2009-2010
75
-
Vragenuur
Vragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink aan de minister
voor Jeugd en Gezin over het bericht "NFI kan kinderleed niet aan".
Mevrouw
Dezentjé Hamming-Bluemink
VVD
Voorzitter. De problemen stapelen zich op rondom de aanpak van kindermishandeling.
Van begin tot eind lijkt het nu mis te gaan. Dat begint al bij het begin.
Ik wil een meldplicht. De minister wil niet verdergaan dan een meldcode en
ik wacht nog steeds op hoe de pas ingevoerde meldcode eigenlijk uitpakt. Als
je als kind mishandeld wordt en je eindelijk bij een arts komt, dan blijkt
er bij artsen een kennisachterstand te zijn en ontbreekt de kennis bij hen
om kindermishandeling te herkennen. Op 9 maart hebben wij daarover in
het vragenuurtje al van gedachten gewisseld. Er zijn toen toezeggingen gedaan.
Het is nu 13 april. En wat blijkt? De minister is niet eens zijn toezegging
nagekomen om met minister Klink te gaan praten over hoe in die opleiding die
kennisachterstand kan worden ingelopen. Als het dan helaas zover is dat de
kinderen bij het NFI terechtkomen, dan blijkt daar onvoldoende capaciteit
te zijn om de onderzoeken goed te doen en de bewijsvoering te leveren. Dus
ook aan het eind gaat het helemaal mis. Het gevolg daarvan is dat kindermishandeling
niet wordt onderkend, dat kinderen, voor zover nog in leven, niet worden geholpen
en dat de daders niet worden vervolgd.
Mijn vraag is natuurlijk wat de minister eindelijk gaat doen en de hamvraag
is uiteraard wanneer hij dat gaat doen.
Minister
Rouvoet
Voorzitter. Ik zal de punten van mevrouw Dezentjé Hamming achtereenvolgens
langslopen. Zij begon met de constatering dat zij een meldplicht wilde en
de minister niet. Dat is op zichzelf correct. Ik wijs er wel op dat er op
dat punt verschillende moties, onder andere van haar hand en andere leden
van de Kamer, door deze Kamer zijn afgewezen, waarmee wij de gemeenschappelijke
conclusie hebben getrokken dat de meldplicht in Nederland geen goed idee is.
Over de meldcode is veel eerder gesproken met de Kamer. Wij hebben al aangegeven
dat die in de wettelijke regeling wordt vastgelegd.
Over wat mevrouw Dezentjé Hamming noemt de kennisachterstand hebben
wij inderdaad in het vragenuurtje van, naar ik meen, 3 maart met elkaar
gesproken naar aanleiding van haar vragen. Het ging toen vooral om de stelling
van de heer Bilo over de diagnostiek en het feit dat bij één
op de twee zaken een verkeerde diagnose zou worden gesteld. Ik heb toen ook
aangegeven dat er sprake is van zowel een overdiagnose als een onderdiagnose.
Dat is wel van belang om bij de weging van de feiten te betrekken. Inderdaad
heb ik toen een aantal toezeggingen gedaan, waaronder de toezegging om met
de heer Bilo te gaan spreken. Dat laatste is inmiddels gebeurd. Daarbij is
ook gekeken naar de rol van het NFI waar het gaat om het belang om forensische
kennis te betrekken bij kindermishandeling. Dat gesprek heeft op 25 maart
plaatsgevonden. Daarnaast is intern en zeker ook met VWS inmiddels gesproken.
Dus de toezegging om met de minister van VWS over de opleiding te spreken,
is ook nagekomen. Op 31 maart heeft dat gesprek plaatsgevonden. Het is
daarbij wel van belang om op te merken dat ook VWS niet gaat over de opleidingsprofielen.
Dat is een verantwoordelijkheid van de beroepsverenigingen zelf, zoals ik
ook in het vragenuurtje van 3 maart heb aangegeven. Ook het gesprek met
hen heeft inmiddels plaatsgevonden. Dat krijgt overigens nog wel een vervolg.
Vervolggesprekken met de opleidingen worden, zoals toegezegd aan de Kamer,
op dit moment voorbereid en gepland.
Ten slotte het punt dat ook de concrete aanleiding is voor dit vragenuurtje,
de capaciteit van het NFI.
Mevrouw Dezentjé constateert dat er onvoldoende capaciteit van
het NFI is. Ik ben nog niet ver. Door Justitie en Jeugd en Gezin wordt al
langere tijd gekeken naar de behoeftestelling op het gebied van forensische
pediatrie. Dat onderzoek hebben wij intensief voortgezet, ook na de eerdere
publiciteit en langs de lijnen van de toezeggingen die ik zojuist heb geschetst.
De vorige week is een conceptrapport verschenen van de werkgroep bestaande
uit politie, Openbaar Ministerie, NFI en Forum Educatief over de behoefte
aan forensische pediatrie in Nederland. Deze werkgroep komt tot een schatting
van 500 zaken op jaarbasis. Deze schatting betreft 125 dossier- en kindgebonden
onderzoeken – zaken die door het Openbaar Ministerie worden aangedragen –
en 375 consulten, waarin kinderartsen en huisartsen een advies van het NFI
vragen. Wij willen uiteraard goed naar die cijfers kijken, want het gaat om
belangrijke zaken. Daarom zijn de minister van Justitie en ikzelf bezig om
de behoefte nader te onderzoeken, onder andere in de gesprekken met het NFI
en door zelf ook navraag te doen bij huisartsen, kinderartsen en jeugdartsen.
Het streven is om voor de zomer helder te hebben wat de behoefte aan forensische
pediatrie in Nederland is. Op basis daarvan zullen wij bezien of meer aanbod
nodig is, welke mogelijkheden er zijn en wat daarbij precies de rol van het
NFI daarin moet zijn. Dit is ook in het verlengde van mijn toezeggingen op
3 maart.
Mevrouw
Dezentjé Hamming-Bluemink
VVD
Voorzitter. Het zijn heel veel woorden van de minister, maar eigenlijk
gaat hij alleen maar vreselijk in het defensief door te zeggen dat hij allerlei
dingen al besproken heeft. Ik wil hier van de minister horen dat hij het gaat
regelen en wel vandaag. Hij wil allerlei gesprekken voeren en dan pas voor
de zomer naar de Kamer terugkomen. Daar heb ik helemaal geen behoefte aan.
Ik dacht dat deze minister ervoor stond om kindermishandeling van het begin
tot het einde aan te pakken, maar ik stel vast dat hij me daarin in de afgelopen
drie jaar zeer heeft teleurgesteld. Ook nu weer met deze vage toezeggingen.
Ik wil dit in een nader debat met de minister wisselen. Bij de regeling van
werkzaamheden zal ik om een vervolgdebat vragen, aangezien wij nu te weinig
tijd hebben om van gedachten te wisselen.
Minister
Rouvoet
Als dat de bedoeling van dit vragenuurtje was, is het mij helder. Ik heb
de vragen van mevrouw Dezentjé Hamming beantwoord in lijn met mijn
toezeggingen de vorige keer. Wij verschillen niet van mening over de ernst
van het verschijnsel kindermishandeling, maar ik wil mevrouw Dezentjé
Hamming wel vragen om niet te snel de verregaande conclusies te trekken
die zij in haar eerste termijn al trok. Zij stelde letterlijk dat kindermishandeling
niet wordt opgemerkt, dat er niet naar wordt gehandeld en dat niet tot vervolging
wordt overgegaan. Naar mijn mening doet zij daarmee groot onrecht aan al degenen
die de afgelopen drie jaar extra inspanningen hebben geleverd in lijn met
het Actieplan bestrijding kindermishandeling. Er is geweldig veel werk verzet.
Ik ben het direct met iedereen eens dat we er nog niet zijn en dat er nog
veel moet gebeuren. Dat zijn ook de toezeggingen, maar als mevrouw Dezentjé
Hamming werkelijk meent dat vandaag nog in de relevante opleidingen meer aandacht
voor kindermishandeling moet worden geschonken, heeft zij slecht zicht op
de manier waarop zaken werken. Ik kom mijn toezegging na en zodra dat kan,
uiterlijk voor de zomer, zal ik de stand van zaken weergeven.
De heer
Dibi
GroenLinks
Voorzitter. Ik had verwacht dat deze minister in reactie op de zeer terechte
vragen van mevrouw Dezentjé Hamming eerst zou stilstaan bij wat we
nu eigenlijk horen en niet direct de tegenaanval zou inzetten. Er zijn naar
schatting 500 gevallen van kindermishandeling, waarbij medisch-forensisch
onderzoek noodzakelijk is. Wat blijkt? Ongeveer 25 van die zaken krijgen ook
de aandacht die ze verdienen, 75 zaken krijgen een telefonisch consult en
dat betekent dat er misschien wel 400 zaken van kindermishandeling per jaar
blijven liggen. Ik had verwacht dat deze minister eerst zou stil staan bij
hoe erg het is dat dit gebeurt. Wat gebeurt er bij die zaken die zijn blijven
liggen? Heeft de minister daar zicht op? Kan hij de Kamer daarover informeren?
Er zijn slechts vier forensische artsen in Nederland. Kunnen wij misschien
een aantal artsen uit het buitenland invliegen om de zaken die blijven liggen
ook de aandacht te geven die ze verdienen? Misschien kan de minister ook even
zeggen hoe erg dit eigenlijk is.
Minister
Rouvoet
Voorzitter. Iedereen, zeker de heer Dibi, die mij de afgelopen jaren heeft
gevolgd, hoeft er geen twijfel over te hebben wat de inzet van deze minister
en dit kabinet is in het aanpakken van kindermishandeling. Ik werp de suggestie
verre van mij dat die ernst niet tot mij zou zijn doorgedrongen. De heer Dibi
gaat daarmee voorbij niet alleen aan wat ikzelf en mijn medewerkers hebben
gedaan, maar ook aan wat het veld de afgelopen jaren heeft gedaan. Ik vind
het onheus en dan druk ik mij voorzichtig uit.
Dan de vraag. Juist het feit dat de heer Dibi de vragen stelt die hij
stelt, onderstreept het belang om precies te kijken naar de cijfers die vanmorgen
in de krant stonden. De conclusie die de heer Dibi trekt, namelijk dat er
500 gevallen van kindermishandeling zijn waarbij forensische pediatrie nodig
is, is niet waar. Dat is niet wat uit de cijfers tot nu toe kan worden afgeleid.
Het is precies zoals ik aangaf. Er is naar schatting van de werkgroep, bestaande
uit politie, Openbaar Ministerie, NFI en Forum Educatief, op jaarbasis in
500 gevallen behoefte aan het inzetten van kennis van forensische pediatrie.
Deze gevallen zijn niet allemaal strafzaken. Zoals ik al zei, gaat het hierbij
om 125 dossier- en kindgebonden onderzoeken en om 375 gevallen van consult,
waarbij een huisarts een advies wil hebben. Het is niet gezegd dat in die
gevallen ook sprake is van kindermishandeling. Dat is juist de reden dat men
om een advies wil vragen. Dit is naar schatting het aantal gevallen op jaarbasis.
De suggestie in de vervolgvraag van de heer Dibi dat er 400 zaken blijven
liggen, gaat dus voorbij aan het feit dat wij te maken hebben met een schatting
en aan het feit dat deze zaken heel verschillend van karakter zijn. Het gaat
om consulten, om dossier- en kindgebonden onderzoeken waarbij er een reden
kan zijn om te vragen om forensisch pediatrische deskundigheid.
Om die reden vind ik het van belang, juist omdat ik het zo'n belangrijk
onderwerp vind, om heel precies met het NFI naar die zaken te kijken om te
achterhalen hoe die schatting is opgebouwd en wat dat betekent voor de capaciteit
die wij voor de forensische pediatrie nodig hebben. Ik heb de vorige keer
ook verwezen naar de forensisch deskundigen bij de GGD's en naar de rol die
zij wel en die zij niet kunnen spelen, naar de situaties waarin het NFI echt
een rol moet spelen en hoeveel capaciteit daarvoor nodig is. Dat is juist
gedaan om te voorkomen dat wij op basis van overhaaste conclusies bijvoorbeeld
deskundigheid uit het buitenland invliegen terwijl wij nog geen zicht hebben
op de omvang van de problematiek. Dat is de reden dat ik aan wil dringen op
grote zorgvuldigheid bij iedereen.
Mevrouw
Langkamp
SP
Jaarlijks worden meer dan 100.000 kinderen het slachtoffer van kindermishandeling.
Dat is veel meer dan wij een aantal jaren geleden dachten. Het is dus heel
belangrijk dat er goed wordt gesignaleerd en dat kindermishandeling wordt
herkend. Op dat gebied moet nog het nodige gebeuren en dat zegt de minister
ook.
Laten wij het eens over de kinderen hebben die daadwerkelijk slachtoffer
zijn geworden. Velen van hen zijn daardoor getraumatiseerd en hebben dus behandeling
nodig. Er zijn echter veel te weinig plekken voor deze kinderen om goed behandeld
te kunnen worden. Ook de deskundigheid op dat vlak is in ons land nog veel
te gering. De minister heeft eerder op aandringen van de SP toegezegd dat
hij zal inventariseren hoeveel behandelplaatsen er op dit moment in ons land
zijn. Hoe staat het daarmee en wanneer kunnen wij de voorstellen van de minister
verwachten voor het uitbreiden van die capaciteit?
Minister
Rouvoet
Mevrouw Langkamp moet mij verontschuldigen; dit gaat buiten de vraagstelling
van dit moment om. Ik heb die gegevens niet paraat. Uiteraard ben ik graag
bereid om de toezegging die eerder is gedaan, namelijk om na te gaan hoe groot
de behandelcapaciteit is en die informatie zo spoedig mogelijk aan de Kamer
te geven, na te komen. Ik weet niet helemaal zeker of dit al in de geplande
voortgangsrapportage van het actieplan voor de bestrijding kindermishandeling
zit. Hoe dan ook, daar maakt dit een prominent onderdeel van uit. Ik zal de
Kamer op de kortst mogelijke termijn informeren over de stand van zaken.
Mevrouw
Van Toorenburg
CDA
In de krant en andere media wordt over verschillende artsen gesproken,
zowel bij het NFI als bij het speciale kindercentrum, maar er wordt ook verwezen
naar andere forensisch artsen die, zo zeggen de deskundigen, eigenlijk geen
zicht hebben op het ontdekken van kindermishandeling. Kan de minister samen
met de ministers van VWS en van Justitie eens bekijken of de deskundigheid
van deze artsen met voorrang kan worden vergroot? Zij zijn de eersten die
hiermee in aanraking komen. Als hun deskundigheid groter is,
zien zij dingen misschien sneller, zodat wij eerder maatregelen kunnen nemen.
Minister
Rouvoet
Dat zit inderdaad in de toezegging die ik eerder heb gedaan, namelijk
dat zal worden gekeken naar de relevante opleiding en naar de beroepsgroepen
die met kindermishandeling in aanraking komen. Dat zijn veelal de huisartsen,
de kinderartsen en eventueel de jeugdartsen. Ik heb toegezegd om samen met
minister Klink te kijken naar de opleidingen en daarover te spreken met de
beroepsgroepen, die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de profielen van
de opleidingen. Uiteraard wil ik deze vraag daarbij graag betrekken.
De heer
Voordewind
ChristenUnie
Het NFI geeft er blijk van al een halfjaar geen zaken meer te kunnen behandelen
door capaciteitsgebrek. Het kan toch niet zo ingewikkeld zijn om contact op
te nemen met het NFI om te achterhalen of de cijfers die in de krant staan,
kloppen en te bezien hoe wij op heel korte termijn in de benodigde capaciteit
kunnen voorzien? Ik wil de minister dus vooral manen om niet tot de zomer
te wachten, maar te bezien of hij op heel korte termijn contact kan opnemen
met het NFI en te bezien of we dat gat in elk geval provisorisch kunnen opvullen,
zodat de zaken die voorliggen, zo snel mogelijk behandeld zullen worden.
Minister
Rouvoet
Ik heb niet voor niets aangegeven hoe het gelopen is. De informatie die
ik nu geef, is uiteraard niet buitenom de geëigende kanalen gegaan; daarbij
was ook het NFI betrokken. Het bericht van vanmorgen – waarvan deze
vragen een uitvloeisel zijn – heeft betrekking op de vorige week naar
buiten gekomen schatting van het aantal gevallen waarin forensisch-pediatrische
deskundigheid nodig zou kunnen zijn. Op 3 maart hebben we tijdens het
vragenuurtje gesproken over het feit dat het NFI nu 25 zaken per jaar doet.
We moeten nu precies in kaart brengen hoeveel van de 500 geraamde gevallen
ook noodzakelijkerwijs leiden tot een oordeel op het niveau van het NFI en
in welke gevallen ook andere deskundigheid kan worden ingezet. Overigens zou
ik voorzichtig zijn met het gebruik van het woord "provisorisch" in dit verband,
want we hechten allemaal aan een ter zake kundig oordeel waar dat nodig is.
De vorige keer heb ik niet voor niets gewezen op de mogelijke inzet van forensisch
deskundigen bij de GGD's. Te vaak wordt daarop nog te weinig een beroep gedaan.
Dat onderwerp maakt onderdeel uit van de toezeggingen die ik de vorige keer
heb gedaan en daarin nemen we ook dit mee: het zal duidelijk moeten worden
wat de noodzakelijke rol van het NFI is en waar anderen een rol kunnen spelen;
hoe eerder, hoe beter. Dat ligt volgens mij in de lijn van de vragen van de
heer Voordewind.
Mevrouw
Arib
PvdA
Er wordt al jarenlang gezegd dat het ontbreekt aan deskundigheid om kindermishandeling
te onderkennen, zeker als doodsoorzaak. Bovendien is niet voor niets een wijziging
gekomen in de Wet op de lijkbezorging. Per 1 april zou de NODO-procedure
worden ingevoerd, het nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij minderjarigen.
De staatssecretaris kijkt een beetje vanaf de achterkant met mij mee, want
zij gaat daarover. In antwoord op mondelinge vragen van mij en collega Dezentjé
Hamming heeft de minister toegezegd ons daarover te zullen informeren, maar
tot op heden heb ik niets van die toezegging gezien. Ook de antwoorden op
mijn schriftelijke vragen inzake dit onderwerp zijn nog steeds niet binnen.
Ik vind het eigenlijk een beetje beschamend dat wij hierover zo lang doen
en dat het telkens op de lange baan wordt geschoven.
Minister
Rouvoet
Er wordt niets op de lange baan geschoven. Als wij op het ene moment een
vragenuurtje hebben naar aanleiding van een artikel in de krant, ontslaat
dat ons niet van de plicht om de Kamer langs de lijnen van de gedane toezegging
te informeren zodra dat kan. Zorgvuldigheid is en blijft ook in deze zaken
geboden. Een vragenuur doet niets toe of af aan die plicht; daarvan ben ik
mij zeer bewust. De brief waarnaar mevrouw Arib vraagt, over de inwerkingtreding
van de Wet op de lijkbezorging, is na goed overleg met het betrokken departement
inmiddels min of meer gereed voor verzending naar de Kamer. Zij kan die brief
dus op korte termijn verwachten; ik kan niet precies het moment aanduiden.
In die brief zal precies worden aangegeven hoe het zit met de bepalingen van
de wijziging van de Wet op de lijkbezorging, inclusief het aspect van de NODO-procedure,
en op welk moment die wijziging in werking kan treden.