Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 januari 2001 over het wapenexportbeleid.

De heer Apostolou (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over het wapenexportbeleid is het beleid ten aanzien van wapenleveranties aan India en Pakistan uitvoerig aan de orde geweest. De regering wil het sinds 1998 bestaande wapenembargo tegen India en Pakistan opheffen. Mijn fractie wil duidelijk markeren wat de reikwijdte van deze beleidsverandering is. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering met betrekking tot het wapenexportbeleid naar India en Pakistan actief wil deelnemen aan de bij de EU-gedragscode behorende notificatie- en consultatieprocedure om daarmee de mogelijkheid van beïnvloeding van het toetsingsproces bij de EU-partners beter te benutten;

van mening dat, in aanmerking nemende de spanningssituatie tussen India en Pakistan, een zeer restrictieve toepassing van de wapenexportcriteria vereist is;

verzoekt de regering exportvergunningen voor strategische goederen naar India en Pakistan te beperken tot retourzendingen na reparatie en onderhoud van reeds geleverde goederen en voorshands geen vergunningen te verlenen voor nieuwe wapenleveranties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Apostolou, De Haan en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (22054).

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ziet de heer Apostolou de mogelijkheid dat als gevolg van deze motie de normale procedure, waarvan de VVD-fractie een voorstander is, wordt verhinderd? Die normale procedure is, de zaak te melden in EU-verband en dan een discussie op gang te brengen over de leveranties aan India en Pakistan.

De heer Apostolou (PvdA):

Dat denk ik niet. Bedrijven zouden aanvragen kunnen indienen. Wij zeggen in de motie dat wij niet willen dat er nieuwe wapensystemen geëxporteerd worden.

De heer Van den Doel (VVD):

De bedrijven kunnen die aanvragen indienen, maar u vraagt de regering bij voorbaat die aanvragen af te wijzen.

De heer Apostolou (PvdA):

Ja, dat is de facto ook de bedoeling van de regering als ik het goed heb begrepen. Wij willen die bedoeling vastleggen.

De heer Van den Doel (VVD):

Daarmee zegt de heer Apostolou dat er geen vergunning verleend mag worden. Dan kan toch ook de procedure niet opgestart worden?

De heer Apostolou (PvdA):

Ik vind van wel. De bedrijven kunnen dat proberen. Vervolgens kunnen wij zien wat er naar aanleiding van de discussie in de Europese Unie naar voren komt. Wellicht dat wij op een andere manier met het exportbeleid aan de slag moeten. Het gaat erom dat om de notificatieprocedure te beginnen er negatieve antwoorden moeten komen op de aanvragen. Dat wil de regering. Wij steunen dat. Wij willen het bovendien beperken tot export van reeds geleverde goederen of vervanging daarvan, onderhoud, enz.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik hoop dat de regering daarover duidelijkheid biedt.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Ik vat de motie als volgt samen: de deur gaat even op een kier, zodat de door het embargo getroffen goederen die nog in Nederland liggen, alsnog geleverd kunnen worden, waarna de situatie van een algemene vergunningenstop zich herstelt. Is dat wat de motie behelst en beoogt?

De heer Apostolou (PvdA):

Wij zeggen dat de procedure volgens de momenteel gehanteerde criteria moet worden begonnen. Bij toepassing van deze criteria op de situatie in India en Pakistan vinden wij echter dat alsnog geen vergunningen gegeven moeten worden.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Gaat de heer Apostolou met deze motie niet op de stoel van de regering zitten? Het is toch de regering die de bedoelde criteria moet toepassen en die in concrete gevallen moet uitmaken of er al dan niet geleverd kan worden? Als het om niet meer gaat dan het algemene regeringsbeleid, toegepast op India en Pakistan, is de motie dus zeer overbodig.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik vind van niet. De Kamer mag toch aangeven hoe zij de opheffing van het embargo wil laten plaatsvinden? Dat doe ik dan ook met deze motie.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Normaal gesproken zou het embargo opgeheven worden, de vergunningstop, waarna de situatie intreedt dat elke vergunningaanvraag wordt getoetst aan de bestaande criteria. Dat is toch wat de motie vraagt? Of wordt er een criterium aan toegevoegd? Of doet de motie in feite een uitspraak over de manier waarop de criteria moeten worden toegepast?

De heer Apostolou (PvdA):

Nee. Ook voor de beperkte doelstelling die ik in de motie heb aangegeven, zijn vergunningen nodig. De situatie kan zich voordoen dat de regering zelfs in dit kader een vergunning weigert. De toetsingscriteria komen dus aan de orde, ook bij vervanging van militaire goederen inzake vergunningen die reeds zijn gegeven, reparaties, enz. Als het echter gaat om nieuwe wapensystemen moeten er volgens de motie geen leveringen plaatsvinden.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Wanneer is naar het oordeel van de heer Apostolou het instrument van een wapenembargo voor nieuwe systemen nog effectief? Is het in feite niet bot geworden? Wij moeten er toch een keer vanaf?

De heer Apostolou (PvdA):

De regering wil in Europees verband hierover spreken en wil gebruikmaken van de notificatieprocedure. Daarom zijn wij ook voorstander van opheffing van het algemeen wapenembargo. Om de notificatieprocedure te starten, moeten er negatieve beslissingen genomen worden. Anders is dat niet mogelijk.

De heer Van Bommel (SP):

Ik waardeer de richting die de fractie van de Partij van de Arbeid Apostoloumet deze motie inslaat, namelijk beperking met het oog op de omstandigheden in de regio zelf. Dat is heel goed. Als de motie beoogt dat er helemaal geen nieuwe vergunningen meer afgegeven mogen worden, waarom staat dat dan niet in de motie? Dan wordt voorkomen dat een proces in werking treedt waarbij er mogelijk heel veel aanvragen komen die allemaal beoordeeld moeten worden. Als de uitkomst van het toetsingsproces door de regering wat betreft de heer Apostolou reeds vaststaat, is het toch veel eenduidiger om te zeggen dat het helemaal niet moet gebeuren?

De heer Apostolou (PvdA):

Ik heb echter aangegeven dat voor een gedeelte de mogelijkheid bestaat om te leveren. Daar gaat het juist om bij het opheffen van het wapenembargo. Twee en een half jaar konden goederen die binnengekomen zijn, niet meer worden geëxporteerd. Dat zal in het vervolg wel het geval zijn. Dat is de ruimte die wij aan de regering willen geven.

De heer Van Bommel (SP):

Daar richt mijn vraag zich ook niet op. Ik snap dat punt. De motie verhelpt dat ook goed. Het andere deel van de motie, waarin de vergunningenstop wordt opgeheven, maakt dat er zo mogelijk een stroom van aanvragen zal komen die moet worden beoordeeld en vervolgens afgewezen. Dat wordt immers eigenlijk in de motie vastgelegd. De beoordeling door de regering moet immers leiden tot een afwijzing. Kan dat?

De heer Apostolou (PvdA):

Volgens mij kan dat, maar of dat echt zo is, zal de staatssecretaris moeten zeggen. Wij markeren hier wat de regering tijdens het overleg heeft gezegd, namelijk dat in principe geen leveranties zullen plaatsvinden. Wij stellen nu duidelijk: nieuwe wapensystemen? Niet doen!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie is het niet eens met het besluit van de regering om de vergunningenstop ten aanzien van de export van militaire goederen naar India en Pakistan op te heffen. Wij vinden eerlijk gezegd de argumentatie van de regering ook niet steekhoudend. Een van de redenen is de wens om als Nederland weer mee te doen aan het toetsingsproces in de EU in het kader van de Europese gedragscode. Daarom zouden we weer wapens moeten gaan exporteren naar een regio zo gevoelig en spanningsvol als deze. Wij zijn het daarmee niet eens. Daarom dien ik samen met de heer Van Bommel van de SP de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering besloten heeft de vergunningenstop ten aanzien van export van militaire goederen naar India en Pakistan op te heffen;

overwegende, dat er geen verbetering in de verhoudingen tussen beide landen is opgetreden en de situatie in de regio zeer gespannen is;

verzoekt de regering de vergunningenstop ten aanzien van de export van militaire goederen naar India en Pakistan te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden M.B. Vos en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (22054).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Al een aantal jaren voeren wij een discussie over het EU-wapenembargo dat van kracht is ten aanzien van China. Ieder land, Nederland hoort daar ook bij, legt dat wapenembargo maar uit, zoals het hem uitkomt en rekt het op. Wij vinden dat een slechte situatie, zoals wij al eerder in deze Kamer hebben betoogd. Ik wil daarom een verzoek aan de regering doen, dat ik heb neergelegd in de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat er een EU-wapenembargo ten aanzien van China van kracht is;

constaterende, dat de regering desondanks vergunningen verleent voor de export van militaire goederen naar China;

verzoekt de regering het EU-wapenembargo strikt te handhaven en geen vergunningen voor de export van militaire goederen naar China te verlenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (22054).

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Gezien de spanningen in de regio tussen India en Pakistan en de nucleaire dimensie daarbij, heeft mijn fractie geen enkele behoefte aan nieuwe wapenleveranties, noch van offensieve noch van defensieve systemen aan hetzij India, hetzij Pakistan. Echter, wij hebben begrip voor het buitenlandspolitieke argument dat door de totale boycot Nederland geen deel kon nemen aan het consultatie- en notificatiesysteem van de Europese Unie. In dat licht heeft mijn fractie begrip voor de motie van collega Apostolou die zij ook gaarne steunt, om de deur voor specifiek aangegeven leveranties, retourzendingen na reparatie en onderhoud, op een kier te zetten dan wel om, en ik kijk nu naar de toevallig aanwezige minister van Justitie, een muizengaatje, zeer wel omschreven, te creëren in het systeem van de vergunningverlening voor leveranties aan India en Pakistan.

Ik wil nog twee vragen stellen. Is de regering bereid om de Nederlandse beleidswijziging te gebruiken voor een discussie in de Europese Unie over de opstelling van andere partners van de Europese Unie ten aanzien van wapenleveranties aan India en Pakistan? Is de minister bereid een sterk flankerend beleid in te zetten richting India en Pakistan om via politieke en andere drukmiddelen die landen te bewegen om een discussie aan te gaan over de kwestie Kasjmir en om te komen tot een discussie over de toetreding van deze landen tot de internationale ontwapeningsverdragen?

De voorzitter:

Ik zie dat de heren Van den Doel en Van Middelkoop willen interrumperen. Ik vind zelf dat ik erg soepel ben als het om interrupties gaat, maar eigenlijk is de regel dat er bij een tweeminutendebat alleen wordt geïnterrumpeerd voor het stellen van vragen over moties. Maar vooruit, ik geef de heren Van den Doel en Van Middelkoop toch de gelegenheid om ieder één vraag te stellen.

De heer Van den Doel (VVD):

Hartelijk dank, voorzitter. De heer Hoekema zegt geen enkele behoefte te hebben aan wapenleveranties aan de regio gezien de spanningen tussen India en Pakistan. Ik vind het dan niet consequent dat hij toch de deur voor leveranties op een kier zet om vervolgens die deur weer te sluiten. Het is het een of het ander.

De heer Hoekema (D66):

De heer Van den Doel geeft mijn woorden niet goed weer. Ik had het over nieuwe wapenleveranties en wij gaan akkoord met het op een kier zetten van de deur voor specifieke, welomschreven leveranties op basis van oude contracten met betrekking tot retourzendingen na reparatie en onderhoud.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Is de heer Hoekema het met mij eens dat het niet meer gaat om een buitenlands-politieke argumentatie ten aanzien van India en Pakistan, maar om een uitsluitend binnenlands-economische argumentatie met betrekking tot de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven? Is hij het verder met mij eens dat het repareren van wapentuig een grotere bedreiging kan zijn voor de regio dan het leveren van relatief onschuldig nieuw wapentuig?

De heer Hoekema (D66):

Dat laatste vind ik erg boud. Dat is niet te bewijzen. Mijn fractie is gevoelig voor het buitenlands-politieke argument dat Nederland door over te gaan op een vergunningensysteem kan deelnemen aan het systeem van notificatie en informatie binnen de EU.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De staatssecretaris zal beide moties bespreken. Ik wil ingaan op de vraag van de heer Hoekema ten aanzien van flankerend beleid in verband met het conflict tussen India en Pakistan. Het zou goed zijn om die richting in te gaan en ons daarbij aan te sluiten bij de bevindingen van een EU-missie die in september 2000 een bezoek aan Kasjmir heeft gebracht. De gedachte daarachter was om in de toekomst tot een politieke dialoog te komen en ook om aldaar meer humanitaire projecten te entameren. 13 februari a.s. vindt er een dialoog plaats tussen de EU en India. Ik denk dat het van belang is de bevindingen van de missie in die dialoog in te brengen. Als zodanig kan er sprake zijn van flankerend beleid. Hetzelfde geldt voor het beleid dat India voert ten aanzien van het kernstopverdrag. Zoals bekend vindt de regering dat India dat verdrag zou moeten ratificeren.

Staatssecretaris Ybema:

Voorzitter! Ik wil nog even kort aangeven waarom de regering heeft gekozen voor opheffing van de vergunningenstop die ruim 2,5 jaar heeft bestaan. De stop is niet het effectieve instrument geweest dat ons in mei 1998 voor ogen stond. Het is helaas niet gelukt om de EU-partners daarin mee te krijgen en dat heeft ertoe geleid dat Nederland zich buiten de discussie over wapenleveranties aan India en Pakistan heeft geplaatst. De effecten van het beleid betroffen alleen maar het Nederlandse bedrijfsleven.

Het voorstel zoals dat is neergelegd in de brief aan de Kamer van december, is bedoeld om het beleid effectiever te maken. Het is zeker niet de bedoeling om wapens te leveren, maar om te bezien of en hoe Nederland in Europees verband meer invloed kan uitoefenen op de wapenleveranties aan India en Pakistan. Ik ben blij dat ik kan constateren dat een meerderheid van de Kamer ons voorstel steunt om het exportvergunningenbeleid voor Pakistan en India te hervatten. De essentie van het beleid van de regering is dat alle vergunningen die worden aangevraagd, zullen worden getoetst.

In het algemeen overleg heb ik aangegeven dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de regering is dat het vergunningenbeleid voor India en Pakistan zeer restrictief zal worden toegepast. De reden hiervoor is dat de verhouding tussen deze landen nog steeds gespannen is. Ik heb toen ook aangegeven dat de regering verwacht dat haar keuze voor een zeer restrictief beleid ertoe zal leiden dat er geen vergunningen zullen worden afgegeven voor nieuwe leveranties. Dat is een inschatting en wij zullen dan ook moeten afwachten hoe een en ander in de praktijk uitwerkt. Zo weten wij niet waarvoor vergunningen zullen worden aangevraagd. De Kamer zal hier uiteraard over worden geïnformeerd. Het is echter wel relevant dat de regering van tevoren aangeeft wat haar opstelling zal zijn en wat haar verwachting is.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Ik wijs de staatssecretaris op het Engelse spreekwoord "the proof of the pudding is in the eating". Hij zegt dat de spanningen in het gebied aanleiding kunnen zijn om een vergunning te weigeren. De Kamer deelt die opvatting. Kan hij echter aangeven wat hij zou doen als op dit moment een vergunning wordt aangevraagd? Die spanningen zijn er namelijk nu ook.

Staatssecretaris Ybema:

Ik verwacht dat serieuze vergunningaanvragen van het bedrijfsleven de regering binnenkort zullen bereiken. Ook dan hebben wij te maken met de huidige situatie. De huidige situatie in India en Pakistan levert de regering de onderbouwing voor haar standpunt dat vergunningen voor leveranties zeer restrictief moeten worden verleend. Als ik dan ook uit de vraag van de heer Van Bommel zou moeten opmaken dat hij van mening is dat de regering vindt dat de situatie aldaar er vrij goed uitziet en dat zij graag meer zou doen, moet ik hem tegenspreken. De regering vindt dat uitdrukkelijk niet en kiest daarom voor een zeer terughoudende opstelling bij het verlenen van vergunningen. Ik herhaal dat het de verwachting van de regering is dat dit in de praktijk zal betekenen dat vergunningaanvragen voor nieuwe leveranties zullen worden afgewezen.

Voorzitter! De leden Apostolou, De Haan en Hoekema hebben op stuk nr. 55 een motie ingediend waarin zij proberen aan te geven dat de ruimte voor de regering om vergunningen te verlenen buitengewoon beperkt is. Zij proberen die ruimte zoveel mogelijk in te snoeren. Ik denk dat het een goede zaak is dat de Kamer aangeeft wat men verwacht van het te voeren beleid. In de motie wordt aangegeven dat de vergunningen moeten worden beperkt tot retourzendingen na reparatie en onderhoud van reeds geleverde goederen. Dat is een andere categorie leveranties.

Verder wordt in de motie uitdrukkelijk aangegeven dat vergunningen voor nieuwe leveranties moeten worden uitgesloten. Gelet op hetgeen ik zojuist heb gezegd, zal het de Kamer niet verbazen dat ik in deze motie een invulling zie van onze beleidslijn die zozeer overeenkomt met onze beleidsopvatting dat de regering met het dictum van de motie kan leven. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van de Kamer dat de beleidsruimte wordt ingesnoerd en dat sluit aan bij de wens van de regering om een zeer restrictief beleid te voeren. In de praktijk sluit het beleid van de regering waarschijnlijk heel nauw aan bij de wens van de Kamer, als zij al niet met elkaar samenvallen. Uiteraard moeten wij afwachten hoe een en ander in de praktijk uitwerkt.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik kan de staatssecretaris niet meer volgen. De motie sluit elke beleidsvrijheid en elke beleidsruimte voor een afweging uit. In de motie staat dat er gewoon geen vergunningen mogen worden verleend. De staatssecretaris zegt dat het zijn inschatting is dat zeer waarschijnlijk, naar verwachting er niets geleverd gaat worden. Hij wil die beleidsruimte dus wel houden. Wij vinden dat ook terecht, want de Kamer moet niet op de stoel van de regering gaan zitten. Maar die opstelling zou er toch toe moeten leiden dat hij deze motie afwijst?

Staatssecretaris Ybema:

De motie is bedoeld als een poging om aan te geven wat de Kamer als de gewenste praktijk beschouwt. Ik kan op dit moment niet meer aangeven dan wat het te voeren beleid zal zijn. Wij kunnen pas ex post vaststellen of die praktijk overeenkomt met de wens in de motie. Mijn verwachting is – meer kan ik op dit moment niet uitspreken – dat dit het geval zal zijn, maar dat zullen wij moeten afwachten.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Nadat ik de staatssecretaris vorige week in het algemeen overleg gehoord had, was ik van plan om steun te geven aan het kabinetsbeleid. Daarom vind ik het erg vervelend als op deze manier de motie naar het kabinet wordt toegetrokken, terwijl er echt iets anders mee wordt beoogd dan wat de staatssecretaris zelf terecht heeft verwoord als "restrictief beleid". Als er hetzelfde in zou staan, moet de staatssecretaris zeggen dat het een overbodige motie is. Maar dat zal zeker niet het oordeel zijn van de heer Apostolou, want hij wil meer dan het door de staatssecretaris bepleite restrictieve beleid dat individuele aanvragen mogelijk maakt.

Staatssecretaris Ybema:

De regering heeft natuurlijk geen behoefte aan deze motie. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven wat het beleid van de regering is. Wij vinden dat een verantwoorde opstelling in de gegeven situatie en wij hebben dus geen behoefte aan deze motie. Maar als de Kamer er behoefte aan heeft om op dat punt toch een uitspraak te doen, is dat uiteraard aan de Kamer. Dat heb ik te respecteren. De regering behoudt zich uiteraard het recht voor – dat is ook onze beleidsverantwoordelijkheid – om iedere vergunning weer te beoordelen aan de hand van de criteria en vervolgens vast te stellen of wij het wel doen of niet doen. Dat geldt ook voor nieuwe leveranties. De vergunningaanvragen voor nieuwe leveranties zullen worden beoordeeld op die criteria. De heer Apostolou heeft zelf al aangegeven dat dit uiteraard ook moet gebeuren. Maar nogmaals, de verwachting is dat die beoordeling tot de conclusie zal leiden dat die vergunningaanvragen voor nieuwe leveranties moeten worden afgewezen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Denkt de regering dat zij met deze motie weer kan deelnemen aan de consultatieprocedure? Als ik dit zo lees, mag de regering alleen retourzendingen terugsturen. Dat is gewoon een Nederlandse aangelegenheid; volgens mij komen andere landen daar sowieso niet aan te pas. Ook is onderhoud van reeds geleverde goederen toegestaan. Leidt dit nu tot een deelname aan de discussierondes in Europees verband?

Staatssecretaris Ybema:

Ja. Dat is het volgende punt dat ik wil benadrukken. De lijn die we nu kiezen, maakt het weer mogelijk dat wij inderdaad effectief optreden in Europees verband, in de procedure van notificatie, consultatie en informatie. Laat ik proberen dat nog wat concreter te maken. Stel dat in het komende halfjaar er een vergunningaanvraag wordt ingediend voor een nieuwe leverantie en dat wij, zoals ik verwacht, die vergunningaanvraag afwijzen, dan melden wij dat bij de Europese partners en treedt de notificatieprocedure in werking. Als een ander land vervolgens wel overweegt om die vergunning te verlenen, is dat land verplicht om ons daarover te consulteren. Dan is het proces op gang gebracht dat wij beogen, zodat wij effectief invloed op die besluitvorming kunnen uitoefenen.

Voorzitter! In de motie is aangegeven dat er voorshands geen vergunningen zullen worden verleend voor nieuwe wapenleveranties. Dat geeft aan dat er uiteraard altijd zaken kunnen veranderen – ik denk dat dit ook correct is – in de relatie tussen India en Pakistan en ook in het spanningsgebied, zowel in positieve zin als in negatieve zin. Het spreekt vanzelf dat, als er sprake is van significante veranderingen, wij dit aan de Kamer zullen rapporteren en dat deze discussie waarschijnlijk zal worden hervat.

De heer Van Bommel (SP):

De staatssecretaris maakt een opmerking die ik even wil markeren. Hij zegt dat de Kamer wordt geïnformeerd als er significante veranderingen zijn op dat punt. Horen wij dit dan voordat er vergunningen worden verleend of horen wij dit nadat er vergunningen zijn verleend? Anders voeren wij wederom een debat waarin gedane zaken geen keer nemen.

Staatssecretaris Ybema:

Dat hoort u voor de vergunningen worden verleend. Stel dat sprake is van een aanzienlijke verslechtering of stel dat India en Pakistan beide het CTBT-verdrag ondertekenen; ik noem maar een ontwikkeling in positieve richting. Wij zullen de Kamer daarover snel informeren.

De heer Hoekema (D66):

Ik had gevraagd of de regering bereid is om de kleine beleidsaanpassing die nu tot stand is gekomen ook binnen de Unie te melden, dus vooruitlopend op de eerste weigering van een vergunning.

Staatssecretaris Ybema:

Ja. Wij proberen zo snel mogelijk effectief deel te kunnen nemen aan het overleg in EU-verband. Dit is een eerste stap. Wij zullen het uiteraard zo snel mogelijk melden bij de partners van de EU.

In het dictum wordt gesproken over strategische goederen. Wij hebben het natuurlijk over militaire goederen. Strategische goederen vallen onder de DSU-verordening.

Ik kom te spreken over de motie van mevrouw Vos en de heer Van Bommel. Die motie wordt door de regering ontraden. Het is een motie die vrijwel identiek is aan de motie die mevrouw Vos in 1998 heeft ingediend. De motie beoogt heel iets anders dan de regering voorstelt.

Dan is er de motie van mevrouw Vos over het EU wapenembargo ten aanzien van China met het verzoek aan de regering om dat EU wapenembargo strikt te handhaven en geen vergunningen voor export te verlenen. Die discussie is al gevoerd in het algemeen overleg. Wij voeren een zeer terughoudend beleid. Het geldt niet voor alle Europese landen. Er is onduidelijkheid over de vraag hoe het wapenembargo precies in de praktijk vorm moet krijgen. Misschien was de start in 1989 wat ongelukkig. In een verklaring van de EU werd dit heel kort opgeschreven. Later is het nooit expliciet gemaakt. Het beleid van de regering is buitengewoon terughoudend. Wij gaan door met de andere Europese partners ook te stimuleren om zich aan te sluiten bij onze terughoudende opstelling.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Is het niet effectiever als Nederland zelf zeer strikt is? Heeft Nederland dan geen duidelijker positie door te zeggen: het enige duidelijke is dat wij met z'n allen het wapenembargo naleven? Ook Nederland heeft een niet geheel heldere positie.

Staatssecretaris Ybema:

Die positie is wel helder. Wij zijn zeer terughoudend. Wij zullen het bij de Europese partners blijven bepleiten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven