62ste vergadering
2004-2005
62
-
Toelating praktijkonderwijs
Aan de orde is de behandeling van:het wetsvoorstel Wijziging
van de Wet op het voortgezet onderwijs om meer maatwerk mogelijk te maken
bij de toelating tot het praktijkonderwijs onder vervallenverklaring van de
grondslag voor de tijdelijke regeling van die toelating (29823).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw
Kraneveldt
LPF
Voorzitter. Ik sta genoteerd voor maar liefst zeven minuten spreektijd.
Ik kan u geruststellen: ik zal die bij lange na niet gebruiken.
De LPF-fractie steunt zonder voorbehoud dit wetsvoorstel dat het voor
ongeveer 180 leerlingen per jaar mogelijk maakt, onderwijs op maat te krijgen.
Nu bestaat er al een tijdelijke regeling die maatwerk mogelijk maakt, maar
die regeling moet permanent worden en dat wordt in dit wetsvoorstel geregeld.
Het betreft leerlingen die zich in het grensgebied van leerwegondersteunend
onderwijs en praktijkonderwijs bevinden en in het LWOO terecht zijn gekomen,
hoewel achteraf blijkt dat praktijkonderwijs een betere keuze is. Zij mogen
niet meer worden toegelaten tot dat praktijkonderwijs, omdat zij niet meer
rechtstreeks uit het basisonderwijs komen of uit het eerste jaar van het voortgezet
onderwijs. Het is te gek om voor 180 leerlingen per jaar om deze niet-inhoudelijke
reden de weg naar het praktijkonderwijs af te snijden, terwijl op inhoudelijke,
onderwijskundige en didactische gronden deze leerlingen gewoon in het praktijkonderwijs
thuishoren. Om dit mogelijk te maken, zal het besluit waarin de criteria worden
vastgelegd waarop de regionale verwijzingscommissies hun indicatie baseren,
worden aangepast. Naar ik heb begrepen, zal dan soepel worden omgegaan met
name met de eisen omtrent IQ en leerachterstand. Wij kunnen ons daarin vinden
en wachten die aanpassing af.
Dat wil niet zeggen dat wij er voorstander van zijn, alle beoordelingscriteria
maar meteen overboord te gooien. Criteria werken over het algemeen goed voor
het overgrote deel van de doelgroep. Laten wij de ruimte bieden om voor deze
180 leerlingen het net even iets anders te regelen.
De suggestie, deze soepelheid ook te betrachten in andere onderwijssoorten
vinden wij wat te voorbarig. De reikwijdte van een dergelijke suggestie is
nog niet te overzien. Deze zal per sector of cluster bezien moeten worden.
Het hele onderwijssysteem rondom zorgleerlingen is verschrikkelijk ingewikkeld.
Wij moeten de discussie over dit wetsvoorstel niet belasten met dat idee.
Kortom, de minister kan bij dit wetsvoorstel op onze steun rekenen. Laten
wij de discussie over vereenvoudiging en eventueel verruiming van de indicatiecriteria
voeren als wij verder praten over onder andere leerlinggebonden financiering
(LGF).
Ik moet mij verontschuldigen. Om vijf uur moet ik weg, wegens andere belangrijke
verplichtingen in dit huis. Het spijt mij dat ik niet het hele debat kan bijwonen.
Mevrouw
Lambrechts
D66
Voorzitter. Het is een klein wetsvoorstel, maar voor degenen die het betreft
niet onbelangrijk. Degenen die het betreft, zijn de leerlingen in het leerwegondersteunend
onderwijs die eigenlijk beter passen in het praktijkonderwijs, maar ook de
scholen en leerkrachten die zich vaak in allerlei bochten moeten wringen om
voor deze kinderen toch passende trajecten mogelijk te maken, vaak door de
grenzen van de wet op te zoeken, omdat alleen dan maatwerk te leveren is.
Vanaf het begin van de inwerkingtreding van de Wet op de toelating tot
het leerwegondersteunend en praktijkonderwijs is er nogal wat gedoe geweest
over rigide toelatingseisen die maatwerk voor deze leerlingen in de weg staan.
Het betreft leerlingen die geïndiceerd zijn voor LWOO, van wie later
blijkt dat zij beter af zijn in het praktijkonderwijs. Voor hen was destijds
niets geregeld, sterker nog, een leerroute waaraan geen bekosting verbonden
was, was eigenlijk niet toegestaan.
Wij hebben dat punt meerdere keren aangekaart, niet met heel veel succes,
zeg ik er eerlijk bij. Een klein beetje succes hadden wij wel, want in de
praktijk is er wel enige ruimte voor geboden. Sommige zaken zijn oogluikend
toegestaan. Ik ben desalniettemin blij dat dit wetsvoorstel er ligt en dat
er in de wet een duidelijk gedefinieerde ruimte komt voor het maatwerk voor
deze groep leerlingen. Dat moet ook maar eens gewoon gezegd worden. Ik heb
mij even afgevraagd of wij wel over dit voorstel moesten debatteren, maar
als er zo'n duidelijke stap gemaakt wordt, moeten wij er ook over praten.
In het verlengde hiervan wil ik even twee punten aankaarten. Wij zullen
ze vandaag niet oplossen, maar ik wil ze toch even naar voren brengen. Het
eerste betreft de indicatiestelling voor een leerling van wie pas later blijkt
dat hij behoefte heeft aan leerwegondersteunend onderwijs. Niet alleen voor
de indicatiestelling voor praktijkonderwijs, maar ook voor het leerwegondersteunend
onderwijs geldt dat het behoorlijk rigide in elkaar zit. Er ligt nu geen wetswijziging
voor, maar ook voor deze leerlingen geldt dat in het laatste jaar van het
basisonderwijs ofwel in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs een aanmelding
of aanvraag moet zijn ingediend. Ook bij deze leerlingen blijkt soms echter
pas na dat eerste leerjaar dat een leerling toch extra hulp via leerwegondersteuning
nodig heeft en het zonder die steun niet redt. Dat brengt mij bij de vraag
aan de minister waarom niet ook voor deze leerlingen in het tweede of derde
jaar alsnog een herindicatie kan worden aangevraagd op het leerwegondersteunend
onderwijs. Ik denk dat de flexibiliteit die vandaag geboden gaat worden voor
de leerlingen uit het praktijkonderwijs – althans voor de leerlingen
die alsnog naar het praktijkonderwijs moeten – ook heel goed zou passen
bij andere indiceringstrajecten, onder andere voor het leerwegondersteunend
onderwijs, zodat daar op meerdere momenten, wanneer dat nodig is, consequenties
uit kunnen worden getrokken in de zin van: deze leerling redt het niet; ik
wil hem graag daarvoor aanmelden.
Een tweede punt betreft de IQ-testen en met name de doorslaggevende rol
die aan die intelligentietesten wordt toegekend bij de indicatiestelling.
Weliswaar komt er vandaag een beetje extra ruimte, ook als het gaat om de
intelligentietest als basis voor de indicatiestelling, maar dat neemt niet
weg dat de IQ-testen een heel zware rol spelen in de hele indicatie. Uit het
veld hoor je vaak dat het karakter en de sociaal-emotionele problematiek een
minstens even grote rol spelen. Ik wist niet – inmiddels weet ik dat
wel, want dat hebben wij de afgelopen week allemaal in de kranten kunnen lezen –
dat de maker van een van deze testen, Van Tellegen, wiens test heel vaak wordt
gebruikt, grote bezwaren heeft tegen de wijze waarop zijn test
wordt gebruikt. Hij noemt het zelfs "pure volksverlakkerij". Ik citeer: "Als
je een kind twee goede testen afneemt, kan het resultaat per test wel tien
punten en soms zelfs twintig punten verschillen", aldus Van Tellegen. De kranten
koppen dan: "Scholen leggen bij het indelen van leerlingen naar het te volgen
type onderwijs veel te veel nadruk op de intelligentietest". Dat was in verschillende
kranten te lezen, maar niet scholen doen dat; dat doet de overheid. Mijn vraag
aan de minister is dan ook: wordt niet veel te veel waarde toegekend aan de
betekenis van de intelligentietesten en wordt het geen tijd om aan andere
aspecten een zwaarder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld aan de sociaal-emotionele
problematiek?
Mevrouw
Eijsink
PvdA
Voorzitter. Het komt niet vaak voor dat wij in de plenaire zaal spreken
over praktijkonderwijs, hoewel het praktijkonderwijs een enorm belangrijke
bijdrage levert aan het onderwijs aan kinderen die niet uit zichzelf een plaats
weten te vinden in het reguliere onderwijs. De PvdA vindt het kwalijk als
kinderen tussen wal en schip vallen, zeker als het gaat om deze leerlingen,
die extra zorg behoeven. Het wetsvoorstel waarover wij hier spreken, strekt
ertoe om meer maatwerk mogelijk te maken bij het toelaten van leerlingen tot
het praktijkonderwijs. Gebleken is dat in enkele uitzonderlijke situaties
een leerling is aangewezen op PRO, terwijl hij of zij net niet voldoet aan
de criteria of het indienen van een aanvraag niet meer mogelijk is. Het gaat
daarbij om leerlingen die zich, wat hun zorgbehoefte en capaciteit betreft,
op het grensvlak tussen de verschillende onderwijssoorten en systemen voor
indicatiestelling bevinden. Het wetsvoorstel maakt meer maatwerk bij de toelating
tot het praktijkonderwijs mogelijk. De PvdA-fractie steunt de hoofdgedachte
achter dit wetsvoorstel zeker, maar heeft nog enkele vragen.
Het praktijkonderwijs maakt de laatste tijd een aanmerkelijke groei door.
Ik hoor graag van de minister hoe zij deze groei ziet in relatie tot de IQ-grens
en de door mevrouw Lambrechts al genoemde IQ-testen. Wij hechten immers ook
zeer veel belang aan de sociaal-emotionele problematiek, die in de testen
niet zozeer aan de orde komt. Hoewel die discussie nu niet heel gedetailleerd
kan worden gevoerd, zou het goed zijn om daar toch weer eens naar te kijken.
Maatwerk is prima, maar kan de minister mij verzekeren dat het geen excuus
wordt voor het onderuithalen van de doelstelling van "Weer samen naar school"?
Hoe beoordeelt de minister in dit verband de toenemende instroom in het praktijkonderwijs
vanuit het reguliere basisonderwijs, naast die van het speciaal onderwijs?
Ook wij weten immers dat vanuit bijvoorbeeld groep 5 of 6 van de basisschool
in sommige gevallen al uitstroom plaatsvindt naar het praktijkonderwijs. Daar
heb ik op dit moment niet direct een mening over. Het is wel een feit. Als
er geen maatwerk is bij de bekostiging, maakt dat maatwerk ten behoeve van
leerlingen soms erg moeilijk. Leerkrachten moeten keuzes maken bij maatwerk.
Dat is niet altijd gemakkelijk. Bij het praktijkonderwijs verdwijnt er maatwerk
bij de overgang van declaratiebekostiging naar lumpsum voor het voortgezet
onderwijs. Een belangrijk aspect daarbij is de leeftijdscorrectie voor ouder
personeel, die ook bij het praktijkonderwijs per 1 augustus zonder overgangsregeling
verdwijnt. Zeker voor zelfstandige praktijkscholen, die immers bovengemiddeld
te maken hebben met ouder personeel, betekent dit een probleem. Het personeel
stapt immers min of meer op hetzelfde moment naar de CAO voor het voortgezet
onderwijs. Daarom zien scholen soms forse moeilijkheden op zich afkomen. Laat
de minister Gods water over Gods akkers lopen of is zij bereid om deze praktijkscholen
te hulp te schieten? Het mag immers een klein probleem lijken, maar voor deze
zelfstandige praktijkscholen wordt het zeker een probleem dat directe invloed
heeft op het bedoelde maatwerk.
Met de nota van wijziging wil de minister regelen dat de aanvraag tot
indicatiestelling in de bedoelde bijzondere gevallen uitsluitend kan worden
ingediend door het bevoegd gezag of de afdeling voor praktijkonderwijs. Is
de overweging van de minister dat zij wil voorkomen dat reguliere scholen
te gemakkelijk leerlingen doorverwijzen zonder dat duidelijk is waar zij terechtkomen?
Graag een reactie.
De fractie van de PvdA bepleit dat regio's verantwoordelijkheid krijgen
voor een dekkende zorgstructuur, zodat het hele circus van indicatiestelling
niet langer nodig is. Uiteraard gaan wij uit van voldoende kennis binnen de
regio's. Voor zorgleerlingen worden dan immers oplossingen op regionaal niveau
gerealiseerd. De Kamer heeft inmiddels een motie met die strekking aangenomen.
Als regionale samenwerkingsplannen binnen afzienbare tijd garanderen dat er
geen kind meer tussen wal en schip valt, hoeft zelfs de onderhavige, versoepelde
regelgeving niet te gelden. Hoe verhoudt het onderhavige wetsvoorstel zich
tot het scheppen van de mogelijkheid van regionale oplossingen? Wellicht is
dit wat vergezocht voor de discussie van vandaag. Dat begrijp ik. Ik verneem
echter graag van de minister in hoeverre de uitwerkingsnotitie die de Kamer
in april ontvangt hierop doorgaat. Ik hoop dat de hierover door mij gestelde
vragen daarbij aan de orde komen.
Mevrouw
Aasted Madsen-van Stiphout
CDA
Voorzitter. Voor de fractie van het CDA is van groot belang dat leerlingen
zich kunnen ontwikkelen in een leeromgeving die veilig is en waar zij zich
prettig voelen. De praktijkschool blijkt voor een groot aantal leerlingen
die plek te zijn, omdat het niveau is afgestemd op de mogelijkheden van de
leerling en omdat het pedagogisch klimaat aansluit bij de sociaal-emotionele
ontwikkeling van de leerlingen. Met dit wetsvoorstel wordt meer maatwerk mogelijk.
De tijdelijke regeling wordt omgezet in een definitieve. Daarmee is de instroom
van praktijkschoolleerlingen goed geregeld. Wij willen ons echter graag ook
richten op de noodzaak, de uitstroom eens goed te bekijken. Wij willen uiteindelijk
allemaal dat deze leerlingen alle mogelijkheden krijgen op de arbeidsmarkt.
Voor de ene betekent dat via de praktijkschool toegeleid worden naar arbeid.
Voor de ander betekent dat misschien een niveau 1-opleiding op het ROC.
Wij willen hiervoor meer aandacht vragen. Wij stellen de minister daarom
voor om het ROC de mogelijkheid te geven om maatwerk te leveren voor praktijkschool leerlingen die in potentie een niveau 1-opleiding kunnen halen,
zij het niet in een jaar maar in twee jaar. De kinderen hebben vier tot vijf
jaar op de praktijkschool gezeten en hebben keihard gewerkt. Het diploma geeft
niet alleen een niveau aan, maar heeft ook een stuk emotionele waarde. Ik
hoor ook van docenten uit het veld dat het heel moeilijk is om kinderen gemotiveerd
te houden als je bij voorbaat weet dat het niet tot het felbegeerde diploma
leidt.
Daarnaast vragen wij aandacht voor de leerlingen voor wie zelfs het niveau
1-diploma niet haalbaar is. Ook die leerlingen moeten wij een opleiding bieden
die kans biedt op de arbeidsmarkt. Iedereen is ergens goed in. Daarop moeten
wij het vergrootglas zetten. Die specifieke vaardigheden van de leerlingen
moeten benut worden om ze daadwerkelijk een kans te geven op de arbeidsmarkt.
De leerlingen die een niveau 2-opleiding niet met succes afronden, worden
aangemerkt als "voortijdig schoolverlater". Ik vind het echter niet terecht
dat kinderen die met succes een praktijkschooltraject of een niveau 1-opleiding
afronden en zelfs al toegeleid zijn tot de arbeidsmarkt die kwalificatie krijgen.
Daarmee wordt geen recht gedaan aan kinderen die zich de blubber hebben gewerkt
om eruit te halen wat erin zat!
De heer
Balemans
VVD
Voorzitter. Ook mijn fractie vroeg zich af of dit wetsvoorstel niet als
hamerstuk kon worden afgedaan. Dat moet de minister maar beschouwen als een
compliment. Het wetsvoorstel regelt de verruiming van de toelating tot het
praktijkonderwijs en biedt meer maatwerk. Ook krijgen de leerlingen kansen
die ze tot op heden niet hebben. Het voorkomt dat leerlingen tussen wal en
schip vallen en het verhoogt hun kansen op de arbeidsmarkt. Dat is pure winst.
Ook dit wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om na te gaan wat kinderen wél
kunnen. Al te vaak praten wij over de vraag wat kinderen niet kunnen.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel kan rekenen op de warme steun van de VVD-fractie.
Minister
Van der Hoeven
Voorzitter. Ik was gisteren op werkbezoek bij de praktijkschool in Dordrecht.
Mij viel op de enorme motivatie van leerlingen en leerkrachten in het onderwijsproces.
Leerlingen werd duidelijk gemaakt dat zij best trots mogen zijn op wat zij
bereiken. Zoiets heeft een enorm goede uitwerking op kinderen. Je moet vooral
nagaan wat zij wél kunnen en daartoe biedt dit wetsvoorstel inderdaad
de mogelijkheid. Mevrouw Kraneveldt heeft perfect verwoord waarom dit wetsvoorstel
is ingediend. Op deze manier kunnen wij op een gestructureerde manier tot
maatwerk komen. Het is goed dat wij overstappen van een tijdelijke naar een
structurele regeling. Het gaat inderdaad niet om veel leerlingen. In 2004
betrof het 178 leerlingen en dit aantal neemt af. Dat neemt niet weg dat dit
wetsvoorstel tegemoet komt aan een probleem dat in het veld leeft. Als het
net niet lukt voor leerlingen om naar het vmbo te gaan, komt het praktijkonderwijs
in beeld.
Mevrouw Lambrechts is voorstander van het wetsvoorstel, maar vindt dat
je ook op latere leeftijd voor het leerwegondersteunend onderwijs moet kunnen
worden geïndiceerd. Ik neem aan dat zij bedoelt: na het eerste leerjaar
van het voortgezet onderwijs. De huidige toetsen voorzien daar inderdaad niet
in. Overigens vroeg mevrouw Kraneveldt het tegenovergestelde. Zij vond dat
wij moeten houden wat wij nu hebben. Ik denk dat wij hier nu geen messen over
moeten gaan trekken. Wij hebben er goed aan gedaan om leerachterstand te definieren
in termen van leerjaren basisschool ten opzichte van het begin voortgezet
onderwijs. Overigens, mevrouw Lambrechts, is in de afgelopen jaren dit punt
vaker bestudeerd. Het blijkt de nodige moeilijkheden en vragen op te leveren,
ook met betrekking tot de uitvoerbaarheid en de administratieve lasten. Ik
ben wel bereid om dat thema bij de herziening van de zorgstructuur te betrekken.
Mevrouw
Kraneveldt
LPF
Ik ben geen expert op het gebied van dit type onderwijs. Daarom wil ik
de minister om informatie vragen. Kunnen wij door deze, nu permanente verruiming
toelaten dat ouders of een indicatieorgaan de verleiding niet kunnen weerstaan
om een leerling, die zich op het grensvlak bevindt en moet worden geïndiceerd,
het LWOO voor de zekerheid te laten proberen? Die verleiding ontstaat natuurlijk
doordat een dergelijke leerling nog altijd kan terugvallen op het praktijkonderwijs.
Ouders of een indicatieorgaan kunnen het dankzij de verruiming gewoon proberen.
Als de verruiming er niet was, kozen zij meteen voor het praktijkonderwijs.
Je kon vroeger namelijk niet op je keuze terugkomen.
Minister
Van der Hoeven
Daar draait het juist om. Om die reden koos men vroeger voor een LWOO-indicatie.
Naderhand bleek dan dat een leerling het niet redde en beter op zijn of haar
plaats was in het praktijkonderwijs. Dan lag daar echter geen beschikking
voor, terwijl aan die voorwaarde moest worden voldaan. Op deze manier zorgen
wij ervoor dat in dergelijke gevallen – die doen zich voor; laat u zich
niets wijs maken – het kind toch zonder problemen naar het praktijkonderwijs
kan gaan. Daarom doen wij dit.
Mevrouw
Kraneveldt
LPF
Dat bedoelde ik niet helemaal. Vroeger had je de mogelijkheid om terug
te vallen op het praktijkonderwijs niet. Daardoor ontstond er een probleem.
Dankzij deze regeling bestaat die mogelijkheid wel. Dat is terecht. Kan het
zijn dat een indicatieorgaan bij de eerste indicatie van zo'n leerling voor
het LWOO kiest, wellicht naar wens van de ouders? In de oude situatie zouden
die ouders voor het praktijkonderwijs hebben gekozen, omdat het niet mogelijk
was om daarop terug te vallen indien het fout ging op het LWOO. Nu de mogelijkheid
wel bestaat, kiezen zij in plaats van het praktijkonderwijs wellicht voor
het LWOO, zodat die leerling dat in ieder geval kan proberen. Je weet nooit
of het lukt. Als het lukt, zit dat kind op het LWOO. Wordt het praktijkonderwijs
een soort vangnet voor het geval het LWOO niet lukt? Proberen de ouders of
het indicatieorgaan het dan gewoon even op het LWOO? Dat is een andere insteek.
Minister
Van der Hoeven
Ik begrijp wat u bedoelt. Je maakt een regeling om maatwerk te kunnen
leveren. Tegelijkertijd heb je nog altijd objectieve indicatiecriteria. Die
schudt iemand niet zo maar uit zijn mouw; zij zijn objectief. Bij sommige
kinderen is het net het een of het ander. Dat is het probleem. In dat geval
willen ouders vaak dat zij het beste proberen. Dat gebeurde vroeger ook, maar
dan kon het wel eens spaak lopen. Aangezien wij nog altijd vasthouden aan
de objectieve indicatiecriteria en alles wat daarbij hoort, zal het probleem
dat u schetst, zich niet voordoen. Uitsluiten kan ik het echter niet. Het
gaat in ieder geval om maatwerk. Wij bieden aan kinderen die anders in de
problemen zouden komen, de mogelijkheid om daar niet in te komen.
Mevrouw
Aasted Madsen-van Stiphout
CDA
Ik val mevrouw Kraneveldt bij. Ik zie in de praktijk namelijk dat men,
op het moment dat men twijfelt tussen praktijkonderwijs en leerwegondersteunend
onderwijs (LWOO), voor de zekerheid kiest voor het eerste. Deze regeling biedt
kinderen dus in feite dat veilige vangnet en de kans om op het LWOO te laten
zien wat zij kunnen. Wat dat betreft is het naar mijn idee dan ook een goede
regeling. Mijn ervaring is dat men altijd heeft gekozen voor de zekere weg,
namelijk het praktijkonderwijs.
Minister
Van der Hoeven
Ik heb aan die opmerking niets toe te voegen.
Op de vraag van mevrouw Lambrechts kom ik terug bij de behandeling van
de herziening van de zorgstructuur. Daarover hebben wij met elkaar een aantal
procedureafspraken gemaakt. Die zal ik hier nu niet herhalen.
Mevrouw Lambrechts maakt zich zorgen over de waarde die aan intelligentietests
wordt gehecht. Zij zegt dat uit een test weinig blijkt over datgene wat iemand
kan, maar dat de indicatie mede daarop wordt gebaseerd. De intelligentietest
is een relatief onafhankelijke factor, maar is niet de enige. Naar mijn idee
wijst mevrouw Lambrechts terecht op de factor van de sociaal-emotionele problematiek.
Daaraan voeg ik de factor van de leerachterstand toe. Dat zijn namelijk de
twee factoren waar het feitelijk om gaat. Ik ken die discussie over de intelligentietest.
Daarin is overigens geen verandering opgetreden. Ik herhaal dat die test een
van de factoren is en dus niet de enige factor. Als dat het geval zou zijn,
had mevrouw Lambrechts naar mijn idee een punt.
Mevrouw
Lambrechts
D66
Ik was onder de indruk van datgene wat ik las in de interviews met de
heer Tellegen, een van de ontwerpers van twee veelgebruikte tests. Ik wist
dat ook in het veld werd gezegd dat meer factoren van belang zijn, waaronder
het karakter en de sociaal-emotionele problematiek.
In dit geval zegt de maker van de test echter zelf dat die hiervoor nooit
bedoeld is geweest en dat het zo niet kan, omdat er nu en dan sprake is van
een verschil van tien of zelfs twintig punten. Dat zet mij wel aan het denken.
Ik ben benieuwd of de minister ook van mening is dat wij in het grotere geheel
zouden moeten nagaan of er niet een manier is om aan die intelligentietest
minder gewicht toe te kennen. Het is immers bekend dat daaraan heel veel waarde
wordt gehecht. Soms gaat het om een of twee punten en nu hebben wij vandaag
een beetje ruimte gegeven, maar op andere trajecten hangt de toelating af
van één, twee of drie punten. Dat geldt ook voor het LWOO. Mijn
vraag is dus of wij niet anders zouden moeten omgaan met dat heilige geloof
in de onfeilbaarheid van die intelligentietests.
Minister
Van der Hoeven
Misschien is er nog wel iets anders aan de hand. Er worden natuurlijk
niet overal dezelfde intelligentietests gebruikt. Dat is één
van de opmerkingen die mevrouw Lambrechts zojuist heeft gemaakt. Ik ga graag
nog eens na hoe het precies zit met de intelligentietests die worden gebruikt.
Ik zal nagaan of er sprake is van veel tests en of daarin een enorm verschil
is te ontdekken. Dat meld ik vervolgens aan de Kamer. Ik zal overigens niet
een uitspraak doen over de kwaliteit van die tests. Dan kom ik namelijk terecht
in een discussie waarin de deskundigen elkaar om de oren slaan met hun eigen
argumenten.
Mevrouw
Lambrechts
D66
Het is mij niet bekend wat het aantal tests is dat in omloop is. Graag
verneem ik ook wat de mening van de makers is over de wijze waarop die tests
worden gebruikt. Ik vind het namelijk wel belangrijk te weten of die tests
geschikt zijn voor de functie die wij daaraan hebben toegekend.
Minister
Van der Hoeven
Ik begrijp dat mevrouw Lambrechts dat vraagt. De intelligentietest is
relatief onafhankelijk en de een zal van mening zijn dat zijn test voor iets
anders kan worden gebruikt dan de ander. Soms is het een kwestie van elkaar
met feiten om de oren slaan op basis van de eigen tests. Dat vind ik lastig.
Ik blijf dus bij mijn eerdere toezegging. Ik zal de Kamer overigens niet in
een aparte brief over de uitkomst rapporteren. De uitkomst neem ik op in één
van de stukken die de Kamer zal ontvangen over de herziening van het zorgtraject.
Dat lijkt mij het meest eenvoudig.
Mevrouw
Eijsink
PvdA
Ik vraag de minister daaraan de gegevens toe te voegen die worden gebruikt
over de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Het lijkt mij goed die
beter onder de loep te nemen. De minister heeft namelijk zelf ook gezegd dat
de intelligentietest slechts deels bepalend is voor de keuzes die worden gemaakt.
Minister
Van der Hoeven
Daarin heeft mevrouw Eijsink gelijk. Drie elementen spelen een rol: de
IQ-test, de sociaal-economische problematiek en de leerachterstand. Leerachterstand
wordt gedefinieerd in termen van leerjaren basisschool ten opzichte van het
begin voortgezet onderwijs.
Wij constateren op dit moment dat de ontwikkeling in de aantallen overeenstemt
met de verwachting die wij daarover hadden bij de invoering van de indicatiestelling.
De komende jaren wordt nog een lichte stijging verwacht. Ook die is in overeenstemming
met de verwachtingen.
Mevrouw Eijsink vroeg naar de situatie dat een aanvraag voor praktijkonderwijs
alleen door het bevoegd gezag kan worden gedaan. Daarvoor is gekozen omdat
de school voor het praktijkonderwijs het best kan beoordelen of het totale
zorg- en onderwijsaanbod dat zij kan bieden, aansluit bij de specifieke behoeften
van de leerling. Dat hebben wij niet zelf bedacht, maar het is tot stand gekomen
in overleg met de onderwijsorganisaties en het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs.
Naar de mening van deze betrokkenen geeft deze werkwijze de beste garantie,
niet alleen op een gedegen aanpak, maar ook op een goede oplossing voor het
kind. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het maatwerk.
Mevrouw Eijsink vroeg naar het leeftijdsrisico voor de kleine praktijkscholen
bij de invoering van de lumpsum voor het praktijkonderwijs. Op 1 januari
2006 vervalt de leeftijdsformule in de bekostiging en gaat de lumpsumfinanciering
voor het praktijkonderwijs in. Voor het praktijkonderwijs wordt de vaste voet
verhoogd. Speciaal voor het praktijkonderwijs is bovendien een overgangsregeling
getroffen. Het probleem dat mevrouw Eijsink schetst hoeft zich niet voor te
doen omdat er met de overgangsregeling op geanticipeerd is.
Mevrouw
Eijsink
PvdA
Hoe lang loopt de overheidsregeling en is deze voor alle zelfstandige
praktijkscholen van toepassing?
Minister
Van der Hoeven
De overgangsregeling is van toepassing voor alle praktijkscholen die overgaan
op de lumpsumbekostiging. Zoals bekend zijn er twee verschillende bekostigingsmogelijkheden:
declaratiebasis en lumpsum. De regeling geldt alleen voor de praktijkscholen
die de overgang maken. Als de Kamer precies wil weten hoe dit in elkaar zit,
zal ik deze vraag graag schriftelijk nader beantwoorden.
Mevrouw Aasted Madsen stelt een tweetal vragen die niet te maken hebben
met de instroom maar met de uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs
en met de kansen die zij hebben op de arbeidsmarkt. Haar eerste vraag was
of de mbo 1-opleiding kan worden verlengd tot een tweejarige opleiding. De
cursusduur van mbo 1 is niet vastgesteld op één jaar. De ruimte
die mevrouw Aasted Madsen vraagt, is in de praktijk dus aanwezig. In een aantal
gevallen wordt er gebruik van gemaakt.
Mevrouw
Aasted Madsen-van Stiphout
CDA
Worden deze ROC-scholen dan ook voor twee jaar bekostigd? Ik weet dat
er scholen zijn, zoals de Gildevaart, die het in twee jaar doen. Bij mijn
weten, komt het extra geld daarvoor uit de algemene middelen van de school
en wordt de leerling niet voor twee jaar bekostigd op niveau 1.
Minister
Van der Hoeven
De school heeft op een aantal gebieden een eigen beleidsruimte. Op dit
punt is sprake van beleidsvrijheid. Op momenten dat wij hiervoor weer allerlei
specifieke geldstroompjes laten lopen naar de ROC-instellingen zijn wij opnieuw
bezig met detailwetgeving, die wij juist niet wilden. In de wet hebben wij
geregeld dat het kan. mbo 1 is niet per definitie éénjarig,
mbo 2 niet per definitie tweejarig. Het is een niveauaanduiding. Het is aan
de scholen om voor de juiste oplossing te kiezen.
Mevrouw
Aasted Madsen-van Stiphout
CDA
Wordt een leerling die een niveau 1-opleiding doet bekostigd voor één
jaar of voor twee jaar?
Minister
Van der Hoeven
De cursusduur van niveau 1 is niet één jaar. Het is een
misvatting dat de duur op één jaar is gefixeerd, net zoals het
een misvatting is dat de mbo-assistentenopleiding altijd op dezelfde manier
wordt vormgegeven. Op dit moment zijn wij de mbo-1-opleiding naar het vmbo
aan het halen om de doorstroming naar het mbo-1 te vergemakkelijken. Wat mevrouw
Aasted Madsen vraagt, is iets wat tot de beleidsruimte van een school behoort.
Zij krijgt niet het antwoord dat zij wil horen, maar het antwoord dat ik haar
geef.
Mevrouw
Aasted Madsen-van Stiphout
CDA
Ik stel een heel simpele vraag.
Minister
Van der Hoeven
Ik geef daarop een heel simpel antwoord. Het probleem is dat een aantal
zaken behoort tot de beleidsruimte van een school. Wij spreken ook over een
zekere vorm van autonomie en over maatwerktrajecten, dus laten wij daarop
letten.
Leerlingen die niveau 2 niet halen, zouden nu worden aangemerkt als voortijdig
schoolverlater. Dat klopt niet. Zij worden in het kader van de Lissabondoelstellingen
aangemerkt als voortijdig schoolverlater, maar in het kader van onze eigen
wetgeving en de RMC-wetgeving is dat niet het geval. Zij hebben namelijk niveau
1 of het praktijkonderwijs afgemaakt. Er is dus een verschil tussen dat wat
Europa van ons vraagt en dat wat wij zelf hebben geregeld. Ik heb in een eerder
debat toegezegd dat ik dit zal uitsplitsen in de toekomstige rapportages,
zodat zichtbaar wordt dat deze kinderen wel degelijk hun opleiding hebben
afgemaakt, hoewel dat in het kader van Lissabon anders wordt beoordeeld. Zo
wordt zichtbaar wat er met hen gebeurt, terwijl zij nu op de grote hoop worden
geveegd.
Er zijn ook leerlingen die niet het mbo-1 niveau halen, maar bijvoorbeeld
wel deelcertificaten kunnen halen. Als een leerling mbo-1haalt, maar niet
mbo-2, zullen wij dat een opstapkwalificatie noemen. Als een leerling alleen
deelcertificaten haalt, wordt dat een arbeidsmarktkwalificatie genoemd, omdat
wel een deel van het mbo-1 is gehaald. Dat past in de kwalificatiestructuur
die op dit moment in het bve wordt ontwikkeld en geeft aan
waar een kind op een gegeven ogenblik staat.
Mevrouw
Lambrechts
D66
Ik vraag mij af of arbeidsmarktkwalificatie in dit geval de juiste term
is, maar dat bespreek ik graag eens met de minister. Ik vind dat deze term
op het eerste gezicht veel meer suggereert dan hij feitelijk betekent.
Minister
Van der Hoeven
Dat is de ellende met dit soort begrippen. Wij hebben het begrip startkwalificatie
gedefinieerd. Dat betekent dat de leerling minimaal mbo-2 heeft afgemaakt.
Voor het afmaken van mbo-1 is gezocht naar een term die past binnen de bve-kwalificatiestructuur.
De term geeft ook aan dat kinderen al werkend in de praktijk wellicht een
verdere doorstroming kunnen halen. Dat wordt zichtbaar. Laten wij het probleem
niet tot een woord verengen. Het is belangrijk bij de uitstroom aan te geven
dat leerlingen kunnen doorgroeien, als zij daarvoor de capaciteiten hebben.
Mevrouw
Lambrechts
D66
Bij de niveaus 1, 2, 3 en 4 is ten minste helder dat het een oplopende
lijn betreft. Als de minister mij vraagt ongezien de volgorde aan te geven
van een opstapkwalificatie, een arbeidsmarktkwalificatie en een startkwalificatie,
zou ik de arbeidsmarktkwalificatie bovenaan zetten. Ik vind dat moet worden
gezocht naar een terminologie die zo helder mogelijk verwoordt waar het werkelijk
om gaat.
Minister
Van der Hoeven
Ik zal dit meenemen naar degenen die zich in het veld bezighouden met
de bve-kwalificatiestructuur, evenals de zorg dat verwarrende verwachtingen
zouden ontstaan over de inhoud van het begrip. Ik neem dat dus graag mee en
ik leg het neer bij de deskundigen die zich op dit moment daarmee bezighouden.
Mevrouw
Aasted Madsen-van Stiphout
CDA
De minister gaat daarover met de bve-sector spreken. Ik adviseer haar
om ook met de brancheorganisaties, met de werkgevers, te praten over wat die
mannen nodig hebben om een baan binnen de sector te krijgen. Een lasser heeft
misschien niet alles nodig wat de bve-sector levert, maar hij heeft wel een
lasdiploma nodig dat erkend is door de branche.
Minister
Van der Hoeven
De bve-kwalificatiestructuur komt tot stand in nauw overleg met werknemers-
en werkgeversorganisaties. Er wordt meegedaan aan overleg binnen de kenniscentra
en het Colo. Er is dus in voorzien.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
Ik stel voor om volgende week over het wetsvoorstel te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 17.03 uur tot 17.13 uur geschorst.