het begrip "toezicht van de overheid", zoals Spekman en ik het oorspronkelijk hebben bedoeld in het wetsvoorstel.

De heer Recourt (PvdA):

We hebben een regeling en vervolgens is er een discretionaire bevoegdheid. Ik ga ervan uit dat daar waar men zich in de gedachte van die regeling niet heeft onttrokken aan het rijkstoezicht, er met enige souplesse naar wordt gekeken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mag ik er dan van uitgaan dat ook de gemeenten toezicht hebben kunnen houden op deze ex-ama's en asielkinderen, buiten de Perspectief-projecten? Anders zou het wel erg worden beperkt tot één stichting, terwijl soortgelijke stichtingen hetzelfde soort werk hebben gedaan.

De heer Recourt (PvdA):

We neigen weer langzaam naar een generieke uitbreiding van de afspraken. Die afspraken staan heel duidelijk in het regeerakkoord. Ook de Partij van de Arbeid is gehouden aan het regeerakkoord. Er staat "rijkstoezicht" en dat betekent dus niet "gemeentelijk toezicht". Bij de Vooruitgang kun je denken: hoe zit dat precies? Ik waak ervoor om vervolgens te zeggen dat we iets vergelijkbaars ook meepakken. Nee, dat vertaalt zich in een individueel dossier waarnaar de staatssecretaris dan individueel moet kijken.

De heer Fritsma (PVV):

Een tijd geleden hadden we de illegalenregeling van Cohen. Daarna kwam het generaal pardon van Albayrak. Dat zou echt de laatste keer zijn, werd daarbij gezegd. Nu hebben we het alweer over een nieuwe pardonregeling. Wanneer houdt dit gebed zonder einde van pardonregelingen nu eens op, als het aan de PvdA-fractie ligt?

De heer Recourt (PvdA):

De Partij van de Arbeid is voor een humaan vreemdelingenbeleid. Het mag streng zijn, maar wel humaan. Op het moment dat die humaniteit in het gedrang komt, zoals bij de kinderpardonregeling, zijn we ontzettend blij en trots dat we wat voor deze kinderen kunnen doen. Ik ben ermee begonnen en ik wil er naar mijnheer Fritsma toe mee eindigen: hier staat een trotse woordvoerder. Ik ben blij dat het niet is opgehouden bij het pardon van Cohen.

De heer Fritsma (PVV):

Na het pardon van Cohen en dat van Albayrak hebben we nu het pardon van deze staatssecretaris. Ondertussen staan er alweer een heleboel politici klaar met nieuwe lijstjes vreemdelingen die moeten worden gelegaliseerd. De collega's van de heer Recourt in de Haagse gemeenteraad willen bijvoorbeeld de mensen van de tentenkampen een verblijfsvergunning geven ofwel pardonneren. Wat vindt de heer Recourt daarvan? Kan hij daar afstand van nemen? Kan hij zeggen dat het nu echt eens een keer afgelopen moet zijn? Of houdt ook de PvdA-fractie hier alle mogelijkheden open voor weer een vervolg van dit gebed zonder einde?

De heer Recourt (PvdA):

Asielrecht, vreemdelingenrecht, is een moeilijk dossier, waarin je altijd naar de hardheid van de regels in individuele gevallen moet kijken. Ik ga dus geen algemene uitspraken doen; ik kijk altijd naar het individuele geval. Morgen hebben we een algemeen overleg over de tentenkampen en mogelijk ook de kerken. Dan gaan we daar uitgebreid over discussiëren. Ik wil het nu graag houden bij het kinderpardon, waar ik, nogmaals, ontzettend blij mee ben.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat PvdA en VVD samen hebben afgesproken om een streep onder het verleden te zetten, is nog tot daaraan toe. Kan de heer Recourt mij echter uitleggen wat er verstandig is aan een definitieve regeling voor alle toekomstige nieuwe situaties waarin gezinnen met kinderen of alleenstaande minderjarige vreemdelingen die hier langer dan vijf jaar verblijven al zeker weten dat zij in de toekomst ook weer een aanvraag voor een verblijfsvergunning kunnen doen?

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter, ik begrijp de vraag niet helemaal. Kan de heer Van Hijum hem herhalen?

De voorzitter:

Dat geldt dan nog als uw eerste interruptie, mijnheer Van Hijum.

De heer Van Hijum (CDA):

We hebben het hier niet alleen over een overgangsregeling maar ook over een definitieve regeling. Die definitieve regeling stelt alle toekomstige gevallen, dus niet de bestaande gevallen maar nieuwe, toekomstige situaties waarin kinderen hier langer dan vijf jaar verblijven, in het vooruitzicht dat zij in dat geval altijd een vergunning kunnen aanvragen. Kan de heer Recourt aangeven waarom dat een verstandige maatregel is? Je zet immers toch eigenlijk een premie op het afwachten van die termijn?

De heer Recourt (PvdA):

Dat kan ik zeker uitleggen, want nu snap ik de vraag. Nee, je zet geen premie op afwachten. Je geeft wel de overheid een prikkel om asielaanvragen snel af te handelen. Ik ga ervan uit dat het in de toekomst en met deze staatssecretaris geen vijf jaar meer zal duren. Echter, op het moment dat het wel zo is en dat niet te wijten is aan het kind en zijn ouders – we komen daarmee aan de criteria voor de permanente regeling – gaat in dit geval het belang van het kind voor. Ik heb niet voor niets verwezen naar het Verdrag inzake de rechten van het kind. In een dergelijk geval zeg je dat de hechting belangrijker is dan wat ik maar het "gerommel" van de overheid noem waardoor het zo lang duurde. Het is dus geen premie op doorprocederen, het is een premie op het snel afronden van de asielprocedure.

De heer Van Hijum (CDA):

Wat je snel noemt … Ik mag toch hopen dat de procedures geen vijf jaar gaan duren. Sterker nog, ik mag hopen dat zij straks binnen de normale termijnen worden afgehandeld. En dan is er in de toekomst toch nog altijd de mogelijkheid aan de horizon om die aanvraag te doen als je hier na vijf jaar nog steeds bent. De heer Recourt is van een partij die altijd mede verantwoordelijkheid heeft gedragen voor de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Hij moet toch ook zien dat dit een zelfstandige factor kan gaan worden in de afweging van mensen om al dan niet te vertrekken?

De heer Recourt (PvdA):

Nee, want op het moment dat de procedures afgerond zijn en er geen status meer is voor ouders en kinderen, kan er ook geen beroep meer worden gedaan op de permanente regeling. Die permanente regeling komt alleen maar in beeld als de overheid het niet voor elkaar krijgt om de procedure binnen vijf jaar af te ronden. Daarom, ik zeg het nogmaals, is het dus een premie op het goed en snel afronden van de procedures en geen premie voor vreemdelingen om de procedure maar te rekken, want dan vallen zij niet onder de criteria.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Partij van de Arbeid was gisteren in de media heel erg helder: ze wil het kinderpardon verruimen op het punt van het toezichtcriterium. Begrijp ik nu echter dat de heer Recourt alleen wil bezien of het toezichtcriterium nog wat ruimer bekeken kan worden via een discretionaire bevoegdheid?

De heer Recourt (PvdA):

De media waren wisselend in hun berichtgeving over het standpunt van de Partij van de Arbeid. Dat kwam deels door onze eigen onduidelijkheid in het communiceren daarover en deels doordat het zo'n technisch onderwerp is. Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris af. Wat ik vandaag gezegd heb, is het standpunt van de Partij van de Arbeid; wat in verschillende media staat, is dat niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vind dat wat in de verschillende media stond juist heel erg duidelijk, namelijk: de Partij van de Arbeid wil het kinderpardon iets verruimen. Ik was daar heel blij mee, maar ik begrijp nu dat er eigenlijk valse verwachtingen zijn gewekt.

De heer Recourt (PvdA):

Het ligt er maar aan welke media mevrouw Voortman heeft gezien. In De Telegraaf en het AD stond het prima, bij de NOS stond het in eerste instantie niet helemaal goed. Daarom ben ik mijn inbreng ook begonnen – en helaas ook geëindigd vanwege de korte spreektijd – met het verhaal: wat er staat, staat er; de onderhandelingen zijn wat ons betreft klaar; het gaat vanavond in het debat vooral om de uitleg.

De heer Schouw (D66):

Ik vraag mij echt af of wij vanavond in een toneelstukje zijn beland. Antwoord heb ik nog niet, maar ik heb, net als mevrouw Voortman, gisteren toch echt begrepen dat de Partij van de Arbeid een verruiming wilde, ook voor kinderen die onder gemeentelijk toezicht zouden zijn geplaatst. Dat was geen technisch punt maar gewoon een heel mooi inhoudelijk punt. Dat was toch hartstikke helder? Waarom is de Partij van de Arbeid daarvan afgegaan?

De heer Recourt (PvdA):

Nogmaals, wat ik hier als woordvoerder namens mijn fractie vanavond te berde breng, is het standpunt van de Partij van de Arbeid. Daar zijn wij nooit van afgegaan. Dat is ook in lijn met de afspraken die wij binnen de coalitie hebben gemaakt. Er stond in een aantal media andere berichtgeving. Dat is later hersteld, want het stond er niet goed. De media willen natuurlijk graag spanning in de coalitie hebben, dus die maken er al snel "verruimen" van. Ik heb altijd gezegd: het enige wat ons in dit debat nog duidelijk moet worden, is hoe je het precies moet interpreteren, waar de grenzen liggen en hoe de discretionaire bevoegdheid wordt ingevuld. Iedere keer dat je een grens net een stapje verder legt, valt weer iemand er net buiten. Zo kun je grenzen blijven verleggen en iedere keer weer een "zielig" of schrijnend geval tegenkomen. Die discretionaire bevoegdheid is juist in het leven geroepen om die schrijnende gevallen op te lossen zonder voortdurend de grenzen die je in regelgeving met elkaar afspreekt, stapjes te verleggen.

De heer Schouw (D66):

Dan was gisteren dus een bedrijfsongeval. Dat kan. Dat hebben wij allemaal weleens. Maar ik hoor de heer Recourt een paar dingen heel vaak zeggen: wij hebben een afspraak; ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris en met moties kunnen jullie op het dak gaan zitten. Zo voel ik het in elk geval. Kent de heer Recourt de antwoorden al die de staatssecretaris dadelijk gaat geven?

De heer Recourt (PvdA):

Wij zijn nu in debat in de Kamer. De staatssecretaris gaat over zijn woorden. Ik ga over mijn woorden. Ik ben heel benieuwd naar wat hij te zeggen heeft.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan …

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter …

De voorzitter:

Mijnheer Voordewind, u hebt in dit rondje al geïnterrumpeerd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Maar dit is het einde van zijn betoog. Ik heb nog een vraag over het totale plaatje.

De voorzitter:

Maar u hebt al geïnterrumpeerd aan het einde.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Maar de collega's hebben ook geïnterrumpeerd. Ik zag mevrouw Voortman hier ook twee keer staan.

De voorzitter:

Wij hebben van tevoren afspraken gemaakt over ongelimiteerd interrumperen. Na de heer Recourt is dat afgelopen. Hierna hebben de woordvoerders nog twee interrupties voor de eerste termijn.

Ik geef de heer Voordewind het woord voor een interruptie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik zal een heel korte vraag stellen.

Wat doet de heer Recourt met de kinderen voor wie collega Spekman en ik jarenlang hebben gepleit maar die inmiddels boven de 21 zijn? Die zijn er langer dan de groep die er nu onder valt. Zij vallen dus nu niet meer onder de regeling omdat ze te lang hier zijn geweest. Wat doet de heer Recourt met die groep mensen, de 21-plussers?

De heer Recourt (PvdA):

De regeling die er nu ligt, gaat al een stapje verder dan het initiatiefwetsvoorstel van de ChristenUnie en de Partij van de Arbeid. De leeftijdsgrens is niet ingekort. Die is precies hetzelfde gebleven. Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris af. Afhankelijk daarvan maak ik het standpunt van mijn partij op, maar ik ga niet nu zeggen: de Partij van de Arbeid wil het naar … noem eens een andere leeftijdsgrens. 21 staat! Afhankelijk van de antwoorden blijft dat staan.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Een rechtvaardig en humaan asiel- en vreemdelingenbeleid kan niet zonder consequent terugkeerbeleid. Die twee zijn niet los verkrijgbaar. Nederland wil openstaan voor vluchtelingen: mensen die vervolgd worden vanwege ras, geaardheid of geloof. Maar mensen van wie de IND of de rechter vaststelt dat zij geen recht op asiel hebben, zijn wettelijk verplicht om terug te keren. Dat is al ruim tien jaar het uitgangspunt van wetgeving en beleid.

Maar de praktijk is weerbarstig en terugkeer is allesbehalve vanzelfsprekend. Daar worstelen kabinetten mee, daar worstelen coalities mee en daar worstelen partijen mee, ook het CDA. Het terugkeerbeleid is nog steeds de achilleshiel van het asiel- en vreemdelingenbeleid. Soms valt de overheid iets te verwijten, zoals lange procedures. Soms werkt het land van herkomst terugkeer tegen. En soms willen mensen niet terug en kiezen zij bewust voor de illegaliteit, in de hoop dat er op termijn toch iets geregeld wordt. Hoe dan ook verblijven er veel mensen in ons land zonder verblijfsrecht. De positie van kinderen verdient daarbij wel bijzondere aandacht. Zij mogen niet de dupe worden van een steekspel tussen hun ouders en de overheid. Daarvoor dragen ouders een belangrijke verantwoordelijkheid, maar ook de overheid.

De CDA-fractie wil oog hebben voor de positie van gewortelde kinderen die door hun jarenlange verblijf onderdeel zijn geworden van de Nederlandse samenleving. Mede daarom is in de vorige periode de zogeheten discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris, toen nog de minister, verruimd. Het maatschappelijke belang mag worden meegewogen bij de beoordeling van een verblijfsaanvraag in individuele schrijnende situaties. Het advies van de burgemeester speelt daarbij een belangrijke rol. Wij rekenen erop dat de staatssecretaris deze bevoegdheid actief zal gebruiken.

Wij delen dus de behoefte om kinderen die al lange tijd in Nederland verblijven, duidelijkheid te bieden, maar wij hebben vragen bij de keuze voor het middel van een specifiek pardon. De Raad van State wees er namelijk bij het initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en de ChristenUnie al op dat in feite het negeren van rechterlijke oordelen wordt beloond. Ook ontstaat er rechtsongelijkheid ten opzichte van de mensen die wel zijn teruggekeerd. Nog belangrijker is dat bij de beoordeling geen rekening wordt gehouden met persoonlijke achtergronden en oorzaken van het lange verblijf. Dat betekent dat er hoe dan ook discussie zal blijven over de zogenaamd objectieve grenzen die nu worden getrokken. Dat blijkt ook al een beetje uit de berichten in de media en uit de moties die ik hier en daar al zie circuleren. Bij alle criteria en bij alle grenzen die je stelt, kun je je namelijk meteen afvragen: waarom niet iets ruimer of iets verder? Voor die vragen laat het regeerakkoord kennelijk geen ruimte. Kan de staatssecretaris aangeven waarom het kabinet uiteindelijk een pardonregeling de voorkeur heeft gegeven boven individuele toetsing? Welke rol vervult individuele toetsing in toekomstige situaties?

Graag vernemen wij ook hoeveel mensen naar de inschatting van de staatssecretaris een vergunning op grond van de overgangsregeling zullen aanvragen. En hoeveel komen er uiteindelijk in aanmerking voor een pardon? Hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen zijn dat en hoeveel kinderen met hun ouders? Kan men tegen afwijzing in bezwaar en beroep gaan? Welke stappen worden er gezet als kinderen eenmaal het verblijfsrecht hebben verkregen? Hoe worden zaken als school, huisvesting, werk en inburgering geregeld?

Ik ga nu in op de definitieve regeling voor nieuwe gevallen. Ik vroeg daar zojuist ook de heer Recourt al naar. Dat is de aanvullende regeling die alle kinderen die hier in de toekomst vijf jaar of langer verblijven, een aanvraagprocedure in het vooruitzicht stelt. De CDA-fractie vindt deze regeling ondoordacht. De regeling geeft mensen van wie het asielverzoek is afgewezen uiteindelijk toch een premie op het negeren van de vertrekplicht en zal, naar onze verwachting, ook een zelfstandige factor worden in de afweging van gezinnen en minderjarige vreemdelingen om hun verblijf te rekken. We lopen de kans dat die regeling nieuwe procedures zal uitlokken en wellicht op termijn ook een nieuw pardon. Kunnen kinderen die nu net buiten de pardonregeling vallen, bijvoorbeeld omdat ze hier vier jaar verblijven in plaats van vijf jaar, volgend jaar een beroep op deze regeling doen? En kunnen kinderen die hier nu drie jaar verblijven dat over twee jaar doen?

Het kabinet zegt te verwachten dat er in de toekomst nauwelijks meer situaties zullen ontstaan van langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen zonder verblijfsrecht en hun kinderen. Waarop is deze verwachting gebaseerd? Hoe gaat de staatssecretaris verzekeren dat de verkorting en stroomlijning van procedures gevolgd wordt door een effectief terugkeerbeleid? Waarom is niet gekozen voor een desnoods iets ruimere toepassing van het buitenschuldbeleid en/of de discretionaire bevoegdheid? Iemand die niet kan terugkeren, kan toch nu ook al een buitenschuldvergunning krijgen? En wat gaat de staatssecretaris doen met het gewijzigde amv-beleid dat door zijn voorganger in gang is gezet?

De voorzitter:

Uw tijd is op.

De heer Van Hijum (CDA):

Tot slot. De CDA-fractie heeft begrip voor de wens om een streep te zetten onder het verleden. Er moet duidelijkheid komen voor kinderen die hier langdurig verblijven, maar met de aanvullende definitieve regeling trekt het kabinet niet alleen een streep onder het verleden maar ook een wissel op de toekomst.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Het is weer eens zover. Nog maar vijf jaar nadat toenmalig staatssecretaris Albayrak bezig was met haar generaal pardon, hebben we alweer een nieuwe pardonregeling. Deze staatssecretaris van het generaal pardon zet een verschrikkelijke linkse traditie voort. Ook hij zorgt ervoor dat het Nederlandse toelatingsbeleid geen snars meer waard is. Keer op keer wordt immers bewezen dat het loont om na afwijzingen op verblijfsaanvragen toch in Nederland te blijven. Keer op keer krijgen vreemdelingen die hun vertrekplicht aan hun laars lappen verblijfsrecht. Keer op keer komen slappe politici toch weer met verblijfsvergunningen over de brug. Hierdoor gaan illegalen of uitgeprocedeerden niet terug naar het land van herkomst. Er wordt gewoon gewacht op nieuwe pardonrondes. Vreemdelingen en hun advocaten spelen daar altijd op in. Verblijf in Nederland wordt dus gerekt en terugkeer wordt getraineerd. Dat is wat je echt bereikt met een generaal pardon.

De pardonregeling die we nu bespreken, zet ook nog een premie op het hier krijgen of laten opgroeien van kinderen. De term "kinderpardon" is overigens misleidend, want hele gezinnen krijgen verblijfsrecht. Daarmee worden juist de onverantwoordelijke ouders die hier tijdens illegaal verblijf kinderen op de wereld zetten, beloond. Dat zal er natuurlijk toe leiden dat nog meer onverantwoordelijke ouders dit slechte voorbeeld zullen volgen. Succes verzekerd dankzij een meerderheid in deze Kamer en deze staatssecretaris. De zachte heelmeesters van de pardonregelingen veroorzaken hierdoor zelf nog meer zogenaamd schrijnende gevallen. Er wordt geen probleem opgelost, maar er wordt een probleem erger gemaakt.

Het is overduidelijk dat aan het gebed zonder einde van de pardonregelingen een eind moet komen. Mijn belangrijkste verzoek aan de staatssecretaris is dan ook om alsnog van het pardon af te zien. Kijk wat er gebeurt: de huidige pardonregeling is nog niet eens besproken of linkse politici en organisaties komen alweer met nieuwe categorieën vreemdelingen die ook gelegaliseerd moeten worden. Het houdt gewoon niet op als je eenmaal alle toelatingscriteria laat vallen.

Als de staatssecretaris dit vreselijke pardon toch doorzet, is mijn volgende vraag waarom hij vreemdelingen eigenlijk boven de wet plaatst. Iedereen in dit land wordt geacht zich aan rechterlijke uitspraken te houden, maar vreemdelingen die dit juist niet doen, worden steeds beloond met een verblijfsvergunning. Dat is toch de wereld op zijn kop? Dat deze staatssecretaris de weg echt kwijt is, blijkt ook uit het feit dat criminelen zelfs binnen de regeling vallen. Waarom is hier in hemelsnaam voor gekozen? Denkt de staatssecretaris echt dat de Nederlandse bevolking behoefte heeft aan nog meer criminele vreemdelingen?

De staatssecretaris staat blijkens zijn brief ook op het punt verblijfsvergunningen te geven aan mensen die het terugkeerproces hebben tegengewerkt. Dat geldt voor de mensen die een tijdelijke verblijfsvergunning kunnen omwisselen in een permanente vergunning. Dat ook hier een premie op wordt gezet, is toch abnormaal? Het gezag van de Dienst Terugkeer & Vertrek kan niet ernstiger worden ondermijnd. Ik roep de staatssecretaris dus op om ook dit recht te zetten.

Rond de pardonregeling van Albayrak bestond ten aanzien van honderden mensen twijfel over de juiste identiteit. Liegen daarover werd door de vingers gezien. Dat gaat deze staatssecretaris ook weer doen. Waarom kiest hij ervoor valse identiteitsgegevens te accepteren? Zo weet je toch niet wie je binnenhaalt?

Ik wil er ten slotte op wijzen dat pardonregelingen altijd geld kosten. De Nederlandse burger wordt in financieel opzicht gruwelijk gepakt door dit kabinet, maar voor een generaal pardon ligt altijd weer een blanco cheque klaar. Vindt de staatssecretaris dat zelf verdedigbaar? Verder wil ik weten wat de kosten van de regeling zullen zijn vanwege extra procedures, uitkeringen, volkshuisvesting en gezondheidszorg. Hoe worden die kosten gedekt?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Driekwart van de Nederlandse bevolking wil een oplossing voor gewortelde kinderen in Nederland. Kinderen die al jarenlang leven in onzekerheid, die zich hun geboorteland amper nog kunnen herinneren, laat staan de taal ervan spreken. Kinderen die hier op het schoolplein vriendjes hebben gemaakt en hier thuis zijn. Kinderen die door vorige kabinetten in de kou gezet werden, ondanks de grote maatschappelijke steun van PVV-kiezer tot GroenLinks-lid voor een oplossing. In 175 gemeenten is een motie aangenomen waarin de burgemeester werd opgeroepen bij minister Leers aan te dringen op een oplossing. Tofik Dibi verzamelde met steun van andere partijen en organisaties 130.000 handtekeningen voor het kinderpardon. De Partij van de Arbeid en de ChristenUnie kwamen met de wortelingswet. Toch was hiervoor lange tijd geen politieke meerderheid in de Kamer. Dat blijft ongelooflijk. Hoelang hebben deze kinderen wel niet in de kou moeten staan? Uiteindelijk heeft de Partij van de Arbeid dit in het regeerakkoord binnengesleept. Dit is een van de weinige punten die de PvdA heeft bereikt, maar wel een punt waarvoor wij veel hulde willen uitspreken. Met dit kinderpardon komt er eindelijk een oplossing voor de meeste van deze kinderen. Ik zeg "de meeste", omdat de nu voorliggende regeling nog een aantal gebreken kent, losse eindjes. Daar wil ik mij nu op focussen. Het gaat daarbij om kleine aantallen mensen, voor wie een uitgestrekte hand van het kabinet en de coalitie een enorm verschil zou kunnen maken.

Kinderen die ouder dan 21 jaar zijn, vallen buiten de regeling. Er zijn echter kinderen die voor hun dertiende levensjaar asiel hebben aangevraagd en daarmee dus langer dan vijf jaar in minderjarigheid in Nederland geworteld zijn geraakt. Inmiddels zijn zij wel ouder dan 21 jaar. Zij zijn dus langer geworteld dan kinderen die wel onder het kinderpardon vallen, maar toch vallen zij er niet onder. Het gaat hier om een heel kleine groep jongeren, want tenslotte zijn bijna alle gewortelde kinderen en jongeren in 2001 onder het generaal pardon gevallen. Wij roepen de staatssecretaris op om deze jongeren ook nog mee te nemen in het kinderpardon, zodat zij niet tussen wal en schip vallen.

Kinderen die geen asiel hebben aangevraagd, maar een andere reguliere vergunning, maken ook geen aanspraak op het kinderpardon, terwijl kinderen van reguliere migranten net zo geworteld kunnen raken in de Nederlandse samenleving en net zo beschadigd kunnen raken bij uitzetting na langdurig verblijf als asielkinderen. Er zou dus geen verschil gemaakt moeten worden tussen het soort vergunning dat ouders of kinderen hebben aangevraagd toen zij in Nederland kwamen. De Kinderombudsman heeft op basis van dezelfde argumenten gepleit voor een verblijfsvergunning voor gewortelde kinderen en niet specifiek alleen voor asielkinderen. Het uitsluiten van migrantenkinderen van de wortelingsregeling lijkt bovendien in strijd met het non-discriminatiebeginsel uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere mensenrechtenverdragen.

De kinderen van 1F-ouders zijn ook uitgesloten van het kinderpardon, terwijl deze kinderen niets kan worden verweten. Zij mogen wat ons betreft dan ook niet gediscrimineerd worden vanwege iets waar hun ouders van verdacht worden.

Als kinderen niet meegewerkt hebben aan terugkeer, komen ze niet in aanmerking voor het kinderpardon. De staatssecretaris heeft dat criterium op de strengst mogelijke manier ingevuld, door in dezen dezelfde voorwaarden te stellen als bij de buitenschuldvergunning, maar iemand die een buitenschuldvergunning kan krijgen, heeft geen kinderpardon meer nodig.

Ik wil de staatssecretaris naast dit alles vragen of hij bereid is tot monitoring van het kinderpardon. Hoeveel aanvragen zijn er ingediend? Hoeveel zijn er toe- en afgewezen en vooral waarom? Met deze evaluatie kunnen wij enigszins grip houden op de regelingen en op wat er mogelijk onbedoeld misgaat. Zo is ook nog bijsturing van de definitieve regeling mogelijk.

Tot slot merk ik het volgende op. Nederland houdt zich slecht aan het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, zo constateert het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind keer op keer. Ook de Kinderombudsman is kritisch. Dit verdrag moet beter worden nageleefd bij het maken en aanpassen van wet- en regelgeving. Is de staatssecretaris bereid om in het vervolg proactief advies te vragen aan het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind bij de totstandkoming en aanpassing van wet- en regelgeving die raakt aan de belangen van kinderen en de Kamer over deze adviezen te informeren?

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb met belangstelling naar de bijdrage van de woordvoerder van GroenLinks geluisterd. Die bijdrage betekent eigenlijk dat wij moeten ophouden met gezinshereniging voor kinderen. Als je het niet kunt maken om gewortelde kinderen te verplaatsen naar een ander land, moeten wij dus ook geen kinderen meer toelaten die in Marokko of Turkije zijn geworteld en op hun zeventiende naar Nederland willen komen. Zij zijn immers gewend geraakt aan de taal en de cultuur van het land waarin zij zijn opgegroeid. Daar moeten wij dus ook mee ophouden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het gaat hier om kinderen die in Nederland zijn geworteld. Zij hebben in Nederland vriendjes gemaakt en zijn hier geworteld. Wij hebben het hier niet over kinderen wier ouders op een gegeven moment besluiten om naar een ander land te verhuizen. Dat is een heel andere discussie. Hier gaat het om kinderen, asielkinderen en migrantenkinderen, die geworteld zijn in de Nederlandse samenleving. Voor hen dragen wij de verantwoordelijkheid.

De heer Fritsma (PVV):

Het principe is toch hetzelfde, mevrouw Voortman. Als het in uw visie moeilijk is om kinderen die hier zijn opgegroeid, te verplaatsen naar een ander land, geldt dat omgekeerd toch ook? Waarom kunnen kinderen die in Turkije en Marokko geworteld zijn, wel hiernaartoe komen? Vaak wonen de ouders hier al, want het is gezinshereniging. De kinderen worden achtergelaten, groeien op bij ooms en tantes en moeten dan plotseling worden overgebracht naar Nederland. Als u consequent bent in uw verhaal, moeten wij zeggen dat wij daar niet meer aan doen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De PVV en GroenLinks denken anders over het asielbeleid, dat moge duidelijk zijn. Het gaat hier om kinderen die in Nederland geworteld zijn. Het gaat dus ook om kinderen die vaak lange tijd in onduidelijkheid hebben gezeten. Dat is een heel andere situatie dan het voorbeeld dat de heer Fritsma aanhaalt.

De voorzitter:

Ik zie de heer Schouw bij de interruptiemicrofoon staan. Er is verwarring over het maximum aan interrupties dat ik heb aangegeven. Ik heb daarnet gezegd dat u er nog twee hebt voor de eerste termijn, zodat u allen nog vragen kunt stellen, maar u hoeft ze niet te gebruiken. De heer Schouw wil toch graag een vraag stellen.

De heer Schouw (D66):

Ja. Daar word ik voor betaald, hoor ik hier achter mij zeggen.

Mevrouw Voortman is redelijk enthousiast over de regeling. Heeft de fractie van GroenLinks enig idee of de 800 kinderen, op wie aanvankelijk gedoeld werd met het initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en de ChristenUnie, ook onder deze regeling kunnen gaan vallen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als ik het wetsvoorstel van de PvdA en de ChristenUnie hiernaast leg, heb ik de indruk dat het niet alles omvat. Dat voorstel ging om kinderen die hier geworteld zijn. Er werd daarin geen onderscheid gemaakt tussen asielkinderen en migrantenkinderen. Ik denk dus dat dit voorstel nog niet helemaal dekt wat aanvankelijk door PvdA en ChristenUnie werd voorgesteld.

De heer Schouw (D66):

"Nog niet helemaal", zegt mevrouw Voortman. Is het naar de appreciatie van de GroenLinks-fractie een slap aftreksel van het oorspronkelijke voorstel of benadert dit het oorspronkelijke kinderpardon?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb in mijn verhaal een aantal punten genoemd waarop de regeling volgens ons verruimd moet worden: leeftijd, kinderen van 1F'ers, migrantenkinderen, kinderen die hier op basis van een reguliere vergunning gekomen zijn, het toezichtcriterium … Je kunt discussiëren over de vraag of het glas halfvol of halfleeg is. Ik vind dit een goed begin, maar om het voorstel tot een echt goed kinderpardon te maken, zouden enkele zaken nog goed geregeld moeten worden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik ben wel een beetje gelukkig vanavond, want eindelijk is het zover. Er komt een kinderasielregeling. Daarmee feliciteer ik de PvdA en de ChristenUnie. Mij resten nog wel wat prangende vragen en opmerkingen. Ik ben het namelijk wel met de kritische geluiden van sommige collega's eens dat er nog een paar punten van zorg zijn.

Kan de staatssecretaris bijvoorbeeld aangeven waarom een kind maximaal drie maanden aan het toezicht van de rijksoverheid mag zijn onttrokken en niet, zoals de PvdA eerder altijd wilde, zes maanden? En waarom heeft de lokale overheid of een andere instantie hierin geen rol, waardoor de stelling dat men zich bewust, willens en wetens heeft onttrokken aan toezicht, niet vol te houden is? Kinderen mogen niet de dupe worden van fouten van hun ouders. Neem nu ook het meewerkcriterium. Hiermee wordt het kind per definitie medeverantwoordelijk gehouden voor handelen of nalaten van ouders, maar wanneer heeft een kind – of eigenlijk: hebben zijn of haar ouders – voldoende meegewerkt aan zijn of haar terugkeer? Waarom wordt de rol van de overheid niet meer meegeteld? Ik vrees dat wij terechtkomen in dezelfde discussie als de discussie die wij hebben gevoerd bij de behandeling van het buitenschuldbeleid, waarop de PvdA eerder kritiek heeft geleverd. De voorzitter moet zich hebben gewend tot bijvoorbeeld ambassade, IOM en DT&V. Die moeten allemaal hebben aangegeven dat er tevergeefs van alles is gebeurd. Daarover is nu al veel discussie en ik vrees dat wij die discussie nu ook gaan krijgen. Ik wil daarover graag opheldering.

De VVD heeft toch strengere voorwaarden, maar ook meer voorwaarden geëist. Kinderen moeten bijvoorbeeld hun identiteit geloofwaardig hebben gemaakt. Kunnen hiervoor geen documenten worden overlegd, dan moet consistent en naar waarheid verklaard worden over identiteit en nationaliteit. Ook hier geldt de vraag hoe dit in de praktijk wordt uitgevoerd. Hoe wordt dit beoordeeld? Zijn er voorbeelden? Waarom is alleen onder de overgangsregeling identiteitsherstel mogelijk? Ook hierbij wordt het belang van het kind achtergesteld, net als bij kinderen van 1F'ers en van ouders met een strafblad. Hoe fout hun ouders wellicht ook zijn, dit maakt het kind zelf niet tot een oorlogsmisdadiger of crimineel. Hoe gaat de staatssecretaris dit oplossen?

Ik krijg veel mails van vreemdelingen die ouder zijn dan 20 jaar. Let wel: het gaat dus om ouder dan 20 en niet ouder dan 21. De grens ligt als ik het goed heb begrepen bij 21, dus moet je 20 jaar of jonger zijn. De kinderen die ouder zijn dan 20 maar wel langer dan vijf jaar in Nederland zijn, moeten voor hun 18de asiel hebben aangevraagd en altijd in beeld van de overheid zijn geweest. Zij kunnen geen beroep doen op de overgangsregeling, en daar zit ik mee. Er moet een grens zijn, maar deze is te streng. Kan de staatssecretaris daar nog op reageren? Volgens een initiatiefnota van de Partij van de Arbeid uit 2010 moeten kinderen gewoon opvang kunnen krijgen. Heeft deze regering een oplossing voor kinderen die in afwachting zijn van de vergunning waar we vandaag over spreken? En hoe verhoudt deze regeling zich tot het voornemen in het regeerakkoord dat iemand die illegaal in Nederland is geweest, nooit meer een vergunning krijgt? Je bent al illegaal in Nederland als je na een afwijzing het land niet verlaat binnen 28 dagen.

Om een beroep te mogen doen op de regeling moet de Dublin-claim binnen drie maanden bekend zijn bij de Nederlandse autoriteiten. Waarom is deze termijn nodig en hoe zit het met de meerderjarige broers en zussen die wel tot het gezin behoren, maar bijvoorbeeld op zichzelf zijn gaan wonen vanwege werk of studie? Omdat zij niet meer in hetzelfde huis wonen, zou de regeling zodanig uit kunnen pakken dat op enig moment een heel gezin mag blijven maar net die ene broer of zus, die op zichzelf is gaan wonen, niet meer. Ik zou het toch heel kwalijk vinden om op die manier gezinnen uit elkaar te halen.

De kinderregeling komt er eindelijk en ik hoop nog steeds dat dit kabinet meer kan gaan betekenen voor kinderen van 1F'ers en van ouders met een strafblad, maar ook voor hun meerderjarige broers en zussen. Elk kind in deze wereld is nog steeds gelijkwaardig en moet gelijke kansen kunnen krijgen, of het nu gaat om asielkinderen of niet-asielkinderen, om kinderen van 1F'ers of om kinderen van ouders met een strafblad. Een kind is een kind en de schade die ze zullen oplopen zal niet anders zijn dan bij asielkinderen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is niet alleen voor mij maar voor heel veel kinderen vandaag een dag van opluchting. Voordat ik inga op de regeling, wil ik in ieder geval de voormalige collega's Hans Spekman, Ed Anker en Diederik Samsom, evenals de medewerkers Daniël Tempelman en Steven Datema, bedanken voor al het voorwerk dat ze hebben verricht met het initiatiefwetsvoorstel-Spekman/Voordewind en daarna Samsom/Voordewind. Daarmee is het fundament gelegd voor de regeling, en daar ben ik hun zeer dankbaar voor. Zo ook Tofik Dibi, die daarna inderdaad maatschappelijk het een en ander flink heeft losgemaakt om steun te krijgen voor deze regeling. Ik ben dan ook zeer blij voor deze kinderen die jarenlang in onzekerheid hebben moeten wachten tot de dag van vandaag, waarop eindelijk een regeling komt. Sommigen zijn als 8- en 9-jarigen hierheen gekomen en sommigen kennen het land van herkomst helemaal niet en zijn hier geboren. Het is dus echt een heuglijke dag voor hen.

De Partij van de Arbeid en de ChristenUnie hebben ervoor gepleit die kinderrechten een zelfstandige plek in de asielprocedure te geven. Het was schrijnend dat kinderen die in Nederland geworteld waren soms na tien jaar alsnog terug moesten keren. In 2009 dienden wij dan ook gezamenlijk een amendement in en in 2010 een motie, die vervolgens echter niet werd uitgevoerd door de toenmalige minister voor asielzaken. Nu is het wetsvoorstel omgezet in deze regeling en ik dank de Partij van de Arbeid voor haar inzet daarvoor bij de coalitiebesprekingen.

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb het woord "onzekerheid" al een paar keer gehoord, maar daar is natuurlijk geen sprake van. Deze mensen hadden namelijk de zekerheid van een vertrekplicht, die vervolgens aan de laars is gelapt. Wat is precies de boodschap van de ChristenUnie aan al die vreemdelingen die zich wel aan de vertrekplicht hebben gehouden en wel zijn teruggekeerd naar het land van herkomst? Is de boodschap: u had zich beter niet aan de regels kunnen houden, want dan hadden we u een verblijfsvergunning bezorgd?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Zoals wij ook in het initiatiefwetsvoorstel hebben geschreven en geanalyseerd, bleek dat de overheid in veel gevallen, in sommige gevallen zelfs bij 50% van de gevallen, de beslistermijn had overtreden. Dat was een van de redenen, en in sommige gevallen de belangrijkste reden, waarom kinderen hier vijf jaar of langer waren. Dat was voor ons de grond, de basis, om het wetsvoorstel te maken. Het was dus voor een groot deel te wijten aan de overheid. Ook was het te wijten aan de procedures om in beroep te gaan die wijzelf hadden geschapen. Dat moet je immers in Nederland afwachten, voorheen in de opvang en later zonder de opvang. Het feit dat wij als overheid in gebreke zijn gebleven, was voor ons een belangrijke overweging om toen te zeggen: deze kinderen zijn hier niet door hun eigen schuld maar door de schuld van de overheid zo lang gebleven en geworteld dat wij hen met goed fatsoen niet meer kunnen terugsturen.

De heer Fritsma (PVV):

Dat is niet waar, want anders had je dat natuurlijk als criterium op moeten nemen bij deze regeling, dat het aantoonbaar de schuld moet zijn geweest van te lange procedures. Dat is niet gebeurd. Wel gebeurt er het volgende: de heer Voordewind ziet illegaal verblijf door de vingers. Hij ziet het stapelen van procedures door de vingers. Verder ziet hij het door de vingers dat deze mensen gewoon keihard hun vertrekplicht hebben genegeerd. Dat zijn de feiten. Ik vraag dus nogmaals: wat is de boodschap van de heer Voordewind richting alle mensen die hun vertrekplicht niet hebben genegeerd, zich aan de regels hebben gehouden en terug zijn gekeerd naar het land van herkomst? De heer Voordewind beloont de verkeerde mensen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

In ons wetsvoorstel hadden wij er wel degelijk een regeling voor opgenomen dat ook de ouders de asielprocedure niet mochten frustreren. Ook in de definitieve regeling staat – misschien heeft de heer Fritsma die gelezen – een verbintenis met de buitenschuldcriteria. Oftewel: mensen moeten hebben meegewerkt aan hun terugkeer. Ik zie dus geen aanzuigende werking of een reden om te veronderstellen dat wij de regels niet zouden respecteren. Vooral de definitieve regeling, die trouwens scherper is dan in ons oorspronkelijke wetsvoorstel, is echt een stok achter de deur. Daarover hoeft de heer Fritsma zich dus ook niet heel erg zorgen te maken, gezien het feit dat er nu nog maar 30 aanvragen binnen de buitenschuldregeling per jaar worden gehonoreerd. Het is dus een aanscherping in vergelijking met ons wetsvoorstel.

Ik ben blij dat wij nu met de overgangsregeling schoon schip kunnen maken en dat er duidelijkheid komt voor de vele kinderen die zo lang in onzekerheid hebben gezeten. Dat wil niet zeggen dat wij geheel gerust zijn op deze overgangsregeling, want wij maken ons met name zorgen over twee groepen. De ene groep is die van de 21-plussers. Dat zijn de kinderen die Spekman en ik verschillende jaren hebben gesproken. Zij zijn inmiddels ouder geworden dan 21, omdat de wet in 2011 niet kon worden aangenomen. Ondanks dat zij het langst in Nederland zijn, worden zij nu toch afgestraft, omdat zij boven de 21 zijn. Dat is dubbel zuur voor deze mensen. Ik vraag de staatssecretaris, maar ook de Partij van de Arbeid, om vooral naar deze groep te kijken. Die is eigenlijk gekomen na het generaal pardon met de peildatum 1 april 2001 en dreigt nu weer niet onder deze regeling te vallen.

In dat kader vraag ik ook aandacht voor het toezicht. In het oorspronkelijke wetsvoorstel hadden wij toezicht van de overheid, niet de rijksoverheid maar de overheid. Dat zouden dus ook gemeenten kunnen zijn – daar is op dit moment ook noodopvang – en natuurlijk de scholen waar de kinderen en jongeren op kunnen zitten. Ik vraag de staatssecretaris om daar specifiek naar te kijken.

Bij de tweede groep gaat het om de 1F'ers. Het is in Nederland nog altijd zo dat mensen pas veroordeeld worden op het moment dat het is aangetoond. Bij de 1F'ers heb je de groep van verdachten. De ChristenUnie vindt het onrechtvaardig dat kinderen voor mogelijke daden van hun ouders verantwoordelijk worden gehouden en dat die als contra-indicatie worden opgenomen. Het gaat, nogmaals, om verdenkingen. Ik vraag de staatssecretaris dan ook hoe hij deze onrechtvaardigheid eruit probeert te halen. Het kan niet zo zijn dat kinderen verantwoordelijk worden gehouden voor het verdacht zijn van hun ouders.

De definitieve regeling is gekoppeld aan de buitenschuldverklaringen. Ik vraag de staatssecretaris te kijken naar het derde criterium van het buitenschuldcriterium, namelijk dat de DT&V een oordeel moet geven over de eventuele bereidwilligheid van de ouders. Dat moet toch met duidelijker criteria kunnen worden afgerond. Ik zie dat ik nog tien seconden heb.

Afrondend, de ChristenUnie is zeer blij met deze regeling. Het is mooi dat we op deze manier ook uiting kunnen geven aan de Bijbelse oproep: "Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest."

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. De schrijnende wereld van alleenstaande minderjarige asielzoekers heeft twee gezichten. Wat allereerst in het oog springt, is de moeilijke situatie waarin deze kinderen verkeren. Dat geldt ook voor kinderen die deel uitmaken van gezinnen die al lang in Nederland verblijven. Het gaat om kwetsbare jongeren die in onzekerheid verkeren, terwijl we alle jongeren juist een leven in stabiele omstandigheden en een stabiel gezin gunnen. Er ligt een bijzondere verantwoordelijkheid voor de overheid om zorgvuldig met deze kinderen om te gaan.

Toch zit achter de schrijnende werkelijkheid, in het bijzonder van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Nederland, nog een wereld, namelijk de wereld van hardvochtige mensensmokkelaars die in het land van herkomst gezinnen uit elkaar scheuren. Met het oog daarop heeft staatssecretaris Kalsbeek in 2001 gezegd: "Met alle mogelijke middelen wil ik de industrie rond het smokkelen van kinderen stoppen. Ik ben ervan overtuigd dat hiervoor maar één adequaat middel bestaat, namelijk laten zien dat hiernaartoe reizen geen zin heeft, omdat men toch moet terugkeren." Steunt het kabinet deze lijn nog steeds? Hoe wordt voorkomen dat kinderen als breekijzer van het asielbeleid worden gebruikt zodat ook ouders mogen blijven?

De SGP is op basis van de praktijk in de afgelopen tien jaar beducht voor ongewenste negatieve effecten van versoepelingen. Gelukkig zijn de aantallen van alleenstaande minderjarige asielzoekers nog aanzienlijk lager dan in 2001. Toen hadden we het op een gegeven moment over 6.000 alleenstaande minderjarige asielzoekers. Ik herinner mij de debatten daarover nog. De reden hiervoor was dat we zo'n humaan beleid hadden, dachten we. De consequente daling na die jaren door terughoudend beleid is vanaf 2007 weer omgeslagen in een stijging. In die tijd werd er inderdaad weer gesproken over regelingen om toch wat meer perspectief te bieden aan langdurig verblijvenden in Nederland. Mijn oprechte zorg is daarom of, met alle goede bedoelingen, dit soort regelingen – en dan doel ik met name op de regelingen die louter verblijfstijd honoreren – een versterking van die zorgelijke trend kunnen betekenen. Wij hechten zeer aan een gezonde dosis realiteitszin en voorzichtigheid.

Natuurlijk heeft ook de SGP de vurige wens dat er een situatie zal ontstaan waarin asielzaken snel en direct worden afgehandeld. De staatssecretaris gaat hier in zijn brief ook op in. Hij zegt: "Ik verwacht dat daardoor in de toekomst nauwelijks meer situaties zullen ontstaan van langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen en hun kinderen, zonder verblijfsrecht" Die verwachting lijkt ons op basis van de ervaring in de afgelopen tien tot twintig jaar meer droom dan realiteit. Welke argumenten zijn er volgens de staatssecretaris om nu af te kunnen wijken van de lijn die voorgangers hebben gevolgd? Zij hebben dit soort regelingen afgewezen in de achterliggende jaren. Ondanks verbeterde procedures zagen zij ook het risico van aanzuigende werking en onvoldoende maatwerk. De redenering van het kabinet is ook innerlijk tegenstrijdig. Als er in de toekomst geen structurele problemen meer bestaan, is een structurele regeling overbodig. Waarom is het dan niet beperkt tot een tijdelijke regeling?

Wij hebben vooral bezwaar tegen het opnemen van vaste termijnen in regelingen. De kans is levensgroot dat men zich in de praktijk meer gaat richten op de termijn in plaats van op terugkeer. Kijk maar naar de jaren 2001 en 2002. Indertijd werd geanalyseerd waarom Nederland zo veel meer asielzoekers heeft dan andere landen. De reden daarvoor had te maken met de uiteindelijke boodschap: als je maar lang genoeg volhoudt, komt er wel een dag waarop je een verblijfsvergunning krijgt. Dat moeten we niet hebben. Dat ondermijnt de geloofwaardigheid van ons asielbeleid. Daarom heb ik een vraag aan de staatssecretaris, ook in het licht van de ervaringen met eerdere pardonregelingen en in het licht van wat hij in 2001 heeft gezegd bij de nieuwe Vreemdelingenwet, namelijk: we gaan nu schoon schip maken en in de toekomst gaat alles beter. Die vraag is: waarom zou het deze keer wel opgaan?

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Het generaal pardon van 2007 was al een noodgreep van het kabinet-Balkenende IV waar de VVD op zijn zachtst gezegd tegen was. Het was een gedrocht, een paard van Troje, een openeinderegeling. Het zal dan ook niet verbazen dat de VVD geen warme gevoelens koestert voor de regeling die we vandaag bespreken. De VVD zal echter contrecoeur instemmen met deze regeling, omdat ze goed is voor haar handtekening en erkent dat je in de politiek soms iets moet geven om te kunnen nemen. De VVD is altijd tegen deze maatregel geweest en heeft het kinderpardon moeten accepteren om op andere punten resultaten binnen te halen.

We zijn blij met het totaalpakket aan immigratiemaatregelen, dat in zijn totaliteit erg stevig is. Bovendien is de pil die we vandaag slikken, iets minder bitter dan de pil van 2007. De regeling van vandaag is namelijk geen openeinderegeling, maar kent duidelijke begrenzingen. Zo moet het kind voor het bereiken van de 18de verjaardag ten minste vijf jaar in Nederland zijn, moet de verblijfsvergunning ten aanzien van de overgangsregeling voor de 21ste verjaardag worden aangevraagd, mag het kind zich niet langdurig aan het toezicht van de overheid hebben onttrokken en moet het voor de definitieve regeling volledig hebben meegewerkt aan terugkeer. Bovendien moeten de juiste gegevens zijn verstrekt, mogen geen zware vergrijpen zijn gepleegd, ook niet door gezinsleden, en dient geen enkel gezinslid schuldig te zijn aan oorlogsmisdaden in eigen land.

Zoals al gezegd, dient deze maatregel te worden gezien in het licht van het gehele pakket op immigratie en integratie. Door dit kabinet wordt juist voortgeborduurd op het strenge immigratiebeleid van het vorige kabinet. Ik noem de volgende voorbeelden: huwelijken tussen neef en nicht worden verboden, criminele vreemdelingen worden eerder uitgezet, gezinsmigratie wordt beperkt tot het kerngezin, illegaliteit wordt strafbaar gesteld, de inburgeringseisen worden aangescherpt, wie zich onvoldoende inzet verliest de verblijfsvergunning, het principe "geen Nederlands, geen bijstand" wordt toegepast en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Kortom, ik ga dit voorstel nu niet inhoudelijk te vuur en te zwaard verdedigen. Het heeft een beperkt oplossend vermogen. Slechts vier jaar na afronding van de beoordeling van de individuele dossiers in het kader van de vorige regeling klonk alweer de roep van de linkse kerk om een nieuwe pardonregeling. Ook nu worden door een aantal linkse partijen de grenzen weer opgezocht. Oplossingen die een bonus zetten op langdurig verblijf, zullen het probleem van de langdurig illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen enkel vergroten. Het geeft hoop, het ondermijnt het terugkeerbeleid en het ondermijnt ook het toelatingsbeleid. Als het langdurig niet respecteren van de regels door vreemdelingen een criterium wordt om diezelfde regels aan de kant te zetten, dan is er sprake van een devaluatie van de regels. Ook de Raad van State wijst daarop in een advies naar aanleiding van de wortelingswet. Het is bovendien oneerlijk voor de vreemdelingen die wel gehoor hebben gegeven aan het besluit van de IND en uitspraken van rechters. Wat is het signaal aan hen? Het is een slecht signaal, maar ook de politieke realiteit. Daarom moeten we ervoor zorgen dat we ook een tweede signaal zo snel mogelijk de wereld in helpen, namelijk dat in Nederland alles op alles wordt gezet om structurele maatregelen op te zetten die voorkomen dat vreemdelingen langdurig in Nederland verblijven zonder toekomstperspectief, die procedures verkorten en die ons uitzetbeleid nog effectiever maken. Met een strenge immigratieparagraaf in het regeerakkoord zetten we die stap. Mijn algemene vraag aan de staatssecretaris is wat we in dat kader nog meer van hem kunnen verwachten in de komende periode.

Ik heb tot slot nog een aantal specifieke vragen. De VVD zou graag zien dat de DT&V zich extra zal inspannen wat betreft de groep die niet in aanmerking komt voor deze regelingen en daardoor geen recht meer heeft op verblijf. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Is de staatssecretaris daarnaast bereid om een evaluatie naar de Kamer te sturen en daarbij specifiek stil te staan bij de aanzuigende werking en het risico op doorprocederen, zoals ook al door anderen is betoogd? Tot slot: is de staatssecretaris tevens bereid om prioriteiten aan te geven bij de uitvoering als vreemdelingen dreigen in aanmerking te komen voor de definitieve regeling?

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Ik heb begrepen dat wij twee interrupties per persoon hebben. Ik vind dat vrij mager. Ik heb ze kennelijk al opgebruikt. Dit is een van de belangrijkste punten van het regeerakkoord. Ik verzoek u om voor zo'n belangrijk debat drie interrupties per persoon toe te staan.

De voorzitter:

U hebt er ook al drie gehad, mijnheer Fritsma.

De heer Fritsma (PVV):

Dan wil ik vragen om vier.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Wel een beetje streng zijn, want regels zijn regels!

De voorzitter:

Het is een serieus onderwerp, maar ik ga het niet toestaan. Ik heb namelijk …

De heer Fritsma (PVV):

Ik wil graag weten wat mijn collega's daarvan vinden.

De voorzitter:

Ik wil graag ruimhartig zijn in het toekennen van interrupties. Voorafgaand aan het debat, toen u hier aan de rechterkant voor mij stond, heb ik gezegd: ik ga proberen dat te doen, maar als het niet goed gaat, ga ik maximeren. Dat heb ik gelijk bij de eerste spreker al moeten doen. Omdat er onduidelijkheid was, heb ik het herhaald. Voor de zekerheid zeg ik nog een keer dat er vanaf nu twee keer twee interrupties per lid worden toegestaan. Ik ga er nu niet meer over marchanderen, ook niet met u.

De heer Fritsma (PVV):

Ik wil weten wat mijn collega's hiervan vinden. Ik snap dat u dit debat er in twee uurtjes door wilt jassen, maar ik wil toch vragen …

De voorzitter:

Nee, nee. In het Reglement van Orde staat dat het een recht is om te interrumperen. Een voorzitter kan maximeren. Dat is bij AO's in dit huis heel gebruikelijk. Ook de AO's die u voorzit, zult u ongetwijfeld maximeren; ik kan het vast ergens terugvinden. Dat doen wij nu, omdat ik dat zo heb afgesproken en omdat ik altijd ordedebatten hierover heb. De regels waren duidelijk, ik heb ze herhaald en u hebt zich verteld. Dat is heel jammer voor u, maar ik ga niet om die reden de regels aanpassen. Ik geef het woord nu aan mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik hoor de heer Azmani eigenlijk alleen maar opsommen waarom dit een verschrikkelijke regeling is, waarom hij het er eigenlijk helemaal niet mee eens kan zijn en wat de gevaren zijn. Vindt hij het zelf geloofwaardig om hier als VVD-Kamerlid te staan en te zeggen: wij stemmen er dan wel mee in, maar ik vind het helemaal niks?

De heer Azmani (VVD):

Het zou pas ongeloofwaardig zijn, als ik het voorstel inhoudelijk zou verdedigen. Dat zou in strijd zijn met het standpunt dat wij altijd over deze pardonregeling hebben gegeven, namelijk dat die hoop biedt aan mensen die hier illegaal zijn om nog langer hier illegaal te verblijven en dat het valselijk is voor de mensen die wel gehoor hebben gegeven aan besluitvorming van de IND en uitspraken van de rechter.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Moet ik het betoog van de heer Azmani zo begrijpen dat de VVD eigenlijk alleen maar instemt met deze, zo zeg ik in mijn eigen woorden, verfoeilijke regeling omdat de VVD op het terrein van migratie verder alles heeft binnengehaald wat zij maar wilde en omdat alles strenger en harder wordt?

De heer Azmani (VVD):

Het getuigt gewoon van politieke realiteitszin. Als je na 12 september naar het aantal zetels in deze Kamer kijkt en constateert dat er sprake is van initiatiefwetgeving, tel je je knopen en zorg je ervoor dat je samen met de PvdA op alle verschillende paragrafen en dossiers tot goede samenwerking komt. De heer Recourt heeft al aangegeven dat hij tevreden en blij hier staat als woordvoerder van de PvdA om deze regeling ook inhoudelijk te verdedigen. Ik geef aan dat onze partij voor haar handtekening staat. Daar sta ik hier voor en dat geef ik ook aan, maar ik ga deze regeling niet inhoudelijk verdedigen.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat vind ik toch opmerkelijk. Waarom heeft de heer Azmani behalve met een overgangsregeling voor de bestaande situaties ook ingestemd met een regeling voor toekomstige situaties waarin mensen en in het bijzonder kinderen hier langer dan vijf jaar verblijven? Waaraan ontleent hij de verwachting dat het terugkeerbeleid zo effectief zal zijn dat er in de toekomst nauwelijks een beroep op die regeling zal worden gedaan?

De heer Azmani (VVD):

Er zijn een aantal elementen die de heer Van Hijum ook heeft kunnen zien in het kader van de voorwaarden voor de definitieve regeling. Dat is de ene; die is veel strenger dan de regeling die wij in overgangsregelingen kennen. Daarnaast zetten wij met dit kabinet en met het beleid dat wij in het regeerakkoord hebben vastgelegd in op het stroomlijnen en verfijnen van de procedures. Daarbij komt het PST aan de orde. Wanneer mensen niet in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf in Nederland, kunnen zij niet langer dan vijf jaar hier verblijven. Bovendien geldt de voorwaarde dat iemand daadwerkelijk heeft meegewerkt aan zijn vertrek op het moment dat hij een afwijzing heeft gekregen.

De heer Van Hijum (CDA):

Dan had de heer Azmani er toch ook mee kunnen volstaan om nog eens goed naar het buitenschuldbeleid te kijken? Als het belangrijkste criterium is dat iemand meewerkt aan zijn vertrek maar buiten zijn schuld niet kan vertrekken naar het land van herkomst, dan was het toch ook voldoende geweest om met elkaar nog eens goed naar dat buitendschuldbeleid te kijken?

De heer Azmani (VVD):

Het is nooit verkeerd om met elkaar naar het buitenschuldbeleid te kijken, maar feit was dat er een wortelingsvoorstel in de Kamer lag van de heer Samsom en de heer Voordewind, voorheen van de heer Spekman en de heer Voordewind. Dat zou wettelijk worden verankerd voor toekomstige gevallen. Dat voorstel lag er en in dat kader zijn we samen met de Partij van de Arbeid gekomen tot een regeling die enerzijds een overgangsregeling behelst en anderzijds een wat stringentere en definitievere regeling behelst, ook om in de toekomst te voorkomen dat we met elkaar deze debatten gaan voeren en we steeds de grens verder oprekken – ik denk bijvoorbeeld aan het voorstel dat mevrouw Voortman vandaag heeft gedaan – en we steeds van pardon naar pardon verhuizen. Daar is onze partij niet voor, daar zijn we fel tegenstander van. Dat waren we al bij het generaal pardon in 2007 en dat ben ik nu hier ook.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Azmani geeft aan: het is een kwestie van geven en nemen, we hebben onze handtekening gezet maar eigenlijk geloven we er niet in. Betekent dit in de visie van de VVD dat die structurele regeling eigenlijk alleen maar een tijdelijke regeling is en dat wanneer dit kabinet uitgewerkt is, de VVD zegt: weg met die regeling?

De heer Azmani (VVD):

Nee. Ik heb de heer Recourt ook goed verstaan op dit punt, in die zin dat de definitieve regeling gaat om specifieke situaties waarin door het nalaten van de overheid iemand in aanmerking zou kunnen komen waarbij er sprake is van een soort voedingsbodem, een soort plafond. Daar gaat het om. Het is niet zo dat dit met zich meebrengt dat je de definitieve regeling wegstreept. Wel is mijn vraag aan de staatssecretaris of hij bereid is om dit te evalueren en om dit aspect daarin mee te nemen. Het kan namelijk niet zo zijn dat men gaat procederen om het procederen vanwege die periode, zoals de heer Van der Staaij zelf ook al heeft aangegeven. Dus dat maakt dat je dat daarin meeneemt. Dat betekent echter niet dat die regeling zinledig moet zijn wat betreft de definitieve status ervan.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij al degenen die hebben gezegd hoe fantastisch het is dat de regeling voor de gewortelde kinderen er nu is. Het heeft even geduurd maar ze is er dan. Het is een enorme politieke slag geweest, niet alleen in het vorige kabinet maar ook in dit kabinet en, naar ik vermoed, ook nog wel de afgelopen 24 uur. Ik zou nog vijf punten onder de aandacht willen brengen.

Het eerste betreft de vraag voor hoeveel kinderen dit kinderpardon bedoeld is. Eind december verscheen er in de media het bericht "Kerstcadeau voor 800 kinderen". En dat is natuurlijk wel het magische getal dat is gaan rondzingen. Als je echter kijkt naar alle voorwaarden die worden gesteld in deze regeling, dan heeft mijn fractie echt grote twijfels of je een beetje in die richting komt. Met andere woorden: is het glas half vol of half leeg? Staan we vandaag hoera te roepen voor een regeling die eigenlijk zo beperkend is dat er maar weinig kinderen onder vallen of voor een regeling die bijna een-op-een past op het initiatiefwetsvoorstel en die dus die 800 kinderen kan omvatten? Wij zouden van de staatssecretaris graag in september – hij weet het nu namelijk ook niet, want ik heb hem daarover schriftelijk onderhouden – horen hoeveel kinderen er gebruik hebben gemaakt van die tijdelijke regeling. Verder zouden wij graag zien dat ten minste na drie jaar geëvalueerd wordt hoe het zit met de permanente regeling.

Het tweede punt betreft een kwestie die al even aan de orde kwam in de inbreng van de heer Recourt. Gezinnen die niet onder het toezicht van de rijksoverheid stonden, vallen buiten de regeling. Ik heb de staatssecretaris gevraagd hoe het zit wanneer de kinderen in het zicht van de gemeente zijn gebleven. De staatssecretaris antwoordde daarop dat hij deze zaken zal beoordelen aan de hand van de voorwaarden van de regeling. Dat is een beetje abracadabra. Ik wil dus precies weten wat dat betekent. De staatssecretaris weet natuurlijk ook dat ik in de richting wil van de gemeenten.

Het derde punt betreft de 1F'ers. Foute kinderen bestaan niet en je kunt de kinderen natuurlijk niet afrekenen op het gedrag van hun ouders. Mevrouw Gesthuizen heeft hierover gesproken; ik sluit mij daarbij aan.

Het vierde punt is dat ik graag wat meer limitatief van de staatssecretaris hoor op welke punten de definitieve regeling afwijkt van het huidige buitenschuldbeleid. Het is misschien een wat gekke vraag, maar ik hoop dat de staatssecretaris dat heel limitatief kan zeggen.

Het vijfde en laatste punt doet echt heel veel pijn. Een kind krijgt geen verblijfsvergunning op basis van deze regeling wanneer een gezinlid van dat kind tegen een contra-indicatie aanloopt. Hierachter ligt natuurlijk het idee dat we geen criminele gezinsleden willen importeren; dat snap ik ook wel. Wat de staatssecretaris echter ook snapt, is dat een kind niet of nauwelijks invloed heeft op het handelen van zijn gezinsleden. Dit is dus buitengewoon onrechtvaardig. Ik verzoek de staatssecretaris indringend om te onderzoeken in hoeverre de huidige jurisprudentie ruimte biedt om gezinsleden die schuldig zijn aan mensenrechtenschendingen en zware mishandeling uit te sluiten van gezinshereniging.

De vergadering wordt van 22.14 uur tot 22.31 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik de staatssecretaris het woord geef voor zijn antwoord in eerste termijn, merk ik op dat de Kamerleden in deze termijn twee interrupties op de staatssecretaris hebben.

Gaat uw gang, mijnheer de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik wil zeggen dat ik het op prijs stel dat we met uw Kamer kunnen discussiëren over dit onderwerp. Ik refereer daarbij aan mijn brief waarin ik schreef dat ik geen onomkeerbare beslissingen zal nemen totdat dit debat heeft plaatsgevonden. Ik zal de uitkomsten van dit debat dus afwachten evenals de mogelijke stemmingen. We moeten even bezien of er moties worden ingediend die daartoe aanleiding geven. Het betekent echter ook dat we op enig moment, volgende week of na volgende week als de stemming heeft plaatsgevonden, wel beslissingen gaan nemen over de ingediende aanvragen. Dat is een logische consequentie. De mensen die zich gemeld hebben in verband met de regelingen hebben daar ook recht op.

Op 21 december heeft de ministerraad ingestemd met het voorstel om een regeling te treffen voor kinderen die al lange tijd in Nederland verblijven. De uitwerking daarvan heb ik de Kamer per brief doen toekomen. Daarna heb ik ook nog een wijzigingsbesluit van de Vreemdelingencirculaire gestuurd, omdat er op onderdelen aanpassingen hadden plaatsgevonden, bijvoorbeeld met betrekking tot de definitieve regeling, waar de heer Schouw in zijn inbreng vragen over heeft gesteld. Met betrekking tot de terugkeer stond het er net iets anders dan wat er in de oorspronkelijke brief van 21 december stond. Ik begrijp het verzoek van de heer Schouw om goed uit te leggen waar het verschil in zit heel goed. Ik zal er straks uitgebreid op ingaan.

In het regeerakkoord van 29 oktober is aangekondigd dat er twee regelingen komen, een definitieve regeling en een overgangsregeling. Deze twee regelingen gaan tegelijkertijd in, maar het beroep dat kan worden gedaan op de overgangsregeling eindigt op 1 mei aanstaande. Daarna blijft de definitieve regeling van kracht. Vanuit welk perspectief je in de Kamer ook kijkt naar de overgangsregeling, ze verleent in ieder geval duidelijkheid aan kinderen met een asielachtergrond die reeds langdurig in Nederland verblijven. Ik zal direct zeggen om hoeveel kinderen het gaat.

Vanavond is de vraag al even aan de orde geweest waarom er een definitieve regeling komt. Verschillende fracties hebben dit punt ingebracht. Deze regeling moet voorkomen dat er in de toekomst opnieuw discussies ontstaan over lang in Nederland verblijvende kinderen, de heer Van der Staaij heeft hier iets over gezegd, en over de rol en verantwoordelijkheid van de overheid ten opzichte van deze veelal uitgeprocedeerde vreemdelingen. Ik denk dat ik namens de regering kan zeggen dat er met de definitieve regeling uiteindelijk een beleid zal komen waarin objectief kan worden getoetst of de overheid een vergunning dient te verlenen op basis van langdurig verblijf. Daarbij zal het eigen handelen van de ouders en het kind of de kinderen worden meegewogen.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik plaats de eerste van mijn twee kostbare interrupties. De staatssecretaris zegt dat de definitieve regeling moet voorkomen dat er in de toekomst weer nieuwe discussies ontstaan. Maar die regeling roept die discussies toch juist op, door in het vooruitzicht te stellen dat je na vijf jaar alsnog weer een aanvraag kunt doen? Die moet vervolgens weer getoetst worden. Kan daar dan ook bezwaar en beroep op volgen? Dat zijn toch zaken die ik wel graag wil weten.

Staatssecretaris Teeven:

De heer Van Hijum heeft veel vragen gesteld. Ik ga ze allemaal beantwoorden. Er is uiteraard bezwaar en beroep tegen deze regeling. Je kunt je zaak aan de rechter voorleggen. Dat geldt natuurlijk voor alle regelingen die eraan komen.

De heer Van Hijum (CDA):

De staatssecretaris bevestigt hiermee toch dat de regeling geen procedures voorkomt maar vooral nieuwe procedures oproept?

Staatssecretaris Teeven:

Nee, dat bevestig ik niet. Ik stel vast dat de definitieve regeling zo is opgesteld dat zij aanvullende voorwaarden kent. Ik had het er al eerder over dat de heer Schouw hier een vraag over heeft gesteld. Er zit bijvoorbeeld een meewerkverplichting aan terugkeer in. De definitieve regeling kent een aantal voorwaarden die de overgangsregeling ook kent. Ze kent een hogere leeftijdsgrens en de meewerkverplichting. Ze kent bijvoorbeeld ook geen eenmalig identiteitsherstel. We moeten de regelingen goed onderscheiden van elkaar. De definitieve regeling had als doel dat er nog maar weinig personen voor in aanmerking zouden komen. Er staat ook met zoveel woorden in het regeerakkoord dat slechts een zeer beperkte kring personen vermoedelijk een beroep kan doen op deze regeling. Daar verwijst de heer Van Hijum ook naar en dat is ongeveer de letterlijke tekst die in het regeerakkoord staat. Daarom is die zo geformuleerd. Daarom zit die meewerkverplichting erin. Daarom is er ook geen mogelijkheid tot eenmalig identiteitsherstel. Die was er wel bij de overgangsregeling.

Ik vind het verschil tussen de overgangsregeling en de definitieve regeling ook gerechtvaardigd. Sinds de invoering van de verbeterde asielprocedure, met alle lof voor mijn voorgangers, zijn de doorlooptijden van de procedures aanzienlijk versneld. Zo'n 60% van de asielaanvragen wordt nu in acht dagen afgehandeld. Ook wordt het stapelen van procedures steeds meer tegengegaan. Ik ben ook met de Kamerleden in gesprek over het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures (PST). Wij hebben de vorige keer in een algemeen overleg van gedachten gewisseld over hoe wij PST moeten invullen. Ik kan mij de discussie met de heer Schouw nog goed herinneren. Ik merk dat ik hem nu al drie keer heb genoemd in drie minuten; nu wordt het erg gevaarlijk, maar dat even ter zijde.

Dat is anders dan in het verleden, want toen duurden procedures nogal lang. Daarmee kom ik op de woorden van de heer Recourt; daarom is die overgangsregeling ook ruimer opgesteld. Het langer verblijf is in die zaken immers voor een belangrijk deel veroorzaakt door lange procedures. Naar de toekomst toe zie ik die rechtvaardiging niet. Sterker nog, als in de definitieve regeling geen enkele eis zou worden gesteld aan de vreemdeling zelf, dan weet ik zeker dat de regering het tegenovergestelde zou bereiken van wat zij wil. Daarom begrijp ik wel wat de heer Recourt daarover zegt, namelijk: regering, staatssecretaris, ga met die overgangsregeling om op een wijze dat je daadwerkelijk problemen oplost.

Ik zit daar net iets anders in, maar ik heb ook een andere verantwoordelijkheid dan de heer Azmani. Het is onderdeel van het kabinetsbeleid. Dit is iets wat de Partij van de Arbeid eruit heeft gehaald. Dat is hier vanavond gezegd. Dat zullen wij dus ook loyaal uitvoeren in de geest van de regeling. Wij zullen de geest van de regeling niet om zeep helpen door allerlei verborgen handelingen te gaan verrichten. Dat is niet de bedoeling van de regering. Dat gaan wij niet doen. Dat ga ik ook niet doen. Hier moet je ook wat mee oplossen, want als je er niks mee oplost, dan kom ik in dezelfde situatie terecht als mijn voorganger. Hij is een paar keer met individuele situaties in de penarie gekomen. Dat lijkt mij ongewenst. Dus dat gaan wij doen.

Niet alleen de heren Recourt en Schouw maar ook anderen hebben gevraagd hoeveel mensen er onder het kinderpardon vallen. Wat is de stand van zaken op deze avond, de avond van 12 maart? De regeling is op een gegeven moment in werking getreden. Toen is men gestart met bellen. De stand van zaken is dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst ongeveer 2.500 meldingen heeft ontvangen van vreemdelingen die een beroep willen doen op de Regeling langdurig verblijvende kinderen. Het gaat hierbij om kinderen en gezinsleden. Daar kunnen dus nog dubbelingen in zitten, omdat een vreemdeling zich meerdere keren zou kunnen hebben aangemeld. Dat kun je niet helemaal uitsluiten.

Verder is het niet mogelijk om met zekerheid iets te zeggen over de omvang van de groep die onder de regeling valt. Die zal uiteindelijk worden bepaald door de optelsom van alle individuele beoordelingen. In wisselende bewoordingen hebben een aantal leden gevraagd of ik bereid ben om dat te monitoren, zeg ik tegen mevrouw Voortman. Natuurlijk zijn wij daartoe bereid. INDiGO gaat steeds beter werken. Ik kijk naar de directeur van de IND en stel vast dat het systeem nog niet helemaal stabiel is, maar over een paar maanden wel. Dan gaan wij echte cijfers opleveren. Daar kunnen de leden gerust over zijn. De schatting op dit moment is dat wij niet ver uit zullen komen van wat ik ooit eens op een persconferentie heb gezegd: ergens tussen de 700 en 800 kinderen en bijkomende familieleden. Maar ik zal dat monitoren, want ik weet uiteindelijk pas hoeveel mensen een beroep hebben gedaan op een overgangsregeling als die ten einde is. Dat is op 1 mei aanstaande. Dat is het moment om de definitieve balans op te maken. Dan zijn er zaken toegewezen of afgewezen. Dat monitoren zal ik doen, want ik moet de Kamer op de hoogte houden van hoe zich dat ontwikkelt. Dus dat gaan wij gewoon doen.

De heer Schouw (D66):

Even ter zijde, de voorganger van deze staatssecretaris zei ook elke keer dat INDiGO binnen een paar maanden op orde zou komen. Het is consistent van het departement om dat te zeggen.

Mag ik noteren dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat de doelgroep uit 700 à 800 kinderen bestaat, dat hij dat gaat monitoren en dat wij – ik wil naar een afspraak toe met de Kamer – medio september eens eventjes kijken wat het nou heeft opgeleverd?

Staatssecretaris Teeven:

Ja, hoor. Ik ben zeer bereid om de Kamer te informeren. Of dat in september moet gebeuren of op 1 augustus of in de zomer, dat kunnen we bezien. Ik denk dat we na 1 mei, als de overgangsregeling gesloten is, op enig moment een overzicht moeten geven. Hoeveel mensen hebben er een beroep op gedaan? Hoeveel inwilligingen zijn er geweest? Hoeveel afwijzingen zijn er geweest? Hoeveel zaken zijn onherroepelijk? Hoeveel zaken zijn er nog in bezwaar? Hoeveel zaken zijn er op dat moment in beroep? Zo'n overzicht kan ik op enig moment uiteraard aan de Kamer verstrekken. Het lijkt me ook goed om dat te doen, want dan weten we achteraf hoe het zit.

De heer Schouw (D66):

Dit is mijn laatste vervolgvraag op dit punt, voorzitter. Kan dan ook de motivatie voor afwijzingen worden geïnventariseerd?

Staatssecretaris Teeven:

Er zijn bikkelharde criteria opgenomen, zoals leeftijd en verblijfsjaren. Dat lijkt mij niet zo ingewikkeld. Je kunt aan de hand van de criteria ook zien waarom iets al dan niet afgewezen is. We zullen zien. We zullen nog bekijken of we het zo uitgebreid kunnen doen, maar ik zeg wel toe dat ik de aantallen zal produceren. Die toezegging heeft de heer Schouw van mij. Of dat in september is of eerder, dat hangt ervan af hoe het loopt. Ik zal ook bekijken of daar een grondslag bij kan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De staatssecretaris gaf eerder ook aan dat hij van plan is om de regeling echt in de geest van de verschillende indieners te zullen uitvoeren. De geest van de initiatiefwet en ook van het kinderpardon dat Tofik Dibi voorstelde, was dat kinderen die hier lang geworteld zijn, nu onder het kinderpardon vallen. Door de leeftijdsgrens van 21 jaar zullen er mensen zijn die hier langer geworteld zijn dan kinderen die wel onder het kinderpardon vallen. Zou de staatssecretaris op dit punt dus de grens niet moeten oprekken van 21 jaar naar 25 jaar? Dan zitten we ook mooi met de grens van het kinderpardon en dan is alles afgedekt.

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Voortman gaat vijftien stappen te snel, want ik blijf al steken bij haar uitspraak dat ik zou willen handelen in de geest van de bedenkers van de pardonwet. Dat doe ik niet. Het enige wat ik doe, is deze regeling uitvoeren in de geest van het regeerakkoord. Ik heb ook heel goed geluisterd naar wat haar collega Recourt daarover heeft gezegd en wat regeringspartij PvdA op dit punt verwacht met betrekking tot de realisatie van het kabinetsbeleid. We gaan dus niet zielig doen en vervelend doen, maar het blijft wel binnen de grenzen die zijn afgesproken in het regeerakkoord. De heer Schouw en mevrouw Voortman zeiden dat ze gisteravond in de pers allerlei mededelingen zagen. Die heb ik natuurlijk ook allemaal gelezen. Zij hebben ongetwijfeld ook gelezen dat ik gisteravond al van de zijde van het kabinet heb aangegeven dat ik het in het kader van en in de geest van het regeerakkoord ga uitvoeren. Daar houd ik me aan. Ik kijk dus niet naar de wortelingswet, want het begrip "wortelen" is voor mij geen criterium. Ik kom daar later nog op terug. Ik ga ook niet met mevrouw Voortman mee in die 25 jaar. Zij zal het echt moeten doen met de afspraken die staan in het regeerakkoord. Die ga ik loyaal nakomen en daar ga ik niet op beknibbelen, maar ik ga ook niets extra's doen. Het is dat en niet meer dan dat, wat het kabinet betreft.

De voorzitter:

Mevrouw Voortman, tot slot.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De geest van de wet van de ChristenUnie en de PvdA, en van het kinderpardon dat GroenLinks heeft voorgesteld, is dat het juist wel gaat om de mate waarin mensen geworteld zijn. Dat zou dan een verandering van het leeftijdscriterium rechtvaardigen. Als de heer Teeven zegt dat hij goed luistert naar de heer Recourt, wiens partij een van de indieners is van een voorstel op dit punt, neem ik aan dat hij ook goed luistert naar andere indieners van voorstellen hierover, bijvoorbeeld de ChristenUnie, de SP, GroenLinks en D66.

Staatssecretaris Teeven:

De staatssecretaris zal dit behandelen in de geest van wat Partij van de Arbeid en VVD in het regeerakkoord hebben afgesproken, en de bedoeling die de Partij van de Arbeid heeft met deze wet. Het is precies zoals de heer Recourt heeft gezegd. Ik kan het niet beter verwoorden dan hij dat vanavond in zijn eerste termijn deed. We gaan niet beknibbelen op de uitvoering als het gaat om het uitleggen in de geest van wat beide partijen hebben afgesproken. Dat is onderdeel van het kabinetsbeleid en dat zal ik met volle overtuiging en loyaal doen, maar dat is niet in de geest van de bedenkers uit GroenLinks, Partij van de Arbeid en ChristenUnie. Dat is een ander uitgangspunt en een andere geest, en in die geest zal ik het niet doen. Daarin moet ik mevrouw Voortman dan misschien teleurstellen.

De heer Recourt heeft een belangrijk punt aan de orde gesteld, waar we geen misverstanden over moeten laten bestaan. Het moet niet mistig blijven waar dit om gaat. Dat gaat over het toezicht van de rijksoverheid. Wat valt er onder toezicht van de rijksoverheid en wat is daarover afgesproken tussen de PvdA en de VVD? De heer Schouw noemde de laatste 24 uur een mistig gebeuren. Dat is het volgens mij helemaal niet. Volgens mij is het een heel duidelijk gebeuren. Volgens mij begrijpen de regeringspartijen en de regering elkaar heel goed. Dat wil ik toch nog eens benadrukken. Als het over de rijksoverheid gaat, gaat het om de drie diensten in de kleine keten: IND, COA en DT&V. Het gaat ook over Nidos. Wij moeten constateren, en daar heeft de VNG mij bij het opstellen van de regeling ook op gewezen, dat er een aantal mensen is, bijvoorbeeld de ex-Perspectievers maar ook deelnemers aan andere projecten, dat niet altijd uit het zicht van DT&V is geweest. Soms zijn het mensen die deelnamen aan de Perspectiefprojecten en die daarbij tegelijkertijd in het zicht waren van DT&V, maar soms waren ze dat ook niet. Ik zal toch even schetsen waar het dan om gaat. Het project is op 1 april 2011 geëindigd. Aan de deelnemende gemeenten is toen rijksopvang of onderdak aangeboden voor de ex-amv'ers. Er is ook gevraagd om overdracht van de dossiers aan DT&V vóór 1 juli 2012 met een uitloop naar 22 november 2012. De ex-amv'ers die deelnamen aan Perspectief en die niet zijn teruggekeerd, zouden dus eigenlijk in beeld moeten zijn van DT&V. Eigenlijk zou er geen probleem moeten zijn. Ik denk echter dat dit er wel is en ik zal dat straks ook schetsen. Ik zal ook zeggen om hoeveel mensen het volgens mij gaat.

Perspectief is een project dat in samenwerking met de rijksoverheid is uitgevoerd. De deelname aan Perspectief in het kader van de regeling zou heel goed bij de rijksoverheid in beeld kunnen zijn. Ik denk echter dat voor een grote meerderheid geldt dat ze niet voldoen aan de voorwaarden van de overgangsregeling. Zij zullen dus niet stranden op het toezicht van de rijksoverheid. Daar heeft mevrouw Voortman ook over gesproken, maar het is zoals het is, zeg ik dan. Deze mensen zullen op dit moment ouder zijn dan 21 jaar. Zij waren dus ouder dan 13 jaar toen zij asiel aanvroegen in Nederland. Om die reden voldoen ze niet aan de overgangsregeling zoals die nu voorligt. Laat ik er tegelijkertijd bij zeggen dat een aantal van die ex-Perspectievers, maar ook mensen die aan andere projecten deelnamen waarover de heer Voordewind sprak, soms zelf ook kinderen heeft. Het zou dus zo kunnen zijn dat er kinderen zijn van ex-Perspectievers die zelf, uit eigen hoofde, voldoen aan de regeling van de hoofdpersoon. Dat zou kunnen voorkomen en dan komen zij om die reden in aanmerking voor de regeling. Dan zou het ook zo kunnen zijn dat ex-Perspectievers een afgeleid verblijfsrecht krijgen vanwege het enkele feit dat hun kind er wel aan voldoet. Het is dus niet zo omdat zij zelf voldoen aan de leeftijdsgrens, want daar voldoen zij niet aan. Dit zou dus kunnen voorkomen.

Er zijn ook ex-Perspectievers die niet onder de regeling vallen. Daarover zeg ik toe, en dat geldt ook voor anderen, dat ik alle beschikbare informatie over die individuele jongeren waarom het gaat – die dus wel aan alle voorwaarden van de overgangsregeling voldoen, maar niet aan de regeling omdat ze niet onder het toezicht van het Rijk vallen – zal bekijken. Ik denk dat het om enkele tientallen gaat. Die zaken zal ik individueel bekijken met het oog op een toelatingsbeslissing. Dat kan ik hier vanavond zeggen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik moet deze stortvloed van woorden van de staatssecretaris even op me laten inwerken.

Staatssecretaris Teeven:

Ja, nu is het eens andersom. Meestal komt het deze kant op. Nu gaat het de kant van de Kamer op.

De voorzitter:

De heer Voordewind had het woord, staatssecretaris.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vind het lastig: ex-ama's die alweer kinderen hebben die wel voldoen aan de regeling, vijf jaar of langer geworteld et cetera. Daar zal ik mijn hoop maar niet op stellen. Ik ben even benieuwd naar de opmerking van de staatssecretaris dat het over ex-Perspectievers gaat. Perspectief is per juli 2011 afgesloten. Die ex-Perspectievers zijn opgevangen door de gemeenten. Vervolgens zijn ze dus eigenlijk in beeld gebleven. Dat was de categorie waarvan de heer Recourt zei dat we ze onder de regeling moeten laten vallen, ook al zijn het ex-Perspectievers. Inmiddels zijn zij misschien 20 of 21 jaar. Het project is vorig jaar gestopt. Als de staatssecretaris zegt dat hij meeneemt dat zij bij de gemeentes in beeld zijn gebleven, zitten wij op dezelfde lijn. Ik heb in dit kader ook een motie voorbereid.

Staatssecretaris Teeven:

Wij zitten niet op dezelfde lijn. Blijkbaar is mijn stortvloed van woorden te snel geweest en moet ik dit alles even stap voor stap herhalen. Ik heb gezegd dat zij misschien niet aan de andere voorwaarden voldoen. Ik bedoel dan niet het criterium "toezicht van de rijksoverheid". Ik bedoel dat zij gewoon niet aan de andere voorwaarden voldoen, omdat zij bijvoorbeeld ouder dan 21 jaar zijn en ouder dan 13 jaar waren toen zij in Nederland asiel aanvroegen. Als dat zo is, voldoen zij om andere redenen niet aan de criteria en speelt dat hele criterium niet. Ze moeten wel aan de hoofdvoorwaarden van de regeling voldoen. Zij moeten binnen de hoofdvoorwaarden blijven. Er is een groep – ik denk dat het om enkele tientallen personen gaat – die wel aan alle harde voorwaarden voldoet, zoals aan alle harde leeftijdscriteria en aan alle andere criteria, maar alleen niet aan het criterium "onder toezicht van de rijksoverheid". Ik zal alle beschikbare informatie die over die tientallen personen bekend is, nadrukkelijk wegen. Wij zullen dan bekijken of wij met het oog op een toelatingsbeslissing een andere beslissing kunnen nemen. Het is, zoals het is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik pel dit even af. Een ex-ama, een ex-Perspectiever, is 20 jaar. Nadat hij uit het Perspectiefproject is gezet, omdat dit gestopt is, is hij onder toezicht van de gemeente gekomen en in de noodopvang daar terechtgekomen. Komt die persoon nu wel of niet in aanmerking voor de regeling?

Staatssecretaris Teeven:

Wij zullen dan de individuele situatie bekijken. Ik ga vanavond geen algemeen beleid daarvoor maken. Daarom zeg ik het, zoals ik het zeg. Dat is een individuele situatie. In die concrete gevallen gaan wij de individuele dossiers toetsen.

De heer Schouw (D66):

Volgens mij heeft de Partij van de Arbeid met steun van heel veel partijen de staatssecretaris gevraagd om ook kinderen toe te laten die tijdelijk niet onder het rijkstoezicht staan. Nu verengt de staatssecretaris dit volgens mij tot het project Perspectief en gaat hij het individueel toetsen. Ik vind dit eerlijk gezegd vaag. Ik snap het wel, want de staatssecretaris moet overeenstemming bereiken, anders ontstaat er politieke ruzie. Ik begrijp wel dat hij een oplossing probeert te bedenken. Leidt dit niet tot allemaal jurisprudentie, onduidelijkheid en gedoe? Is het niet veel beter dat de staatssecretaris daar nog eens een briefje over stuurt of dat hij de regeling aanpast en preciezer maakt? Wat de staatssecretaris nu heeft toegezegd, is voor mij niet helder.

Staatssecretaris Teeven:

Het is voor mij wel helder. Volgens mij is het ook helder voor de woordvoerder van de fractie van de Partij van de Arbeid. Als het niet helder is, hoor ik dat straks wel. Laat het helder zijn dat in het regeerakkoord de term "rijksoverheid" staat. Dat betekent dat het onredelijk zou zijn als een aantal mensen dat in de opvang heeft gezeten en wellicht aan het toezicht van de DT&V is "ontsnapt" of niet meer in zicht is van de DT&V, niet onder de regeling valt. Daar zou je naar moeten kijken. Ik heb nu toegezegd dat ik daarnaar zal kijken. Dit is – voor de helderheid – iets anders dan wat de heer Voordewind en anderen in deze Kamer zeggen, namelijk dat iedereen die bij de gemeente in beeld was, omdat hij naar school ging of een uitkering kreeg, vervolgens onder de regeling valt. Dat zeg ik nadrukkelijk niet. Ik maak echt een onderscheid voor deze projecten. De heer Voordewind zegt dat er nog andere projecten zijn geweest. Dat realiseer ik mij ook. Dat is heel duidelijk. Wij moeten bekijken of die mensen voldoen aan de harde voorwaarden van de overgangsregeling. Als zij daaraan voldoen, komen die dossiers op mijn bureau. Ik zal dan bekijken of wij binnen de huidige overgangsregeling nog een inwilligende beslissing kunnen nemen. Als dat niet kan, moet er worden bekeken of er nog redenen zijn om dit vervolgens discretionair op een andere wijze af te doen. Dit is de weg die ik daarmee op wil gaan. Dit is iets anders dan wat gisteravond in NRC Handelsblad stond en ook even op Teletext heeft gestaan. Laten wij daar helder over zijn. Daarover moeten er geen misverstanden bestaan. Niet iedereen die in het zicht van de gemeente was, valt dus onder de overgangsregeling. Dat is echt iets anders.

De heer Schouw (D66):

Voor zover ik de staatssecretaris begrijp, zegt hij wel dat er situaties kunnen voorkomen waarin een jongere tijdelijk niet onder rijkstoezicht heeft gestaan. Daarbij kan "tijdelijk" een paar dagen of een paar weken zijn. Daarmee schep je een precedent. Waarom is de staatssecretaris daarover niet duidelijk?

De staatssecretaris strooit een beetje met het project Perspectief, maar zegt dat het ook om andere stichtingen kan gaan. Willen wij de regeling zorgvuldig uitvoeren, waar wij allemaal belang bij hebben, dan moeten wij toch een beetje weten om welke stichtingen het gaat? Dat geldt juist in combinatie met het feit dat je het principe van het rijkstoezicht loslaat. Dat doet de staatssecretaris namelijk in zijn beantwoording, waarvoor hulde.

Staatssecretaris Teeven:

Ik laat dat principe niet los. Rijksoverheid is rijksoverheid, dat staat in het regeerakkoord. Ik heb dit net in de inleiding uitgebreid gewisseld. Een regeringspartij heeft iets binnengehaald. De heer Azmani zei dat de VVD daar niets mee heeft, maar dat zij ermee moet leven omdat zij daarvoor nu eenmaal haar handtekening heeft gezet. Ik vind echter wel dat je problemen moet oplossen. Dat ben ik met de heer Recourt eens. Ik heb geen zin om hier als een kruidenier doorheen te gaan, alle grensgevallen af te wijzen en vervolgens nog drieënhalf jaar met de Kamer te debatteren over de vraag of een geval wel of niet onder de regeling valt. Ik probeer hier dus met verstand mee om te gaan. In individuele gevallen zal ik bekijken of deze zaken onder de overgangsregeling te brengen zijn. Dan moeten mensen aan de andere voorwaarden voldoen. Als dat niet zo is, zal ik bezien of er een reden is om een discretionaire beslissing te nemen, maar dat is het dan. Meer ruimte zit er niet in. Dat is echt iets anders dan wat andere partijen in de Kamer vragen. Dat is het.

De heer Recourt (PvdA):

Ik denk dat ik de staatssecretaris goed begrijp, maar het is belangrijk dat wij elkaar echt goed begrijpen. Het project Perspectief is op enig moment geëindigd. Dit project werd voor een belangrijk deel ook in samenwerking met de rijksoverheid georganiseerd. Daarin zit het probleem van onttrekken dus meestal niet. Als een project beëindigd is, zal de DT&V de jongeren weer in beeld moeten krijgen, waarmee zij nog steeds in beeld van de rijksoverheid zijn. Dan is er nog steeds geen probleem. Er is echter een heel kleine groep die vervolgens in gemeentelijke opvang is terechtgekomen. De staatssecretaris gaat voor deze groep jongeren individueel bekijken of zij al dan niet via de tijdelijke regeling of de discretionaire bevoegdheid in aanmerking komen voor dit pardon. Heb ik de staatssecretaris zo goed begrepen?

Staatssecretaris Teeven:

U hebt mij goed begrepen. Het antwoord is ja.

De heer Recourt (PvdA):

Dank u voor de toezegging.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik denk even terug aan een opmerking die de staatssecretaris daarstraks maakte, waarmee hij heel duidelijk liet merken dat het hem niet te doen is om de worteling. Wij moeten het straks heel sterk van de discretionaire bevoegdheid hebben. De discretionaire bevoegdheid gaat over uitzonderlijke schrijnende gevallen. Daarbij moet je jezelf baseren op een bepaald idee of misschien een gevoel van waar het bij deze mensen om gaat. Volgens mij is dat voor de meerderheid van de Kamer het feit dat het gaat om gewortelde kinderen. Als de staatssecretaris het uitdrukkelijk niet wil hebben over worteling, waarop gaat hij dan zijn afwegingen baseren bij het gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid?

Staatssecretaris Teeven:

Wij vallen in herhaling, maar ik wil het best nog een keer uitleggen. Wij hebben een regeerakkoord gesloten met de PvdA. Daarin staat toezicht van de rijksoverheid. Ik heb aangegeven waaruit de rijksoverheid bestaat. Ik kan herhalen wat de heer Recourt net heeft gezegd …

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat hoeft niet!

De voorzitter:

U hebt het woord niet, mevrouw Gesthuizen. De staatssecretaris heeft het woord. Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Nou ja, om maar een direct antwoord te geven: ik denk dat er op dit moment geen meerderheid in deze Kamer is die uitgaat van het wortelingsprincipe. Mevrouw Gesthuizen constateert een meerderheid, maar ik zie die niet.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat is in ieder geval een heldere reactie, maar dan blijf ik bij mijn eerste punt. Gesteld dat de staatssecretaris zich niet gaat baseren op die worteling en hij toch meent dat er, ondanks het feit dat hij denkt dat wij duidelijke regels hebben, gevallen kunnen zijn waarbij hij gebruik zou moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Dan wil ik graag weten op basis van welk principe, idee of gevoel hij meent dat hij gebruik zou kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid, als het niet gaat om worteling.

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Gesthuizen zet weer een stap te ver. Ik ga eerst bekijken of ik die beslissing binnen het kader van de overgangsregeling kan nemen. Dat betekent dat wij een stapel met inwilligingen krijgen en een stapel met afwijzingen. Misschien zijn we, in afwachting van dit debat, al begonnen met het maken van die stapels zonder dat er een definitieve beslissing is genomen. Vervolgens blijft een heel klein stapeltje over. Dat is het stapeltje met casussen waar de heer Recourt over heeft gesproken en waar mijn antwoord ronduit positief op was. Daarvan gaan we bekijken of ze in te passen zijn in de overgangsregeling. Het antwoord kan "ja" zijn in een individueel geval, het antwoord kan "nee" zijn in een individueel geval. Dat hangt ook af van de vraag of de rijksoverheid daar op enig moment bemoeienis mee heeft gehad en van de vraag of de periode langer of korter is geweest dan drie maanden na afloop van het Perspectiefproject waarna men zich al dan niet heeft onttrokken aan de rijksoverheid. Daar kunnen nog individuele verschillen tussen zitten. Dan zal er een klein stapeltje overblijven dat men niet kan inwilligen op basis van de overgangsregeling, omdat de casussen er met geen mogelijkheid onder vallen. Vervolgens zal ik kijken of daar schrijnende gevallen tussen zitten. Dat is de afspraak die er staat en dat is de afspraak die de regeringpartijen met elkaar hebben gemaakt. Dat is ook de uitleg die wij op dit moment aan het regeerakkoord geven. Ik begrijp dat er partijen in de Kamer zijn die zeggen: als ze in beeld zijn bij de gemeenten, dan vallen ze allemaal onder de regeling. Ik heb vanavond duidelijk gemaakt dat ik het niet zodanig uitleg en doe.

Daarmee heb ik alle vragen van de heer Recourt beantwoord. Tussen de regering en de fractie van de Partij van de Arbeid en ook die van de VVD bestaat volgens mij geen enkel verschil van mening over de wijze van uitvoering.

Dan kom ik bij de beantwoording van de vragen van de heer Van Hijum. Zet de staatssecretaris de herijking voort van het amv-beleid die onder het vorige kabinet is gestart? Ja, die zetten we voort. Die herijking ziet toe op het zo snel mogelijk duidelijkheid bieden aan alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen en op het meteen meewerken aan vertrek van degenen die geen bescherming nodig hebben. Daar is het kabinet ook een voorstander van. Inwerkingtreding van de herijking is voorzien voor 1 juni van dit jaar.

Wat gebeurt er verder met de kinderen die een vergunning krijgen? En wat heeft dat voor gevolgen voor de inburgering? Ik vind het belangrijk dat die vergunninghouders zo snel mogelijk weer mee gaan doen in de samenleving. Daarom wil ik in goed overleg met de VNG zorgen voor een zorgvuldige en adequate huisvesting van vreemdelingen aan wie op grond van de overgangsregeling of, in een beperkt aantal gevallen, de definitieve regeling een vergunning wordt verleend. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 21 december worden die vergunninghouders gehuisvest op basis van de huidige systematiek. Dat houdt in dat ze worden geplaatst in de regio waar ze op dit moment verblijven. Ik weet dat de CDA-fractie zich in het verleden ook hard heeft gemaakt voor onderwijs, dus dan mogen de kinderen uiteraard ook naar school.

Kunnen kinderen die nu vier jaar in Nederland verblijven over een jaar een vergunning aanvragen op basis van de definitieve regeling? Ja, als ze aan de voorwaarden voldoen. Die voorwaarden in de definitieve regeling zijn wel scherper geformuleerd dan in de overgangsregeling. Daar is geen identiteitsherstel mee verbonden en ook zit er een verplichting aan vast om mee te werken aan terugkeer. Anders kom je niet in aanmerking voor de definitieve regeling.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik gebruik mijn tweede kostbare interruptie. De staatssecretaris zegt dat men een aanvraag kan indienen als men aan de voorwaarden voldoet. Het punt is toch dat pas blijkt of aan de voorwaarden is voldaan als de aanvraag is ingediend en aan die voorwaarden is getoetst, waarbij er weliswaar soms ook bezwaar en beroep wordt aangetekend. Mijn vraag blijft dus of de staatssecretaris niet verwacht dat dit een hele hoop extra procedures en aanvragen tot gevolg zal hebben.

Staatssecretaris Teeven:

Nee, dat denk ik niet. Er zullen nu heel veel personen zijn die een aanvraag indienen op basis van de overgangsregeling omdat zij daaronder vallen. Dat is natuurlijk een veel lichter criterium. Daar willen wij ook een aantal zaken die de PvdA-fractie heeft genoemd, mee oplossen. Ik denk dat de groep die onder deze regeling valt, zeer beperkt is. Die is dus zeer klein.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat zal de praktijk moeten uitwijzen, maar mijn vraag blijft ook waarom het kabinet er niet voor gekozen heeft om langs de weg van het buitenschuldbeleid te toetsen of mensen hier wel of niet buiten hun schuld om langer moeten verblijven. Dat is toch uiteindelijk ook de weg die bij de herziening van het amv-beleid is gekozen? Daarbij kan iemand zelfs al na drie jaar in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning.

Staatssecretaris Teeven:

Ik verwijs naar punt 2.2 onder e in de definitieve regeling. Daar staat in de punten 1, 2 en 3 gewoon exact opgesomd waaraan mensen moeten voldoen om in aanmerking te komen. Dat is een onderdeel van de definitieve regeling. Volgens mij staat daar ook meewerken aan terugkeer bij.

De heer Van Hijum vroeg ook nog waarom de staatssecretaris kiest voor een pardonregeling en niet voor een individuele toetsing. Je zou alles ook discretionair kunnen bekijken. Wanneer wordt gekozen voor de toelating van een bepaalde groep kinderen, is het in het belang van de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid om dit bij kenbare regels te doen. Daarom willen wij het met deze regelingen zo doen. De discretionaire bevoegdheid is echt een instrument om in individuele gevallen op grond van de specifieke omstandigheden van het geval een verblijfsvergunning te verlenen. De bevoegdheid is niet bedoeld om op grond van generieke criteria te worden toegepast. Het kan dus wel gebeuren met het stapeltje waarover ik net op vragen van mevrouw Gesthuizen antwoordde dat daartussen een aantal personen zitten die wel discretionair moeten worden bekeken.

De heer Van Hijum heeft gevraagd of degenen van wie de vergunning wordt afgewezen daar bezwaar tegen kunnen maken en beroep tegen kunnen aantekenen. Ja, zij kunnen hiertegen conform de normale regels in beroep gaan.

De heer Fritsma heeft gevraagd wat de kosten zijn van de regeling. Die zijn uiteraard onder meer afhankelijk van het daadwerkelijke aantal aanvragen en vergunningverleningen – dat begrijpt hij – maar er moet natuurlijk ook werk worden gedaan naar aanleiding van de 2.500 telefonische meldingen die nu zijn gedaan. Daar moeten afspraken over worden gemaakt. Dat moet je allemaal meenemen. Ik kan nu nog niets zeggen over de kosten van de overgangsregeling, maar op het moment dat ik de Kamer informeer over de aantallen inwilligingen en afwijzingen, waar de heer Schouw naar vroeg, kan ik wellicht ook iets zeggen over de kosten. Dat zal ik dan zeker doen. Bij dezen hoort de heer Fritsma dat dan van mij.

De heer Fritsma vroeg of criminelen ook in aanmerking kunnen komen voor de regeling. Ik heb in de uitwerking van de regeling een afweging gemaakt tussen enerzijds de openbare orde en anderzijds het belang van het kind. Dat heb ik gedaan door de invulling van het openbareordecriterium. Wij hebben daarover tijdens de begrotingsbehandeling ook al met elkaar van gedachten gewisseld. De maatstaf van één maand met contra-indicatie is dezelfde maatstaf als bij de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet, de RANOV-regeling, van 2007. Deze regeling is echter in die zin strikter dat een contra-indicatie ook het hele gezin tegengeworpen kan worden.

De heer Fritsma (PVV):

Waarom is daar in hemelsnaam voor gekozen? Inderdaad, de grens ligt bij 1 maand. Als je vier weken lang in de gevangenis hebt gezeten, krijg je dus gewoon nog een verblijfsvergunning van de staatssecretaris op grond van deze regeling. Je moet echt verdomde veel op je kerfstok hebben om in dit land vier weken in de cel te zitten. Bij zware mishandelingen wordt nota bene vaak een taakstrafje gegeven. Wat wil de staatssecretaris in hemelsnaam bereiken met het trakteren van mensen die heel veel op hun kerfstok hebben, op verblijfsvergunningen?

Staatssecretaris Teeven:

Je had ook een andere keus kunnen maken. Je had de keus kunnen maken dat iedereen die veroordeeld is, een contra-indicatie vormt, of hij nu veroordeeld is met een geldboete, een taakstraf of een celstraf. Dat had je ook als contra-indicatie kunnen nemen, maar die keuze hebben wij niet gemaakt. De Partij van de Arbeid en de VVD hebben een andere keuze gemaakt en dat is de keuze die nu voorligt. De staatssecretaris wil daarmee bereiken dat zo veel mogelijk mensen worden geweerd die een veroordeling achter hun naam hebben staan. Dat geldt dus ook voor mensen uit een gezin met een veroordeling. Dit wordt hen ook tegengeworpen. Dat is ook meegenomen. Dat is de afspraak die we hebben gemaakt bij het tekenen van het regeerakkoord. Dat beleid zullen we dus uitvoeren.

De heer Fritsma (PVV):

Ik neem aan dat een vervolginterruptie geen tweede interruptie is.

De voorzitter:

Dat klopt.

De heer Fritsma (PVV):

Mooi. Ik hoor de staatssecretaris zeggen: zo veel mogelijk criminelen weren. Dat is flauwekul, want dan had hij moeten zeggen: bij iedere veroordeling geven we geen verblijfsvergunning. Waarom is dit zo vreemd? Het is vreemd omdat deze staatssecretaris de ChristenUnie en de PvdA links voorbij holt. In het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel werd namelijk wel duidelijk gemaakt dat een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf tot een afwijzing leidt. Realiseert de staatssecretaris zich dat hij de ChristenUnie en de PvdA op dit punt links voorbij rent?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb het volgende al gezegd tegen mevrouw Voortman, en ik zeg het nu ook tegen u, mijnheer Fritsma. Wat hier voorligt, is een afspraak tussen de Partij van de Arbeid en de VVD. Ik heb mij dus niet gebaseerd op het wetsvoorstel dat op een eerder moment is ingediend. Het betreft een afspraak die twee regeringspartijen hebben gemaakt. Zij hebben ervoor gekozen om dit als maatstaf te nemen. Daar zult u ongelukkig mee zijn op sommige onderdelen. Wellicht ben ik er op bepaalde onderdelen ook ongelukkig mee. Ik heb gelezen dat u mij had voorgedragen als erelid van GroenLinks. Ik hoorde overigens van GroenLinks dat u die brief nooit hebt verstuurd. Dat is jammer. U zegt het wel in de media, maar uiteindelijk is het een lege huls, want erelid kan ik niet worden. Dat is tragisch.

De heer Fritsma (PVV):

Ik word nu aangesproken. Volgens de regels mag ik daarop ingaan.

De voorzitter:

Ja, maar u mag geen vraag stellen.

De heer Fritsma (PVV):

Dat weet ik.

De voorzitter:

Als u aangesproken wordt, dan mag u … Ik weet eigenlijk niet wat u mag.

De heer Fritsma (PVV):

Ik mag hierop reageren.

De voorzitter:

Ik weet niet wat u hebt geconcludeerd, maar u mag een persoonlijk feit maken als u zich beledigd voelt.

De heer Fritsma (PVV):

Als ik word aangesproken, mag ik daarop reageren. Maar dat kan heel kort. Dan hoef ik daar niet meer de hele tijd over te praten. Ik kan de staatssecretaris geruststellen. De brief is nog dezelfde dag op de bus gedaan. Ik dicht hem ook veel kansen toe.

Staatssecretaris Teeven:

Ik hoop dat dit zo is. Ik hoor het de heer Fritsma zeggen, maar er zijn geluiden dat GroenLinks die brief nooit heeft ontvangen. Het zal wel. Ik moet het maar aannemen. Het gaat eigenlijk meer om het gezegde: een man een man, een woord een woord. De heer Fritsma brengt het wel naar buiten, maar blijkbaar is dat ook een beetje een lege huls. Maar goed, ik hoor het wel. Ik weet het ook niet. We zullen het zien.

Voorzitter. Mevrouw Gesthuizen heeft een aantal vragen aan mij gesteld. Waarom is de periode dat de vreemdeling uit beeld van de rijksoverheid mag zijn geweest, vastgesteld op drie maanden? Waarom is het niet voldoende als een kind bij de gemeente in beeld is geweest? In het regeerakkoord staat dat de vreemdeling zich niet langdurig dient te hebben onttrokken aan het toezicht van de rijksoverheid. Vreemdelingen mogen maximaal een aaneengesloten periode van drie maanden uit beeld van de rijksoverheid zijn geweest. Die voorwaarde geldt om te voorkomen dat vreemdelingen die zich jarenlang hebben onttrokken aan het toezicht van de rijksoverheid en die een leven in illegaliteit hebben verkozen, nu in aanmerking kunnen komen voor de regeling.

Mevrouw Gesthuizen vroeg waarom kinderen de dupe worden van het gedrag van hun ouders, bijvoorbeeld als ouders niet meewerken aan terugkeer. Het gaat om een begunstigende regeling voor langdurig verblijvende kinderen. Ik heb het boekje dat de heer Recourt had, er even bij gehaald. Een en ander is mede ingegeven door het belang van het kind. Het gedrag van de ouder blijft echter meetellen, omdat dat gedrag moet worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang. Stel dat ouders niet meewerken aan het vertrek en dat dit zou leiden tot een vergunning aan zowel het kind als de ouders. Dat zou echt het failliet van het terugkeerbeleid betekenen, en daarmee ook van het vreemdelingenstelsel als geheel. Dat acht ik onwenselijk. Bovendien is het een feit dat het gedrag van ouders consequenties kan hebben voor kinderen. Dat is volgens mij niet uniek in het vreemdelingenbeleid.

Mevrouw Gesthuizen heeft voorts gevraagd waarom kinderen zich in de definitieve regeling moeten kunnen identificeren. Dat was namelijk geen voorwaarde in het initiatiefwetsvoorstel. De regelingen wijken af van het voorstel van de Partij van Arbeid en de ChristenUnie. Ik heb dat al eerder gezegd. Ze zijn niet goed met elkaar te vergelijken. De overgangsregeling heb ik neergelegd in beleid. Daarmee wordt wat mij betreft duidelijkheid verleend aan kinderen met een asielachtergrond. De regeling is dus ook ruimhartiger dan de definitieve regeling. Vandaar ook de voorwaarde in de definitieve regeling dat de identiteit moet zijn aangetoond, onder meer door het overleggen van documenten en het consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden. Een ruimhartige regeling waarin geen enkele eis aan de vreemdeling wordt gesteld, is het failliet van het vreemdelingenstelsel. Dat weet de Kamer ook wel.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Heel kort. Ik krijg geen antwoord op mijn vragen. De staatssecretaris zegt de hele tijd: we hebben nu eenmaal een andere regeling gemaakt dan de wortelingswet van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie en we willen die helemaal niet met elkaar vergelijken. Ik sta welwillend tegenover dit wetsvoorstel, maar ik vraag heel concreet hoe de staatssecretaris gaat beoordelen of de identiteit op een overtuigende manier kan worden vastgesteld. Daar heb ik hem naar gevraagd. Wat is de praktische uitwerking in de wet?

Staatssecretaris Teeven:

Het is niet voor de eerste keer dat we bij de IND en bij de andere partners in de vreemdelingenketen proberen om van mensen de identiteit vast te stellen. Dat is niet nieuw. Dat gebeurt elke dag in de asielprocedure. We proberen van elke vreemdeling de juiste identiteit vast te stellen. Dat gaan we hier op dezelfde wijze doen.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd waarom de driemaandentermijn geldt bij een Dublinoverdracht. Bij een Dublinclaim gaat het om een situatie waarin een asielzoeker eerst in Nederland is geweest en daarna in een ander land asiel heeft aangevraagd, waarna dat land aan Nederland verzoekt om de behandeling over te nemen. Er is dan sprake geweest van onttrekking aan het toezicht van de rijksoverheid. De driemaandentermijn is dan ook een nadere invulling van dit criterium.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd waar de mensen verblijven in afwachting van het besluit op hun aanvraag. Vreemdelingenverblijf in afwachting van het besluit op de aanvraag is in principe op de plek waar de vreemdeling verblijft op het moment dat de aanvraag wordt ingediend. Er wordt dus geen opvang geregeld.

Mevrouw Voortman heeft gevraagd waarom kinderen en jongvolwassenen die nog meer geworteld zijn, buiten de regeling worden gehouden. Eigenlijk heb ik het al gezegd: worteling is niet het perspectief. Dat blijkt ook uit de regeling en de wijze waarop we die hebben vormgegeven. In de brief die ik op 21 december naar de Kamer heb gestuurd en in de latere regeling die ik naar de Kamer heb gestuurd, komt het woord "worteling" ook niet in voor. In die zin is het ook helemaal niet te zien als een wortelingsregeling. Ik kan eerlijk gezegd ook niet zo veel met dat begrip, omdat het nauwelijks in objectieve criteria te vangen is. Je moet het afleiden uit de feitelijke omstandigheden. Als een kind bijvoorbeeld drie maanden in Nederland naar school gaat, kan het al een heel behoorlijke mate van geworteldheid hebben. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de criteria die we hebben voor de uitleg van het Kinderontvoeringsverdrag, waarin het begrip "worteling" wel wordt genoemd en uitgelegd. Die uitleg is een heel andere dan de uitleg die je hierop kunt loslaten. Anderzijds zou een vreemdeling die hier al tien jaar is, nog nauwelijks geworteld kunnen zijn. Dat zou heel goed kunnen.

Deze regeling gaat over de afspraak die in het regeerakoord is gemaakt om een oplossing te hebben voor een probleem van kinderen, of hun ouders, die lange tijd in Nederland zijn en lange tijd procedures hebben gevoerd. En of het nu aan de ouders ligt of niet dat ze niet zijn vertrokken of dat het aan de overheid ligt dat de procedures soms lang hebben geduurd, dat zal een discussiepunt blijven. Ik ben het wel met de heer Recourt eens dat we voor een oplossing moeten zorgen. Mevrouw Voortman heeft een groot aantal vragen gesteld en mij op allerlei punten verzocht om te gaan schuiven. Dat wil ik niet. Ik wil op alle punten waarover zij vragen heeft gesteld, niet schuiven. Ik wil me houden aan de regelingen, aan de uitleg en aan wat de regeringspartijen met elkaar hebben afgesproken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De staatssecretaris geeft aan dat in het regeerakkoord is afgesproken dat er een regeling moet komen voor kinderen die allang in Nederland wonen, die ook allang in onzekerheid hebben gezeten. Daar ging het de verschillende fracties in de Kamer ook om, niet alleen nu maar ook in de vorige periode. Of je dat "worteling" noemt of niet, dat maakt me dan niet zo uit. Als er nu kinderen zijn die hier langer zijn dan kinderen die op grond van de regeling zoals die nu is gesteld, wel onder het kinderpardon vallen, dan zou het toch logisch zijn om te zeggen dat de regeling dan niet goed zit en dat dit nog moet worden aangepast? Verder hebben de Nationale ombudsman en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken ook aangegeven dat het maken van onderscheid tussen migrantenkinderen en kinderen van asielzoekers in strijd is met het non-discriminatiebeginsel. Dus ook op dit punt kan de staatssecretaris coulance betrachten.

Staatssecretaris Teeven:

Het gaat niet om coulance betrachten, het gaat om de uitleg van het regeerakkoord. Het gaat over asielkinderen. Wij hebben er duidelijk over gesproken en het is ook duidelijk uitgelegd. Wij willen het dus niet anders doen dan wij met elkaar hebben afgesproken. Er zitten een aantal uitwerkingsproblemen in. Op 21 december heb ik de Kamer een brief erover gestuurd hoe wij dat gaan doen en uiteindelijk heb ik de regeling daarop gemaakt. Een aantal punten zijn aangepast en vervolgens zijn er nog een aantal onduidelijkheden. Dat is u gisteren gebleken. Als ik als willekeurige buitenstaander had gezien wat er allemaal in de pers verscheen, had ik ook gedacht: goh, er is wat onduidelijkheid tussen de regeringspartijen hoe je dat moet uitleggen. Die onduidelijkheid is vanavond weggenomen en dit debat levert daaraan een bijdrage. Kinderen weten precies waar zij aan toe zijn.

Mevrouw Voortman heeft het over kinderen die aanmerkelijk ouder zijn dan 21. Zij zijn wel langer in Nederland, maar zij gaan over de leeftijdsgrens heen. Precies daarover hebben partijen afspraken gemaakt. De PvdA wilde een oplossing. Die had het misschien ruimer gewild, misschien zoals mevrouw Voortman het voorstaat. De VVD wilde niks. Er is in het regeerakkoord iets overeengekomen en ik zal dat loyaal uitvoeren. Er zaten onduidelijkheden in. Vanavond hebben wij over een aantal punten gedebatteerd en volgens mij zijn die onduidelijkheden nu weg.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De details van de regeling zijn niet opgenomen in het regeerakkoord. Het gaat erom dat er een regeling komt voor kinderen die al langere tijd in Nederland verblijven. Ik vind het toch jammer dat die ruimte er niet is wat het kabinet betreft, zeker omdat wij hier zo veel debatten hebben gevoerd over kinderen die al lang hier zijn, die hier gevestigd en geworteld zijn, die hier thuis zijn. De staatssecretaris kiest er nu voor om een deel van deze kinderen toch buiten de boot te laten vallen. Ik vrees dat wij dat later terugkrijgen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik begrijp wel dat mevrouw Voortman dat jammer vindt. Ik begrijp ook wel dat de heer Fritsma het jammer vindt, maar dan vanuit een heel ander perspectief. De regeringspartijen hebben een afspraak met elkaar gemaakt en daarbij zijn grenzen gesteld. Wij hebben die uitgewerkt in regelingen en ik moet proberen die zo goed mogelijk uit te voeren als onderdeel van het kabinetsbeleid. Daarover probeer ik de Kamer duidelijkheid en uitleg te geven. Ik begrijp wel dat mevrouw Voortman meer wil en teleurgesteld is. Ik ga het echter niet veranderen, want dat past niet in de afspraken die de twee regeringspartijen hebben gemaakt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris herhaalt dat argument constant, maar dan hadden wij hier natuurlijk geen debat hoeven te voeren. Wij wisselen hier argumenten uit, ook om de staatssecretaris te helpen om de logica in zijn beleid straks uit te leggen, bijvoorbeeld bij Pauw & Witteman. Straks zit hij tegenover iemand die langer in Nederland is gebleven dan iemand die onder de huidige regeling valt, maar die uiteindelijk niet onder de regeling valt omdat de staatssecretaris zegt: nee, wij stellen de grens heel hard op 21; als u daarbuiten zit, bent u eigenlijk nog langer dan die andere mensen in Nederland, maar wij gaan u straffen omdat u net buiten die 21 zit. Voor de mensen die hier langer zitten dan de mensen die er nu onder vallen, is de logica volledig weg. De staatssecretaris moet het maar uitleggen.

Staatssecretaris Teeven:

De basale logica is natuurlijk dat iemand die niet in Nederland mag zijn het land moet verlaten. Daarin heeft de heer Fritsma wel gelijk. Dat is de eerste logica, daar begint alles mee als je het land niet verlaat om welke reden dan ook. De beste logica is natuurlijk dat mensen gewoon voldoen aan hun vertrekplicht, als zij hier niet mogen blijven. Ik straf mensen niet; wij zoeken een oplossing voor kinderen. Er zijn twee regeringspartijen. De ene regeringspartij wil het heel graag en heeft bepaalde wensen. De andere regeringspartij wil niks op dat punt. Dat komt dan bij elkaar in een regeerakkoord en dan maak je er afspraken over. Het is zoals het is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zou het toch waarderen als de staatssecretaris nu op deze logica ingaat. Hoe legt hij dit uit aan kinderen die hier langer verblijven dan de kinderen die nu onder de regeling vallen en die dus worden afgestraft omdat zij langer hier zijn gebleven? De staatssecretaris valt weer terug op: zij zijn hier zo lang gebleven, maar zij hadden eigenlijk al terug moeten gaan. Dat station zijn wij gepasseerd. Wij praten nu over de logica van een regeling waarvan de staatssecretaris zegt: dit is een regeling voor langdurig verblijvende asielkinderen, maar niet zo lang, want dan vallen zij weer erbuiten. Ik begrijp de logica niet.

Staatssecretaris Teeven:

Dan probeer ik het nog een keer. Volgens mij had u in uw eigen initiatiefwetsvoorstel ook een grens van 21 jaar opgenomen. Dus zo onlogisch is die 21 jaar nog niet. Ook in uw initiatiefwetsvoorstel zouden de mensen dus erbuiten vallen. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het wetsvoorstel was van 2011. We zijn inmiddels twee jaar verder. Als die kinderen er toen onder vielen, hadden we ze er nu onder gehad, want we hebben gerekend vanaf 1 april 2001. Dus hadden we de hele groep er toen onder gehad. Daarom zaten we toen op die 21 jaar.

Staatssecretaris Teeven:

Ik begrijp dat u zoekt naar een bepaalde logica. Ik leg u de logica uit dat je ook afspraken probeert te maken met elkaar en dat je dan grenzen stelt. Dat zou volgens mij niet anders zijn als de ChristenUnie vertegenwoordigd zou zijn in een kabinet.

Mevrouw Voortman heeft mij gevraagd of ik bereid ben om bij wetswijzigingen die kinderen raken het Internationaal Comité voor de Rechten van het Kind te raadplegen. Als Nederlandse regering zijn we uiteraard gebonden aan het IVRK. Daarbij hebben we ook steeds de verplichting om aan verdragsbepalingen invulling te geven waar dit een toepassing van is, en om een belangenafweging te maken. Dat geldt dus ook voor wijzigingen van vreemdelingenregelgeving die kinderen raken. Ik kan niet op voorhand nu al de toegevoegde waarde zien van een advies van het comité. Ik denk dat er voldoende adviesorganen zijn die de regering kunnen adviseren, ook als het over deze belangen gaat.

De heer Voordewind heeft gevraagd of ik de leeftijdsgrenzen wil verruimen. Die wil ik niet verruimen. Volgens mij heb ik dat ook al duidelijk gemaakt en beargumenteerd.

De heer Schouw heeft gevraagd of ik bereid ben de kinderen van 1F'ers onder de regeling te brengen. Deze regeling richt zich op het belang van het kind maar ik denk dat het gedrag van de ouder ook blijft meetellen, omdat dit gedrag ook moet worden afgewogen tegen andere maatschappelijke belangen, met name als het gaat om de bescherming van de openbare orde. Dat betekent dat er geen vergunning wordt verleend in het geval van openbareordeaspecten. Het regeerakkoord is op dat punt duidelijk. 1F is niet zomaar iets. Volgens mij vindt ook de fractie van D66 dat. Het gaat hierbij om vreemdelingen aan wie wordt tegengeworpen dat er sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen. Als je aan het kind van een 1F'er een vergunning verleent, is het eigenlijk onmogelijk om daarna tegen de ouder te zeggen dat deze Nederland zou moeten verlaten. Dus ik denk dat dit ook het 1F-beleid zou ondergraven en dat we dat om die reden dus niet zouden moeten doen.

De heer Azmani zou graag zien dat de DT&V zich extra gaat inspannen ten aanzien van de groep die niet in aanmerking komt voor deze regeling en daarom geen recht meer heeft op verblijf. Voor de vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor een vergunning op grond van een van deze regelingen geldt een vertrekplicht. Gezinnen met minderjarige kinderen hebben altijd prioriteit van de DT&V en dat geldt natuurlijk ook voor deze groep. Na een afwijzing van de aanvraag krijgt de DT&V binnen drie dagen het dossier overgedragen van de IND en dan zal de vertrekprocedure ter hand worden genomen. Overigens geldt dat op veel vreemdelingen uit de doelgroep al een vertrekplicht rust. De vertrektrajecten van die groep zijn niet stopgezet maar het daadwerkelijke vertrek wordt niet gerealiseerd totdat er is beslist op de aanvraag. Dus de vertrektrajecten lopen door tot en met aanvragen van LP-presentaties bij vertegenwoordiging maar stoppen bij het boeken van de vlucht. Er moet dan wel eerst op de aanvraag zijn beslist, want anders zou je de werking van de regeling daadwerkelijk ondergraven. We zullen ons dan ook daadwerkelijk inspannen dat mensen die niet voldoen aan beide regelingen, uit Nederland vertrekken.

Verder is gevraagd of ik bereid ben prioriteit te geven aan vreemdelingen die dreigen in aanmerking te komen voor de definitieve regeling. Er zal altijd worden ingezet op het zo snel mogelijk komen tot een zorgvuldige beslissing en snelle terugkeer wanneer bescherming niet aan de orde is. Er is ook speciale aandacht voor de langdurig verblijvende vreemdelingen.

Vervolgens is gevraagd of ik bereid ben de evaluatie naar de Kamer te sturen. Ik heb al gezegd dat die evaluatie er komt. Het is overigens wel bijzonder lastig om een causaal verband te leggen tussen de regeling en de toekomstige instroom of het risico op doorprocederen.

De heren Azmani, Fritsma en Van der Staaij hebben gevraagd hoe we ervoor zorgen dat we over een aantal jaar niet opnieuw te maken krijgen met een pardonregeling. De heer Van der Staaij heeft daar uitgebreid aandacht aan besteed in zijn inbreng. De verbeterde asielprocedure die in juli 2010 in werking is gesteld, heeft tot goede veranderingen geleid. Dat betekent dat er sneller duidelijkheid is over verblijfsperspectief, omdat de procedures zijn versneld. We zetten met PST, het programma stroomlijning toelatingsprocedures, in op verdere verbeteringen waarmee sneller duidelijkheid ontstaat en stapelen wordt tegengegaan. Ook wordt maximaal ingezet op terugkeer wanneer bescherming niet aan de orde is en er geen recht is op verblijf. Ik verwacht dus inderdaad dat er meer situaties zullen ontstaan zonder verblijfsrecht. Dat de vreemdeling blijft meewerken aan terugkeer is natuurlijk essentieel, zoals de heer Fritsma vanavond een aantal keer heeft gezegd. Dat moet ook een eenduidige boodschap zijn van het Rijk, de gemeenten en de samenleving.

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb vanavond een beetje last van een déjà vu, want ik hoor de staatssecretaris nu precies dezelfde teksten uitkramen als toenmalig staatssecretaris Albayrak. "Dit zou toch echt de laatste keer zijn", "de procedures worden verbeterd", bla bla bla. De staatssecretaris realiseert zich toch wel dat het enige signaal dat hij afgeeft, het volgende is: negeer je vertrekplicht, blijf illegaal in Nederland, rek procedures, werk niet mee aan terugkeer en dan liggen de verblijfsvergunningen voor het oprapen.

Staatssecretaris Teeven:

Nee. Wij geven het signaal af dat het kabinet met de twee regeringspartijen heeft afgesproken dat een probleem dat er is met kinderen, nu wordt opgelost. Dat is de afspraak die er is. Sommigen in het kabinet zijn daar heel blij; anderen wat minder. Het is echter wel onderdeel van het regeringsbeleid. De ene regeringspartij is er blij mee en de andere niet. Dat betekent dat we daadwerkelijk moeten inzetten op het terugkeerdossier en dat gedwongen terugkeer naar zo veel mogelijk landen mogelijk moet worden gemaakt. Het moet in ieder geval geen weerstand opwekken voor vrijwillige terugkeer. Het is heel belangrijk dat mensen dat ook zelf doen. Dat signaal geven we dus niet af. Het is echter wel een afspraak die is gemaakt tussen regeringspartijen. Ik zou bijna zeggen – maar dat is een beetje kinderachtig dus dat doe ik niet – dat als u was blijven zitten op 23 april 2012, wij hier niet zo hadden gestaan.

De heer Fritsma (PVV):

Die wordt een beetje flauw, moet ik eerlijk zeggen. Kom op, de staatssecretaris ziet toch wat er gebeurt? We hebben deze regeling nog niet eens besproken of de halve Kamer komt met voorbeelden aanzetten van andere vreemdelingen die ook moeten worden gelegaliseerd. Dat gebeurt er nu; dat ziet u toch?

Staatssecretaris Teeven:

Nou ja, ik …

De heer Fritsma (PVV):

Zo lang u het toelatingsbeleid loslaat, blijft dit gebeuren. Ik zie het nu alweer voor me: actiegroepen komen weer met schrijnende gevallen en de VARA gaat actievoeren. De linkse partijen hebben al aangekondigd dat de mensen die nu buiten de boot vallen, weer tegenkomen. Dat is al aangekondigd; dat ziet u toch?

Staatssecretaris Teeven:

De vraag is of ik dat zie. Nee, dat zie ik niet. Ik zie wel dat we proberen om iets op te lossen en dat we proberen om daaraan strikte regels te stellen. We moeten nu proberen om een situatie te creëren waarin mensen die hier niet mogen blijven, het land verlaten. Dat is het uitgangspunt van het kabinetsbeleid; dat is wat ik zie. Dat is waarschijnlijk een andere blik op de wereld en op deze Kamer dan die van de heer Fritsma. Ik kan er ook niets aan doen.

Ik kom bij de andere vragen van de heer Schouw. Ben ik bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om gezinshereniging uit te sluiten bij criminele vreemdelingen? Ik begrijp de vraag, maar ik zal hier niet in meegaan. In zijn algemeenheid geldt dat bij gezinshereniging altijd een belangenafweging zal moeten plaatsvinden op grond van artikel 8, waardoor op voorhand – laat ik het maar voorzichtig zeggen – niet valt uit te sluiten dat het criminele gezinslid toelating krijgt tot Nederland. Ik hecht er dus toch wel aan om de aanwezigheid van contra-indicatie voor criminele gezinsleden op te nemen. Als je die contra-indicatie niet had en je het een beetje eng zou bekijken, zou de situatie kunnen ontstaan dat een ouder een afgeleid verblijfsrecht krijgt op grond van de gezinshereniging in artikel 8. Het lijkt me niet gewenst dat we via een omweg, via deze kindregeling, ook de criminele ouder er gratis bij krijgen in Nederland. Dat lijkt me niet gewenst.

Ik heb een vraag van de heer Schouw tot het laatste bewaard. Waar zitten nu eigenlijk precies de verschillen en de versoepelingen ten opzichte van het buitenschuldbeleid? De heer Schouw stelt eigenlijk de vraag of de regeling geen dode letter is omdat de definitieve regeling niet veel anders is dan het bestaande buitenschuldbeleid. Als ik het een beetje makkelijk vertaal, is dat eigenlijk de vraag.

Ik heb al gezegd dat het klopt dat de definitieve regeling geen ruimhartige regeling is. Dat is ook niet de bedoeling van het kabinet. In het regeerakkoord is opgenomen dat de definitieve regeling naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen. Dat is onder meer gelegen in het meewerken aan terugkeer. Dus het niet-stellen van de drie voorwaarden in artikel 2.2 onder e, ondermijnt ook het terugkeerbeleid, want niet meewerken aan vertrek zou in dat geval op den duur kunnen leiden tot een verblijfsvergunning. Daarmee is het echter ook weer geen dode letter, want ik heb de voorwaarde "meewerken aan vertrek" zo ingevuld dat die altijd recht doet aan de aard van de regeling en tegelijkertijd ook het terugkeerbeleid niet ondermijnt. Ik heb bijvoorbeeld gekeken naar de stappen die in redelijkheid mogen worden verlangd van de vreemdeling. Ik verwacht van de vreemdeling dat deze de gang naar de eigen autoriteiten heeft gemaakt, dus dat het daadwerkelijk aantoonbaar is dat hij op die ambassade is geweest en dat hij heeft geprobeerd om identiteitspapieren te verkrijgen, dat hij zich gewend heeft tot de IOM en dat hij om facilitering heeft gevraagd bij de Dienst Terugkeer en Vertrek. Dat vind ik redelijke voorwaarden waaraan je moet voldoen. De vraag is dus of de vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en of hij de stappen heeft gezet die redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd. Het niet-stellen van die voorwaarden zou het terugkeerbeleid ondermijnen. Het niet-meewerken aan vertrek zou in dat geval op den duur immers kunnen leiden tot een verblijfsvergunning en dat zou onwenselijk zijn.

Daarmee heb ik alle vragen beantwoord, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik stel voor dat we gelijk doorgaan met de tweede termijn. Ik geef daartoe het woord aan de heer Recourt van de Partij van de Arbeid. Ik moet nog even afspreken dat in de gehele tweede termijn u één interruptie hebt.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Dit is een onderwerp waardoor de Partij van de Arbeid blij wordt dat zij in het kabinet zit. Voor dit soort onderwerpen doen we het. Ik feliciteer alle kinderen en hun gezinnen die onder deze regeling gaan vallen. Ik heb de staatssecretaris goed gehoord dat hij in de geest van de afspraken in het regeerakkoord, van de regeling, gaat werken en daar uitvoering aan gaat geven. Ik heb gehoord dat hij zegt dat hij niet in problemen wil komen met individuele zaken. Dat zijn allemaal duidingen van de uitvoering die inderdaad in de geest zijn van wat we hebben afgesproken. Dit is evident geen punt waar de VVD warm voor liep. De Partij van de Arbeid deed dat echter wel. In een coalitie gun je elkaar zaken en dit is, nogmaals, een punt waar wij erg blij mee zijn.

Over project Perspectief hebben we voldoende gewisseld, daarover hoeft geen nadere uitwerking over te komen. Over "buiten schuld" heb ik zojuist ook voldoende gehoord van de heer Schouw. Ik kan dus ruim binnen de twee minuten blijven.Dank u wel, staatssecretaris, laten we snel duidelijkheid geven aan alle mensen die het betreft.

De heer Azmani (VVD):

We hebben dit debat moeten afwachten. Als ik de heer Recourt nu zo hoor over de regeling, ga ik er van uit dat de PvdA tevreden is met de manier waarop het proces is verlopen en dat zij ook de handtekening onder de initiatiefwet vandaan halen. Begrijp ik dat goed?

De heer Recourt (PvdA):

Het ligt in de lijn der verwachtingen. Ik moet zeggen dat ik vanavond plaatsvervanger ben, ik ben niet de vaste woordvoerder op dit punt. Ik weet het dus niet precies, maar het zou heel gek zijn als wij samen met de ChristenUnie door zouden gaan met onze eigen initiatiefwet, terwijl wij vanavond dit regelen.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Azmani.

De heer Azmani (VVD):

Oké, dan stel ik dat vast. De intentie ligt er dus gewoon bij de heer Recourt. Ik heb er alle begrip voor dat hij nu niet de officiële woordvoerder is op dit dossier.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Toch interessant weer, zo'n terechtwijzing van VVD-zijde.

Ik heb nog een vraag aan de heer Recourt over het punt van kinderen die hier lang zijn, die hier echt in de samenleving zijn geworteld. Ik heb steeds begrepen dat dat een belangrijk punt was van de initiatiefwet van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie. Die heette immers ook de wortelingswet. De heer Teeven heeft vanavond diverse malen aangegeven: dat heeft er helemaal niks mee te maken; een meerderheid van deze Kamer hecht niet aan dat principe. Is het voor de Partij van de Arbeid nog een punt om kinderen die hier geworteld zijn, een thuis te kunnen bieden?

De heer Recourt (PvdA):

Allereerst heb ik geen terechtwijzing gehoord, maar dat geheel ter zijde.

Als je zegt dat worteling het criterium is waarop de wet gebaseerd is, dan krijg je procedures waarbij iemand zegt: ik voldoe niet aan de criteria, maar ik ben wel geworteld; wilt u mij alsnog die vergunning geven? Dat hebben de partijen niet gewild. Wij hebben duidelijk gezegd: dit zijn de criteria waaraan moet worden voldaan. Dan heb je nog een discretionaire bevoegdheid bij kennelijke hardheid, maar daar blijft het bij. Om het aantal procedures te verkleinen is dit de oplossing.

De voorzitter:

Mevrouw Voortman, als u het over de staatssecretaris hebt, is de afspraak dat u zijn functietitel noemt en hem niet noemt bij zijn naam.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Daar zal ik mij voortaan aan houden.

De positie van het kind doet er voor de Partij van de Arbeid dus eigenlijk niet meer zo toe. Dan krijg je dus rare situaties waarin kinderen die hier langer zijn, niet meer in aanmerking komen voor het kinderpardon en kinderen die hier korter zijn wel, omdat ze bijvoorbeeld net niet 21 zijn of niet via een asielprocedure hier zijn gekomen maar via een reguliere verblijfsvergunning. Ik kan mij niet voorstellen dat dat de bedoeling was toen de heer Samsom en voor hem de heer Spekman hier warme woorden spraken over de positie van deze kinderen.

De heer Recourt (PvdA):

Het kind is de aanleiding en voortdurende reden van deze hele exercitie. Dus natuurlijk is de positie van het kind van evident belang. Ik heb uitgelegd waarom worteling als criterium leidt tot procedures die alleen maar onduidelijkheid geven en niet gewenst zijn, maar het is evident dat wij dit doen voor de kinderen die het betreft.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij hebben het gehad over de ex-Perspectief'ers, die vervolgens in de noodopvang van de gemeentes kwamen. Ik begrijp dat wij daar vanavond geen duidelijkheid over krijgen. Daar ben ik erg teleurgesteld over, want dan blijven zij langer in onzekerheid en moeten wij afwachten wat de staatssecretaris daarmee doet. Maar ik leg de heer Recourt nog een andere zaak voor, namelijk die van de gezinnen die voor 27 juli 2010 op straat werden gezet. Die zijn daarna in de gezinslocaties gekomen, maar daarvoor zaten zij op straat en veelal in de gemeentelijke noodopvang. Welke boodschap geeft de heer Recourt aan de gezinnen die in de noodopvang zaten? Vallen zij, en dus hun kinderen, onder de regeling, ja of nee?

De heer Recourt (PvdA):

Zij vallen niet onder de formele criteria van de regeling, want de heer Voordewind zegt het zelf al: het betreft de gemeentelijke opvang. Dat is geen rijkstoezicht. In die zin zal voor hen hetzelfde gelden: het is aan de staatssecretaris om te bekijken of discretionaire bevoegdheid, kennelijke hardheid, van toepassing is. Daarbij spelen overigens lokale belangen mee. Als iemand zich lokaal heeft ingezet en is geïntegreerd, dan is dat een element om de discretionaire bevoegdheid te gebruiken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zoek naar de logica; dat hebben wij als mede-initiatiefnemers toen ook gedaan. Ik laat de discussie over de 21-plussers maar voor wat die is. Ik zoek nu naar de kinderen die in precies vergelijkbare situaties zaten, namelijk de kinderen die 26 juli nog op straat werden gezet en de kinderen die 27 juli in de gezinslocaties terecht zijn gekomen. Dat zijn precies dezelfde kinderen, die net zolang in Nederland zijn. Alleen, de ene had de pech op straat te worden gezet en dus onder het gemeentelijke toezicht te vallen, en de andere kwam in de gezinslocaties onder toezicht van de DT&V. Het is toch niet aan diezelfde kinderen uit te leggen dat de ene wel onder de regeling valt en de andere niet omdat er gemeentelijke toezicht is? Hoe legt de heer Recourt dat uit?

De heer Recourt (PvdA):

Iedere regeling kent grenzen. De heer Voordewind heeft inderdaad een grens te pakken. Leggen wij die grens weer anders, dan komt hij met het volgende voorbeeld waarin weer iemand net buiten die grens valt. Dan vraagt hij: hoe kan het nou dat deze persoon weer net buiten die nieuwe grens valt? Het is evident dat wij grenzen stellen. Nu kan het zijn dat bij degenen die net buiten de grens vallen, sprake is van een zodanige hardheid dat wij zeggen: dat is niet redelijk. Maar dan kom je in de discretionaire bevoegdheid. Dat is geen aanleiding om die grens op te rekken.

De heer Schouw (D66):

Nog even over de "lokale" kinderen. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij de regeling niet aanpast. Hij kijkt er wel naar, maar dan door middel van het instrument van de discretionaire bevoegdheden. Nu zit ik met twee problemen. Ten eerste kan ik niet controleren of de staatssecretaris dat doet, omdat ik geen zicht heb op het beleid dat hij met die bevoegdheid voert. Ten tweede vraag ik me af of het niet leidt tot willekeur. De staatssecretaris zegt dus iets toe wat wij niet kunnen controleren, en we weten ook niet in welke gevallen het gebeurt. Dat zijn mijn problemen. Deelt de heer Recourt die een beetje?

De heer Recourt (PvdA):

Jazeker. Ik heb zelf ooit in mijn tijd als vreemdelingenrechter een zaak moeten/mogen behandelen over het hart van minister Verdonk: hoe werkt dat hart dan? Het is inherent aan het gebruikmaken van de discretionaire bevoegdheid dat je daar geen vaste grenzen voor stelt. Als je dat doet, is het namelijk geen discretionaire bevoegdheid meer. De problemen die de heer Schouw schetst, kloppen dus. Het alternatief is dat we het hier heel vast gaan zetten en dat er dus geen enkele ruimte meer is om andere zaken, die er net buiten vallen maar wel schrijnend zijn, toch toe te laten.

De heer Schouw (D66):

Het alternatief is dat je de regeling aanpast. Dat heeft twee voordelen. Dan is het transparant en dan leidt het niet tot willekeur. Nu heeft de heer Recourt een soort toezegging gehad van de staatssecretaris die eigenlijk helemaal niets voorstelt, omdat we niet kunnen nagaan of de staatssecretaris er gebruik van gaat maken.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris zojuist geciteerd: het gaat mij niet gebeuren dat ik op individuele zaken in de problemen kom. Laten we het afwachten. Ik ben tevreden met de toezegging.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden in eerste termijn. Het is goed dat er duidelijkheid komt voor kinderen die lang in Nederland verblijven. Mijn fractie houdt moeite met het karakter van de pardonregeling. Zij had een voorkeur voor een individuele toetsing, maar de duidelijkheid is zeker gewenst.

Grote bedenkingen houdt mijn fractie wel bij de definitieve regeling die in het leven wordt geroepen voor de nieuwe situaties. De staatssecretaris zegt: op die manier kunnen we discussies in de toekomst voorkomen. Mijn fractie verwacht toch dat de regeling eerder nieuwe discussies zal oproepen. Er wordt een nieuwe aanvraagmogelijkheid geïntroduceerd. Er moet worden getoetst aan criteria. Er is bezwaar en beroep mogelijk. Er zal jurisprudentie ontstaan. Wij denken echt dat het verstandig is om lessen te trekken, ook uit de ervaring die we in het verleden hebben opgedaan met het driejarenbeleid en andere regelingen die toch weer verwachtingen wekken. Ik dien daarom de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering naast een overgangsregeling ook een definitieve regeling heeft getroffen voor (gezinnen met) kinderen die in de toekomst langdurig in Nederland verblijven na een asielaanvraag en op grond daarvan een verblijfsvergunning kunnen aanvragen;

overwegende dat de regering verwacht "dat er in de toekomst nauwelijks meer situaties zullen ontstaan van langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen en hun kinderen, zonder verblijfsrecht";

overwegende dat deze definitieve regeling een premie zet op het negeren van de wettelijke vertrekplicht, een aanzuigende werking kan hebben en zal leiden tot extra procedures;

verzoekt de regering, af te zien van de definitieve regeling en door toepassing van de discretionaire bevoegdheid en het buitenschuldbeleid adequaat in te spelen op de problematiek van langdurig in Nederland verblijvende kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1613 (19637).

Uw tijd is op.

De heer Van Hijum (CDA):

Dank u wel, maar ik heb nog één motie. Die zou ik toch echt graag willen voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering verwacht "dat er in de toekomst nauwelijks meer situaties zullen ontstaan van langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen en hun kinderen, zonder verblijfsrecht";

overwegende dat de definitieve regeling een premie zet op het negeren van de wettelijke vertrekplicht, een aanzuigende werking kan hebben en zal leiden tot extra procedures;

verzoekt de regering om het aantal verblijfsaanvragen en toekenningen op grond van de definitieve regeling te monitoren en de Kamer hierover jaarlijks te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1614 (19637).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden, al ben ik er niet tevreden mee. De staatssecretaris had wel in één ding gelijk. Deze pardonregeling is mogelijk gemaakt door PvdA en VVD. De VVD probeert daar weliswaar een beetje lafjes van weg te lopen, maar het is natuurlijk wel zo. Als puntje bij paaltje komt, is het juist de VVD die het vreemdelingenbeleid vernietigt. Het is namelijk niet de eerste keer dat de VVD een pardonregeling accordeert. Dat gebeurde bijvoorbeeld ook al onder Paars. De pardonregeling van Cohen is mede mogelijk gemaakt door de VVD. De staatssecretaris heeft wat dat betreft dus gelijk.

Gelet op de tijd, dien ik drie moties in waarvan de inhoud voor zich spreekt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de telkens opnieuw doorgevoerde pardonregelingen tot gevolg hebben dat uitgeprocedeerde vreemdelingen niet meer bereid zijn om terug te keren naar het land van herkomst;

overwegende dat het ongewenst is om illegaal verblijf en het negeren van de vertrekplicht te belonen;

verzoekt de regering, af te zien van het nieuwe generaal pardon,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1615 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat blijkens de nieuwe pardonregeling een gepleegd misdrijf waarop een gevangenisstraf van minder dan een maand staat, geen belemmering vormt om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning;

van mening dat Nederland beslist geen behoefte heeft aan meer criminele vreemdelingen;

verzoekt de regering om nimmer verblijfsvergunningen te verstrekken aan vreemdelingen die een misdrijf hebben gepleegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1616 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aan de categorie vreemdelingen die hun tijdelijke verblijfsvergunning mogen wijzigen in een permanente verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling niet wordt tegengeworpen wanneer zij in een eerder stadium terugkeer naar hun land van herkomst hebben tegengewerkt;

overwegende dat deze bepaling een onacceptabele beloning vormt van tegenwerken en traineren van terugkeer en dat deze bepaling bovendien in strijd is met het regeerakkoord;

verzoekt de regering, nimmer verblijfsvergunningen te verstrekken aan vreemdelingen die niet hebben meegewerkt aan het terugkeerproces,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1617 (19637).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik heb een drietal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de belangen van kinderen, beschermd in het VN-Kinderrechtenverdrag, te allen tijde meegewogen dienen te worden in de totstandkoming en aanpassing van wet- en regelgeving;

overwegende dat het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind adviseert over zaken die de belangen van kinderen raken;

verzoekt de regering, proactief advies te vragen aan het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind bij de totstandkoming en aanpassing van wet- en regelgeving die raakt aan de belangen van kinderen en de Kamer over deze adviezen te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Schouw, Voordewind en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1618 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een zeer kleine groep jongeren tussen de 21 en 25 jaar is, die niet in aanmerking komt voor de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen, terwijl zij voor hun 13de jaar asiel hebben aangevraagd en daarmee dus langer dan vijf jaar in minderjarigheid in Nederland geworteld zijn geraakt;

overwegende dat deze jongeren inmiddels langer in Nederland zijn geworteld dan kinderen die wel onder de regeling vallen;

verzoekt de regering, de kleine groep jongeren die ouder is dan 21 jaar en voor hun 13de jaar asiel heeft aangevraagd in aanmerking te laten komen voor de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Gesthuizen, Voordewind en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1619 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kinderen die geen asiel, maar een reguliere vergunning hebben aangevraagd geen aanspraak maken op de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen;

overwegende dat deze kinderen net zo geworteld raken in de Nederlandse samenleving en net zo beschadigd raken bij uitzetting na langdurig verblijf als asielkinderen;

overwegende dat dit in strijd lijkt met het non-discriminatiebeginsel uit het VN-Kinderrechtenverdrag en andere mensenrechtenverdragen;

verzoekt de regering, ook kinderen die een reguliere vergunning hebben aangevraagd aanspraak te laten maken op de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1620 (19637).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is mooi dat er een kinderpardon is. Tegelijkertijd is ook heel helder geworden dat er nog veel VVD-wensen opgeëist zullen worden in ruil voor dit kinderpardon. Ik wil nogmaals een dringend beroep doen op met name de PvdA. Zij zal nog heel veel moeten inleveren aan de VVD. Reik GroenLinks daarom de hand en steun de moties van deze voormalige bondgenoot om te komen tot een beter kinderpardon.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Toen wij aan dit debat begonnen deze avond, was ik best goed gemutst. Ik moet eerlijk zeggen dat de staatssecretaris er toch wel in geslaagd is om mij een beetje het bloed onder de nagels vandaan te halen. Ik heb nog nooit eerder gehoord dat een bewindspersoon hier zegt dat een onderwerp eigenlijk gewoon iets is van de andere coalitiepartner. Het kabinet spreekt met één mond. Ik vind het een beetje lastig uit te leggen aan de mensen dat de staatssecretaris zo duidelijk zegt dat hij hier gewoon helemaal niets mee heeft. Ik herhaal het principe. Als de Partij van de Arbeid op dit vlak haar zin heeft gekregen in de coalitieonderhandeling, vind ik dat de staatssecretaris in de geest van de bedoeling van de wortelingswet – die was heel erg duidelijk, want de wortelingswet hebben de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie samen geschreven – de regeling moet uitvoeren. Hij moet dus zeggen dat het principe waarop dit gestoeld is, het belang van de gewortelde kinderen is.

Ik zal een enkele motie indienen die ik nu omwille van de tijd ga voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uitgeprocedeerde en gewortelde kinderen geen vergunning kunnen krijgen op grond van de kinderasielregeling indien minstens een van de ouders artikel 1F-Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen;

constaterende dat uit onderzoek is gebleken dat kinderen reeds na een verblijf van vijf jaar helemaal geworteld zijn in de Nederlandse samenleving en uitzetting naar het land van herkomst na jarenlang verblijf in Nederland daarom permanente (psychische) schade in de ontwikkeling kan opleveren;

overwegende dat in de kinderasielregeling een onterecht onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers met een 1F-status en zonder 1F-status, terwijl alle gewortelde kinderen dezelfde kans lopen op psychische schade na uitzetting;

overwegende dat het uitzetten van gewortelde kinderen van 1F'ers in strijd is met het VN-Kinderrechtenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en deze kinderen daarom ook een beroep moeten kunnen doen op een vergunning op grond van de kinderasielregeling;

verzoekt de regering, kinderen van 1F'ers alsnog een reguliere vergunning te geven als zij aan de voorwaarden van de kinderasielregeling voldoen en per geval te bekijken of ook 1F-ouder(s) op grond van artikel 8 EVRM in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Voordewind, Schouw en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1621 (19637).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in de eerste termijn. Ik benadruk nogmaals dat de ChristenUnie erg blij is met de regeling. Ik dank de Partij van de Arbeid nog een keer voor de samenwerking, ook in het voortraject van deze regeling, want die samenwerking was heel prettig.

Ik heb nog een korte vraag aan de staatssecretaris. Hoe gaat hij om met de gezinnen die voor 27 juli op straat zijn gezet, terwijl gezinnen na 27 juli wel onder toezicht van Rijk stonden in de gezinslocaties? Hoe gaat hij dat probleem oplossen? Verder hoor ik graag van de staatssecretaris hoe hij omgaat met de ex-Perspectievers die uiteindelijk in het gemeentelijke toezicht terecht zijn gekomen. Dit is een afgebakende groep. De heer Recourt is voor deze groep opgekomen in de eerste termijn.

Om duidelijkheid te krijgen over dat toezicht, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de overgangsregeling de voorwaarde "niet langdurig onttrokken aan toezicht" alleen wordt ingevuld met de migratiediensten van de rijksoverheid en Nidos;

constaterende dat de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen eindigt op de achttiende verjaardag van de jongere en dat Nidos daarna veelal niet meer betrokken mag en kan zijn bij deze jongeren;

overwegende dat gemeenten, al dan niet via particuliere hulporganisaties, noodopvang hebben verleend aan ex-amv's en aan gezinnen met kinderen die geen toegang tot de rijksopvang hadden;

constaterende dat de betrokken kinderen op school hebben gezeten en daarmee ook bekend zijn bij gemeenten en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

verzoekt de regering om de overgangsregeling, paragraaf 3.1 onder ad c, eerste punt aan te vullen met: gemeenten, overheidsdiensten en scholen.

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Voortman, Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1622 (196387).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn tweede motie gaat eigenlijk over de registratie van de definitieve regeling. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de definitieve regeling de eerste drie voorwaarden van het toetsingskader van het buitenschuldbeleid (B14/3/3.2.2.1) als voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de genoemde regeling zijn opgenomen;

constaterende dat kinderen daarmee nog steeds afhankelijk zijn van de inschatting van de Dienst Terugkeer & Vertrek over het al dan niet meewerken van henzelf en/of hun ouders aan terugkeer;

overwegende dat kinderen niet de dupe mogen worden van het handelen of nalaten van hun ouders zoals ook de Hoge Raad heeft bepaald;

verzoekt de regering om de Immigratie- en Naturalisatiedienst de opdracht te geven om een aparte registratie bij te houden van: 1. het aantal aanvragen voor een vergunning op grond van de regeling voor langdurig verblijvende kinderen; 2. het percentage afwijzingen en toekenningen daarvan; 3. de reden van de afwijzingen;

verzoekt de regering voorts, de Kamer uiterlijk na een halfjaar en in ieder geval voor het kerstreces 2013 te berichten over de uitkomsten van deze registratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Schouw, Voortman en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1624 (19637).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog één korte motie.

De voorzitter:

U bent ruim over uw tijd heen, mijnheer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zal mij beperken tot het dictum.

De voorzitter:

Nee, u moet de hele motie voorlezen, maar eigenlijk moet u gewoon binnen twee minuten uw moties voorlezen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zal zo kort mogelijk zijn.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de permanente regeling als voorwaarde stelt dat iemand in voldoende mate heeft meegewerkt aan zijn terugkeer en dat dit op dezelfde wijze door de Dienst Terugkeer & Vertrek getoetst zal worden als bij de aanvraag van een buitenschuldvergunning;

overwegende dat de permanente regeling hiermee de facto gelijk wordt gesteld aan de bestaande mogelijkheid van het aanvragen van een buitenschuldvergunning, waarbij door de zeer stringente toetsing nu slechts circa 30 van dergelijke vergunningen op jaarbasis worden verleend;

van mening dat deze beperking de mogelijkheid van een structurele oplossing voor gewortelde asielkinderen ondergraaft;

verzoekt de regering om bij de toetsing of iemand in voldoende mate heeft meegewerkt aan vertrek, de verklaring van de vreemdeling en concreet toetsbare feiten, zoals verzoeken aan de Internationale Organisatie voor Migratie en de ambassades om mee te werken, bepalend te laten zijn voor medewerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1625 (19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die hij ons aan het einde van de vorige dag heeft gebracht. Ik zal niet uitvoerig ingaan op het debat zelf, want mij viel op dat de tekst van de brieven behoorlijk leek op de tekst van het regeerakkoord en dat ook dit debat weinig beweging heeft opgeleverd, zoals te verwachten was. Ik dien nog één motie in over het tijdsverloop.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de beoordeling van het langdurig verblijf van asielzoekers de verwijtbaarheid in het handelen van de overheid een belangrijk aspect is;

verzoekt de regering, ook in de toekomst te voorkomen dat louter tijdsverloop een grond voor vergunningverlening oplevert, maar ook steeds te bezien in hoeverre het langdurig verblijf aan het handelen van de overheid te wijten is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1626 (19637).

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik bedank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik bedank hem ook voor de toezeggingen, in elk geval voor de toezegging dat het vertrek terstond door de DT&V in werking wordt gezet als iemand niet in aanmerking komt voor de overgangsregeling. In het kader van de monitor en de evaluatie van de definitieve regeling wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre er sprake is van een aanzuigende werking of doorprocederen. Ik heb goed begrepen dat het lastig is om dit uit te zoeken, maar ik geef de staatssecretaris en de uitvoeringsorganisaties wel de uitdaging om dit daadwerkelijk te gaan doen. Tot slot wens ik de uitvoeringsorganisaties veel succes met de uitvoering van deze regeling, want het kan vrij lastig zijn als je keer op keer tot een bepaald besluit bent gekomen in dossiers, maar uiteindelijk op basis van een nieuwe regeling die hier in de Kamer wordt bedacht, toch tot verlening moet komen.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Naar mijn smaak was dit een onbevredigend debat. Als niet-regeringsfractie kun je kletsen tot je een ons weegt, maar er is gewoon een politieke deal over dit kinderpardon en daarmee moeten wij het doen. Dat is voor mijn fractie onbevredigend. Er was gisteren hoop, omdat de Partij van de Arbeid voorstelde om eens te gaan bekijken of we de zaak nog een beetje konden oprekken. Maar, en nu volgt mijn compliment aan de staatssecretaris, dat bommetje is natuurlijk perfect onschadelijk gedemonteerd. De regeling blijft namelijk de regeling. Wellicht wordt er gekeken naar kinderen die onder gemeentelijk toezicht vallen, maar daarbij maakt de staatssecretaris gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid. Dat is voor ons niet te controleren en dus hebben we daar eigenlijk niet zo veel aan.

Ik dien een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een kind een verblijfsvergunning op grond van de Regeling langdurig verblijvende kinderen wordt onthouden indien ten aanzien van een gezinslid sprake is van een contra-indicatie;

constaterende dat hieraan de gedachte ten grondslag ligt dat criminele gezinsleden op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) in aanmerking zouden kunnen komen voor een verblijfsvergunning;

overwegende dat een kind niet of nauwelijks invloed heeft op het handelen van zijn gezinsleden en de strekking van artikel 8 EVRM niet kan zijn dat kinderen het recht op een verblijfsvergunning op grond van de regeling wordt onthouden;

overwegende dat bovendien het Kinderrechtenverdrag centraal zou moeten staan;

verzoekt de regering, een jurisprudentieonderzoek te doen naar voornoemde problematiek en de Kamer hierover te informeren medio dit jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Voortman, Voordewind en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1627 (19637).

Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt van 00.06 uur tot 00.12 uur geschorst.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik dank de heer Recourt ook voor zijn opmerkingen. Die maken helder waar wij staan en waar wij mee bezig zijn.

Ik kom snel bij de motie van de heer Van Hijum op stuk nr. 1613. Daarin verzoekt hij de regering om af te zien van de definitieve regeling en hier door toepassing van de discretionaire bevoegdheid en het buitenschuldcriterium adequaat op in te spelen. Die motie ontraad ik. Ik probeer zo veel mogelijk te voldoen aan een helder toetsbaar kader. Dat heb ik ook beargumenteerd. Ik zal ook zo veel mogelijk proberen om een toewijzing of inwilliging binnen het bestaande beleid te doen plaatsvinden. Dat heb ik uitgebreid gewisseld met de heer Recourt. Er blijven dan altijd nog zaken over die wel op een andere wijze moeten worden bekeken. Dat kunnen een aantal van die Perspectiefzaken zijn, maar daarbij gaat het om een uitzonderingssituatie. Dat probeer ik daarbij te doen. Daar is de definitieve regeling eigenlijk ook voor. Die is er ook voor om voor een beperkt aantal gevallen dat daar nog onder kan vallen, beleid te hebben. Dat staat ook in het regeerakkoord. De meewerkverplichting zit erin, niet liegen en geen onjuistheden spreken over je identiteit. Die motie ontraad ik dus.

De tweede motie van de heer Van Hijum op stuk nr. 1614, waarin hij verzoekt om het aantal verblijfsaanvragen en toekenningen op grond van de definitieve regeling te monitoren en de Kamer hierover jaarlijks te informeren, laat ik aan het oordeel van de Kamer. Ik zal het doen in de rapportage over de vreemdelingenketen. Wellicht dat dit aanleiding is om de motie aan te houden of in te trekken.

Dan kom ik op de motie van de heer Fritsma op stuk nr. 1615, waarin hij de regering verzoekt om af te zien van een nieuw generaal pardon. Die motie ontraad ik. Wij hebben hierover uitgebreid het debat gevoerd. Ik heb beargumenteerd waarom de regelingen zo zijn als ze zijn.

In de tweede motie van de heer Fritsma op stuk nr. 1616, verzoekt hij de regering om nimmer verblijfsvergunningen te verstrekken aan vreemdelingen die een misdrijf hebben gepleegd. Ik ben van mening dat ik juist wel een goede weging heb gemaakt tussen maatschappelijk belang en openbareorde-aspecten. Daarom zijn wij uitgekomen op de maand. Ook die motie moet ik dus ontraden.

Dan kom ik op de motie-Fritsma op stuk nr. 1617, waarin hij de regering verzoekt om nimmer verblijfsvergunningen te verstrekken aan vreemdelingen die niet hebben meegewerkt aan het terugkeerproces. Die motie ontraad ik. In de definitieve regeling zit het meewerken aan terugkeer wel, maar in de overgangsregeling is het geen criterium. Deze motie pakt alles weer bij elkaar. Om die reden moet ik de motie ook ontraden.

Dan kom ik op de motie van mevrouw Voortman op stuk nr. 1618. Zij verzoekt de regering om proactief advies te vragen aan het VN-Comité voor de Rechten van het Kind bij de totstandkoming en aanpassing van wet- en regelgeving. Wij hebben dit ook al gewisseld in het debat. Nederland is aangesloten bij het VN-kinderrechtenverdrag. Het heeft daarom ook een eigen verantwoordelijkheid om daaraan in nationale wetgeving invulling te geven. Ik denk dat het niet past bij de eigen verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om daarover advies te vragen aan het comité. Dit kun je zeker doen bij complexe gevallen. Ik sluit ook niet uit dat wij dit gaan doen. In uitzonderingsgevallen kan dit zeker gebeuren maar niet als regel. Dat vraagt deze motie wel. Om die reden ontraad ik ook deze motie.

Dan kom ik op de tweede motie van mevrouw Voortman op stuk nr. 1619. Daarin verzoekt zij de regering om de kleine groep van jongeren die ouder zijn dan 21 jaar en voor hun 13de jaar asiel heeft aangevraagd in aanmerking te laten komen voor de regeling. Die motie ontraad ik ook. Het is redelijk dat we de maximale leeftijd waarop beroep mag worden gedaan op de overgangsregeling hebben gezet op 21 jaar. Bij de definitieve regeling is de maximale leeftijd 19 jaar. Ik wil daar niet aan schuiven. Ik denk dat we ons wel moeten beseffen dat het een regeling is voor kinderen en niet voor volwassenen. Als daar afgeleid verblijfsrecht bij hoort; het zij zo. Om die reden ontraad ik deze motie.

In de motie-Voortman/Gesthuizen op stuk nr. 1620 wordt de regering verzocht om ook kinderen die een reguliere vergunning hebben aangevraagd, aanspraak te laten maken op de regeling langdurig verblijvende kinderen. Ook die motie moet ik ontraden. Het gaat om een samenstel van factoren op basis waarvan wordt beoordeeld of de hoofdpersoon in het kader van de regeling in aanmerking komt voor een vergunning. Worteling is daarbij niet als voorwaarde opgenomen. In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat er een regeling komt voor in Nederland verblijvende kinderen. In het regeerakkoord hebben we ook afgesproken dat het gaat om regelingen voor kinderen met een asielachtergrond. Het gaat dus om kinderen die al lang in Nederland verblijven door herhaalde asielprocedures in het verleden die lang duurden doordat hun ouders niet meewerkten of procedures op procedures gingen stapelen. Ook die motie moet ik dus ontraden.

Ik kom op de motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 1621. Anders dan mevrouw Gesthuizen, ben ik nog steeds goed gemutst, ondanks dit late tijdstip. Dat kun je hebben in zo'n debat. Deze moet ik ontraden. We hebben uitgepraat gesproken over 1F. Ik denk dat het ook zeer onwenselijk is als bijvoorbeeld een ouder van een kind dat wel onder de regeling zou vallen vanwege de gezinsband in het kader van artikel 8 toch een afgeleid verblijfsrecht kan krijgen. Dat willen we niet. We hebben een eigen toetsing voor 1F. In de regeling is het ook uitgezonderd. Ik acht het effect dat daarvan uitgaat onwenselijk. Het effect is namelijk dat Nederland een vrijhaven zou zijn voor mensen aan wie oorlogsmisdrijven en mensenrechtenschendingen zijn tegengeworpen en dat je op deze manier via afgeleid verblijfsrecht een vergunning zou kunnen krijgen. Daarom ontraad ik ook deze motie.

In de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 1622 wordt verzocht om de overgangsregeling, paragraaf 3.1 onder ad c, eerste punt aan te vullen met gemeenten, overheidsdiensten en scholen. Ik heb uitgebreid toegelicht waar ik wel ruimte zie. Ik heb aangegeven dat we dat individueel gaan beoordelen en dat het gemeentelijk toezicht niet valt onder de rijksoverheid. Daarom ontraad ik die motie.

Ik kom op de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 1624. Ik vind die motie een beetje overbodig. Ik laat haar daarom aan het oordeel van de Kamer. Ik heb aangegeven dat ik het aantal zal monitoren en dat ik de Kamer zal informeren over het percentage afwijzingen en inwilligingen. Als het mogelijk is, zal ik kijken naar de reden van afwijzing. Ik heb dat niet toegezegd, maar ik heb wel gezegd dat ik zal bekijken of dat mogelijk is. Wellicht dat dit een reden is voor de heer Voordewind om te zeggen: ik houd de motie aan totdat ik zie wat de staatssecretaris oplevert en dan breng ik hem alsnog in stemming omdat ik vind dat er meer moet komen. Volgens mij heb ik toegezegd wat hierin gevraagd wordt. Ik laat de motie aan het oordeel van de Kamer.

Ik kom op de motie-Voordewind op stuk nr. 1625. Ik lees het dictum even voor: "verzoekt de regering om bij de toetsing of iemand in voldoende mate heeft meegewerkt aan vertrek, de verklaring van de vreemdeling en concreet toetsbare feiten, zoals verzoeken aan de Internationale Organisatie voor Migratie en ambassades om mee te werken, bepalend te laten zijn voor medewerking". Dat zit in feite al in de drie onderdelen die in de definitieve regeling zitten onder E. Door de formulering van deze motie lijkt de verklaring van de vreemdeling voor te gaan op andere aspecten van het dossier. Ik weet overigens niet of de indiener het beoogd heeft om dat zo te stellen. Dat zou ik willen vragen. Het is wel wat ik er op dit moment in lees. Daarom ontraad ik deze motie. Als de heer Voordewind het anders heeft bedoeld en zegt dat we moeten uitgaan van objectieve aspecten rond die drie momenten van wat je doet bij de ambassades, bij het IOM en ten behoeve van de vaststelling door DT&V, dan zeg ik: dat gaan we al doen. Dan zou de motie wat mij betreft overbodig zijn en laat ik het oordeel daarover aan de Kamer. Zoals ik haar nu lees, staat er: we moeten aanhaken bij de verklaring van de vreemdeling. Dat vind ik onwenselijk. Er moeten objectieve omstandigheden zijn.

De voorzitter:

Ik geef u ruimte om technisch tot elkaar te komen. Geen debat nu.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De motie is bedoeld om criterium 3 te verhelderen met toetsbare bewijzen. Nu staat er in criterium 3 over "buiten schuld" dat het laatste oordeel over de vraag of er voldoende is meegewerkt, aan DT&V is. De bedoeling van de motie is om dat toetsbaar te maken, dus zichtbaar te maken met daadwerkelijke documenten, en medewerking.

De voorzitter:

Bent u het met elkaar eens, staatssecretaris?

Staatssecretaris Teeven:

Dan vind ik de motie op zijn minst overbodig. We hebben in die drie punten immers al staan dat je naar de ambassades toe moet, dat je je daar moet presenteren, dat je moet meewerken aan het verkrijgen van documenten, dat je moet meewerken met de IOM en dat je je moet presenteren bij DT&V, die ook een oordeel moet kunnen vormen. Dat gaat allemaal langs de lijnen van objectieve en meetbare instrumenten. Als ik de brief heb gestuurd, zullen we over "buiten schuld" nog met elkaar debatteren. Het is me nog niet helder wat de heer Voordewind precies met deze motie bedoelt. Als deze motie door de Kamer zou worden aangenomen, dan zou ik bijna zeggen: dat doen we op dit moment, dat is al gebruikelijk.

De voorzitter:

Oordeel "overbodig".

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom op de motie op stuk nr. 1626 van de heer Van der Staaij. Daarin wordt de regering verzocht om te voorkomen dat ook in de toekomst louter tijdsverloop een grond voor vergunningverlening oplevert en ook steeds te bezien in hoeverre langdurig verblijf aan het handelen van de overheid is te wijten. We zijn het erover eens dat louter tijdsverloop geen grond voor vergunningverlening zou moeten zijn, zo zeg ik tegen de heer Van der Staaij. Er is echter ook geen objectieve maatstaf te bedenken voor de verwijtbaarheid van de overheid. Je kunt geen criterium voor vergunningverlening zijn. Het lijkt me niet zo werkbaar wat in deze motie wordt gevraagd. Om die reden ontraad ik deze motie.

Ik kom tot slot op de motie op stuk nr. 1627 van de heer Schouw c.s. Daarin wordt verzocht om jurisprudentie-onderzoek te doen. Op zich kun je altijd onderzoek doen, maar ik zou van de heer Schouw wel enige verduidelijking op deze motie willen hebben. Het gevraagde onderzoek zou bijvoorbeeld tot een discussie over de regeling kunnen leiden. Je zou ook een situatie kunnen krijgen dat je de spelregels tussendoor moet gaan wijzigen. Op zich is de regering niet weigerachtig om onderzoek naar de problematiek te doen en de Kamer daarover te informeren, waarbij het om het even is of het in april of eerder of later is, maar wat moet daarvan dan de consequentie zijn? Dat is mijn vraag.

De voorzitter:

Ook de heer Schouw krijgt de ruimte om een technische toelichting te geven.

De heer Schouw (D66):

Eigenlijk wil ik een technisch nee zeggen op de vraag van de staatssecretaris, want als ik er een bedoeling mee had, was die erin opgenomen. Dan had er gestaan: mocht het onderzoek die en die kant op vallen, dan dient dat en dat te gebeuren. Dat staat er niet. In deze motie wordt eigenlijk de spanning beschreven die er is, waarover we het ook in het debat hebben gehad. Ik heb ook tegen de staatssecretaris gezegd dat ik de keuzes begrijp die hij heeft gemaakt, maar vroeg tegelijk of er geen jurisprudentie is om mogelijk in de toekomst andere keuzes te maken. Dan moet je wel weten of die er is. Is die jurisprudentie er niet, dan houdt mijn verhaal hier op. Is die er wel, dan zou ik het willen weten, maar niet met de bedoeling om dan te zeggen dat we de regelingen stante pede moeten veranderen.

Staatssecretaris Teeven:

Laat ik het zo formuleren in de richting van de heer Schouw. Wellicht is hij dan bereid zijn motie aan te houden. Ik ben best bereid de Kamer per brief te informeren over de volledige implicaties van artikel 8, bijvoorbeeld op het punt van de gezinshereniging, zodat wij de feiten scherp op een rijtje hebben. Ik ben er zelf ook wel nieuwsgierig naar. Ik wil er best een brief over sturen om dat scherp te krijgen en daarbij onderzoek doen naar de jurisprudentie rondom artikel 8. Die toezegging wil ik bij dezen doen.

De voorzitter:

En dan is het oordeel aan de Kamer?

Staatssecretaris Teeven:

Of de motie wordt aangehouden. Als de heer Schouw niet tevreden is over het product dat wordt opgeleverd …

De heer Schouw (D66):

Dat ligt ook een beetje in de hoffelijkheid in het verkeer tussen de regering en de Kamer. Als de staatssecretaris zegt dat hij dit gaat doen, houd ik de motie aan. Dat is simpel.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Schouw stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 1627) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik ben wel bereid om mijn motie op stuk nr. 1614 in te trekken, mits ik goed begrepen heb dat de monitoring in de jaarlijkse rapportage vreemdelingenketen echt te herleiden is naar de definitieve regeling.

Staatssecretaris Teeven:

Zeker, die koppeling zullen wij maken tussen de definitieve regeling en de rapportage vreemdelingenketen. Dat kan heel goed, dus dat gaan wij doen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Hijum/Van der Staaij (19637, nr. 1614) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb alle moties behandeld en ben alleen nog een uitleg verschuldigd op een vraag van de heer Voordewind over de gezinnen rondom 27 juli 2010. Ik zal uw Kamer een brief sturen over het standpunt met betrekking tot die gezinnen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de moties zullen aanstaande dinsdag plaatshebben.

Sluiting 00.28 uur.

Naar boven