86ste vergadering
1998-1999
86
-
Staat van de Europese Unie/Europese top
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: de brief van de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken inzake
de Staat van de Europese Unie, de Europese agenda 1999 vanuit Nederlands perspectief
(26580, nr. 1);het verslag van de Europese Raad
te Keulen d.d. 3 en 4 juni 1999 (21501-20, nr. 85).
De beraadslaging wordt hervat.
Minister
Kok
Voorzitter! Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. De onderwerpen
die in deze gedachtewisseling aan de orde zijn, hebben in het bijzonder betrekking
op Kosovo, de voorziene punten voor de Europese Raad van Keulen en het document,
getiteld Staat van de Europese Unie. Tussen de onderwerpen van de Europese
Raad in Keulen en de Staat van de Europese Unie bestaat natuurlijk een stevige
overlap. Dat spreekt vanzelf, maar ik benadruk de grote betekenis van het
voortzetten van het initiatief om vanaf september jaarlijks een dergelijk
document te presenteren aan de Kamer, in een combinatie van een terugblik,
een systematische verantwoording en een vooruitblik, meer dan alleen agendatechnisch,
maar ook een raamwerk biedend, met doeleinden en samenhang daarin. Zoals de
heer Melkert reeds opmerkte, kan dat leiden tot besluiten van het parlement
over de wijze van behandeling en eventueel tot Europese beschouwingen. Dat
laat het kabinet uiteraard graag over aan de Kamer. Dit staat allemaal in
het teken van de wens om dit geen franje te laten zijn en dit ook niet te
zeer geïsoleerd te zien. Het is van belang dat er verdere ordening, regelmaat
en structuur wordt aangebracht in de manier waarop door het kabinet wordt
gerapporteerd over de ontwikkelingen, ook waar het de staat van de Unie betreft.
Ik meen dat de stand van de Europese integratie, zoals wij die nu kennen,
enerzijds rechtvaardigt dat, waar dat maar even kan, steeds een geïntegreerde
behandeling plaatsvindt ten opzichte van het totale beleid. Anderzijds moet
er geconcentreerde aandacht zijn voor die zaken waarbij Europa in zijn doen
en handelen voor onze samenleving en politieke besluitvorming van zoveel betekenis
is. De minister en de staatssecretaris zullen straks waarschijnlijk ook op
andere onderdelen van de Staat van de Europese Unie ingaan, misschien de staatssecretaris
meer in het bijzonder. Ik had er evenwel behoefte aan om dit als chapeau aan
te reiken voor dit deel van mijn beantwoording.
Kosovo heeft een heel groot deel van de top van Keulen beheerst, zoals
dat ook de achterliggende maanden is gebeurd, waardoor al het andere van het
binnenlands en buitenlands beleid daaraan ondergeschikt was en moest zijn.
Tijdens deze top hebben wij kunnen constateren dat de vrede dichterbij is
gekomen. Wij hebben de rapportage uit de eerste hand van de Finse president,
de heer Ahtisaari, gehad. De minister zal straks wellicht ook nog iets kunnen
zeggen, in het verlengde van het overleg van gisteren, over de actuele stand
van zaken. Wij verkeren in elk geval in een zeer cruciale fase, waarbij het
van belang is om de verschillende componenten te blijven onderscheiden die
voor nu, de komende uren, weken en maanden van groot belang zijn. Er moet
een positie worden gecreëerd, waardoor vluchtelingen uit Albanië
en Macedonië terug kunnen naar hun plaats van herkomst. Voorts moeten
wij de positie van de overwegend arme landen in de regio goed onder ogen zien,
niet alleen op de korte termijn maar ook blijvend. Ook moet worden nagegaan
welke bijdrage vanuit Nederland op het civiele en militaire vlak kan worden
geleverd om de taken te vervullen die daar moeten worden verricht.
Naar mijn oordeel staat een aantal elementen voorop. Zonder luchtacties
was dit moment van de dichterbij of misschien wel vrij dichtbij gekomen vrede
niet bereikt. De rol van Rusland bij het tot stand brengen van de overeenstemming
die de basis zou kunnen zijn voor een resolutie van de Veiligheidsraad, is van vitaal belang. Naïviteit is ook op dit moment niet gewenst,
omdat alle afspraken stelselmatig zullen moeten worden nagekomen door Milosevic.
Alleen al het feit dat de gesprekken over de afspraken inzake de terugtrekking
van troepen en paramilitaire troepen almaar voortduren, geeft aan dat hiermee
precies moet worden omgegaan. Niet in de laatste plaats is het van belang
geweest dat wij vanuit Nederland in de laatste weken en dagen en tijdens de
top van Keulen onze ideeën over een faciliërende stopzetting van
bombardementen hebben kunnen inbrengen. Dat heeft ook mede bijgedragen tot
het onder een noemer krijgen van de opvattingen van de verschillende EU-landen
op het moment waarop president Ahtisaari met zijn rapportage bij ons kwam.
Als het conflict straks ten einde zou zijn – men moet de dag niet
voor de avond prijzen – dan dringen zich vragen op inzake het interim-bestuur,
de civiele en militaire invulling van de internationale aanwezigheid en het
Nederlands aandeel daarin, en de commandovoering. Dit alles in het belang
van de snelle en veilige terugkeer van de vluchtelingen die in Albanië
of Macedonië verkeren, soms ook wat verder van dat gebied verwijderd,
en die voor een deel ontheemd zijn in het eigen gebied. Dat gaat daarna natuurlijk
ook een geweldige opgave met zich brengen in het kader van opbouw en herstel
met een kortetermijn- en een langetermijncomponent. Het is nu niet het moment
om er uitgebreid over te spreken. Wij zouden echter een grote fout maken in
de politiek en ook daarbuiten, als wij straks na het einde van het militaire
conflict opgelucht adem zouden halen en zouden denken: het is nu bijna zomervakantie
en dat hebben wij dus weer gehad. Dan begint het namelijk pas. Dan begint
de opbouw en het herstel van Kosovo, ook gelet op alles wat daar vernietigd
is, wat met de grond gelijk is gemaakt. Heel veel mensen willen terug, maar
kunnen niet meer terug naar de plek die hun dierbaar is, omdat alles is verwoest.
Dat vraagt veel inspanningen, ook omdat straks na de zomer de winter snel
zal vallen in dat gebied. Er is ook een middellange- en langetermijncomponent,
met weer een organisatorische kant en een financiële kant. Er is terecht
op gewezen dat de organisatie daar hoge eisen stelt aan de kwaliteit van het
internationale werk. Er zijn heel veel instellingen. Het wemelt van de internationale
instellingen. De EU heeft daar natuurlijk een dominante rol in, maar dat moet
goed op elkaar worden afgestemd. Het agentschap waarover is gesproken, is
een goede gedachte om dat als een van de dragende elementen in die organisatie
te plaatsen. Verder gaat het om de financiën.
Natuurlijk worden er voor dit soort dingen geen blanco cheques uitgeschreven.
Het is veel te gemakkelijk om allerlei grote bedragen bij elkaar op te tellen.
Iedereen weet echter dat straks het middellange- en langetermijnherstel van
de regio, het herstel ook van gebieden die in alle opzichten in de vuurlinie
hebben gelegen en het herstel en de versterking van de stabiliteit in dat
gebied, hoge eisen stellen aan onze bereidheid om daar financiële middelen
voor beschikbaar te stellen, zoals die ook voor de oorlog beschikbaar werden
gesteld, omdat het niet anders kon. Welnu, die opbouw is ons nog veel dierbaarder.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Is de minister-president het met mij eens dat het ieders belang is dat
Europa ook financieel bijdraagt aan de wederopbouw van dat deel van de Balkan
dat zo getroffen is, maar dat het geen verplichting onzerzijds is omdat wij
daar gebombardeerd hebben?
Minister
Kok
Het vloeit niet voort uit het feit dat wij daar gebombardeerd hebben.
Ook als wij niet gebombardeerd zouden hebben, zouden er daar enorme noden
zijn. Ze zijn er echter wel een dimensie erger door geworden. Er is dus wel
een morele relatie, maar het is geen contractuele vereiste. Het moet echter
wel gebeuren.
Voorzitter! Ik kom nu bij de echte hoofdpunten van Keulen, naast wat terecht
de grootste aandacht kreeg, namelijk de situatie in Kosovo en de verwachting
dat op grond van het besprokene in Belgrado de vrede een stuk dichterbij was
gebracht.
Ik meen dat de top van Keulen – daarmee is meteen een kwalificatie
gegeven voor het werk van het Duitse voorzitterschap – de lijnen heeft
gezet naar een versterking van Europa over de eeuwgrens heen; zowel Europa
in zijn interne functioneren, als Europa in zijn externe verantwoordelijkheid.
Dat geeft dus aanleiding om ook van deze zijde waardering uit te spreken voor
het voorzitterschap. Ik zeg er echter bij dat het ook mede mogelijk is gemaakt
door een breed gedragen gemeenschappelijke oriëntatie, die in de Europese
Unie mogelijk is gebleken. De werkzaamheden van de Algemene Raad, maar ook
van andere vakraden hebben daarvan getuigd.
De drie hoofdthema's waren de Europese veiligheids- en defensie-identiteit,
met als belangrijk element de benoeming van de heer Solana als "mijnheer buitenlands
beleid", in de woorden van de heer De Hoop Scheffer, werkgelegenheid en versterking
van het sociaal-economische beleid en het gereed maken van Europa voor uitbreiding
met landen van Midden- en Oost-Europa, waarvoor een interne hervorming nodig
is. Die interne hervorming heeft ook zijn eigen merites, maar het is zeker
aan de vooravond van verdere uitbreidingsronden van belang dat Europa zich
verder vernieuwt en hervormt. Dit was de agenda van Keulen. Die is goed afgewerkt.
Andere onderwerpen die door sommige Kamerleden vanmorgen zijn genoemd en waar
ik straks kort op in zal gaan, zijn niet doorgeschoven. Eenieder van u die
aan de voorbereiding van Keulen heeft deelgenomen in het algemeen overleg
weet dat dit de agenda was. Het onderwerp asiel en migratiebeleid is dus niet
doorgeschoven, maar vormde geen agendapunt.
Ik wil verder een enkele opmerking maken over de Europese veiligheids-
en defensie-identiteit. Laat ik vooropstellen dat nog veel uitwerking nodig
is. Vanmorgen zijn, begrijpelijk, veel open vragen naar voren gebracht. Die
houden verband met de complexiteiten, zoals EU-leden die geen lid zijn van
de NAVO en NAVO-leden die geen lid van de EU zijn. Hoe gaat de vormgeving
en uitwerking van een en ander zich straks voltrekken? Dat heeft te maken
met besluitvorming, structuren en het vermijden van vermijdbare duplicaties.
Dat is allemaal buitengewoon ingewikkeld. De hoofdlijn – en dat is een
politieke vraag – is of de Europese Unie zich een eigen verantwoordelijkheid
weet te verschaffen, over eigen middelen wil beschikken om op defensiegebied
op humanitair vlak, op het terrein van vredesoperaties, met
een zekere beperking in de schaalgrootte, inhoud te geven aan een taakuitoefening
die bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid past, in vervolg
op Amsterdam, het Britse initiatief terzake, de Frans-Britse top van Saint-Malo
en – laat ik dat met nadruk zeggen, ook aan het adres van de VVD-fractie –
de NAVO-top in Washington. De NAVO-top in Washington, nog maar anderhalve
maand geleden, is zeer expliciet ingegaan op de precieze stand van zaken,
waar het ging en gaat om het vervullen van de ambities van de Europese Unie
op dit vlak. Er is heel nauwgezet nagegaan – met openlating van een
aantal vragen die ik zojuist aangaf en die nog een nadere invulling en uitwerking
vereisen – of en, zo ja, hoe het realiseren van de ambities van de Europese
Unie ten aanzien van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit zich
verhoudt tot de gezamenlijke afspraken die in NAVO-verband zijn gemaakt en
de gezamenlijke verplichtingen die daaruit voortvloeien. Het antwoord is eenduidig
"ja". Het antwoord is dat het verder ontwikkelen van deze veiligheids- en
defensie-identiteit verenigbaar is en verenigbaar moet blijven met de NAVO-samenwerking
die wij in het verleden met elkaar zijn aangegaan. Dat is dus een randvoorwaarde
waarbinnen de verdere uitwerking van de nu ontwikkelde gedachten op de top
van Keulen zich zal bewegen. Ik neem aan dat de minister nog zal ingaan op
een aantal zaken betreffende dit onderwerp. Voor het overige zullen uit nieuwe
ontwikkelingen op dit terrein natuurlijk een aantal focuspunten voortvloeien
die voor regeringen van onderscheiden landen, dus ook de Nederlandse regering,
aanleiding zijn om daar bij de verdere ontwikkeling van beleid, de budgettaire
ruimte of de invulling van specifieke speerpunten van beleid, rekening mee
te houden. De hoofdlijnennotitie defensie ligt er nu. De nieuwe Defensienota
als zodanig ligt er nog niet. We hebben gekozen voor een stapsgewijze aanpak:
een hoofdlijnennotitie op weg naar de NAVO-top en van daaruit een Defensienota.
Alle ontwikkelingen van internationale aard hebben natuurlijk mede hun invloed
op het met elkaar nadenken over de wijze waarop straks de Defensienota vorm
krijgt en waarop het meerjarig financieel beleid en de invulling op het punt
van defensiepolitiek vorm krijgen. Ik ben het in die zin eens met al degenen
die vanmorgen in de Kamer hebben gezegd dat het denken niet stilstaat, dat
het kabinet zich rekenschap moet geven van nieuwe afspraken en ontwikkelingen
en daar heel goed het lampje bij moet houden. Dat zal ook gebeuren.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Mevrouw de voorzitter! De minister-president is begrijpelijkerwijs nog
enigszins vaag over de betekenis van de politieke hoofdlijn van de top van
het afgelopen weekend voor het financieel meerjarig kader met betrekking tot
de defensie-uitgaven. Als hij probeert die hoofdlijn te vertalen in budgettaire
consequenties, onderschrijft hij dan de stelling dat het zeker niet hoeft
te betekenen dat de bestaande defensie-uitgaven toenemen? Dat er zeer wel
ook een verschuiving van middelen kan zijn om te voldoen aan de politieke
keuze die het afgelopen weekend op die top gemaakt is? Of acht hij het waarschijnlijker
dat gedacht moet gaan worden aan meeruitgaven op het terrein van defensie?
Minister
Kok
Voorzitter! Zoals voor ons allemaal zal gelden, probeer ik daarnaar te
kijken met een praktisch oog. Als de Europese veiligheids- en defensie-identiteit
zich verder ontwikkelt langs de lijnen waarvan nu de contouren zijn aangegeven
in de besluitvorming van Keulen, dan wordt er over een verdere uitwerking
van een aantal belangrijke punten gesproken, zoals het einde van het Franse
voorzitterschap in de tweede helft van 2000. Dat is dus echt niet omdat de
molens zo langzaam draaien, maar omdat het alles bij elkaar om heel gecompliceerde
kwesties gaat. Wij hopen dat dit tempo gehandhaafd blijft, zodat er eind 2000
wat meer invulling aan het geheel gegeven is. Misschien schiet mijn fantasie
gewoon tekort, maar dan nog ben ik er niet van overtuigd dat de dan gemaakte
afspraken een rechttoe rechtaan samenhang krijgen met de omvang van budgetten
in de verschillende nationale begrotingen.
Iets anders is de vraag – en volgens mij ging daar een stukje van
de discussie van vanochtend over – hoe die ontwikkeling verloopt, gevoegd
bij andere realiteiten die natuurlijk ook van betekenis zijn, zoals hetgeen
wij allemaal nog voorgeschoteld krijgen op of rond de Balkan of elders. Dit
moet een invloed kunnen hebben op de eisen die ook aan de omvang en invulling
van de Nederlandse defensiebijdrage worden gesteld. Ik heb eerlijk gezegd
de indruk dat daar meer onzekerheden aan kleven – waarbij ik alleen
maar denk aan de ontwikkelingen van de laatste maanden in en rondom Kosovo –
dan de verdere uitwerking van de veiligheids- en defensie-identiteitspunten.
En daarmee wil ik het niet badinerend afdoen. Die uitwerking zal met een grote
mate van geleidelijkheid gebeuren en niet een direct betekenisvolle invloed
hebben op de omvang van de middelen die voor het toekomstige defensiebeleid
nodig zijn. Naarmate zich dus bepaalde eisen aandienen, zullen er ook herschikkingen,
verschuivingen en andere prioriteitenstellingen mogelijk zijn.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
De kern van de discussie van vanmorgen is volgens mij dat er, op het moment
dat de Unie heeft besloten of besluit om operaties uit te voeren zonder gebruik
te maken van de NAVO-middelen, ook gevolgen kunnen zijn voor datgene wat nu
zou moeten voortvloeien uit de hoofdlijnennotitie, en de minister-president
ontkent dat niet. In die zin begrijp ik dus goed dat de afspraken die nu op
de top zijn gemaakt, ook inhoudelijke gevolgen kunnen hebben voor de uit te
brengen Defensienota. Want "zonder de NAVO" is natuurlijk wel een belangrijk
element dat in Keulen is toegevoegd.
Minister
Kok
In de uit te brengen Defensienota zal rekening worden gehouden met alle
aspecten die relevant zijn, ook met nieuwe ontwikkelingen die liggen op het
vlak van de veiligheids- en defensie-identiteit. Voor het overige wil ik,
omdat vanmorgen in het bijzonder in de bijdrage van de heer De Hoop Scheffer
het woord "kaasschaaf" viel, aangeven dat naar onze stellige overtuiging ook
de hoofdlijnennotitie zich niet kenmerkt door een kaasschaafbenadering.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Daar kunnen wij uitgebreid op terugkomen. Ik houd de stelling staande
dat dit wel zo is. Maar ik heb daar vanmorgen een inhoudelijke
conclusie aan verbonden, en dat is dat indien de Europese defensie-identiteit
vorm krijgt – en het is bekend dat de CDA-fractie daarvoor is –
onvermijdelijk in de discussie over defensiebudgetten en de taakverdeling
toegegaan zal moeten worden naar een systeem waarin ook tussen landen afspraken
worden gemaakt over wie wat doet, veel verdergaand dan tot nu toe. Dat verdraagt
zich niet – maar daar verschillen wij dan over van mening – met
defensiebezuinigingen die toch voor een groot deel met de kaasschaaf plaatsvinden.
Minister
Kok
Mevrouw de voorzitter! Over het laatste blijven wij van mening verschillen.
De heer De Hoop Scheffer heeft vlak na augustus, toen de regeringsverklaring
werd afgelegd, kennisgenomen van bedragen die meerjarig in de begrotingscijfers
zijn opgenomen. Vervolgens is voor het eerste jaar een aantal incidentele
maatregelen genomen en is gezegd: wij gaan via de hoofdlijnennotitie naar
een Defensienota waarin keuzes worden gemaakt. Die keuzes verhouden zich dus
niet tot de kwalificatie "kaasschaaf". Daarover kan men beter worden gerapporteerd
als er een moment is waarop ook alles weer voorligt omdat later de Defensienota
verschijnt. In elk geval zullen nieuwe ontwikkelingen en nieuw denken over
de Europese veiligheids- en defensie-identiteit de noodzaak om selectiviteit
aan te brengen bij het maken van keuzes alleen maar verscherpen, zoals ook
de noodzaak wordt verscherpt om opnieuw na te denken over de vraag waaruit
bepaalde specialisaties, taakverrichtingen of vormen van samenwerking met
andere landen bestaan. Ik moet zeggen dat ik het ongeduld om dat met de collega's
te doen, waarna wij daarover verantwoording afleggen aan de Kamer, in sterke
mate voel, veel meer dan vanwege de EVDI uit de feitelijke ontwikkelingen
die te zien zijn. Minister De Grave heeft hier gisteren ook iets over moeten
zeggen vanuit het kabinet. Je ziet toch dat je in de optelsom van aanwezigheden
van Nederland in allerlei delen van Europa en daarbuiten op een bepaald moment
tegen grenzen aanloopt. Wetende dat je niet alles kunt als land, dringt de
vraag zich op of wij in de manier waarop wij ons over de eeuwgrens heen gereedmaken,
nog wat meer mogelijkheden kunnen creëren om onze internationale presentie
te optimaliseren, daar waar verantwoordelijkheid moet worden genomen.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Daar ben ik het mee eens, als dat ook leidt tot de stelling die collega
Melkert tot mijn vreugde aan het eind van zijn betoog vanmorgen desgevraagd
bevestigde, dat je niet kunt uitsluiten dat ons ambitieniveau meer kost dan
datgene wat wij nu doen, als je die wensen wilt honoreren. Wij zijn nu het
tegengestelde aan het doen, namelijk vrij fors bezuinigen.
Minister
Kok
Voorzitter! Ik houd staande dat die bezuinigingen op een verantwoorde
manier worden ingevuld. In het licht van wat wij de afgelopen maanden hebben
meegemaakt, zal ik de laatste zijn om te willen uitsluiten dat wij als gevolg
van belangrijke internationale ontwikkelingen op enig moment in een kabinet
of in gemeen overleg met de Kamer tot de conclusie moeten komen dat je er
met herschikkingen of het invullen van ombuigingen alleen niet komt. In die
zin moeten wij allemaal realist zijn, maar ik wil dat losmaken van de discussie
over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit.
Hoe belangrijk deze ook is, ik zie hierbij op een termijn van de komende
twee, drie of vier jaar geen majeure nieuwe budgettaire gezichtspunten naar
voren komen. Ik zie veel meer dat de internationale ontwikkeling van dit moment
en van de periode die voor ons ligt, onvoorspelbaarheden met zich brengt die
wij met open ogen moeten bezien. Laten wij in hemelsnaam hopen dat het Kosovoconflict
in de komende tijd ten einde komt. Als wij massief inzetten op versterking
van de stabiliteit in de regio, met alle organisatorische en financiële
consequenties die daaraan verbonden zijn, brengt dat misschien een verandering
met zich. Daarbij worden dan misschien wel veel financiële middelen van
ons gevraagd, zij het minder om de vrede te herstellen, waar dat nodig was,
maar veel meer om de opbouw te versterken. Dat is ons aller prioriteit. Je
moet er altijd rekening mee houden dat het nodig kan zijn om tot de erkenning
te komen dat er op een bepaald moment meer moet gebeuren, bovenop wat je voor
de komende jaren dacht.
De heer
Marijnissen
SP
Kan de minister-president uitleggen wat de politieke of militaire noodzaak
is van die veiligheids- en defensie-identiteit? Waarom wordt deze nu manifest,
even daargelaten wat daarover in Washington en Saint-Malo is gezegd?
Minister
Kok
Ik vind dit een merkwaardige vraag. Wij beginnen niet bij nul, maar wij
zijn hier al jaren mee bezig. Wij hebben in Amsterdam en daarna, in EU-verband
en daarbuiten, met een check in NAVO-verband, gezegd dat de Europese Unie
een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wil voeren op nader
omschreven terreinen en in een nader af te spreken mate. Zij moet dan ook
kunnen en willen beschikken over eigen mogelijkheden op het vlak van humanitaire
steunverlening en vredesoperaties. Dat is een politieke keuze die niet nu
ineens, maar in de achterliggende jaren is besproken. Het kabinet heeft daar
uiting aan gegeven. Na het Britse initiatief, de Brits-Franse top en alles
wat daarop in de Algemene Raad is gevolgd, is daar meer inhoud aan gegeven.
Dat is de redengeving, in een paar korte volzinnen geschetst.
De heer
Marijnissen
SP
Het komt op mij over alsof de regeringsleiders vinden dat het zo hoort
dat Europa een militaire tak moet hebben als verlengstuk van het eigen buitenlands
beleid. Zijn er in het recente of wat langere verleden voorbeelden te noemen
dat je het ontbreken van die identiteit moet aanmerken als een gebrek?
Minister
Kok
U wijst nu op de regeringsleiders; zij hebben inderdaad met de ministers
van buitenlandse zaken als leden van de Europese Raad de besluiten van Keulen
genomen. De regeringen hebben dat de afgelopen jaren echter opgebouwd vanuit
de overweging dat een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid slechts
dan een veiligheidsbeleid is, als je op een aantal punten over de instrumenten
beschikt om activiteiten te ondernemen en jezelf daarvoor de middelen –
ook militaire middelen – te verschaffen op een manier
die zich blijft verhouden tot afspraken die we in de NAVO hebben gemaakt.
De heer
Marijnissen
SP
Mijn vraag was eigenlijk: zijn er in het verleden voorbeelden geweest
waarbij het ontbreken van een gewapende arm van het GBVB duidelijk is ervaren
als een gebrek?
Minister
Kok
In de toekomst zijn de risico's van nieuwe onevenwichtigheden in de directe
omgeving van de EU niet gering; laten we daarom in elk geval proberen om eigen
mogelijkheden te ontwikkelen in de hoop dat zij, door het uitblijven van conflicten,
niet nodig zijn.
Dat brengt mij bij enkele opmerkingen over het werkgelegenheidsbeleid.
De heer
Hessing
VVD
Voordat de minister-president dit blokje over de EVDI afsluit, vraag ik
of hij wil ingaan op een vraag die ik vanochtend heb gesteld. Ik heb aangegeven
dat mijn fractie positief staat tegenover de ontwikkeling van een EVDI binnen
de NAVO. Daarover is drie jaar geleden in Berlijn afgesproken dat daarbij
ook combined joint task forces en een coalition of the willing mogelijk zijn.
Dat betekent dat, als Europese landen dat willen, zij desnoods zonder de Amerikanen
actie kunnen voeren. Dat houdt in mijn perceptie alle opties open. Ik heb
de minister-president vanochtend gevraagd wat volgens dat in Berlijn in 1996
afgesproken concept niet zou kunnen wat de Europese Raad kennelijk wel wil.
Wat mist hij nog in de afspraken van de NAVO-raad in Berlijn van 1996?
Minister
Kok
Ik ben een beetje verbaasd. Het draaien van de wereld is voor de Hessing
toch niet opgehouden in 1996? Anderhalve maand geleden is in Washington een
NAVO-raad geweest, waar in alle transparantie en duidelijkheid is gesproken
over de ontwikkeling van het denken in de EU tussen 1996 en nu, over de conclusies
die de EU-landen daaraan verbinden en hoe die conclusies zich verhouden tot
een maximale realisatie van de samenwerking in NAVO-verband; daarover heeft
de regering vooraf en achteraf verantwoording afgelegd. Ik begrijp dus eigenlijk
niet waarom steeds die sprong naar drie jaar geleden moet worden gemaakt,
alsof de wereld sindsdien niet is blijven draaien.
De heer
Hessing
VVD
Die verwijzing diende om het beeld duidelijk te maken dat ik u wil schetsen,
maar mijn vraag is gewoon een inhoudelijke en geen procedurele vraag. De vraag
is waarom al datgene wat u wilt, niet gewoon binnen de NAVO kan worden gedaan,
gelet op de afspraken die in het verleden zijn gemaakt. Wat zoekt u of de
Europese Raad wat in dat kader niet zou kunnen? Daar ben ik inhoudelijk –
en dus niet procedureel – zeer nieuwsgierig naar.
Minister
Kok
Daarover heeft de minister van Buitenlandse Zaken de Kamer namens de regering
in de afgelopen twee jaar uitgebreid en bij herhaling gerapporteerd. In het
Verdrag van Amsterdam is een hoger ambitieniveau aan het GBVB gegeven; na
het Britse initiatief om de versterking van de Europese veiligheidsidentiteit
ter hand te nemen, zijn er tal van momenten geweest, met als belangrijk hoogtepunt
de Frans-Britse top; daarna zijn we op weg naar Washington gegaan met de inzet
om aan die Europese identiteit meer inhoud te geven, maar steeds rekening
houdend met de gezamenlijkheid van de NAVO-afspraken. Dat doet recht aan wat
de EU wil en houdt rekening met grenzen die de NAVO-samenwerking stelt. Hoe
de invulling van de eigen identiteit straks in de praktijk vorm krijgt, is
een onderdeel van het hele scala van open vragen waarover vanochtend terecht
een boekje open is gedaan; dat ligt dus nog in de hele voortgang van het komende
proces besloten. Het antwoord op de vraag van de heer Hessing is gewoon gegeven
door te verwijzen naar een schets van de ontwikkelingen van de afgelopen maanden
en zelfs jaren. Het verbaast mij dus dat hij ineens met die vraag komt.
De heer
Hessing
VVD
Ik moet erop wijzen dat de minister-president nu voor de tweede keer een
procedureel antwoord geeft, verwijzend naar een rijdende trein en naar berichten
die naar de Kamer zouden zijn gegaan. Als die berichten naar de Kamer zijn
gegaan, moet het voor de minister-president toch een kleine moeite zijn om
nu inhoudelijk aan te geven wat hij of de Europese Raad wil wat kennelijk
niet kan in het kader van de in december 1996 gemaakte afspraken in Berlijn?
Met CJTF en coalition kan hij alles; hij kan alles met de NAVO wat hij wil.
Wat wil hij dan nog meer?
Minister
Kok
De minister zal er straks graag op ingaan.
De heer
Hessing
VVD
Van de minister-president mag je verwachten dat hij dat antwoord kan geven.
Minister
Kok
Het spijt me dat ik deze verwachting niet kan honoreren. De minister zal
het straks graag doen. Het verbaast mij dat de heer Hessing met onschuld in
zijn ogen doet alsof hij drie jaar lang niets van de processen heeft meegemaakt.
De heer
Hessing
VVD
Als iemand recht heeft op verbazing, dan ben ik het op dit moment. Ik
vind het een buitengemeen mager antwoord van de minister-president.
Minister
Kok
Ik dank de heer Hessing voor dit rapportcijfer. Ik zal mij onthouden van
kwalificaties over onderdelen van het betoog van de heer Hessing.
Voorzitter! Dan kom ik bij het onderwerp werkgelegenheid. Dat zou zo'n
voorbeeld kunnen zijn. Ik constateer dat we in Keulen opnieuw een stap in
de goede richting hebben kunnen zetten, waarbij we recht doen aan de eigen
verantwoordelijkheid van lidstaten voor hun werkgelegenheidsbeleid, maar beter
gebruik maken van de mogelijkheden van samenwerking. Het is van grote betekenis
dat we in gezamenlijkheid proberen om de macro-economische afstemming van
het beleid te verbeteren en dat we van elkaar leren op het vlak van de werkgelegenheid,
nu we één markt en één munt hebben. Het enige
wat we in Keulen zouden hebben afgesproken, is om twee keer per jaar vrijblijvende
samenkomsten te hebben met sociale partners en andere actoren. Daar blijft
het echter niet bij. Wij menen dat een dergelijk overleg tussen de belangrijkste
spelers van groot belang is.
Er is gevraagd of het de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank
aantast. Nee, want die onafhankelijkheid staat in hoofdletters geschreven
en die wordt op geen enkele wijze door samenspraak over het gezamenlijk te
voeren beleid aangetast. De Europese Centrale Bank kan, evenals
andere instanties, een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het overleg,
zonder dat de onafhankelijkheid wordt aangetast. In Nederland hebben we ervaren
dat periodiek overleg en vormen van gedeelde verantwoordelijkheid, zonder
dat het tot een onduidelijke definitie van verantwoordelijkheden leidt, ons
geen windeieren hebben gelegd. Ik denk dat in de aanloop naar het punt waar
we nu zijn terecht heel veel aandacht is gegeven aan het financiële vlak.
Ik heb er in mijn vorige verantwoordelijkheid als minister van Financiën
en daarna als minister-president ook jarenlang hard aan gewerkt om op dit
punt samenspraak te ontwikkelen. Ik denk dan aan het formuleren van en het
voldoen aan de eisen van de convergentie. We hebben geprobeerd om met inachtneming
van de soevereiniteit van lidstaten op het vlak van de economische politiek,
met gebruikmaking van best practices en met het ontwikkelen van gezamenlijke
ideeën goede voortgang te boeken. Als er in de stukken van Keulen wordt
gesproken over een investeringsstrategie, dan is het niet bedoeld als een
manier om top-down van markt naar staat te gaan, maar dan heeft het alles
te maken met de wenselijkheid om na te gaan hoe Europa zijn concurrentiepositie
kan versterken door te innoveren, door de kenniseconomie verder te bevorderen,
door de concurrentiekracht te vergroten en door de mogelijkheden van de Europese
investeringsbank in dit opzicht te benutten.
De heer
Van Middelkoop
GPV
De Europese Centrale Bank is betrokken bij de macro-economische dialoog
die er nu aankomt. Was het ook de wens van de banken zelf om bij deze nieuwe
overlegvorm aan tafel te zitten?
Minister
Kok
Het is mij niet bekend dat men daar bezwaar tegen heeft gemaakt.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Houdt de minister het voor mogelijk dat de heer Duisenberg zich in dat
overleg zal moeten verantwoorden voor het besluit om al dan niet over te gaan
tot renteverlaging?
Minister
Kok
Dat acht ik uitgesloten.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Hoe ziet u dan de rol van de ECB bij de macro-economische dialoog?
Minister
Kok
De ECB werkt natuurlijk niet in een ivoren toren. De ECB heeft als belangrijke
functie, de belangrijkste functie, om in onafhankelijkheid rentebeleid te
voeren en het wisselkoersbeleid te voeren als het gaat om de externe wisselkoersverhoudingen.
De ECB is geen wereld in zichzelf. Ook de leiding van de ECB kan best onder
de gewone mensen komen. Hij wordt daar niet door besmet of zo.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Ik reken de heer Duisenberg tot de gewone mensen, zoals u en ik. Daar
gaat het niet om. Het gaat erom dat een instituut, dat wij hier zeer uitvoerig
hebben besproken, juist onder de titel van onafhankelijkheid, want dat was
zo belangrijk, wordt ingeschoven in een gremium waarin je je mond opendoet
en waarin het beleid dat je voert of dat de sociale partners voeren, ter tafel
komt. Ik neem aan dat dit ook geldt voor het beleid van de ECB. Dat staat
op gespannen voet met die heel specifieke in zelfstandigheid uit te oefenen
taak van die bank.
Minister
Kok
Ik moet dat toch bestrijden. Ik heb in een grijs verleden geruime tijd
doorgebracht in de Sociaal-economische raad. Ik heb nog scherp voor ogen de
gedachtewisselingen die daar in commissievergaderingen, maar ook in plenaire
SER-vergaderingen plaatsvonden met de directeur van De Nederlandsche Bank.
Vrijwel nooit was er sprake van dat de president van de bank zijn woorden
vanaf een hoog verheven plaats liet neerdalen op de SER. Met inachtneming
van de eigen verantwoordelijkheid en in dit geval zelfs van de onafhankelijkheid
van de bank, vindt er een gedachtewisseling plaats over hoe in een policy
mix, hoe in een sociaal-economisch beleid van nationale of, tegenwoordig steeds
meer, internationale aard, analyses worden gemaakt, situaties worden beoordeeld
en beleidsverantwoordelijkheden worden genomen. Als we er allemaal zo benauwd
van zouden zijn, dan zouden we eigenlijk ook moeten schrikken van het poldermodel,
want dat kenmerkt zich juist door het feit dat – en ik beperk me nu
even tot overheid, werkgevers en werknemers – mensen zonder aantasting
van hun ultieme eigen verantwoordelijkheden toch bereid zijn om in een dialoog
analyses te maken en zich niet in formele zin te verantwoorden, maar wel elkaar
de mogelijkheid te bieden om wijzer te worden van samenspraak. Ik zie werkelijk
niet in dat als de onafhankelijkheid in hoofdletters is en blijft geschreven –
wat mij betreft is die onaantastbaar – een president van de Europese
Centrale Bank, wie dat op enig moment ook is, niet in staat of bereid zou
zijn om een inbreng te leveren in zo'n gedachtewisseling. Daar worden we allemaal
wijzer van.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Ik ben bijna gerustgesteld. We wachten het verder af. Nog één
vervolgvraag. U maakte zelf de vergelijking met de SER. Dat overleg leidt
altijd ergens toe, bijvoorbeeld tot advisering. Wat moeten wij hiervan verwachten?
Minister
Kok
Ik heb inderdaad zelf de vergelijking met de SER opgevoerd, omdat dat
een gremium is, waarvan ik mij kon herinneren dat de president van De Nederlandsche
Bank er een buitengewoon waardevolle inbreng in had. Naar alle waarschijnlijkheid
heeft hij die nog steeds. Je praat eigenlijk meer, om een vergelijking met
een voorjaars- of najaarsoverleg te trekken, over een soort Stichting van
de arbeid-overleg met de regering. In dit geval komt daar dan vanwege de internationale
ontwikkelingen de bank bij. Je zou bijna kunnen zeggen: als het tot een advies
moet leiden, zoals in de SER, is het risico dat er posities worden betrokken
waardoor de bank een beetje in de problemen komt (ook al zit de bankpresident
er op persoonlijke titel bij), groter dan in een algemeen overleg dat niet
tot een al dan niet unaniem advies moet leiden. Samenspraak kan volgens mij
leiden tot inzicht, en dus tot kwaliteit.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Voorzitter! Mijn vraag sluit aan bij de laatste vraag van de heer Van
Middelkoop. Hoe ziet de minister-president een verdere ontwikkeling op grond
van dat ons zeer aansprekende model bij een Duits beleid, dat natuurlijk nog
steeds uitgaat van relatief grote loonstijgingen en vrij vlakke werkgelegenheid,
en een Nederlands beleid, dat het omgekeerde daarvan is met
gematigde loonstijgingen en dus een redelijke groei van de werkgelegenheid.
Hoe moet ik mij dat verder voorstellen in dat Europese poldermodel? Dat zijn
toch grote divergenties in het beleid.
Minister
Kok
Toch kun je zowel bij de Duitse als bij de Nederlandse economie en bij
alle andere economieën op dit moment heel veel differentiatie waarnemen.
Alles is op een gegeven moment te herleiden tot gemiddelden. Ik denk dat de
gemiddelde loonstijging in Duitsland dit jaar nog een slagje hoger is geweest
dan bij ons. Het is een gemiddelde van verschillen tussen bedrijfstakken en
ondernemingen. Ik denk dat het patroon steeds meer gemeenschappelijkheid laat
zien. De samenspraak kan leiden tot het delen van inzicht in de manier waarop
je in de praktijk ook op het decentrale vlak een trade-off kunt maken voor
een gematigde loonontwikkeling. Er kunnen ook afspraken gemaakt worden op
het punt van de werkgelegenheid. Als wij spreken over het poldermodel en gematigde
loonontwikkeling in Nederland door de jaren heen, dan moeten wij daarbij zien
de zich ontwikkelde bereidheid van ondernemingen en werkgeversorganisaties
om ook hun deel te leveren. Zij hebben niet gezegd: wij houden lekker een
stukje loonontwikkeling in de zak dat wij anders kwijt zouden zijn. Ze leveren
beleid op het punt van de werkgelegenheid en spreiding van werkgelegenheid.
Overheden kunnen dat ondersteunen met een stukje lastenverlichting waardoor
de koopkracht toch op peil blijft. Dat hoort tot de best practices en tot
het uitwisselen van ervaringen. Door dat te verbreden ook over de grenzen
heen – zonder nu te zeggen dat anderen van Nederland moeten leren; wij
kunnen op andere punten van anderen leren – kan het inzicht worden verbreed
en gespreid. Ik vind dat in zich zelf een goed proces. Ik heb begrepen dat
daarover niet verschillend wordt gedacht.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Zeker niet. Je kunt pas tot resultaten komen indien het beleid in de verschillende
landen – in het voorbeeld sprak ik over Nederland en Duitsland, waar
loonstijgingen in de orde van grootte van 6% aan de orde zijn – wat
minder divergeert.
Minister
Kok
Je kunt zeggen dat het pas zin heeft als eerst die verschillen kleiner
zijn geworden. Je kunt ook zeggen: die samenspraak en verbreding van het sociaal
overleg zullen in zich zelf leiden tot een zekere convergentie. Ik verwacht
dat ook. Naarmate grenzen wegvallen en nauwer met elkaar samengewerkt wordt,
zullen de verschillen in ontwikkelingen kleiner worden, behalve tussen sectoren
onderling. Er zijn een aantal sectoren met een hoge productiviteit, krapte
op de arbeidsmarkt en bijzondere kenmerken die zich anders ontwikkelen dan
zeer arbeidsintensieve sectoren met lage winstmarges. Dat gaat over de grenzen
heen eenzelfde soort patroon geven.
Voorzitter! De heer Melkert heeft mij gevraagd om aan collega De Vries
de wens te willen overbrengen met betrekking tot de sociale positie van werknemers
na de beoogde samenwerking van Hoogovens en British Steel. Ik zal dit graag
doen.
Er zijn vragen gesteld over de euro. Met de aansporing van leden om niet
al te veel openlijke uitspraken over de waarde en stabiliteit van de euro
te doen, ben ik het zeer eens, niet alleen vanwege de spreektijdbeperking
die daaruit zou kunnen voortvloeien maar ook omdat wij de verantwoordelijkheidsverdeling
goed in het oog moeten houden. Het is de president van de Europese Centrale
Bank die daarover waakt. De minister van Financiën heeft nog niet zo
lang geleden een paar opmerkingen gemaakt over hoe de euro-dollarverhouding
moet worden gezien. Ik ben het zeer met collega Zalm eens. Die heeft aangegeven
dat je die euro-dollarverhouding ook moet zien in relatie tot de economische
groei in de VS en Europa. Die lopen enigszins uit elkaar. Het is niet nodig
om er somber stemmende conclusies aan te verbinden. Belangrijk is dat wij
in de Europese landen weer een groeipad vinden dat enig herstel laat zien
ten opzichte van de recente ontwikkelingen. De vooruitzichten daarvoor zijn
zeker niet ongunstig. In navolging van collega Zalm zeg ik dat je de euro-dollarverhouding
niet statisch moet bezien zonder rekening te houden met de reële economische
prestatieverschillen tussen de VS en de eurozone.
Wat Italië betreft, heb ik gezien dat er door de heer KokVan Dijke
vragen zijn gesteld die op het punt staan beantwoord te worden door minister
Zalm. Het lijkt mij dat ik daarnaar kan verwijzen. Ik heb er wel behoefte
aan te zeggen dat in de specifieke aanbevelingen voor landen in de globale
richtsnoer 1999 voor Italië de in het stabiliteitspact opgenomen EMU-tekortdoelstelling
van 2% is opgenomen. Niet uitgesloten wordt geacht dat, gezien
de internationale ontwikkelingen, het tekort van Italië over 1999 licht
boven de 2% uit komt. Voor 2000 en 2001 zijn voor Italië tekorten van
respectievelijk 1,5% en 1% voorzien. Het antwoord op de vraag van de heer
Hessing of Italië blijft binnen de afspraken die in het Verdrag van Maastricht
en het stabiliteits- en groeipact zijn gemaakt, kan slechts positief zijn.
Italië blijft daar binnen. In eerste termijn zei hij dat er geen sancties
zijn op het eventueel niet binnen het stabiliteitspact blijven. Dat moet ik
helaas tegenspreken. Het stabiliteitspact zelf bevat mogelijkheden tot sancties,
maar die zijn, zolang Italië binnen de grenzen blijft, niet nodig.
De heer
Hessing
VVD
Mevrouw de voorzitter! Als de minister-president antwoord geeft op een
vraag die je denkt niet gesteld te hebben, moet je even goed bij jezelf nagaan
of dat inderdaad zo is. Gelukkig heb ik hem op papier staan. Ik heb niet de
vraag gesteld die hij zojuist heeft beantwoord. Wel heb ik gevraagd wat hij
ervan vindt dat in februari nog door Italië is beloofd dat, ook als de
groei in Italië zou tegenvallen, het toch voldoet aan de eerder gemaakte
afspraken. Van deze laatste afspraak loopt Italië weg.
Minister
Kok
Ik weet niet of Italië wegloopt. Italië heeft met een onvoorziene
tegenvallende economische ontwikkeling te maken, zoals overigens ook andere
landen, waaronder Nederland. De gevolgen van de tegenvallende ontwikkelingen
houden in dat wij wat wij eerder in onze convergentieprogramma's hebben neergelegd –
lees: beloofd – niet kunnen waarmaken.
De heer
Hessing
VVD
Ik meen dat wij of andere landen nooit expliciet hebben beloofd dat wij
als het zou tegenvallen, ons zouden aanpassen. Italië heeft in februari
expliciet gezegd dat het, ook als de groei tegenvalt, toch aan de afspraken
zal voldoen. Ik heb het gevoel dat het daar nu van terugkomt.
Ik had het gevoel dat vanmorgen bijna alle woordvoerders het idee hadden
dat het niet op de weg van de Europese Raad lag om commentaar op de euro te
geven. Moesten wij het beleid en de woordvoering met betrekking tot de euro
niet vooral bij de ECB laten? Is het niet verstandiger dat de Europese Raad
zich onthoudt van commentaar, om geen ruis te veroorzaken in het beleid van
de ECB?
Minister
Kok
In de eerste plaats wijken de bewoordingen van de Europese Raad niet af
van de openlijk gebruikte bewoordingen van de Ecofin-raad. In de tweede plaats
is na de Europese Raad gebleken dat de waarde van de euro is gestegen in plaats
van gedaald.
De heer
Hessing
VVD
Wij kunnen wel aan de gang blijven, maar dit was niet de vraag. Wij hebben
met elkaar, u ook, afgesproken dat wij een onafhankelijke ECB willen, die
het primaat heeft in het beleid en de woordvoering met betrekking tot de euro.
Is het dan verstandig, ongeacht de koers of wat dan ook, dat de Europese Raad
met verklaringen komt, met alle problemen daaromheen van een concepttekst
enz., op een terrein waarop de ECB het primaat heeft?
Minister
Kok
De heer Hessing heeft niet goed geluisterd. Ik zei dat de woorden van
de Europese Raad niet afwijken van de woorden van de Ecofin-raad. Dat zijn
ook ministers, zoals hij misschien weet.
De heer
Hessing
VVD
Ik vraag het voor de goede orde nog één keer. Is het dan
verstandig dat de Europese Raad dat nog een keer zegt, terwijl het primaat
bij de ECB ligt?
Minister
Kok
Ja! Als de Europese Raad dat niet had gedaan, was de vraag gekomen of
hij de Ecofin-ministers misschien afvalt. Na zo'n top zijn er natuurlijk vragen.
Ook is de Europese Raad tot conclusies op zo'n punt gekomen. Wij sluiten ons
aan bij de collega's. Kok sluit zich aan bij Zalm. Dat is beter dan een wat
sfinxachtige positie innemen.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Ik heb het idee dat de heer Hessing tevreden is, maar dit terzijde.
De minister-president zegt dat ieder land met economische tegenvallers
te kampen kan hebben. Ik constateer wel dat het besluit van de Ecofin-raad
om Italië de afwijking van het ingediende stabiliteitsplan toe te staan,
bij de heer Duisenberg tot de reactie heeft geleid dat wij hier geen gewoonte
van moeten maken. Dat was de reden voor mijn vergelijking vanmorgen met de
persoon van de minister van Financiën. Hij was il duro en hij is nu il
debole. De minister-president zal het met mij eens zijn dat hetgeen Italië
is toegestaan, geen patroon moet worden. Dat zou wel uiterst negatieve gevolgen
hebben.
Minister
Kok
Het is het goede recht van de heer Duisenberg om vanuit zijn onafhankelijkheid
deze opmerking te maken. Tegelijkertijd hebben regeringen hun verantwoordelijkheid.
De heer Zalm zal in zijn antwoorden aan de heer Van Dijke, waarschijnlijk
nog vandaag, dat keurig op papier zetten. Zij moeten op de wijze die hun het
beste voorkomt, met nieuwe omstandigheden en nieuwe internationale ontwikkelingen
rekening houdend, de afspraken in het stabiliteitspact voluit blijven laten
gelden. Ik zei reeds dat de tekorten van Italië voor 2000-2001 op 1,5%
respectievelijk 1% uitkomen. Ook in 1999 blijft Italië zeer royaal onder
de 3% uit het Verdrag van Maastricht, al komt men mogelijk licht boven 2%
uit. De 3% is destijds afgesproken om na te gaan hoe landen er in de loop
van een aantal jaren onder zouden kunnen komen. Juist als die buffer wordt
benut, kan er natuurlijk wel eens sprake zijn van een tegenvallende ontwikkeling,
zoals Kosovo: wij hebben hier al veel woorden aan besteed, maar ik wil erop
wijzen dat de Italiaanse economie hier naar verhouding meer onder te lijden
heeft dan de Nederlandse. Dat is ook waarneembaar: Kosovo ligt dicht bij Italië
en veroorzaakt daar onmiddellijke economische effecten. Wij moeten een dergelijke
factor politiek laten meewegen, niet om van nu af aan een ander regime voor
Italië te laten gelden, maar wel door voor de korte termijn rekening
te houden met dergelijke elementen, met goede afspraken over wat er verder
zal worden gedaan, ook volgend jaar. Dat laatste is in de Ecofin-raad gebeurd.
Het komt de heer Duisenberg toe om daarover vanuit zijn positie te zeggen
wat hij wil; wij leggen verantwoording af voor het gezamenlijk beleid. Ik
ben ervan overtuigd dat op deze wijze tegen de stabiliteit van de euro moet
worden aangekeken: die is dus niet ongunstig beïnvloed. Ik herhaal dat
de recente ontwikkelingen rond de euro allerminst negatief zijn.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Voorzitter! Dat laatste bestrijd ik niet, maar in mijn
vraag aan de minister-president wees ik erop dat er wel degelijk een risico
ontstaat als de toestemming om af te wijken van het stabiliteitsplan een soort
patroon wordt. Zoiets zou ook afwijken van hetgeen wij in deze Kamer in al
die debatten hebben afgesproken.
Minister
Kok
Voorzitter! Er is geen sprake van een patroon en de Ecofin-raad heeft
in het volle bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid het betreffende besluit
genomen. Zoals bekend, maakt dit geen onderdeel uit van de top van Keulen;
vandaar dat het voor de heer De Hoop Schepper wellicht belangrijk is om de
antwoorden van minister Zalm te bestuderen en te bezien wat hij daarvan vindt.
Over de IGC zullen de bewindslieden van Buitenlandse Zaken spreken. De
leftovers van Amsterdam vormen natuurlijk de essentie, maar het is van belang
om te bekijken of de agenda kan worden uitgebreid, zonder dat daarmee het
risico wordt gelopen dat wij over het eind van 2000 heen zouden schieten.
Wij zouden de IGC dus graag afgerond hebben onder het Franse voorzitterschap,
dus vóór het eind van 2000.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Voorzitter! Het lijkt wel of het tijdpad in deze kwestie belangrijker
wordt dan de inhoud.
Minister
Kok
Nee, dat is niet het geval.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Waarom legt u dan zoveel nadruk op het eindtijdstip? U hebt het over de
leftovers van Amsterdam, maar de notitie van de Nederlandse regering was aanzienlijk
ambitieuzer en er waren toch een aantal Kamerleden die zich daarbij hebben
aangesloten, gerelateerd aan de uitkomst van de top op dat punt.
Minister
Kok
Nee, het tijdpad is niet belangrijker dan de agenda. Wel moeten wij bij
het overleg met de andere lidstaten rekening houden met hun prioriteiten ten
aanzien van de te bespreken onderwerpen. Nederland was en is van mening dat
het wenselijk is om in de op te stellen agenda verder te gaan dan de leftovers
van Amsterdam. Overigens is het niet altijd even duidelijk wat de leftovers
van Amsterdam waren; zo hoorde ik vanochtend enkele geachte afgevaardigden
spreken van meerderheidsbesluitvorming, maar dat is echt een heel ander thema.
In ieder geval is in Amsterdam niet expliciet vastgesteld dat men daar niet
uit kon komen. Ik heb er echter geen moeite mee om te zeggen dat de inhoud
van de afspraken hierover in Amsterdam onvoldoende was en dat er dus behoefte
bestaat om dit onderwerp nader te agenderen. Onze opvatting blijft dus: de
leftovers van Amsterdam en het, waar mogelijk, vooruitgang boeken op een aantal
andere onderwerpen waarmee een verbeterde werking van de instellingen en een
betere voorbereiding van de Unie voor uitbreiding beoogd wordt. Hierover wordt
aan de tafel van de 15 nog niet gelijkluidend gedacht. Ik maakte mijn opmerking
over het tijdschema niet om te zeggen dat de agenda om die reden kort moet
zijn; wel was het mijn bedoeling om aan te geven dat het van belang is om
met een korte of slechts enigszins uitgebreide agenda de tijd wel in de gaten
te houden en dus niet een breed scala aan onderwerpen op te stellen en maar
af te wachten wat dit ons uiteindelijk zal brengen.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Ik stel dit punt aan de orde, omdat ik onder andere met collega Melkert
dat debat heb gehad hoe je nu verdragen waardeert. Wat ik bespeur –
en ik zou het prettig vinden als de minister-president dat beeld zou wegnemen –
is dat omdat er afgesproken is om iets af te ronden onder het Franse voorzitterschap
aan het eind van het jaar 2000, die afspraak, ambitie of doelstelling wel
eens afbreuk zou kunnen doen aan dat wat ook Nederland heeft ingebracht bij
de top van Keulen en wat nog niet door de andere 14 gedeeld wordt. Ik voorzie
dus een beweging die misschien met de top van Keulen is ingezet, waarbij de
ambitie inhoudelijk wat minder ver gaat en waarbij het tijdstip wel vastligt.
Dan moet je dus kijken of je in een verdrag wel doet wat je inhoudelijk moet
doen om bijvoorbeeld op die vertrouwenscrisis die er in Europa is, een voldoende
antwoord te geven, nog los van de leftovers van Amsterdam.
Minister
Kok
Ik kan niet anders dan nog een keer zeggen dat de agenda niet een afgeleide
is van het tijdschema. Wat de agenda betreft zijn wij samen met andere lidstaten
wat ambitieuzer dan sommige die het beperkter willen houden. Ik acht het in
elk geval van betekenis om als het even kan tussen nu en anderhalf jaar na
nu tot een afronding van een institutionele IGC te komen. Dat moet waarlijk
ook met een uitgebreide agenda best kunnen.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Die kwestie van de gekwalificeerde meerderheid zie ik onder punt 53 van
de conclusies achter het derde streepje letterlijk staan.
Minister
Kok
Dat is ook goed. Ik wilde alleen aangeven dat in Amsterdam op twee punten
expliciet is vastgesteld dat verdere uitbreiding tot een nadere agendering
van nieuwe thema's zou moeten leiden. Uit mijn hoofd gezegd, bij de beperkte
uitbreiding van vijf of minder lidstaten zou het moeten gaan om de commissarissen
en om de stemmenweging. Als het zou gaan om een uitbreiding met zes of meer
zou het gaan om die onderwerpen en dan zouden in het algemeen de institutionele
hervormingen opnieuw aan de orde moeten komen. Daarbij is het stemmen met
gekwalificeerde meerderheid of unanieme besluitvorming niet expliciet genoemd,
omdat wij in Amsterdam daarover afspraken hebben gemaakt. Als u nu in de conclusies
dit onderwerp terugvindt, ziet u al dat wij boven de leftovers van Amsterdam
uitgaan en dat het ambitieniveau al verder reikt dan die met zoveel woorden
geagendeerde onderwerpen die in elk geval bij een komende uitbreiding aan
de orde moesten komen. Het is dus eigenlijk als positief te bestempelen, want
het geeft aan dat wij niet een minimalistische benadering kiezen. Dit alles
moet op een verantwoorde manier binnen anderhalf jaar kunnen.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Dan verstond ik uw opmerking over een gekwalificeerde meerderheid in een
vorige interruptie verkeerd. Dit zal dus sowieso onderdeel zijn van die verdragswijziging
die eind 2000 moet zijn afgerond.
Minister
Kok
Ja.
De heer
De Graaf
D66
Als het kan, meer dan de leftovers. Dat begrijp ik op zichzelf. Het is
ook in overeen stemming met de brief van twee weken geleden
van de regering aan de Kamer. In die brief staat echter ook met zoveel woorden
dat het doorvoeren van een uitbreiding van de unie met slechts kleine aanpassingen
in het institutionele en beleidsvormende raamwerk tot een onbeheersbaarheid
van de Unie dreigt te leiden. Nu hoor ik graag een oordeel van de minister-president
of bij dat wat naar zijn idee binnen de Europese Raad haalbaar is, gelet op
de opvattingen van andere landen, inderdaad het gevaar dreigt dat wij in het
institutionele raamwerk niet verder komen, de uitbreiding toch moet doorgaan
en het risico van onbeheersbaarheid daadwerkelijk aanwezig zou zijn. Dat zou
mij grote zorgen baren.
Minister
Kok
Als ik mij moet baseren op de gedachtewisseling in Keulen, is het moeilijk
om een precies antwoord te geven op de vraag van de heer De Graaf. In de mêlee
van onderwerpen is over dit onderwerp plenair slechts vrij kort gesproken.
Ik ben toch niet zonder hoop, omdat ik de indruk heb uit een groot aantal
bilaterale gesprekken dat collega's, regeringsleiders, ministers van buitenlandse
zaken en leden van regeringen allen het inzicht hebben dat als je straks weliswaar
stapsgewijs maar toch tot een betekenende uitbreiding van de Unie komt, dit
een aantal eisen stelt aan de wijze waarop de Unie intern functioneert, die
niet alleen nadenken over dat functioneren maar ook echt antwoorden op die
knelpunten nodig maakt. Uit de gedachtewisseling van Keulen kan ik als zodanig
niet zoveel hoopgevends terugkoppelen, omdat daar eigenlijk vrij kort over
is gesproken. U denkt dan misschien dat het komt door gebrek aan belangstelling
voor dit onderwerp, maar het hangt ook een beetje samen met gebrek aan tijd
voor veel kwesties, waar ook heel veel improvisatie rondom Kosovo bij kwam.
De heer
De Graaf
D66
Daar heb ik alle begrip voor. Dat geldt al helemaal voor de aanwezigheid
van de minister-president met weinig slaap. Toch heeft hij alles gedaan wat
in zijn vermogen lag. Maar mag ik van de Nederlandse regering vragen, of mag
ik de verwachting hebben, dat zij in de aanloop naar de IGC alle initiatieven
zal nemen en het diplomatieke verkeer zal onderhouden om ervoor te zorgen
dat wij inderdaad verdergaan en de agenda zo vol mogelijk zal zijn?
Minister
Kok
Ja, dat is zonder meer de inzet. Verschillende Kamerleden hebben ook gevraagd
om de nodige informatie te krijgen, zodat de Kamer dit tijdig kan overzien
en bespreken met het kabinet. Uiteraard zullen wij zowel aan het een als aan
het ander voldoen. Dat betekent een actieve inzet in de richting van andere
lidstaten alsook tijdige informatieverschaffing en de mogelijkheid voor gedachtewisseling
daarover in de Kamer.
Mevrouw de voorzitter! Ik kom nu bij het asiel- en migratiebeleid. De
staatssecretaris zal daar uitgebreider op ingaan. Zoals ik al zei, is dit
niet doorgeschoven naar Tampere omdat het toch al geen onderwerp van deze
zwaar beladen beleidsagenda was. Op weg naar Tampere gaat het breder, om de
derde pijler, aangezien het gaat om de veiligheid, rechtvaardigheid en vrijheid.
Een onderdeel daarvan is het terugdringen van de criminaliteit en de internationale
criminaliteit, ook met gebruikmaking van de mogelijkheden van Europol. De
heer Melkert stelde een vraag over de spanning tussen soevereiniteit en Europees
beleid inzake strafrecht. Aan dat onderwerp wordt door het kabinet in de voorbereiding
naar Tampere aan de Kamer zeker aandacht gegeven. Daarnaast is er een aantal
kwesties, het asiel-, migratie- en vreemdelingenbeleid betreffende, waarop
Nederland als een der allereerste heel veel activiteiten heeft ontwikkeld
en initiatieven heeft ontplooid. Ik stel het ook op prijs dat de regering
daarin wordt aangemoedigd, want het zijn kwesties die van een zodanig belang
zijn dat wij elkaar, misschien met behoud van verschillen van inzicht op onderdelen,
daarbij op de hoofdlijn niet tegenspreken. Wij zien de betekenis van het gaan
in de richting van een gezamenlijk Europees asielbeleid, de wenselijkheid
van burden sharing, te weten een eerlijke verdeling van lasten zowel wat aantallen
als de financiële kant van de zaak betreft. Er is gesproken over het
terugkeerbeleid maar ook over de vraag hoe Europa meer samen kan werken in
het ontwikkelen in inzicht in de situaties in landen van herkomst en ook in
de contacten daarmee. Ook in de analyse en in de beleidsontwikkeling zou men
kunnen bezien hoe gezamenlijk op te trekken. Stuk voor stuk zijn dit elementen
van het beleid dat door de Nederlandse regering is ontwikkeld en waarmee wij
al actief aan de gang zijn geweest in de vakraden en in de bilaterale en andersoortige
contacten. Wij zullen de Kamer natuurlijk tijdig vervolginformatie geven over
de inzet die in de richting van Tampere wordt gekozen. Zo'n top is een afronding
van het proces; men moet niet denken dat het daar begint. Onze inspanningen
zijn erop gericht om een aantal van de punten te realiseren, al is het slechts
op onderdelen. De heer De Hoop Scheffer zei daar al over: als we er dan alvast
maar mee beginnen. Natuurlijk kun je twisten over de vraag of je met datgene
wat hij beschreef moet beginnen of dat het al belangrijke onderdelen van een
resultaat zouden kunnen zijn in de komende tijd, maar Tampere moet op die
terreinen voortgang kunnen bieden. Ik zeg er eerlijk bij dat het heel moeilijk
is om op dat punt met elkaar tot gezamenlijke beleidsafstemming te komen.
Dat zal de Kamerleden in hun internationale contacten ook niet ontgaan, want
de regering is niet de enige die de overleggen voert; Kamerleden hebben ook
hun contacten. Wij kunnen in Europa alleen maar iets als wij het allemaal
willen en die unanimiteit over enkele van die betekenende stappen die naar
onze mening nodig zijn en waarvoor wij onze overtuigingskracht inzetten om
daarvoor steun te krijgen, is nog niet bereikt. Er is nog veel te doen.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
De materie is inderdaad taai. Dat weten wij allemaal. Wij delen ook de
grondlijn. Mijn opmerking van vanmorgen had geen ander doel dan voor te stellen
dat als het met de 15 EU-landen niet lukt, wij bijvoorbeeld over het terugkeerbeleid
met de Belgische en de Duitse buren intensiever zouden kunnen samenwerken.
Je kunt dan een begin maken, dat misschien ertoe leidt, zoals wij vaker in
Europa hebben gezien, dat andere landen die inzichten gaan delen. Als je inderdaad
moet wachten op de andere 14, loop je het risico dat het duurt tot sint-juttemis.
Dat was de achtergrond van mijn opmerking.
Minister
Kok
De hoofdlijn is en blijft wel dat wij het met elkaar willen. Als te snel
tot verbrokkeling wordt gekomen, wordt de geloofwaardigheid van de Europese
aanpak ondermijnt. Als het werkelijk onmogelijk blijkt om met alle 15 landen
een proces in te gaan, kan daarvan de consequentie zijn dat op een bepaald
moment iets in een kleinere omgeving moet gebeuren. Energiebelasting en CO2-heffingen zijn door de heer Rosenmöller als voorbeelden genoemd.
Er zijn ook andere punten. Ik denk bijvoorbeeld aan belastingcoördinatie
of aan het afstemmen van onderdelen van je belastingpolitiek. De hoofdroute
is echter met elkaar, want dat is pas écht Europa, ook ten opzichte
van derde landen. Echter naar de mate waarin je in het zand bijt en vindt
dat er voortgang moet komen, kan deelsamenwerking met een kleinere groep landen
noodzakelijk blijken. Dat moet je op dat moment goed onder ogen zien.
De heer
Hessing
VVD
Ik heb veel begrip voor de opmerking van de minister-president, dat het
zo'n moeilijk proces is. Hij constateert terecht dat Nederland in dezen veel
initiatieven heeft genomen. Wat dat betreft heb ik absoluut geen kritiek op
de Nederlandse regering, integendeel. Maar juist tegen die achtergrond was
het zo verrassend dat er op de Europese Raad in Berlijn met geen woord over
is gesproken. Het gevoel van urgentie dat bij vele burgers in Europa leeft –
niet alleen in Nederland – dat aan die grote problematiek van migratiestromen
op korte termijn echt iets moet gebeuren, leefde kennelijk niet in Berlijn.
Ik hoorde het vanmorgen ook collega Melkert zeggen: dit is toch wel een gemiste
kans. Die verbazing hebben wij vanmorgen ook uitgedrukt. Als het zo'n moeizaam
proces is met 15 landen, dan neigen wij ertoe, gelet op de mogelijkheden die
het Verdrag van Amsterdam in dezen biedt, het maar eens met zes of zeven landen
te proberen om bijvoorbeeld een ontheemdenregeling tot stand te brengen. Het
zijn toch niet allemaal zulke gigantische problemen? Er zijn 102 punten in
het desbetreffende verslag opgenomen maar niets over dit punt.
Minister
Kok
In de eerste plaats zijn in de afgelopen maanden met grote regelmaat in
de vakraden en in de andere colleges – onder andere in de JBZ-raad en
in de Algemene Raad – niet in de laatste plaats op grond van Nederlandse
initiatieven, besprekingen gevoerd precies over deze onderwerpen, inclusief
de ontheemdenregeling.
Op de tweede plaats hebben wij bij de voorbereiding van Keulen in alle
duidelijkheid laten zien waarover Keulen als zodanig zou gaan. Met uw goedvinden
maak ik een onderscheid tussen allerlei onderwerpen die in de conclusies zijn
terug te vinden en de agenda van Keulen. In de agenda van Keulen lag een grote
nadruk op Kosovo, zonder op dat moment te weten met welke boodschap de Finse
president bij ons zou komen. Daarnaast waren er drie grote hoofdthema's: de
Europese veiligheids- en defensie-identiteit; de IGC: de voorbereiding van
Europa op de uitbreiding en in samenhang daarmee de institutionele hervorming
en de werkgelegenheid: versterking van macro-sociaal-economisch beleid. Die
drie hoofdthema's zijn ook met de Kamer besproken. De Kamer heeft daar kennis
van gedragen. De Kamer heeft daarover opmerkingen gemaakt in het algemeen
overleg. Ik kan dus werkelijk niet inzien dat de afspraak die gemaakt is om
hieraan over enkele maanden in een bijzondere top in Tampere aandacht te geven,
kan worden gehanteerd om daarmee de resultaten van top van Keulen op dit punt
als bedroevend, ongunstig of negatief te bestempelen. Je kunt niet alles tegelijk,
ook niet in de voorbereiding. Als je vlak na de zomer een speciale top hebt
over dit onderwerp, is het werkelijk onmogelijk om somewhere in between tussen
drie, vier, vijf andere hoofdzaken door het onderwerp van veiligheid, rechtvaardigheid
en vrijheid af te ronden. Dus we hadden moeiteloos hierover een paar passages
in de conclusies kunnen opnemen, maar ik wijs erop dat een substantiële
en inhoudelijke bespreking niet was voorzien en zij was ook niet mogelijk.
Dat doet niets af aan de urgentie die de gehele Europese Unie direct na de
zomer aan behandeling van dit thema zal toekennen.
Voorzitter! Ik kom vervolgens toe aan een reactie op de opmerkingen over
de instituties. De heer De Hoop Scheffer sprak over een gebrek aan evenwicht
in de interinstitutionele verhoudingen. Het lijkt mij van groot belang dat
we daarin verbetering proberen te brengen. De eerste bijdrage om te komen
tot verbetering bestaat in het samenstellen van een krachtige Europese Commissie.
Zij zal als motor van de Europese integratie moeten functioneren. Dat is mijn
opvatting, ook op basis van het verdrag. Daarin worden aan de Commissie taken
toegekend. In politieke zin gaat er namelijk iets fout in de interinstitutionele
verhoudingen wanneer de Commissie te zwak functioneert.
Het Europees Parlement krijgt na de verkiezingen een nieuwe samenstelling
en het zal, ook vanwege het herwonnen zelfvertrouwen waarvan het in de afgelopen
maanden illustraties heeft getoond, zijn mannetje wel staan. Er is dan sprake
van een driehoek. Het evenwicht in de interinstitutionele verhoudingen wil
ik vooral zoeken in de versterking van de organen die in de afgelopen tijd
zwakke plekken lieten zien. Ik noem in dit verband de Commissie in het bijzonder.
Ik denk niet dat de andere organen te zwaar of te omvangrijk zijn. Ik begrijp
dat de heer De Hoop Scheffer enigszins moeite heeft met de rol van de Europese
Raad. Hij maakte met name een opmerking over het feit dat de Europese Raad
moeilijk te controleren is. Misschien hangt dat af van het feit of men daarin
zitting heeft. Ik meen evenwel in alle objectiviteit te moeten vaststellen
dat de Europese Raad buitengewoon goed te controleren is. Ik kan mij eigenlijk
maar heel weinig instituties in binnen- of buitenland voor de geest halen
die beter zijn te controleren dan de Europese Raad. Er is als het ware sprake
van een extravagante transparantie, zowel bij de voorbereiding als bij het
gebeuren en de follow-up. Duizenden journalisten! Niet voor niets vroeg de
heer Hessing: wat is het verschil tussen het concept en het definitieve stuk?
En: hoe is het mogelijk dat u de moed had in het concept iets te veranderen
voordat het stuk definitief werd? U weet dus alles. Zelfs informele Europese
raden zijn, zeker gelet op de Nederlandse patronen en op wat wij hier ontwikkelen,
buitengewoon goed te controleren. Wij doen aan annotaties vooraf en zorgen
voor verslagen achteraf. Dus ik zou echt niet weten wat er nog aan mankeert.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Akela, akela, wij doen ons best! Wat is evenwel ons probleem?
Wij controleren hier veelvuldig en misschien doen wij dat voor degene die
in de Raad zitten wat te veelvuldig. Het gaat er echter om dat wij aan de
besluiten van de Europese Raad geen sikkepit kunnen veranderen.
Minister
Kok
Nou, nou!
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
In alle ernst! Ik deel de conclusie van de minister-president ten aanzien
van de Europese Commissie en vanochtend gaf ik een voorbeeld van een zekere
mate van onbalans. Stel dat de ook door ons gesteunde benoeming van de meneer
buitenlands beleid ertoe zou leiden dat bij een Europese top gezegd zou worden –
dat hoop ik overigens niet – dat de commissaris verantwoordelijk voor
het buitenlands beleid maar een gangetje verder moet gaan zitten. Het gaat
bij de aanstelling van de meneer buitenlands beleid namelijk om een verzwaring
van de positie van de Raad. Ook in de redenering van de minister-president
zou dit evenwel een slechte ontwikkeling zijn. Het is mogelijk dat straks
aan de Raad voor bijvoorbeeld het asielbeleid langs een op zichzelf goede
lijn, "zware" mensen worden toegevoegd. Dan wordt ook de Raad "zwaar". Nogmaals,
het Parlement kan aan de besluiten van die Raad geen sikkepit veranderen.
We kunnen iemand naar huis sturen en dan zegt iedereen: gefeliciteerd, goed
gedaan. Maar het besluit dat is genomen, blijft gelden.
Minister
Kok
Voorzitter! Hierbij kunnen wij toch een paar kwesties onderscheiden. Een
van de vragen is: is de Europese Raad moeilijk te controleren en is het moeilijk
inzicht te krijgen in wat men doet? Volgens mij is dat niet het geval. Nu
zegt de heer De Hoop Scheffer dat als men eenmaal iets heeft besloten, men
dat besluit niet kan wijzigen. Dat is waar. Wij zitten daar ook bij elkaar
om besluiten te nemen. Als wij bij elkaar zouden komen en niets zouden besluiten,
zou er ook weer kritiek zijn. Dan zou u zeggen: u zit daar maar en er gebeurt
niets. Dus: het is niet goed of het deugt niet.
De heer De Hoop Scheffer maakt nog een ander punt. Hij vroeg of, als de
Raad zich door ondersteuning op een aantal punten, bijvoorbeeld door de aanstelling
van een meneer buitenlands en veiligheidsbeleid, zal versterken, dat zal betekenen
dat de bijdrage van de Commissie naar haar aard achteruit zal gaan. Wat mij
betreft is dat niet het geval. Ik vind ook dat als iets sterker wordt, de
consequentie niet moet zijn dat iets anders wat ook onderdeel van die interinstitutionele
driehoek deel uitmaakt, daardoor achteruitgaat. Alle schakels van de interinstitutionele
keten in Europa moeten zich naar vermogen verder versterken. Als er iets mankeert
omdat één geleding, bijvoorbeeld de Commissie, geleidelijk aan
een beetje is weggezakt, dan moeten wij niet de Raad of het Parlement terugduwen.
Neen, dan moet de Commissie zich weer de positie verschaffen die nodig is
om in die werkende Europese integratie de rol te vervullen die zij moet vervullen.
Als de kwaliteit van het buitenlands en veiligheidsbeleid, ook in het kader
van de raadswerkzaamheden, verder verbetert door de inbreng van de heer Solana,
dan moet de consequentie daarvan niet zijn dat de Commissie minder, op een
lager niveau of zwakker functioneert in de bijeenkomsten met de Raad of bij
het afleggen van verantwoording tegenover het Parlement. Neen, de Commissie
moet daarin een aansporing zien – wij moeten daarvoor de ruimte bieden
vanuit de raden en de Europese Raad – om een wezenlijke en betekenisvolle
bijdrage in dat proces te leveren, want anders zullen wij met elkaar onvoldoende
functioneren.
Dan kom ik over de Commissie te spreken. Er zijn enkele vragen gesteld
over de opmerkingen van de heer Prodi over de bevoegdheden die hij meent te
moeten hebben om, als een commissaris naar de mening van het Parlement of
naar zijn mening onvoldoende functioneert, een hartig woordje met die commissaris
te spreken, in die zin dat het moeilijk zo kan doorgaan. Er is ook gevraagd
waarom daar tijdens de Raad in Keulen niet op is gereageerd. Dat is eenvoudig
beantwoord. De heer Prodi heeft op verzoek van bondskanselier Schröder
een presentatie van ongeveer een halfuur gegeven. Daarna heeft de bondskanselier
voorgesteld om daar kennis van te nemen en om te komen tot de echte gespreksonderwerpen.
Mij is ook gevraagd wat ik daarvan vind. Ik vind dat goed. Als wij Amsterdam
serieus nemen, dan moeten wij de nieuwe voorzitter de mogelijkheden geven
om aan zijn politieke verantwoordelijkheid inhoud te geven. Amsterdam houdt
in dat de voorzitter van de Commissie niet alleen bij zijn aantreden en bij
het formeren van zijn team, maar ook daarna een bijzondere verantwoordelijkheid
heeft in de richting van het Europees Parlement, de raden en de Europese publieke
opinie, maar ook tegenover al die organen en de Europese bevolking. Dat betekent
dat hij bij het aantreden van de leden van de Commissie een rol moeten kunnen
vervullen. Dat betekent ook dat hij tijdens het functioneren van de Commissie,
rekening houden met de wijze waarop het Parlement over het functioneren van
commissarissen oordeelt, een zekere verantwoordelijkheid heeft. Die zal hij,
de heer Prodi kennende en ook de bijzondere vereisten kennende die aan het
voorzitterschap kleven, met prudentie, wijsheid en inzicht vervullen.
Nu kom ik op het proces daarnaar toe. Het is de Kamer bekend – dat
is vanochtend ook niet bestreden – dat het kabinet spoedig tot een oordeel
zal komen over de vraag wie aan de heer Prodi voor te dragen als Nederlandse
commissaris. Ik ben van mening dat de nieuwe verantwoordelijkheden die uit
het Verdrag van Amsterdam voortvloeien en die ook aan de commissievoorzitter
zijn toegekend, de heer Prodi de mogelijkheid moeten bieden om in een proces
van vertrouwelijke consultatie een oordeel te geven over een mogelijke gegadigde,
alvorens tot een officiële kandidatuur, een officiële voordracht
wordt overgegaan. Ik heb geprobeerd om mijn woorden zorgvuldig te kiezen.
Daarom heb ik gesproken over een "vertrouwelijke consultatie", want het is
noch voor lidstaten, noch voor personen in kwestie, noch voor de voorzitter
van de Commissie goed begaanbaar wanneer dat in volle openbaarheid gebeurt,
al is dat wel transparant. Zo werkt het niet.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
In ieder geval dus geen lijstjes naar buiten.
Minister
Kok
Geen lijstjes naar buiten.
De heer
De Graaf
D66
Voorzitter! Geen lijstjes naar buiten. Dat begrijp ik
zeer goed. Ik leid daar ook uit af dat het niet onmogelijk is dat in een vertrouwelijke
consultatie tussen het kabinet en de heer Prodi niet slechts één
naam kan worden besproken, maar mogelijkerwijs ook meer.
Minister
Kok
Dat is heel goed mogelijk. Dat kan mede afhangen van de meningsvorming
in het kabinet, maar het kan ook verband houden met de zorgvuldige manier
waarop moet worden omgegaan met de verworven verantwoordelijkheid van de voorzitter
van de Commissie. Ik wil hem namelijk niet in een positie plaatsen waarin
hij 19 namen krijgt voorgelegd en wordt gezegd: dit is uw club en kijk maar
hoe u dat verder indeelt met die portefeuilles. Dat is niet in overeenstemming
met de geest van het Verdrag van Amsterdam. Ik geef echter wel toe dat, als
op basis van een vertrouwelijke consultatie bepaalde gedachten aan de heer
Prodi worden voorgelegd, aan hem vervolgens de plicht toekomt om zeer ernstig
rekening te houden met de voorkeuren, zoals deze in de hoofdsteden worden
ontwikkeld. Het kan ook weer niet andersom. Het Verdrag van Amsterdam is ook
niet bedoeld om te zeggen: nu hebben wij straks een voorzitter van de Commissie
en die gaat wel eens even uit zijn hoog verheven plaats aanwijzen wie naar
zijn mening allemaal uit die hoofdsteden moeten komen. Dan komen de kabinetten
er niet aan te pas. Het zal in een heel prudente en zorgvuldige consultatie
moeten uitmonden, waarbij elkaar over en weer enige ruimte wordt geboden.
Dat betekent dat er ook tijdens een gesprek met de voorzitter van de Commissie
de mogelijkheid moet zijn om enkele namen aan de orde te stellen. Dat behoeven
dan overigens ook geen namen te zijn die precies op een gelijke wijze worden
gepresenteerd. Er kan gemotiveerd bij worden aangegeven waarom er een bepaalde
volgorde is. Om het nog ingewikkelder te maken, kan die volgorde ook nog enige
relatie vertonen met mogelijke portefeuilles die zouden kunnen worden gewenst.
De echte generalist is immers zo goed dat hij of zij alles kan, maar er kunnen
toch ook relaties liggen met mogelijke portefeuilles. Ook dat vind ik in dat
finale proces waarin wij de komende twee weken terechtkomen, van groot belang
voor Europa als geheel, maar ook voor Nederland.
Ik laat de heer De Graaf nog een keer interrumperen. Mag ik van de minister-president
overigens horen hoeveel tijd hij nog denkt nodig te hebben? Wij moeten namelijk
nog een ander debat voeren en dit alles moet voor half zeven vanavond worden
afgewerkt.
Minister
Kok
Ik ben over vijf minuten klaar.
De heer
De Graaf
D66
Niet alleen dat klinkt mij goed in de oren, maar ook datgene wat de minister-president
daarvoor zei. Het lijkt mij heel zorgvuldig en juist, ook gelet op de positie
van de nieuw te benoemen voorzitter van de Europese Commissie. Begrijp ik
de minister-president op het punt van de door het kabinet voorgenomen procedure
goed, dat eerst de vertrouwelijke consultatie met de heer Prodi plaatsvindt,
voordat het kabinet een besluit neemt over de voordracht?
Minister
Kok
Om heel precies te zijn, wij zullen daarover op zeer korte termijn in
het kabinet spreken en ook over die procedure. Daar kan ik helaas nu geen
uitspraken over doen.
De heer
De Graaf
D66
Ik vraag u ook niet om iets uit de boezem van het kabinet te openbaren,
maar gelet op datgene wat u zojuist zei, ligt het dus zeer voor de hand dat
die consultaties zullen plaatsvinden, voorafgaand aan een voordracht van het
kabinet. Als u namelijk de voordracht al zou hebben gedaan, heeft die consultatie
aanmerkelijk minder belang, want dan ligt er één naam waarop
het kabinet zich heeft verenigd. Dat zou, als ik u goed heb begrepen, geen
recht doen aan de positie van de heer Prodi.
Minister
Kok
Ik kan de logica van de woorden van de heer De Graaf niet bestrijden in
het licht van het voorafgaande, maar zijn vraag hoe het kabinet nu precies
verder gaat procederen, moet ik toch nog eerst in het kabinet bespreken.
De heer
De Graaf
D66
Ik hoor graag dat mijn logica enige grond heeft, maar twijfelt de minister-president
er dan aan dat die logica ook in de ministerraad wordt gevolgd?
Minister
Kok
Ik ben over het algemeen hoopvol gestemd.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Zeker na het lijmen.
Minister
Kok
Voorzitter! Enkele geachte afgevaardigden hebben gevraagd hoe ik het belang
van de Europese verkiezingen zie en wat mijn reactie is op een eventueel lage
opkomst. Hoe men ook politiek oordeelt, het is heel belangrijk om een aantal
feiten voorop te plaatsen. Een van feit is dat hoe men ook tegen Europa aankijkt,
de vraag of Nederland nog in de Europese integratie is betrokken, allang niet
meer relevant is. Europa is een realiteit. Het proces van Europese integratie
is onomkeerbaar qua richting, maar is wel beïnvloedbaar qua invulling
en vormgeving. Heel veel van wat ons dagelijks leven beheerst, wordt bepaald
door wat in Europa wordt gedaan of nagelaten. Dat heeft dus te maken, daar
net zo goed als in nationale parlementen, provincies of de lokale situatie,
met politieke meningsvorming, met krachtsverhoudingen en met inzichten. Het
lijkt mij dan ook van het grootste belang dat iedereen, ook al zijn de voorspellingen
dat het opkomstpercentage laag zal zijn, zich heel goed rekenschap geeft van
de vraag of het verantwoord is om weg te blijven. Wij hebben hier geen stemplicht,
men mag dus doen met het stemrecht wat men wil, maar eigenlijk is ongemotiveerd
wegblijven niet verantwoord, want je laat het dan ook echt helemaal over aan
degenen die de beslissingen nemen. Daarom zeg ik: in geval van twijfel, wel
gaan. Dan kunnen wij later praten over de betekenis van een lage opkomst.
Laten wij nu echter met elkaar ervoor zorgen dat de opkomst minder laag is
dan sommige van onze zwartkijkers voorspellen.
De heer
Marijnissen
SP
Nu heb ik de neiging om te denken dat ik die zwartkijker ben. Dat ben
ik dan echter in commissie, want er is onderzoek naar gedaan en ik meen dat
een opkomst van zo'n 28% wordt voorspeld.
Minister
Kok
Het beste onderzoek is echter dat van morgenavond.
De heer
Marijnissen
SP
Dat vind ik ook, maar als u nu zegt dat wij ons best moeten doen om ervoor
te zorgen dat de opkomst morgen flink hoog is, dan hebben wij nog maar kort
de tijd. U zei zojuist dat de verkiezingen wel degelijk ergens over gaan.
De Europese integratie gaat verder, die richting staat vast. Er zijn natuurlijk
wel wat aanpassingen naar aanleiding van de verkiezingen. Je zou natuurlijk
ook kunnen zeggen: gezien het feit dat er materieel sprake is van een gebrekkige
legitimering van het hele Europese proces, gezien die lage opkomst en de geringe
betrokkenheid van de burgers, kun je ook spreken over temporiseren. Het gaat
dus niet alleen om de richting en de geringe marges links of rechts van de
hoofdrichting van de marsroute, maar ook om het temporiseren van de mate van
integratie, gezien de aarzelingen onder de burgers in Nederland.
Minister
Kok
Waar denkt u dan aan?
De heer
Marijnissen
SP
Aan al datgene wat in de nieuwe IGC aan de orde komt: de gekwalificeerde
meerderheden, het wegen van de stemmen, het verder communautariseren van allerlei
aspecten van het beleid, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid,
de identiteit, al dat soort zaken.
Minister
Kok
Ik zou er geen voorstander van zijn om straks in een onverhoopt te lage
opkomst een aanleiding te zien om te zeggen dat wij af moeten zien van het
voornemen om meer dan in het verleden als Europa met één stem
te spreken op het punt van het buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik zou ook
geen aanleiding zien om te zeggen dat wij de deur moeten sluiten voor landen
die tien jaar geleden nog onder het juk van het communisme moesten leven.
De val van de muur heeft plaatsgevonden en de mensen hadden de verwachting
en het vertrouwen geleidelijk aan deel te kunnen gaan uitmaken van een internationale
democratische gemeenschap. Nu zijn de opkomstcijfers bij de Europese verkiezingen
in sommige Europese landen wat laag geweest, dus moeten de mensen in Polen
en Hongarije het maar vergeten, omdat het er voorlopig niet inzit voor hen.
Dat zou ik een onverantwoorde en volstrekt niet logisch te onderbouwen consequentie
vinden. Ik vind wel dat de verbinding tussen de uitbreiding en het verder
versterken van de instellingen, het verder versterken ook van de werking van
de democratie in Europa sowieso tot nieuwe initiatieven aanleiding geeft.
Dat is eigenlijk de lijn die ik zou willen kiezen. Voor het overige kun je
natuurlijk altijd blijven twisten over de vraag wat nu eigenlijk snel en niet
snel is als het gaat om Europese integratie. Het gaat om de vraag wat voor
bevoegdheden van de lidstaten naar Europa worden overgeheveld. Dit is geen
tijd waarin lidstaten op allerlei terreinen veel nieuwe en grote bevoegdheden
aan Europa aan moeten bieden. De kracht van de Europese samenwerking is ook
niet gelegen in almaar bevoegdheden overdragen. De kracht van de samenwerking
is om ons meer nog dan in het verleden ervan bewust te zijn dat je een groot
aantal vragen beter kunt oplossen als je ze samen aanpakt en dan steeds op
een bepaald niveau de verantwoordelijkheden te leggen, met als principe "zo
dicht mogelijk bij de burger", afhankelijk van de vraag waar het het beste
kan.
Ik doe niets af aan de belangrijkheid van dit punt, maar ik vind dit echt
een te laat moment in het debat om deze discussie weer te voeren.
De heer
Marijnissen
SP
Ik zie dat "weer" niet zo goed.
Ik neem aan dat u ook een tweede termijn wilt.
De heer
Marijnissen
SP
Ja.
Dat bedoel ik. U krijgt straks een tweede termijn. Ik wijs iedereen er
nog eens op, ook de minister-president, die er volgens mij ook aan hecht,
dat het op deze manier wel erg lang duurt. Dat ligt overigens niet aan de
heer Marijnissen. Zo bedoel ik het niet.
De heer
Marijnissen
SP
Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag meewerken. Ik wil tot slot een ding
corrigeren. Ik heb met dat temporiseren niet de uitbreiding bedoeld. Ik heb
de verdieping bedoeld richting een Europese politieke unie, een steeds belangrijker
wordende Europese Commissie, de institutionele aanpassingen en dat soort zaken.
Ik zou daar een temporisering willen bepleiten, gezien de geringe betrokkenheid
van de burger en de geringe affiniteit met het Europese geheel, de vierde
bestuurslaag.
Minister
Kok
Mevrouw de voorzitter! Ik veroorloof mij, rekening houdend met uw dringende
wens, een laatste korte opmerking. Ik heb de indruk dat de opvattingen die
de heer Marijnissen naar voren brengt zeer herkenbaar zijn, los van het opkomstpercentage
morgen.
De heer
Marijnissen
SP
Voorzitter! Ik denk dat je twee dingen uit een gemeenschappelijke grond...
Kan het echt niet in tweede termijn? Ik was blij dat de minister-president
eindelijk aan het eind van zijn betoog was. Als we nu weer opnieuw beginnen,
kan ik geen tweede termijn meer toestaan.
Minister
Van Aartsen
Mevrouw de voorzitter! Er resten mij slechts een beperkt aantal opmerkingen
in eerste termijn na de uitvoerige beantwoording van de zijde van de minister-president.
Eerst even een paar korte opmerkingen over Kosovo. Naar mijn informatie
tot op dit moment is er nog geen akkoord bereikt over de militair-technische
overeenkomst die gesloten moet worden in Macedonië. Ik heb begrepen dat
het overleg weer voor enige uren is opgeschort. Zoals de Kamer weet en zoals
gisteren uitvoerig in het algemeen overleg aan de orde is geweest, is die
militair-technische overeenkomst nodig om de volgende stappen in het proces
te kunnen zetten. Zodra dat akkoord er is, kan er denk ik een vrij snelle
opeenvolging van gebeurtenissen plaatsvinden na de ondertekening van die militair-technische
overeenkomst. Dan kan een begin gemaakt worden met de te verifiëren terugtrekking
van de Joegoslavische troepen. Dan kunnen ook de luchtbombardementen worden
opgeschort. Vervolgens kan volgens de methodiek zoals die nu in Veiligheidsraad
en G8-kring is overeengekomen, een resolutie de Veiligheidsraad passeren.
Ik kan op dit moment slechts de hoop uitspreken dat binnen de komende uren de MTA kan worden vastgesteld en vervolgens getekend, waarna
het vervolg van het proces in gang kan worden gezet.
Als dat zo gaat, mevrouw de voorzitter, zal de Kamer binnen nu en een
beperkt aantal uren een besluit moeten nemen ten aanzien van de ontplooiing
van het Nederlandse deel van de KFOR die in Kosovo zal binnentrekken. Ik kan
uiteraard op dit moment nog niet bepalen wanneer dit moment zal zijn, maar
er is gisteren in het algemeen overleg al geconstateerd dat de betrokken commissies
wat dat betreft geheel geprepareerd zijn, maar ook gereed staan om dat overleg
met de regering te voeren. Uiteraard zal dat een overleg zijn op basis van
een brief die de regering nog naar de Kamer zal zenden.
De heer
Rosenmöller
GroenLinks
Voorzitter! Even een vraag over de volgorde der dingen. Er is deze week
gelukkig overeenstemming ontstaan in de G8. Er is naar het lijkt overeenstemming
over een ontwerpresolutie voor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Is er over die ontwerpresolutie een zodanig contact met China geweest, dat
de verwachting bestaat dat deze ontwerpresolutie op het moment dat zij in
de Veiligheidsraad aan de orde is, het ook gaat halen en er geen veto wordt
uitgesproken? Of is dat nog afhankelijk van nadere contacten tussen gezanten
van Rusland of de Europese Unie? Er is ooit een voornemen geweest van Ahtisaari
om naar China te gaan? Dat is afgelopen maandag niet doorgegaan. Kunt u daar
iets over zeggen?
Minister
Van Aartsen
De stand van zaken wat betreft de Chinese Volksrepubliek is dat er zeer
intensief diplomatiek overleg is geweest in de afgelopen dagen. Dat hoeft
niet fysiek te zijn door lieden die naar Beijing afreizen, ofschoon de directeur-generaal
voor politieke zaken van de Bondsrepubliek in het afgelopen weekend in Beijing
is geweest en daar een vruchtbaar gesprek heeft gehad, naar ik heb begrepen.
Inmiddels heeft gisteravond in de boezem van de Veiligheidsraad overleg plaatsgevonden
over de ontwerptekst van de Veiligheidsraadsresolutie. Zoals bekend, neemt
Nederland daar een bijzondere positie in, omdat wij deze maand voorzitter
zijn van de drafting committee voor resoluties, dus ook voor deze resolutie.
Er hebben ook in New York de nodige contacten met de vertegenwoordiger van
de Chinese Volksrepubliek plaatsgevonden. Op basis van de gegevens uit de
gesprekken die hebben plaatsgevonden, de diplomatieke overleggen en het proces
zoals het op dit moment verloopt in New York, denk ik dat ik kan blijven bij
datgene wat ik gisteren of eergisteren aan de Kamer heb geschreven: dat de
hoop er kan zijn dat de Chinese Volksrepubliek een resolutie niet zal blokkeren.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Als de brief naar de Kamer komt over de eventuele Nederlandse troepeninzet,
mag ik er dan van uitgaan dat de Nederlandse regering blijft bij de door mijn
partij en door vele anderen geuite wens van absolute helderheid over de commandostructuur,
voordat de troepen Kosovo binnengaan? Ik hoorde vanmorgen op de radio praten
over een geïntegreerde commandostructuur. Ik neem aan dat daarmee een
NAVO-commandostruc- tuur wordt bedoeld.
Minister
Van Aartsen
Daar is gisteren in het algemeen overleg vrij uitvoerig over gedebatteerd.
Om de hoofdlijnen hiervan aan te geven, onderdeel van de resolutie van de
Veiligheidsraad zijn een aantal annexen. De gang van zaken zal in wezen dezelfde
zijn als indertijd rond Bosnië en de ontplooiing van SFOR. In het zogeheten
vredesdocument dat vorige week in Belgrado is besproken, en in die annex is
duidelijk sprake van een substantiële NAVO-deelname die zal worden ontplooid
"under unified command and control". Dat is de afspraak die is gemaakt.
Wat betekent dit in de praktijk? Een aantal onderdelen hiervan zijn nog
in bespreking, maar in de praktijk zal het erop neerkomen dat de Nederlandse
regering streeft naar een afspraak zoals indertijd is gemaakt voor SFOR. Dat
betekent dat er een zekere parallelle structuur tot stand komt, dat de NAVO
substantieel aanwezig is en dat er geen mogelijkheid zal zijn voor de commandostructuur
van de Russische Federatie om zich uit te laten over datgene wat er binnen
die NAVO-kern gebeurt.
Er zal tussen NAVO- en niet-NAVO-eenheden die Kosovo binnentrekken natuurlijk
wel een parallelle overlegstructuur moeten zijn, maar voor ons staat vast
dat de troepen die Nederland zou leveren, als de Kamer daarmee akkoord gaat,
onder NAVO-commando komen. Dat geldt niet alleen voor Nederland, maar voor
alle betrokken NAVO-landen. Daarover kan geen misverstand bestaan. Zoals gezegd,
gegeven het feit dat er meer lidstaten dan NAVO-lidstaten deelnemen aan deze
vredesmacht, moet er wel een afsprakenmechanisme worden opgezet. Dat heeft
goed gewerkt in SFOR. Waarom zou dat in KFOR niet goed werken?
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Een garantie geven lijkt mij riskant. In Kosovo is nog een extra probleem
dat er in Bosnië niet was. Dat is het UCK dat daar rondloopt, al dan
niet bewapend. Moet ik de woorden van de minister zo begrijpen dat het uiteindelijk
mogelijk is dat in Kosovo twee verschillende commandoregimes aan de orde zullen
zijn, namelijk het NAVO-regime, waaraan de Nederlandse troepen deelnemen,
en een ander regime? Ik stel die vraag omdat dat natuurlijk belangrijk is
voor de zekerheid die vluchtelingen willen hebben voor hun terugkeer naar
hun helaas in groten getale vernietigde woonsteden. Ik wijs de minister er
in deze fase van het debat op dat dit een belangrijk element is waarover wij
nader zullen praten wanneer wij de brief hebben.
Mijnheer De Hoop Scheffer, ik word er van verschillende kanten op gewezen
dat het overleg dat gisteren kennelijk in een algemeen overleg heeft plaatsgevonden,
nu plenair wordt herhaald. U zegt van niet, maar alle andere woordvoerders
zeggen van wel. Ik geef de minister van Buitenlandse Zaken graag de kans om
hierop in te gaan, maar laten we dit onderwerp daarna nu niet verder bespreken.
Minister
Van Aartsen
Gelet op onze ervaringen met SFOR, hoeft er geen zorg te zijn dat dit
bij KFOR niet zou werken. Laten we reëel zijn: de NAVO had in het hele
proces al in wezen geaccepteerd dat het niet reëel is dat Russische troepen
onder NAVO-commando zouden staan en zich op die manier in Kosovo zouden bewegen.
Dat kunnen en hoeven we niet van de Russische Federatie te vragen. Een "unified
command and control" moet immers mogelijk zijn onder het in
Belgrado afgesproken regime, dat de Kamer zal terugvinden in de annexen bij
de resolutie. Dat is belangrijk, juist vanwege het door de heer De Hoop Scheffer
genoemde aspect: het is belangrijk dat de vluchtelingen weten dat zij veilig
kunnen terugkeren. Iedere gedachte in de afgelopen twee of drie weken dat
er sprake zou kunnen zijn van een zonering van Kosovo, is sowieso verlaten.
Dit is dus de inzet van de Nederlandse regering in het vooroverleg en op die
lijn zullen wij opereren. Dat element zal de Kamer dus terugvinden in de brief
die haar hopelijk binnen niet al te lange tijd zal bereiken.
Na al datgene wat de minister-president over de Europese veiligheids-
en defensie-identiteit te berde heeft gebracht, past mij nog slechts bescheidenheid.
Hij heeft de doelstellingen van die EVDI vrij helder uiteengezet; zij liggen
overigens geheel in lijn van datgene wat door de vorige, maar ook door de
huidige coalitie in de Kamer is gemeld en neergelegd. De heer Melkert is nu
weer terug; ik zou willen zeggen dat wij ons – wat mij betreft, maar
ook wat de hele coalitie betreft – allang in die grazige weiden bevonden;
ik was daar al aan het grazen. Daar had ik natuurlijk al enige ervaring mee.
Er is geen sprake van afgronden en wij lopen hopelijk allen – de Kamer
en de regering – in de grazige weiden van de heer Melkert. Ik moet zeggen
dat ik mij daar zeer wel bij bevind.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Ik had de indruk – misschien is het goed als de minister daarop
ingaat – dat de heer Hessing en de VVD-fractie nog niet aan die vorm
van grazen toe zijn. Ik had ook de indruk dat de minister aanvankelijk in
een ander weiland graasde, want op 17 maart heeft hij in een overleg datgene
gezegd wat de heer Hessing vanochtend namens zijn fractie zeer consistent
naar voren heeft gebracht. Wie graast nu waar? Met andere woorden: graast
de minister mee met de heer Hessing of graast hij niet mee?
Minister
Van Aartsen
Wij grazen allen; ik hoop dat ook u meedoet. Ik heb hier de Handelingen
van de overleggen die er zijn gevoerd. Bovendien heb ik nog eens kennisgenomen
van datgene wat ik vrij uitvoerig heb gemeld in een speech voor het Nederlands
genootschap voor internationale zaken. Daaruit blijkt een zekere ambitie voor
de ontwikkeling van de Europese defensiecapaciteit in de komende jaren. De
eerste reden daarvoor is dat we in Europa, in onze achtertuin, een aantal
problemen hebben en het belangrijk is dat Europa in de toekomst meer eigen
verantwoordelijkheid kan nemen. De tweede reden is dat we ons in de toekomst
niet altijd volledig afhankelijk kunnen maken van oordelen en opinies op Capitol
Hill. Dat zou niet de goede weg zijn.
De heer Hessing had een heel concrete vraag in dit kader. Hij zei dat
de minister-president wat formeel had geantwoord, maar het is wel juist dat
er een ontwikkeling in dit proces zit. Ik geloof dat er in 1994 één
keer over is gesproken in Brussel, één keer in Berlijn en eind
april opnieuw tijdens de top in Washington. Eén ding is duidelijk,
namelijk dat de Verenigde Staten aandringen op een duidelijker defensie-identiteit
van Europa. Dat kunnen we alleen doen wanneer we toegang hebben tot de NAVO
assets en capabilities. Hetgeen de heer Melkert vanochtend, zowel in zijn
betoog als in antwoord op interrupties, heeft gezegd, vond ik een perfecte
samenvatting van wat ik zowel in die speech als in de debatten in de Kamer
heb gezegd. Als de Europese Unie een eigen capaciteit ontwikkelt, dan moet
het ook toegevoegde waarde hebben. Ik denk dat we daar een dikke streep onder
moeten zetten. We hebben hier te maken met een proces van enige jaren.
De heer Hessing stiet in paragraaf 5 op het punt van de "onnodige duplicatie".
Hij vroeg wat dan de nodige duplicatie is. Ik zou haast verwijzen naar de
duplicatie die er nu al is tussen NAVO en West-Europese Unie. Er is natuurlijk
sprake van een zekere duplicatie als je die twee systemen naast elkaar legt.
Ook de West-Europese Unie heeft een inlichtingencapaciteit en een eigen satellietcentrum,
dat we in de Kosovocrisis overigens ook gebruiken. Van het begin af aan, artikel
17 van het Verdrag van Amsterdam, is het idee geweest om die capaciteit onder
de politieke verantwoordelijkheid van de Europese Unie te brengen. Daar zit
een zekere duplicatie in. Wat de EU de komende jaren niet moet gaan doen,
is pogen in dezen de raad te dupliceren. Dan zouden de afspraken die in Washington
zijn gemaakt geen enkele zin hebben.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Ik constateer dat de heer Hessing in zijn debat met de minister-president –
laat ik het iets overdrijven – gehakt maakt van wat er in de bijlage
bij de resultaten van de top van Keulen is opgenomen, met name geconcentreerd
op het punt dat Europa verantwoordelijkheden neemt buiten de NAVO. De minister
was ten aanzien van de WEU op 17 maart ook die mening toegedaan. Ik wens de
minister geluk met het feit dat hij nu de conclusies van Keulen onderschrijft,
want daar vinden wij elkaar.
Minister
Van Aartsen
Ik wil het debat niet te lang maken, maar volgens mij was er vanochtend
sprake van debatten met watten in oren. Ik krijg nu sterk het idee dat de
heer De Hoop Scheffer nog een keer moet lezen wat de regering heeft gezegd
in de debatten met de Kamer en wat ik te berde heb gebracht in mijn speech
voor het Nederlands genootschap voor internationale zaken. Daar was geen woord
Frans bij.
De heer
Hessing
VVD
Mevrouw de voorzitter! Mijn naam is een paar keer gevallen en ik denk
dat het goed is dat ik reageer op een paar dingen.
We krijgen nog een korte tweede termijn.
De heer
Hessing
VVD
Dit is een interruptie. Ik wijs erop dat ik niet wens mee te grazen, zeker
niet in de weide van andere leden van dit huis. Ik heb vanmorgen een vraag
gesteld aan de minister-president en die heeft hij in mijn perceptie twee
keer niet beantwoord. Hij zei dat die vraag door de minister van Buitenlandse
Zaken zou worden beantwoord. Daar heb ik vrede mee gehad, maar dat antwoord
krijg ik dus niet van de minister van Buitenlandse Zaken. Nogmaals, de vraag
is ontzettend eenvoudig. Wat wil de Europese Raad nog meer dan er inmiddels
al kan op basis van afspraken die met de NAVO zijn gemaakt in Berlijn in 1996
en die via de coalition of the willing en de CJTF alles mogelijk maken wat
men zou willen? Die vraag zou ik graag inhoudelijk beantwoord
willen hebben door de minister-president dan wel door de minister van Buitenlandse
Zaken.
Minister
Van Aartsen
De vraag is, waaruit u afleidt dat wij meer zouden willen dan datgene
wat is afgesproken in 1994, in 1996 en bij de Washingtontop in 1999. We moeten
natuurlijk ook in ogenschouw nemen het Verdrag van Amsterdam dat op dit punt
een heldere route uitstippelt om te gaan. Ik wees al op artikel 17 van het
verdrag. Ik heb het idee, voorzitter, dat de geachte afgevaardigde nu poogt
een onderscheid te creëren tussen hem, of zijn fractie, en het kabinet,
daar waar er helemaal geen onderscheid aanwezig is.
De heer
Hessing
VVD
Voorzitter!...
Dit is de laatste keer. Ik geloof dat ik daarna maar moet beslissen om
geen interrupties meer toe te staan, want zo gaat het niet.
De heer
Hessing
VVD
Dat zou jammer zijn.
Dat gebeurt!
De heer
Hessing
VVD
Overigens poog ik juist de eenheid richting kabinet duidelijk te maken,
want ik heb vanmorgen tegen collega De Hoop Scheffer al gezegd dat het eigenlijk
maar om één woordje gaat. Het gaat erom of je leest "binnen
de NAVO" of "zonder de NAVO". Tot nu toe hebben wij altijd met elkaar gediscussieerd
over "binnen de NAVO". Plotseling is op de top van Keulen het woordje "zonder"
ingevoegd. Ik zal straks laten zien dat het echt plotseling is gebeurd. De
minister van Buitenlandse Zaken zegt nu dat hij dit in speeches voor allerlei
organisaties al heeft genoemd, maar het debat vindt hier in dit huis plaats
en het debat over dit punt is hier niet eerder gevoerd. Op suggestie van de
minister-president ben ik even gaan kijken naar wat er gezegd is op de top
van Washington. Daar is duidelijk gesproken over: "military action where the
alliance as a whole is not engaged". Dat betekent wel dat het binnen de NAVO
plaatsvindt. Dat is uiteraard een verwijzing naar een coalition of the willing.
Vervolgens zijn er afspraken gemaakt over het gebruik van de "collective assets
and the capabilities of the Alliance". Daar komt nog bij dat in een zeer recente
brief van het kabinet aan de Kamer, namelijk de brief van 19 mei over de bijeenkomst
van de WEU, letterlijk staat dat de Europese Unie bij de uitvoering van Petersbergoperaties
maximaal gebruik maakt van de middelen en mogelijkheden van de NAVO. Ergo,
we zijn het volstrekt eens. Tot nu toe hebben wij altijd gesproken over een
EVDI binnen de NAVO.
Minister
Van Aartsen
Mevrouw de voorzitter! Ik heb uiteraard nog naar de Handelingen gekeken,
want we hebben in de Kamer in zekere zin een debat over dit thema gehad. Maar
altijd is ook in discussie geweest – en dat staat ook in een van de
brieven die het kabinet heeft geschreven in diezelfde maand maart –
dat er ook operaties mogelijk zijn van de EU zonder gebruikmaking van NAVO
assets en capabilities. Net zo goed als dat op dit moment mogelijk is in het
verband van de West-Europese Unie. Het gaat dan om die typische Petersbergtaak,
vooral op het gebied van, zoals het in het defensiejargon heet, lage intensiteit.
Die mogelijkheid is er altijd al geweest en die mogelijkheid moet er voor
de Europese Unie ook blijven. Het is helemaal niet uitgesloten dat in de komende
jaren, maar dan spreken we over een heel langjarig traject, de Europese defensie
zich in een richting ontwikkelt, waarbij er ook in iets hogere intensiteiten
aan dit soort operaties kan worden gedaan. Maar dat is ook in Washington en
ook in de gesprekken die ik zelf heb mogen voeren met mijn collega van buitenlandse
zaken hierover, altijd acquis geweest tussen het NAVO-lid Nederland, tussen
de Europese NAVO-lidstaten en de Verenigde Staten en Canada, om dat laatste
land nu ook maar in dit kader te noemen.
De heer
Hessing
VVD
Mevrouw de voorzitter! Ik heb er begrip voor dat wij gelet op de klok
dit debat nu niet moeten voortzetten, maar ik wil wel in de Handelingen vastgelegd
zien dat mijn fractie graag binnenkort voortzetting wenst van dit debat met
het kabinet.
Minister
Van Aartsen
Mevrouw de voorzitter! Daarvan zal zeker sprake zijn. Immers, terecht
is in de Kamer gezegd door onder anderen de heer Melkert, dat de ontwikkeling
van de EVDI enorm veel implicaties heeft. Het vergt heel veel uitwerking.
Er zijn diverse vragen over in uw Kamer gesteld. De heer Marijnissen heeft
er een hele reeks van gesteld en de heer Hessing ook. Het is voor een groot
deel een kwestie van uitwerking, die in de komende anderhalf jaar moet plaatsvinden.
Wij moeten gereed zijn tegen einde 2000. Het is de bedoeling dat rond die
tijd de WEU verdwijnt en inschuift in de EU. Er zal voortdurend met de Kamer
overleg moeten plaatsvinden. Ik hecht eraan nog een keer te stellen dat wat
dit betreft de handelwijze van de Nederlandse regering een consequente is
geweest.
De heer Marijnissen vroeg wat het betekent voor de institutionele kant.
Het is duidelijk dat alle besluiten die gaan over de inzet van militaire middelen
binnen de EU alleen bij unanimiteit genomen kunnen worden.
In het kader van het ontwikkelen van de EVDI is uiteraard de benoeming
van de heer Solana cruciaal. Ik zal er niet verder over uitweiden. De heer
Hessing vroeg wat de heer Solana gaat doen. Men kan dit terugvinden in het
Verdrag van Amsterdam. De hoge vertegenwoordiger is ook de secretaris-generaal
van de Raad. De secretaris-generaal zal de Raad dus ook moeten assisteren
als het gaat om formulering, voorbereiding en uitvoering van een gemeenschappelijk
buitenlands en veiligheidsbeleid. Hij kan ook – maar dat dan uit naam
van de Raad, want de secretaris-generaal is in dienst van de Raad –
een politieke dialoog met derde partijen voeren. Hij zal deel uitmaken van
de trojka en hij zal leiding geven aan de eenheid voor beleidsplanning en
vroegtijdige waarschuwing. De plaatsvervanger van de hoge vertegenwoordiger
krijgt in wezen de taken die de huidige secretaris-generaal van de Raad voor
algemene zaken heeft. Dat is meer de managerial taak die de secretaris-generaal
heeft ten dienste van de Algemene Raad.
Er zijn enkele vragen gesteld die betrekking hebben op de relatie met
Rusland. Ik denk dat het zeer positief is geweest dat een gemeenschappelijke
strategie met de Russische Federatie is afgesproken. De doeleinden zijn –
de heer Van Middelkoop sprak daarover – absoluut niet paternalistisch
of neerbuigend. Ik denk dat die de belangen van de EU en de
Russische Federatie goed weergeven. Ik denk ook aan de desiderata die de EU
in dit kader heeft: de consolidering van de democratie en rechtsstaat in Rusland
en de integratie van Rusland in de sociale en economische gemeenschappelijke
ruimte in Europa. Ik denk aan het grote belang van de versterking van de stabiliteit
en veiligheid. Voor de EU en de Russische Federatie is de bestrijding van
criminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit van groot belang. Milieuvervuiling
is een van de grote problemen van de Russische Federatie. Als Nederlandse
suggestie is in het hele pakket ingevoegd de gedachte om een soort permanent
overlegmechanisme met de Russische Federatie te creëren. In het kader
van het partnerschap is er een samenwerkingsovereenkomst om regelmatig een
politieke dialoog te hebben. Het vindt halfjaarlijks plaats, zowel op het
niveau van regeringsleiders als ook op het niveau van de Raad voor algemene
zaken. Dat zal in het overlegmechanisme volgens die gemeenschappelijke strategie
ook worden geïnstitutionaliseerd in de komende jaren.
Ik hoop dat wij morgen in Keulen op ministerieel niveau met alle betrokken
landen en de internationale financiële instellingen volgens de Royalmontformule
een akkoord bereiken over het stabiliteitspact. Met het stabiliteitspact wordt
beoogd om de landen in de regio in te bedden in Euratlantische structuren.
Er is in dit kader een toenaderingsproces tussen de Europese Unie en deze
landen. Ik hoop dat de kern van de formulering morgen tijdens ons overleg
zal worden gehandhaafd. Die formule doet niet af aan zowel in en door de NAVO
alsook in en door de Europese Unie gehanteerde criteria en procedures met
betrekking tot de toetreding, bijvoorbeeld de Kopenhagencriteria. Belangrijk
is dat het toenaderingsproces vorm moet worden gegeven in een nieuw soort
contractuele relaties. Ook dit is een inbreng van Nederlandse zijde geweest,
die men kan aantreffen in de conclusies van Keulen. Als wij blijven vastzitten
in wat logge en wat bureaucratische processen bij de toenadering van landen
op de Balkan en de Europese Unie, maken wij in de komende periode niet de
vaart die gemaakt zou moeten worden.
Over de IGC heeft de minister-president naar mijn mening alles gemeld
dat er te melden zou zijn.
Een aantal leden sprak over Turkije. Kortweg wil ik zeggen dat Turkije
strategisch, politiek alsook economisch voor de Europese Unie van groot belang
is. Turkije speelt in het conflict op de Balkan een zeer belangrijke rol.
Het is onderdeel van het overleg over het stabiliteitspact. Zonder de regering
van Turkije zouden wij op dit punt niet verder kunnen komen. Al het overleg
in de Unie vindt plaats onder het beslag van de top van Luxemburg van 1997,
die wat Turkije betreft de nodige problemen opleverde. Sindsdien staat in
ieder geval klip en klaar vast dat Turkije wordt beoordeeld op dezelfde criteria
als de andere kandidaat-lidstaten. Turkije is dus gewoon een toetredingskandidaat.
Inmiddels weten wij dat Turkije op een aantal punten, mensenrechten, democratie,
tekortschiet. De Nederlandse regering handelt in die lijn. Het is helder dat
Turkije wordt afgerekend op de Kopenhagencriteria. Een belangrijke ontwikkeling
voor de top in Keulen was een vrij intensieve briefwisseling tussen de bondskanselier
en de huidige, nieuwe premier van Turkije. Een positief signaal van de Turkse
regering was dat zij toezegde te willen werken aan hervormingen, juist op
de punten die ik zojuist noemde. Ik denk aan de mensenrechten, het vraagstuk
van de Koerden en de ontwikkeling van de democratie. Dit is een belangrijk
element uit de briefwisseling van de bondskanselier met de heer Ecevit. Bijvoorbeeld
de belofte dat de staatsveiligheidsrechtbanken zullen verdwijnen, is een positief
signaal van de nieuwe Turkse regering, evenals de mogelijkheid dat wij in
de loop van het jaar via een soort Daytonachtige formule kunnen beginnen aan
de herstart van een werkelijke dialoog over Cyprus. Dat alles helpt. In algemene
zin is engagement ten aanzien van Turkije beter dan het nastreven van een
isolement. De discussie in de Europese Raad liep echter nu eenmaal zoals zij
liep. De Duitse voorzitter heeft gepoogd om in deze geest een aantal elementen
toe te voegen aan de conclusies van Keulen. Dat is helaas niet gelukt. De
Nederlandse regering heeft dat moeten accepteren.
Staatssecretaris
Benschop
Voorzitter! Ik dank de Kamer voor haar woorden over de Staat van de Europese
Unie. Ik constateer dat dit initiatief uit het regeerakkoord ook buiten de
grenzen van de coalitie waardering heeft gekregen; in deze dagen is dat niet
onbelangrijk.
Met de Staat van de Europese Unie probeert de regering verantwoording
af te leggen voor het Nederlandse beleid in de Europese Unie: wat is de Europese
agenda en wat is de Nederlandse inzet daarbij? De heer Van den Berg merkte
op dat hij tot zijn spijt politieke stellingnames in het stuk aantrof. Het
lijkt mij dat de regering dit als compliment moet opvatten, want bij de opstelling
van Nederland binnen Europa en het afleggen van verantwoording daarvoor gaat
het natuurlijk om politieke stellingnames. Ik zal zijn suggestie om het element
van verantwoording en toetsing in toekomstige versies meer te benadrukken
in overweging nemen.
Het tweede aspect van dit document is het bevorderen van het debat over
Europa en de Nederlandse inbreng daarin. De heer Melkert sprak over strategische
beleidsaspecten en over de ontwikkeling van een Europese agenda die de Kamer
in staat moeten stellen om tot een soort Europese beschouwingen te komen.
Deze versie van de Staat van de Europese Unie is natuurlijk enigszins gedateerd,
want ze stamt uit januari. Zojuist keek ik de agenda in de staat nog even
op hoofdlijnen door en ik zag dat zij, afgezien van Agenda 2000 die inderdaad
op het punt van de besluitvorming wat gedateerd is, gaat over uitbreiding,
over hervorming van de instellingen, over sociaal-economisch beleid in het
Europa van de EMU, over veiligheid, asiel en migratie, over het GBVB en over
de ontwikkeling van een veiligheids- en defensie-identiteit. Deze onderwerpen
zijn alle nog steeds aan de orde. Zoals werd gememoreerd, is het de bedoeling
dat de volgende staat op Prinsjesdag verschijnt, zodat deze bij alle debatten
daaromtrent kan worden betrokken. Aansluitend bij de heren Van Middelkoop
en De Graaf hoop ik dat de tweede versie nog dit jaar kan worden besproken.
De Staat van de Europese Unie staat niet op zichzelf; zoals vandaag uit verschillende bijdragen is gebleken, maakt hij onderdeel uit
van een versterkte parlementaire aandacht voor Europa. En er zijn natuurlijk
meer initiatieven gaande, mede aan de hand van de evaluatie van de algemene
commissie voor Europese Zaken. In de eerste plaats is er een brief van de
Kamer aan de regering over de informatievoorziening omtrent Europese onderwerpen.
Inmiddels heeft de regering hierop een antwoord gegeven dat ik als positief
wil kwalificeren. In de tweede plaats vond gisterenavond een debat plaats
over het betrekken van europarlementariërs bij het werk van de Tweede
Kamer. Het ging over de aspecten en mogelijkheden die niet raken aan de Grondwet,
die geen constitutionele aspecten in zich dragen. Ik neem aan dat de regering
nog een mededeling ontvangt over de uitkomsten van dit debat. In ieder geval
lijkt de richting mij voor europarlementariërs duidelijk: niet slechts
vanaf de tribune naar de loge van de Kamervoorzitter kijken, zoals vanochtend
het geval was, maar meer dan dat. Het ziet ernaar uit dat de laatste horde,
dus de zaal echt in mogen gaan, ook wel genomen zal worden. De regering begrijpt
dat de Kamer nog advies zal inwinnen over vraagstukken rond de betrokkenheid
van europarlementariërs bij de Kamer die wel grondwettelijke aspecten
in zich hebben.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Voorzitter! Staat u mij deze primitieve reactie toe: dat maken wij wel
uit of die laatste horde door de europarlementariërs wordt genomen. De
staatssecretaris ziet wel wat wij ervan zullen maken.
Staatssecretaris
Benschop
Dat was geheel de teneur van mijn bijdrage, maar ik wilde van enig gevoel
voor richting blijk geven...
De minister-president heeft al gesproken over asiel en migratie. De top
van Tampere gaat zowel over asiel en migratie als over de samenwerking tussen
politie en justitie en het bevorderen van de veiligheid; dit zijn twee onderwerpen
die van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de Europese samenwerking.
Ik denk ook dat zij de komende tijd de Europese agenda voor een deel zullen
domineren.
Over asiel en migratie vroeg de heer De Hoop Scheffer – bijna hulpeloos,
als ik het zo mag zeggen – wat je moet doen. Ik zou zeggen: ordenen,
praktische stappen zetten en ambities formuleren. Ik hoop ook dat dit is wat
wij zowel in de voorbereiding voor Tampere als in Tampere zelf kunnen doen.
Wat die praktische stappen betreft, waarnaar ook de heer Hessing vroeg,
kunnen wij er op dit moment drie identificeren.
De eerste stap is dat de Europese Commissie bezig is met het uitwerken
van het Verdrag van Amsterdam. Daarin is een opdracht geformuleerd om binnen
vijf jaar tot minimumnormen te komen inzake de opvang van asielzoekers, de
procedure en de rechten die zij hebben. Dat is een van de verworvenheden van
het verdrag. Op de Europese top van december in Wenen is afgesproken dat die
termijn van vijf jaar te ruim is en dat de Commissie zal proberen om binnen
twee jaar tot deze afspraken over die minimumnormen inzake het asielbeleid
te komen. De Commissie heeft vervolgens ook in die zin een document het leven
doen zien.
De tweede praktische stap waarmee wij bezig zijn op voorstel van Nederland,
is die high level working group. Die bekijkt vooral de externe kant van het
asiel- en migratievraagstuk. Welke migratielanden – er zijn een aantal
geselecteerd – veroorzaken een bijzonder grote stroom van mensen in
de richting van de Unie? Hoe moeten wij die landen beoordelen? Wat zijn de
politieke en economische contacten? Wat kunnen wij doen op het gebied van
preventie? Wat kunnen wij doen aan de mensensmokkel? Wat kunnen wij doen bij
terugkeerbeleid? Het gaat om alle vraagstukken die te maken hebben met de
externe kant van het asielbeleid. Deze high level group zal ook aan de Europese
top van Tampere rapporteren.
De derde praktische stap is dat Nederland de afgelopen zes maanden met
regelmaat in verschillende raden heeft gepleit voor een speciale ontheemdenregeling
voor de situatie van de Kosovaren en hun opvang in West-Europa, waar dat nodig
was. Dat streven heeft maar een zeer beperkt resultaat opgeleverd. Er komen
gemeenschappelijke normen, maar van lastenverdeling – wat de eigenlijke
inzet van dat streven was – zal geen sprake zijn.
De bedoeling van Tampere zal zijn om in het licht van wat nu in gang is
gezet, enerzijds voort te bouwen op die praktische stappen, het werk van de
Commissie en het werk van de high level working group en om daarvan de volgende
fase in te luiden en anderzijds tegelijk een poging te wagen om de verdergaande
ambitie voor de harmonisatie van het asielbeleid politiek vast te leggen en
te kijken welke aanvullende stappen of studies daarvoor verricht moeten worden.
Er is gevraagd of wij daar positief, optimistisch of pessimistisch over zijn.
Ik durf dat eigenlijk nog niet te zeggen. Het is nog een beetje te vroeg om
dat te kunnen beoordelen. Zeker dat laatste punt, de ambitie van een geharmoniseerd
asielbeleid vastleggen, zal lastig worden, maar het is wel de inzet waarvoor
wij werken. Dit zal binnenkort ook worden verwoord in een notitie aan de Kamer.
Die notitie zal ook de beloofde notitie over de ontwikkeling op het gebied
van het Europese strafrecht bevatten, zoals die bij het Verdrag van Amsterdam
door de heer Van Oven gevraagd is, ondersteund door de Kamer. Dit zal dus
in één geïntegreerde notitie binnenkort aan de Kamer worden
voorgelegd. Ten slotte lijkt het erop dat de nieuwe commissievoorzitter, de
heer Prodi, het asielbeleid samen met de andere onderwerpen van JBZ-samenwerking
in een zware commissieportefeuille zal vormgeven en daarbij – in antwoord
op de heer Rosenmöller – niet zal wachten op de uitkomsten van
de top van Tampere, maar dit gewoon bij de installatie van de nieuwe Commissie
en de portefeuilleverdeling zal regelen.
Ik kom bij de fraudebestrijding, het beheer van de Europese Unie en de
Europese gelden. De heer Hessing merkte op dat er eigenlijk te weinig aandacht
in de staat aan besteed wordt. Het wordt in elk geval in de Unie zelf volop
behandeld. Dat is de afgelopen maanden wel duidelijk geworden. De operatie
schoon schip of schone lei, hoe je die ook noemen wilt, is toch in volle gang.
Ook het nieuwe fraudebestrijdingsbureau, waarover ook in de conclusies van
Keulen gesproken wordt, is daar één van de resultaten van.
De heer Van Middelkoop vroeg naar de onafhankelijkheid van dat bureau.
In maart is in de Ecofin-vergadering afgesproken om, in tegenstelling tot
het oorspronkelijke streven van ongeveer een halfjaar geleden,
niet met een volledig onafhankelijk bureau te komen. De reden daarvoor is
eigenlijk een heel praktische, namelijk dat het door zijn aparte rechtsbasis
een enorme tijd zou gaan duren voordat dat bureau zou kunnen gaan functioneren.
Toen is geconcludeerd dat met een aantal voorwaarden, bijvoorbeeld omtrent
de benoeming van de directeur van het bureau en enkele andere aspecten, omvormen
van het huidige fraudebestrijdingsbureau binnen de Commissie tot een zelfstandiger
eenheid met meer bevoegdheden tot onderzoek in alle Europese instellingen
eigenlijk de beste weg was om niet de vertraging op te lopen die een keuze
voor die andere weg had zullen veroorzaken. In die zin wordt met dit nieuwe
fraudebestrijdingsbureau de slagvaardigheid op het gebied van fraudebestrijding
binnen de Unie wel degelijk vergroot.
Suggesties zoals die van de heer De Hoop Scheffer over de positie van
de grensregio's als thema van aandacht, zou ik graag meenemen om daaraan in
een volgende versie van de staat van de Europese Unie wat beschouwingen te
wijden.
Mij is gebleken dat er toch behoefte bestaat aan een tweede termijn. Ik
zou dat echter geen tweede termijn willen noemen, maar de gelegenheid willen
geven om, als dat nodig is, moties in te dienen en anders één
minuut spreektijd te nemen.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Mevrouw de voorzitter! Dank aan de bewindslieden voor de gegeven antwoorden.
Ik ben blij met het antwoord van de minister-president over de verhouding
tussen de instituties en zijn opmerking dat de positie van de Commissie niet
moet worden verzwakt. Het in dat kader geven van een bevoegdheid aan de voorzitter
van de Commissie om een individuele commissaris te ontslaan, kan bij mijn
fractie vooralsnog niet op veel sympathie kan rekenen.
Het debat over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit zullen
wij zeker nog verder voeren. De heer Van Aartsen zei echter in zijn speech
voor het genootschap dat een overtuigende EVDI thuishoort in het Atlantisch
kader. En op 17 maart noemde hij de mogelijkheden die nu geboden worden in
de conclusies van Keulen, hypothetisch. Wie heeft er dan watjes in de oren?
Wij komen daarop ongetwijfeld nog terug.
Met betrekking tot het onderwerp defensie heeft dit debat ons geleerd
dat over de uit te brengen notitie van minister De Grave nog het nodige moet
en zal worden gezegd. Ik constateer dat dit ook gepaard kan gaan met discussies
over een verhoging van het defensiebudget.
Ik zou een motie willen indienen op basis van hetgeen ik vanmorgen heb
gezegd over de controle van de Europese uitgaven en ik was daarbij niet de
enige.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat ongeveer 80% van de EU-uitgaven verloopt via de nationale
lidstaten;
overwegende, dat veel van de onregelmatigheden en fraudegevallen met Europese
gelden in de lidstaten plaatsvinden;
stelt vast, dat de Europese Rekenkamer over beperkte middelen beschikt
en de Algemene Rekenkamer niet een voldoende mandaat heeft om deze uitgaven
effectief te controleren;
verzoekt de regering initiatieven te nemen voor uitbreiding van de bevoegdheden
van de nationale rekenkamers van de lidstaten in samenhang met en in eventuele
aanvulling op de Europese Rekenkamer, zodat deze bij alle ontvangers van Europese
gelden een goede controle kunnen uitoefenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze motie is voorgesteld door de leden De Hoop Scheffer, De Graaf, Timmermans,
Van Middelkoop en Rosenmöller.
Zij krijgt nr. 86 (21501-20,26580 ).
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Mevrouw de voorzitter! Ik zou de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
willen zeggen dat het niet uit hulpeloosheid was dat ik vanmorgen hem nog
eens sterkte wilde toewensen bij alle initiatieven die genomen worden. Uit
een zekere mate van frustratie moet ik zeggen dat zelfs in zo'n Kosovocrisis
de EU niet erin slaagt om verder te komen dan zij gekomen is. Misschien dat
het frappez toujours, dat ik de staatssecretaris heb horen aankondigen, hier
zal werken.
Tot slot, voorzitter, zou ik de minister-president bijzonder veel sterkte
willen wensen bij de grote verantwoordelijkheid die hij met het kabinet draagt
bij een op korte termijn de verwachten voordracht van een Nederlandse kandidaat
voor de Europese Commissie.
De heer
Van Middelkoop
GPV
Mevrouw de voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording.
Met betrekking tot de top van Keulen kun je ook zeggen dat nogal wat zaken
voor de komende jaren zijn geagendeerd. In verband daarmee wil ik enkele moties
indienen.
Ik heb opmerkingen gemaakt over datgene wat in de conclusie staat over
het functioneren van het internationale financiële stelsel en over de
noodzaak om speculatieve kapitaalbewegingen te reguleren. Op die opmerkingen
heb ik geen antwoord gekregen. Misschien dat de materie te ingewikkeld was,
maar dat was zij eigenlijk voor mij ook. Ik meen evenwel dat de Kamer betrokken
moet worden bij de ontwikkeling van gedachten terzake. Daarom dien ik de volgende
motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
kennisnemend van het voorstel van de Europese Raad om het functioneren
van het internationale financiële stelsel te verbeteren;
van oordeel, dat de onrust op de internationale financiële markten
een politieke reactie vereist gericht op stabiliteitbevorderende maatregelen;
verzoekt de regering voorstellen te doen, en deze aan de Kamer ter bespreking
aan te bieden, gericht op de totstandkoming van Van Middelkoopeen nieuwe architectuur van het financiële stelsel,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop en De Hoop Scheffer.
Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 87 (21501-20,26580 ).
De heer
Van Middelkoop
GPV
Voorzitter! Ik gebruikte in mijn motie de mooie term "een nieuwe architectuur
van het financiële stelsel". Die term is ontleend aan een mooi verhaal
van de heer Wijffels, de huidige SER-voorzitter.
Ik ben voor dit moment tevreden met het antwoord dat de staatssecretaris
gaf op mijn opmerkingen over het Europees bureau voor het fraudeonderzoek.
Dat bureau krijgt tot taak om alle instellingen te controleren. Zo staat het
althans in de conclusies. Voor de langere termijn ben ik er dan bepaald ongelukkig
mee dat het bureau ergens bij de Europese Commissie wordt ondergebracht. De
Europese Commissie is een van de instellingen die moet worden gecontroleerd.
Op dit wil ik ook een motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de Europese Raad van Keulen heeft ingestemd met de
oprichting van een nieuw Europees bureau voor fraudeonderzoek;
overwegende, dat dit bureau vergaande controlebevoegdheden krijgt terzake
van het doen van onderzoeken bij de communautaire instellingen;
voorts overwegende, dat vooralsnog gekozen is voor de vorm van een intern
bureau van de Europese Commissie;
van oordeel, dat gewaarborgd moet zijn dat dit bureau zelfstandig en onafhankelijk
kan functioneren;
verzoekt de regering, al dan niet bij gelegenheid van de eerstkomende
IGC, te bevorderen dat het Europees bureau voor fraudeonderzoek een ten opzichte
van de Europese instellingen geheel zelfstandige positie krijgt,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop en De Graaf. Naar
mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 88 (21501-20,26580 ).
De heer
Van Middelkoop
GPV
Voorzitter! Ten slotte wil ik iets zeggen over de EVDI. Hierover is eigenlijk
alles al gezegd. Naar mijn opvatting brengt wat in de conclusie over de EVDI
staat de behoefte met zich mee, de instellingen van de Europese defensie-industrie
beter te laten samenwerken. Op zichzelf heb ik daar geen bezwaar tegen. Ik
heb evenwel ook aandacht gevraagd voor een zaak die al vele jaren wordt besproken
maar waarbij geen voortgang wordt gemaakt. Ik meen dat nu het moment is gekomen
daar weer eens aandacht voor te vragen. Deze zaak betreft het opstellen van
normen voor een wapenexportbeleid. Op dit punt wil ik de volgende motie indienen
en ik vermeld erbij dat ik zelden zo'n Europees gezinde motie heb ingediend.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat tot de versterking van het gemeenschappelijk Europees
beleid inzake veiligheid en defensie ook wordt gerekend een versterking van
de positie van de Europese defensie-industrie;
voorts overwegende, dat artikel 223 EEG-verdrag (oud) nog altijd verhindert
dat gemeenschappelijke normen worden ontwikkeld voor het wapenexportbeleid
van de EU-lidstaten;
verzoekt de regering te bevorderen dat bij de eerstvolgende wijziging
van de verdragen een verdragsrechtelijke basis wordt geschapen voor gemeenschappelijke
normen voor het wapenexportbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Middelkoop. Naar mij blijkt,
wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 89 (21501-20,26580 ).
De heer
Marijnissen
SP
Mevrouw de voorzitter! Ik wil bij drie punten nog kort stilstaan. Het
eerste punt betreft Kosovo. Ik moet er niet aan denken dat in de Veiligheidsraad
de situatie zich voordoet waarin China de VN-resolutie die nu in concept gereed
is en die ook al een keer is besproken, zou afstemmen. De minister van Buitenlandse
Zaken wekt de indruk dat hij weet dat China de resolutie niet zal blokkeren.
We weten allemaal dat China erg hecht aan stopzetting van de bombardementen.
Ik moet er niet aan denken dat het conflict weer weken wordt verlengd, doordat
deze poging om de resolutie door de Veiligheidsraad te loodsen mislukt doordat
er in die raad weer geen unanimiteit te bereiken valt. Daarom mijn herhaalde
pleidooi voor de stopzetting van de bombardementen.
Dan de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. De minister-president
heeft gezegd dat de Europese Unie eigen verantwoordelijkheden heeft en mogelijkheden
en middelen moet hebben voor het eigen buitenlands beleid. Op herhaalde vragen
van mij en de heer Hessing waar het de Europese regeringsleiders precies om
te doen is, moest de minister-president het antwoord schuldig blijven. Ik
vroeg hem twee keer om mij voorbeelden te geven uit het verleden, waarbij
het gebrek aan zo'n identiteit tot nadelige buitenlandspolitieke gevolgen
heeft geleid, maar ik kreeg geen antwoord. Het enige was dat ik rekening moest
houden met problemen in de periferie van de Europese Unie, waar dan door de
Europese Unie eventueel zou kunnen worden opgetreden. De minister van Buitenlandse
Zaken voegde er nog aan toe dat wij niet langer afhankelijk willen zijn van
Capitol Hill.
Ik heb de interruptiedebatten met de heer Hessing goed gevolgd. Hij vraagt
terecht: wat wil men dan wat men nu niet kan? Daar komt een onduidelijk en
tegenstrijdig antwoord op. Aan de ene kant zegt de minister van Buitenlandse
Zaken: wij willen niet meer dan wat wij nu reeds kunnen. Anderzijds sluit
hij zich aan bij de heer Melkert die spreekt over een toegevoegde
waarde. Ik vraag mij af waar die uit zou moeten bestaan. Kort en goed, mijn
fractie is op voorhand geen voorstander van die Europese veiligheids- en defensie-identiteit,
om een interne en een externe reden. De interne reden is dat ik een gelijkgeschakeld
buitenlands beleid in Europa nog niet zie zitten. Ik denk dat dit een buitenlands
beleid wordt dat wordt gedomineerd door de grote landen, zodat de kleine landen
weer het slachtoffer worden. De externe reden is de volgende. Als de minister-president
spreekt over optreden in de periferie, dan houd ik mijn hart vast. In het
kader van de WTO zijn er voorts meer conflicten met de VS. Dat zou ook nog
tot problemen kunnen leiden. Mijn fractie is er niet op uit weer een nieuwe
militaire entiteit aan de wereld toe te voegen.
Dan nog een woord over de lage opkomst. Het lijkt mij een rare figuur
wanneer morgen bij de verkiezingen blijkt dat één op de vier
of één op de drie Nederlanders gaat stemmen, terwijl de meeste
partijen in de Kamer, inclusief het kabinet, dan zeggen: wij gaan gewoon door.
Wij spreken dan over een opkomst die een historisch dieptepunt betekent. Ik
beklemtoon nogmaals dat het temporiseren, waarvoor ik heb gepleit, niet geldt
voor de uitbreiding van de Unie, maar voor de verdieping richting een Europese
politieke unie. Ik ben van mening dat uit zo'n lage opkomst zou kunnen worden
geconcludeerd dat de Nederlanders weliswaar een groot voorstander zijn van
samenwerking in Europa, maar geen voorstander van een uitdijende vierde bestuurslaag
die ver weg is, abstract en ondoorzichtig.
De heer
Van den Berg
SGP
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik heb drie
korte opmerkingen.
Ik kom eerst te spreken over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit.
Ik heb in eerste termijn uiteengezet dat mijn fractie ernstige bedenkingen
heeft tegen een ontwikkeling waarbij een eigen Europese defensie wordt opgebouwd
buiten de NAVO om. Dat is voor mij de kern, in lijn met datgene wat de heer
Hessing heeft gezegd. Ik heb uit het antwoord begrepen dat het de bedoeling
is om de WEU eind 2000 op te heffen. Dat zal uiteraard hier nog in discussie
komen, want dat vereist verdragswijziging. Ik wil op voorhand zeggen dat mijn
fractie zeer ongelukkig is met die ontwikkeling. Wij zullen ons daartegen
verzetten.
Een opmerking over de Staat van de Europese Unie. Ik heb iets gezegd over
het politieke gehalte daarvan. De staatssecretaris ging daarop in, maar ik
bedoelde uiteraard niet dat ik mij kon voorstellen dat een dergelijk stuk
geen politieke uitspraken bevat. Integendeel, waarover zouden wij hier dan
moeten spreken? Wij spreken hier over politieke stukken. Het ging mij erom –
dat zal de staatssecretaris wel hebben begrepen – dat dit stuk een heel
hoog politiek gehalte heeft, in die zin dat sprake is van weinig verantwoording
en dat er ook kwantitatief weinig instrumenten zijn voor de Kamer om de voortgang
der dingen achteraf te kunnen toetsen in het kader van de controle op het
Europese gebeuren. De staatssecretaris zal die gedachte meenemen. Ik neem
aan dat wij daar de volgende keer meer inhoud aan zullen kunnen geven.
Ik heb een reactie gemist op mijn opmerking over het handvest met grondrechten.
Ik heb mijn algemene bezwaren daartegen herhaald, maar ik heb ook een opmerking
gemaakt over de mijns inziens nogal diffuse structuur die bij de voorbereiding
daarvan zou worden gevolgd, met een gezelschap, bestaande uit nationale parlementariërs,
europarlementariërs, vertegenwoordigers van de regering en vertegenwoordigers
van de Europese Commissie. Dat lijkt mij een richting die wij niet uit moeten.
De heer
Hessing
VVD
Mevrouw de voorzitter! Ik dank de regering voor de ruime beantwoording
van de vragen. Ik zou nog graag een paar korte punten willen noemen.
Het is duidelijk dat mijn fractie hecht aan een binnenkort te houden debat
over de EVDI. De belangrijkste reden daarvoor is dat wij grote zorgen hebben
dat die ontwikkeling die in Keulen zou zijn aangezet, leidt tot een scheidslijn
in Europa, in die zin dat 15 landen in Europa een hek om zichzelf zetten,
waardoor de uitbreidingsbewegingen van zowel de NAVO als de Europese Unie
naar andere landen worden gefrustreerd. Ik heb de regering een aantal malen
gevraagd of dit niet gewoon binnen de NAVO kon. Ik heb daarop tot nu toe echter
geen antwoord gekregen. Ik krijg dat binnenkort graag alsnog. Wat kan er niet,
wat de Europese Raad wil, binnen de afspraken die gemaakt zijn met de NAVO
in Berlijn 1996? Een andere belangrijke reden voor ons is de zuiverheid in
het overleg tussen de regering en de Tweede Kamer. Ik heb de stukken waarnaar
de minister-president heeft verwezen, de Washington declaration en de brief
van 19 mei van de regering over het verslag van de West-Europese Unie, in
de loop van de dag nog eens goed gelezen. In beide stukken constateer ik dat
er sprake is van een EVDI binnen de NAVO. Ons bezwaar is dat wij het gevoel
hebben dat er tijdens de laatste bijeenkomst in Keulen een duveltje uit een
doosje is gekomen, namelijk de woorden "zonder NAVO". Misschien kan deze kwestie
in de toekomst nog worden uitgelegd.
Ik was blij met de opmerking van de minister-president dat, gezien de
ontwikkelingen met een eventuele EVDI en gelet op de situatie op de Balkan
en dergelijke, hij niet uitsluit dat dit consequenties kan hebben voor de
begroting van Defensie. Ik neem aan dat die consequenties zullen worden meegenomen
in de Defensienota die ons in september zal bereiken.
Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld aan collega Melkert in het
kader van zijn warme woorden over het GBVB en de interne markt. Ik vroeg of
hij bereid is om mee te strijden voor het afschaffen van de zeer grote en
marktverstorende subsidies van regeringen van diverse lidstaten van de Europese
Unie aan de wapenindustrie.
Minister
Kok
Mevrouw de voorzitter! Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn.
Naar aanleiding van het citaat van de heer De Hoop Scheffer over het voornemen
van de heer Prodi ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren
van andere leden van de Commissie, merk ik op dat dit niet helemaal volledig
is. Kort samengevat, zei de heer De Hoop Scheffer dat de heer Prodi een bevoegdheid
wil om leden van de Commissie te ontslaan. Ik heb de heer
Prodi dat niet horen zeggen in de Europese Raad. Hij wil wel als voorzitter
inhoud geven aan een bijzondere verantwoordelijkheid, niet alleen bij de start
van de Commissie, maar ook tijdens het functioneren van de Commissie. Als
er dus ook echt problemen zouden blijken in de relatie tussen de leden van
de Commissie en het Europees Parlement, dan wil hij aan die verantwoordelijkheid
in elk geval een zekere materiële invulling geven. Ik prijs dat in hem.
Ik zou dat in zijn plaats ook doen.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Dan zijn wij het op dit punt eens.
Minister
Kok
Voorzitter! Ten aanzien van de motie van de heer De Hoop Scheffer ben
ik enigszins overvraagd wat betreft de techniek. De motie heeft in elk geval
de intentie om te voorkomen dat er lacunes blijven bestaan tussen de bevoegdheden
van de Europese Rekenkamer en die van nationale rekenkamers, met name waar
het gaat om het tussengebied, waarbij de vraag opkomt wat er via Brussel gebeurt
en wat er binnen de lidstaten gebeurt. In die zin sta ik positief tegenover
de strekking van de motie. Ik maak echter wel een voorbehoud ten aanzien van
de technicalities van het dictum. Ik heb nu geen behoefte om er een versie
tegenover te plaatsen, maar de lacune behoeft niet per se te betekenen dat
de nationale rekenkamers te weinig bevoegdheden hebben en er dus uitsluitend
sprake zou moeten zijn van een opvullen van die lacune door de nationale rekenkamers
meer bevoegdheden te geven. Als het gaat om nationale uitgaven die via de
nationale begroting moeten worden verantwoord, is dat vanzelfsprekend een
verantwoordelijkheid van de nationale rekenkamers. Als dat thans onvoldoende
zou zijn gerealiseerd, behoeft dat verbetering. Als het gaat om het grijze
gebied tussen wat echt nationaal en wat deels nationaal en deels Europees
is, zou ik daarover nog wel eens een gedachtewisseling willen hebben, ook
in het kabinet. Binnenkort zullen wij met de meestbetrokken ministers praten
over de vraag of de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer ook niet zou moeten
worden vergroot. Het opvullen van de lacune zou dus in een beweging in twee
richtingen kunnen gaan. Ik zou de Kamer zelfs in overweging kunnen geven –
binnen niet al te lange termijn zal er een nader bericht vanuit het kabinet
komen hoe wij hiermee om willen gaan – om die motie eventueel aan te
houden en wellicht ook het dictum te bezien. Ik sta echter positief tegenover
de strekking, het opvullen van een vermeende of reëel aanwezige lacune.
De heer
De Hoop Scheffer
CDA
Ik kijk nu even snel rond naar de mede-indieners. Als dit de interpretatie
van de minister-president is, wat ook de onze was, ben ik gaarne bereid om
de motie aan te houden en af te wachten tot het kabinet op korte termijn hierop
terugkomt.
Minister
Kok
Ik denk dat dat inderdaad de ordelijkheid in het geheel kan helpen bevorderen.
Dan zijn wij echter aan zet om de informatie te geven waar de Kamer recht
op heeft.
Op verzoek van de heer De Hoop Scheffer stel ik voor, de motie-De Hoop
Scheffer c.s. (21501-20, 26580, nr. 86) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Minister
Kok
Voorzitter! Ik zal alleen reageren op de eerste motie van de heer Van
Middelkoop. Excuses dat ik niet heb gereageerd op de opmerkingen die ook de
heer Marijnissen heeft gemaakt over het internationaal financieel stelsel
en de betrokkenheid van de private sector. Daar zit dus achter dat grote turbulentie
op internationale markten juist door speculatiegedrag van private instellingen
wordt veroorzaakt. De uitwerking daarvan mag niet uitsluitend op het hoofd
van het IMF en van overheden neerkomen. Daarachter zit de wens om daarin verbeteringen
tot stand te brengen. Ik weet dat collega Zalm doende is, vanuit Nederland,
maar ook samen met andere landen, die verbeteringen in de internationale financiële
architectuur verder tot stand te brengen en daarover ideeën te ontwikkelen.
Er is verwezen naar de ideeën die de heer Wijffels daar in zijn vroegere
of huidige hoedanigheid over heeft. De SER zal hier binnenkort nader over
worden geraadpleegd, officieel of informeel. De motie ligt dus volledig in
lijn met de activiteiten die door de minister van Financiën en anderen
in de regering worden ondernomen. Zij is dus even sympathiek als overbodig.
De opmerkingen van de heer Marijnissen hoef ik niet van commentaar te
voorzien. Ik heb daar in eerste termijn al op gereageerd.
Iedere keer als de heer Hessing spreekt over Berlijn, gaat het dus over
Keulen. Daar heeft inderdaad besluitvorming inzake EVDI plaatsgevonden. Er
gaat geen hek om de 15. Het is een Europese veiligheids- en defensie-identiteit.
Het is geen NAVO veiligheids- en defensie-identiteit. De lijn is – dat
staat ook expliciet in de stukken – dat bij het inhoud geven aan de
identiteit, het versterken van de identiteit, maximaal gebruik wordt gemaakt
van NAVO-middelen, behalve in die situaties, kleinschalige operaties betreffende,
waar dat niet zinvol wordt geacht. De zinvolheid wordt dan niet bepaald door
een soort anti-NAVO-gevoelen. Er wordt dus niet gedacht: dit is zo bijzonder,
dit doen wij zelf en daar hebben wij de NAVO niet bij nodig. De zinvolheid
wordt bepaald door de kleinschaligheid die het niet nodig maakt dat beroep
op die NAVO-middelen te doen. Ik hoop dat ik met deze opmerking in elk geval
iets van verduidelijking heb gegeven in het verlengde van de gestelde vragen.
Bij een verkeerde lezing of bij de wens om het op een bepaalde manier te interpreteren –
dat kan soms samenlopen of elkaar overlappen – zou de indruk kunnen
ontstaan alsof hier nu iets gebeurt dat zich niet verhoudt tot het commitment
dat wij met elkaar in NAVO-verband hebben aangegaan en willen blijven hanteren.
Het gebruik van NAVO-middelen is dus maximaal, tenzij dat in bijzondere situaties
niet nodig is vanwege de kleinschaligheid. Ik kan eigenlijk niet inzien wat
daar nu de springende problemen zijn, maar dat zal zeker in een vervolgcontact
kunnen blijken.
Voorzitter! Ik sluit af. De heer Hessing zegt: de minister-president ziet
nu ook wel dat er consequenties voor de defensiebegroting kunnen ontstaan.
Ik heb gezegd dat in deze boze wereld waarin ontwikkelingen elkaar snel kunnen
opvolgen, de regering de ogen niet mag sluiten voor de eventualiteit dat in
de internationale ontwikkelingen, ondanks alle voornemens die budgettair op
papier zijn gezet, zou kunnen blijken dat nieuwe inzichten
leiden tot nieuwe becijferingen. Ik moet zeggen dat ik, zeker met het nu hopelijk
snel ten einde brengen van het militaire conflict in Kosovo en met een onverwoestbaar
vertrouwen in de toekomst – vooral investerend in hoop en optimisme
dat we weer geld kunnen gaan besteden voor opbouw in plaats van voor defensiedoeleinden –
het realiteitsgehalte van de naderende ophoging van de defensiebegroting om
die reden thans niet structureel onderschrijf. Ik heb mijn opmerking gemaakt
om te laten zien dat ik mij niet wil afsluiten van eventuele ontwikkelingen.
Ik wil de opmerking echter ook niet geïnterpreteerd hebben als een anticipatie
op afwegingen die nader moeten worden gemaakt, alle feiten in aanmerking nemend.
Minister
Van Aartsen
Mevrouw de voorzitter! Mij rest nog een oordeel te geven over de motie
op stuk nr. 89 van de geachte afgevaardigde de heer Van Middelkoop over het
wapenexportbeleid. De Nederlandse regering zal die inspanningsverplichting
graag met de Kamer aangaan.
Staatssecretaris
Benschop
Voorzitter! Ik wil graag nog mijn oordeel geven over de motie op stuk
nr. 88 van de heren Van Middelkoop en De Graaf over in de toekomst toch nog
te bevorderen onafhankelijkheid van het fraudebestrijdingsbureau in de Unie.
Deze motie is geheel in lijn met het streven van de Nederlandse regering tot
nu toe. De motie is zeer sympathiek en misschien niet geheel overbodig.
De beraadslaging wordt gesloten.
Ik stel voor, na het volgende debat te stemmen over de moties die bij
dit debat zijn ingediend.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt vijf minuten geschorst.