59ste vergadering
2006-2007
59
-
Vastgoedontwikkeling
Aan de orde is de behandeling van: het wetsvoorstel Wijziging
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 teneinde beleggingsinstellingen
de mogelijkheid te bieden om vastgoed te ontwikkelen ten behoeve van de eigen
portefeuille (30689).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer
De Nerée tot Babberich
CDA
Voorzitter. Tot genoegen van de CDA-fractie spreken wij vandaag in afrondende
zin over de wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Met deze
wijziging willen wij beleggingsinstellingen de mogelijkheid bieden om vastgoed
te ontwikkelen ten behoeve van de eigen portefeuille. Dit wetsvoorstel komt
tegemoet aan de in de praktijk gebleken behoefte bij beleggingsinstellingen
om vastgoed dat men reeds in portefeuille heeft te herontwikkelen of nieuw
vastgoed voor de eigen portefeuille te ontwikkelen. Mijn fractie is verheugd
over deze tegemoetkoming.
Met de uitbreiding van de wetgeving voor beleggingsfondsen en, in dit
kader, voor de vastgoedsector, bereikt Nederland een verdere professionalisering
van zijn kapitaal- en vastgoedmarkt. Dit zal op haar beurt weer aanleiding
geven voor een vergroting van de dienstensector in het algemeen, en meer hoogwaardige
financiële dienstverlening in het bijzonder. Ook dit wetsvoorstel zal,
naar wij hopen, een competitieve uitgangspositie bieden voor de Nederlandse
beleggings- en vastgoedsector.
Mijn fractie heeft de regering, net als bij de behandeling van het wetsvoorstel
betreffende vrijgestelde beleggingsinstellingen, in het verslag van dit wetsvoorstel
gevraagd naar een schematisch overzicht van de voor- en nadelen van het Nederlandse
regime in vergelijking met de regimes in enkele andere lidstaten van de Europese
Unie. Wij hebben daarbij gewezen op het rapport van de European Public Real
Estate Association uit 2005, waarin een prachtig overzicht is opgenomen. Het
door de regering verschafte overzicht in de nota naar aanleiding van het verslag
is duidelijk.
Is in de Europese context het voorgestelde vereiste uitzonderlijk dat
projectontwikkeling plaats dient te vinden via een normaal belastingplichtige
dochtervennootschap? Ziet mijn fractie dit goed? Mogen wij uit het schema
opmaken dat buitenlandse regimes een dergelijk vereiste niet kennen? Waarom
vindt Nederland dit wél nodig en andere landen blijkbaar niet? Voorts
vragen wij de staatssecretaris of hij, gelet op het genoemde overzicht, denkt
dat het voorgestelde nieuwe regime gedurende een langere periode
aantrekkelijk genoeg zal zijn als alternatief voor andere regimes in de Europese
Unie, met name de regimes van Luxemburg en Ierland.
Tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel betreffende vrijgestelde
beleggingsinstellingen hebben wij de toenmalige minister gevraagd om twee
jaar na de inwerkingtreding van de wet, een geüpdate vergelijking van
de regimes naar de Kamer te sturen. De CDA-fractie ziet graag dat hierbij
ook de regimes betrokken worden die wij vandaag bespreken.
Mijn fractie heeft gevraagd om een verduidelijking van de begrippen "substantiële
zeggenschap" en "substantieel risico". Voor het Nederlandse
bedrijfsleven dient immers duidelijk genoeg te zijn, wat verstaan dient te
worden onder het ontwikkelen van vastgoed versus beleggen in vastgoed. Wij
hebben specifiek gevraagd of er sprake is van projectontwikkeling die niet
past bij de status van een beleggingsinstelling, als deze instelling noch
direct, noch indirect enig risico loopt, anders dan als afnemer van het project,
maar wél substantiële zeggenschap heeft in de ontwikkelingsfase.
Wij vragen, gezien het belang van een scherpe afbakening van bovengenoemde
begrippen, om een verdere verduidelijking van de staatssecretaris.
Ik wil nog een kanttekening plaatsen van meer theoretische aard, maar
toch met praktische betekenis in het licht van de systematiek van de wet.
In de fiscale literatuur is gesuggereerd dat voor dividenden ontvangen van
de dochtervennootschap die zich bezighoudt met projectontwikkeling de uitdelingsplicht
niet hoeft te gelden, aangezien de winst al is belast met vennootschapsbelasting
en dit geen resultaat uit belegging is. Kan de staatssecretaris aangeven hoe
hij dit ziet?
Wij hebben in de schriftelijke behandeling gevraagd naar de uitleg van
een besluit van enige tijd geleden. In de beantwoording hebben wij voldoende
aanknopingspunten gevonden om er nu niet nader op in te gaan.
Mevrouw
Dezentjé Hamming
VVD
Voorzitter. De VVD-fractie gaat ervan uit dat met dit wetsvoorstel een
goede impuls wordt gegeven aan de gewenste versterking van de infrastructuur
van beleggingsinstellingen in Nederland. Wij zijn daar content mee. Wel rest
nog een aantal verbeterpunten, wat mij betreft twee.
Het is niet volledig duidelijk of Nederland zich met dit wetsvoorstel
positief onderscheidt op Europees niveau. De heer De Nerée refereerde
daar al aan. De positieve punten van het Nederlandse regime zijn in elk geval
de beperkte omvang van de uitdelingsverplichting, die niet geldt voor de vermogenswinsten,
en de afwezigheid van specifieke beleggingseisen. Toch dient volgens het Nederlandse
regime projectontwikkeling plaats te vinden via een normaal belastingplichtige
dochtervennootschap. Dit laatste is geen vereiste in enkele buitenlandse regimes.
Daarom vraagt de VVD-fractie aan de staatssecretaris waarom dit vereiste niet
ook in Nederland kan worden geschrapt.
Verder voorziet de VVD-fractie problemen bij het vaststellen van een zakelijke
beloning op projecten die de exclusieve ontwikkelingsdochter uitvoert. De
VVD-fractie heeft in het verslag aan de staatssecretaris gevraagd of belastingplichtigen
die zich wenden tot de Belastingdienst voor het maken van een winstvaststellingsafspraak
erop kunnen vertrouwen dat hierover tijdig voor het vaststellen van de uitdelingsverplichting
uitsluitsel kan worden gegeven. De staatssecretaris heeft in het verslag tot
op heden hierop nog geen bevestigend antwoord gegeven. Ik krijg die bevestiging
hier graag alsnog.
De heer
Irrgang
SP
Voorzitter. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk voor fiscale beleggingsinstellingen
om vastgoed te ontwikkelen door middel van een dochteronderneming. Er is gekozen
voor een ander regime dan in omliggende landen. Zo zijn er geen beleggingseisen
betreffende het percentage dat in een onroerende zaak mag worden gestoken.
In omliggende landen is er een maximum tussen de 15% en 40%.
Waarom is hierin geen aansluiting gezocht bij ons omliggende landen?
Volgens de SP-fractie moet worden voorkomen dat fiscale beleggingsinstellingen
slechts worden gebruikt om geen vennootschapsbelasting te hoeven betalen bij
projectontwikkeling. Zo is het van belang dat winst bij projectontwikkeling
in de belaste dochteronderneming wordt verantwoord. Door slechts te stellen
dat er sprake moet zijn van een zakelijke beloning bestaat er nog steeds heel
veel interpretatievrijheid. Op welke wijze wordt straks nagegaan of beleggingsinstellingen
niet te weinig betalen voor projectontwikkeling door een dochteronderneming?
Hoe wordt nagegaan dat de beleggingsinstelling niet risico's neerlegt bij
de dochteronderneming die normaliter zelf worden gedragen?
Om discussies te voorkomen over de vraag welke investeringen moeten worden
beschouwd als projectontwikkeling is in deze wet de zogenaamde "safe
haven", de veilige haven, bedacht. Hierdoor wordt een investering of
uitbreiding van vastgoed die minder bedraagt dan 30% van de WOZ-waarde
niet aangemerkt als projectontwikkeling. De vraag is of dat niet de discussie
verplaatst. Tot aan 30% hoeft men nu in ieder geval geen belasting
meer te betalen. Of is die zekerheid niet een volledige zekerheid? Is het
een zekerheid die echt vaststaat vanaf dat moment of is het een voorlopige
zekerheid hoe de Belastingdienst daarmee zal omgaan? Graag krijg ik hierop
een reactie van de staatssecretaris. Indien de Belastingdienst vooraf zekerheid
geeft dat een projectontwikkeling vrijgesteld blijft van winstbelasting, omdat
de projectontwikkelingskosten waarschijnlijk onder die 30% blijven,
dan zal die beleggingsinstellingen er alles aan gelegen zijn om het aanvankelijke
kostenplaatje zo laag mogelijk te houden. De Belastingdienst moet dan een
discussie aangaan over de geschatte kosten van projectontwikkeling. De vraag
is wel of de Belastingdienst in zijn huidige staat daarvoor de mensen en de
capaciteit heeft. Dat geldt voor dit moment, maar ook voor de langere termijn.
Indien beleggingsinstellingen gebruik maken van die veilige haven, geldt dat
dan ook voor het volgende jaar of wordt dat opnieuw getoetst? Hoe moeten wij
het wetsvoorstel op dat punt interpreteren?
Alhoewel een toename van vastgoedontwikkeling wenselijk is, zien wij ook
dat de mogelijkheid bestaat dat er een verschuiving plaatsvindt van de vastgoedontwikkeling
van de belaste vastgoedontwikkelaars naar de vrijgestelde beleggingsinstellingen,
vooral vanwege de 30%-regeling. Op welke wijze gaat
de staatssecretaris na in hoeverre dat risico ook in de praktijk zal optreden?
Gezien al deze zorgen van de SP-fractie vraag ik de staatssecretaris in
ieder geval om de uitvoeringspraktijk van dit wetsvoorstel nadrukkelijk te
volgen en om te bekijken of alles wat wij met deze wet bedoelen in de praktijk
zo uitwerkt. Dan denk ik niet alleen aan de praktijk, maar ook aan de budgettaire
uitvoeringspraktijk. Ik zie namelijk dat de geraamde belastingopbrengst 5
mln. is, maar er zijn volgens mij ook budgettaire risico's. Ook die praktijk
moeten wij nauwgezet volgen.
De heer
Tony van Dijck
PVV
Voorzitter. Hoewel ik niet op de sprekerslijst sta, zou ik graag ook nog
enkele opmerkingen over dit wetsvoorstel maken.
Dit wetsvoorstel beoogt beleggingsinstellingen van vastgoed de mogelijkheid
te bieden om vastgoed te herontwikkelen zonder de doelstelling te raken van
het beleggen van vermogen. De voorwaarde is wel dat de feitelijke ontwikkelactiviteiten
plaatsvinden in een normale belastingplichtige dochtervennootschap en dat
de vergoeding voor ontwikkelactiviteiten plaatsvindt op zakelijke voorwaarden
zoals die door onafhankelijke partijen zullen worden vastgelegd. Hoe denkt
de staatssecretaris die zakelijke voorwaarden te controleren? Daar zien wij
een valkuil. In hoeverre kan benchmarking daarin een rol spelen?
De fractie van de Partij voor de Vrijheid kan met dit wetsvoorstel leven
daar het de starheid van de oude wet wegneemt en de mogelijkheid voor beleggingsinstellingen
verruimt om in onroerend goed te beleggen. Hierdoor zullen beleggingsinstellingen
eerder geneigd zijn om in onroerende zaken te beleggen terwijl dit niet ten
koste gaat van de mogelijkheid om vastgoed te ontwikkelen.
Hoe denkt de staatssecretaris de naleving van de scheiding tussen ontwikkelen
van vastgoed en beleggen in vastgoed te controleren teneinde oneigenlijk gebruik
van een beleggingsinstelling en/of concurrentievervalsing tegen te gaan? Ook
vragen wij ons af hoe de winst uit ontwikkeling van vastgoed zich onderscheidt
van beleggingswinst uit vastgoed. Is hier een stringente scheiding aan te
brengen? Ten slotte vragen wij ons met het oog op mogelijke belangenverstrengeling
af of het wenselijk is dat een beleggingsinstelling belangen heeft in een
belaste ontwikkelingsvennootschap.
Ik verzoek de leden nogmaals om zich tijdig aan te melden en de sprekerslijst
te checken. Anders wordt het moeilijk om de vergadering te plannen.
De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.10 uur geschorst.
Staatssecretaris
De Jager
Mevrouw de voorzitter. De heer De Nerée tot Babberich heeft gevraagd
of het overzicht van regimes voor beleggingsinstellingen in andere EU-landen,
dat is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag, om de twee jaar
kan worden geactualiseerd. Ik ben het met hem eens dat het goed is om in de
gaten te houden hoe het Nederlandse regime zich verhoudt tot de regimes in
de omringende landen. In de praktijk blijkt dat de branche daarbij vaak over
meer informatie beschikt dan de overheid. Het schema dat is opgenomen in de
nota naar aanleiding van het verslag, is gebaseerd op het rapport van the
European Public Real Estate Association. Wij weten niet zeker of regelmatig
updaten tot de mogelijkheden behoort. Als er echter signalen zijn uit de branche
als gevolg van bepaalde ontwikkelingen in het buitenland die erop wijzen dat
het Nederlandse regime minder concurrerend wordt, sta ik uiteraard open voor
overleg over de vraag wat ons te doen staat. Dan zal de Kamer daarover ook
informatie ontvangen.
De heer De Nerée tot Babberich heeft vervolgens gevraagd of Nederland
het enige land is dat die projectontwikkeling in de heffing betrekt. Mevrouw
Dezentjé Hamming heeft die vraag ook gesteld. Het Nederlandse regime
voor beleggingsinstellingen is gebaseerd op het onderscheid tussen beleggen
en ondernemen. Beleggingsactiviteiten blijven onbelast, terwijl ondernemingsactiviteiten
in de heffing worden betrokken. In Nederland wordt projectontwikkeling als
een ondernemingsactiviteit beschouwd. De winst is daarom belast. Dat is altijd
al het geval geweest. In Duitsland is projectontwikkeling onder het huidige
IF-regime niet toegestaan. In Luxemburg is een beleggingsinstelling transparant.
Daardoor worden alle winsten, inclusief de projectontwikkelingswinsten, rechtstreeks
bij de achterliggende aandeelhouder belast. In die landen is de behandeling
van projectontwikkeling dus niet gunstiger dan in Nederland. België en
Frankrijk stellen projectontwikkeling vrij van belasting. Dat regime is gunstiger
dan het Nederlandse. Daar staat echter wel tegenover dat het regime voor de
beleggingsinstellingen in die landen als zodanig ongunstiger is, omdat de
uitdelingsverplichting aldaar ook ziet op de vermogenswinsten van de FBI's.
Vermogenswinsten worden in die landen dus direct belast bij de aandeelhouders.
Dat is anders dan in Nederland. Alleen in Engeland is projectontwikkeling
onbelast. Daar hoeven de vermogenswinsten niet te worden uitgedeeld, evenmin
als in Nederland. Wij kunnen concluderen dat het Nederlandse regime niet slecht
uitpakt ten opzichte van de zojuist genoemde landen. Met de sector is uitvoerig
overleg gevoerd over het voorliggende wetsvoorstel. Een aantal mensen uit
die sector heeft mij gemeld dat het aan dit wetsvoorstel veel waarde hecht.
De heer De Nerée tot Babberich heeft gevraagd wat substantiële
zeggenschap en substantieel risico inhouden. Er is sprake van het ontwikkelen
van vastgoed indien in ieder geval is voldaan aan de voorwaarde dat een lichaam
in de ontwikkelingsfase substantiële zeggenschap heeft over de vormgeving
van het project, of als een lichaam met de realisatie dan wel de waarde van
een project substantieel risico loopt. In de memorie van toelichting zijn
ter verduidelijking diverse voorbeelden gegeven van zeggenschap en risico's
die al dan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van projectontwikkeling.
Verwacht mag worden dat het voor vastgoeddeskundigen die werkzaam zijn bij
project-bv's doorgaans niet moeilijk zal zijn om vast te stellen, of sprake
is van projectontwikkeling. Dat is immers hun vak. Ook bij het Vastgoedkenniscentrum
van de Belastingdienst is op dit gebied veel deskundigheid aanwezig, en zal
het naar verwachting niet moeilijk zijn om dit te onderscheiden. Bij eventuele
grensgevallen kunnen belastingplichtigen altijd vooraf zekerheid vragen bij
de Belastingdienst of de voorgenomen investering niet of juist
wel als projectontwikkeling wordt aangemerkt. Een verdere algemene formulering
van de begrippen zal naar verwachting alleen maar meer gaan wringen, en het
lijkt ons beter om dit ook aan de praktijk over te laten, en een verfijning
daarvan af te wachten.
Mevrouw Dezentjé Hamming heeft gevraagd of de Belastingdienst tijdig
uitsluitsel kan geven over de omvang van de projectontwikkelingswinst. Dat
is des te meer van belang, omdat de FBI de informatie van die projectontwikkelingswinst
moet hebben om te weten, welke verplichtingen er bestaan. Ik erken het belang
van die vraag dus volledig. Belastingplichtigen kunnen altijd in overleg treden
met de inspecteur om vooraf zekerheid te krijgen omtrent de winstvaststelling.
Daarbij zal de inspecteur er rekening mee houden dat de belastingplichtige
binnen een redelijke termijn zekerheid wil krijgen, gelet op het bijzondere
karakter van deze situatie. In die zaken waarin dat mogelijk is, zal tijdig
uitsluitsel worden gegeven. Uiteraard hangt dat natuurlijk ook af van de informatie
die de belastingplichtige tijdig zal verstrekken.
Mevrouw
Dezentjé Hamming
VVD
"Tijdig" is een wat rekbaar begrip. Kunt u dat iets meer specificeren?
Staatssecretaris
De Jager
Het hangt ervan af of de betreffende belastingplichtige tijdig zijn winst
in kaart kan brengen. Wij denken aan een termijn van binnen acht maanden na
afloop van het boekjaar. Nogmaals, de betreffende bv moet zijn winst rapporteren,
waar een belangrijk deel van de uitvoering om zal gaan. De Belastingdienst
kan vrij snel nadat er zekerheid is over de winst, zekerheid geven over de
projectontwikkelingswinst.
Tegen de heer Irrgang zeg ik dat sommige buitenlandse regimes de eis kennen
dat maximaal 15% tot 20% in onroerende zaken mag worden gehouden.
In Nederland zou dat betekenen dat één belegger nooit een heel
winkelcentrum als belegging kan hebben. Dit wetsvoorstel beoogt niet de beleggingseisen
van het FBI-regime aan te passen. Het wetsvoorstel is nu alleen maar gericht
op het mogelijk maken van projectontwikkeling, en niet op andere onderdelen
van het regime, zoals spreiding of aandeelhouderseisen. Wij hebben het altijd
al op deze manier gedaan: materiële toetsing, geen formele toetsing.
Het laatste is ook nog niet de wens van de Kamer geweest. Wij denken dus niet
dat daar problemen bij zullen ontstaan.
De heer Irrgang stelde nog een vraag over de overschrijding van de 30%
safe haven als een beleggingsinstelling een investering in vastgoed doet
waarvan wordt verwacht dat die beneden de 30% van de WOZ-waarde blijft,
terwijl achteraf blijkt dat die 30% toch is overschreden. Belangrijk
om vast te stellen is dat die 30% zekerheid geeft. Onder die 30%
neemt de Belastingdienst automatisch aan dat het om onderhoud gaat, en niet
om projectontwikkeling. Het is aan de beleggingsinstellingen om te kijken
of zij in de buurt van de 30% komen. Als een investering die 30%
nadert, zal de kans dat die 30% wordt overschreden uiteraard ook groter
worden. Echter, ook als een investering de 30% overschrijdt, hoeft
nog niet per se sprake te zijn van projectontwikkeling. Die vraag zal elke
keer zelfstandig moeten worden beantwoord. Een beleggingsinstelling die mogelijk
de 30%-grens overschrijdt, kan desgewenst vooraf in overleg treden
met de inspecteur om zodoende af te stemmen dat de uitgaven als belegging
worden gekwalificeerd. De safe haven bestaat dan weliswaar niet, maar er is
dan wel de vraag of het materieel vereiste aan de orde is, namelijk of sprake
is van een belegging of van projectontwikkeling.
De heer
Irrgang
SP
Ik begrijp wat de staatssecretaris zegt, maar het is hem ongetwijfeld
ook bekend dat de kosten voor projectontwikkeling nog wel eens hoger uitvallen
dan oorspronkelijk geraamd. Als er oorspronkelijk is geschat dat het minder
dan 30% zal zijn, maar uiteindelijk achteraf blijkt dat het meer dan
30% is, vindt dan nog de materiële toetsing plaats?
Staatssecretaris
De Jager
Ja, als de 30%-grens wordt overschreden, is er geen sprake meer
van een safe haven, dus van de automatische zekerheid zonder dat er iets aangetoond
behoeft te worden. Het betekent dat men alsnog in materiële zin moet
aantonen dat sprake is van een belegging en niet van projectontwikkeling.
Verder heeft de heer Irrgang gevraagd of de overheveling van risico's
van de FBI naar de projectontwikkelingsdochter ertoe kan leiden dat de winst
van de projectontwikkelingsdochter lager uitvalt; een lagere winst betekent
dat deze dochter minder belasting zou behoeven te betalen, terwijl thans deze
risico's bij de FBI blijven. Welnu, FBI's konden en kunnen nog steeds geen
projectontwikkelingsrisico's dragen omdat ze anders zouden ondernemen in plaats
van beleggen. FBI's mogen dus alleen beleggingsrisico's dragen. Dat is zo
en dat was zo. Overheveling van projectontwikkelingsrisico's van een FBI naar
een projectontwikkelingsdochter zal zich dan ook niet kunnen voordoen, omdat
het twee verschillende soorten risico's betreft. De FBI's moeten een zakelijke
vergoeding aan de ontwikkelingsdochter betalen. De hoogte van die vergoeding
is afhankelijk van de mate van risico die de projectontwikkelingsdochter loopt.
Hoe hoger het projectontwikkelingsrisico, hoe hoger de vergoeding.
De heer Van Dijck heeft specifiek gevraagd hoe wordt getoetst of de projectontwikkeling
op zakelijke voorwaarden plaatsvindt. Elke transactie tussen gelieerde vennootschappen
dient plaats te vinden op zakelijke voorwaarden. Daarin brengt dit wetsvoorstel
geen verandering. De Belastingdienst heeft voldoende ervaring en deskundigheid
om dat te toetsen. De dienst toetst regelmatig transacties die binnenconcern
zijn, om te zien of ze wel of niet zakelijk zijn. De dienst heeft er ook ruimschoots
ervaring mee. Ook in dit geval zal langs die lijnen de toetsing plaatsvinden.
Gevraagd is of de uitdelingsverplichting geldt voor dividenden afkomstig van
een belaste projectontwikkelingsdochter. De uitdelingsverplichting voorkomt
dat de beleggingsinstelling dankzij het nultarief onbelast dividenden kan
oppotten. De beleggingsinstelling is verplicht om alle dividenden die zij
ontvangt door te stoten naar de aandeelhouders. Dat kunnen zowel dividenden
op de portfolioaandelen zijn als dividenden die ontvangen worden van een 100%
projectontwikkelingsdochter.
Feitelijk worden de dividenden dus niet bij de beleggingsinstelling, maar
bij haar aandeelhouders belast. Daarbij is het normaal dat de ontvangen dividenden
die de beleggingsinstelling doorstoot, afkomstig zijn uit belaste winst. Te
denken valt aan dividenden die een beleggingsinstelling ontvangt van beursgenoteerde vennootschappen. De dividenden van een projectontwikkelingsdochter
zijn ook afkomstig uit belaste winst. Dat is dus geen reden om hen buiten
de uitdelingsverplichting te houden. Voor hen geldt dus de fiscale systematiek
die wij al langer kennen.
De heer
De Nerée tot Babberich
CDA
Het antwoord van de staatssecretaris over substantiële risico's en
substantiële zeggenschap is gelijk aan hetgeen in de nota naar aanleiding
van het verslag staat, maar ik begrijp wel dat hierover van tevoren zekerheid
kan worden verkregen. Dat zullen wij afwachten. Als zich in de praktijk problemen
voordoen, zullen wij zeker niet nalaten aan de bel te trekken.
Ik heb verder begrepen dat de staatssecretaris zal ingrijpen als blijkt
dat de concurrentiekracht van de sector terugloopt. De Kamer krijgt dan bericht
van hetgeen moet worden veranderd. Dat geldt zonder meer als het wetgeving
betreft, maar dat kan ook betrekking hebben op de uitvoeringspraktijk.
Staatssecretaris
De Jager
Beide punten kan ik de heer De Nerée tot Babberich toezeggen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 16.26 uur tot 19.00 uur geschorst.