Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg over het Nederlandse wapenexportbeleid.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! In 1991 is door de Kamer de nota inzake wapenexport aanvaard, waarin een aantal criteria zijn vastgelegd waaraan ons wapenexportbeleid dient te voldoen. Als vergunningen worden afgegeven, wordt er getoetst aan de bestaande mensenrechtensituatie in het land van bestemming en wordt bekeken of het land al dan niet overbewapend is. Een en ander moet "reasonable sufficient" zijn. Verder wordt bekeken of het land toevallig in een spanningsgebied ligt. Daarnaast hebben wij nog een criterium neergelegd, namelijk de relatie tussen de uitgaven voor bewapening en die uitgaven die breed worden besteed aan sociale voorzieningen.

De voorzitter:

De wandelganggesprekken die normaliter al voor een deel hier plaatsvinden, wat niet de bedoeling is, kunnen nu beter daadwerkelijk in de wandelgangen plaatsvinden. Dan kunnen wij in alle rust luisteren naar wat mevrouw Sipkes ons te vertellen heeft.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Drie weken geleden hebben wij een uitvoerig overleg gehad met de beide bewindspersonen over de afgegeven exportvergunningen. Daarbij vallen twee dingen op. In de eerste plaats moet de Kamer regelmatiger dan tot nu toe het geval is geweest, worden geïnformeerd over de afgegeven vergunningen, zodat wij daar ook regelmatiger overleg over kunnen voeren met de regering. Voorts is het onduidelijk welke rol de toetsingscriteria, in 1991 vastgelegd, spelen bij het afgeven van vergunningen. Kortom, van de verschillende landen ontbreekt een politieke beoordeling van een en ander. Daarom leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Kamer regelmatig en voldoende geïnformeerd dient te worden over het gevoerde wapenexportbeleid;

verzoekt de regering de Kamer halfjaarlijks te informeren over de afgegeven vergunningen, en per vergunning aan te geven hoe de toetsingscriteria daarbij gehanteerd zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sipkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (22054).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het algemeen overleg over het wapenexportbeleid met de bewindslieden was wat onze fractie betreft onbevredigend, al was dit het eerste overleg sinds het verschijnen van de nota Wapenexportbeleid 1991. De Kamer en de bewindslieden waren van mening dat het beter kan.

Mijn fractie is vooral teleurgesteld over de informatie die wij vooraf hebben gekregen van de regering. De informatie achteraf over de leveranties over 1995 was summier. De informatie over de jaren 1991 t/m 1995 was wat uitgebreider. Dat is heel merkwaardig. In het desbetreffende jaarboek is zelfs meer informatie te vinden dan de Kamer van de regering ontvangt. Tijdens het openbare gedeelte van het algemeen overleg gaf de minister eigener beweging nog meer informatie over de wapenleveranties naar landen als Libië, Bosnië en Iran. Het lijkt ons dat de Kamer een volwaardig debat met de regering moet kunnen voeren, op basis van goede informatie. Dat kan wat ons betreft achteraf, in lijn met de nota Wapenexportbeleid 1991. Dan kunnen wij een goed oordeel vellen. Wij vinden wel dat wij vaker meer adequate informatie moeten hebben dan wij tot nu toe hebben gekregen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor een adequate controle op het wapenexportbeleid structurele en gerichte informatie over wapenleveranties onontbeerlijk is;

overwegende, dat via internationale jaarboeken met regelmaat terzake doende informatie verstrekt wordt;

verzoekt de regering in halfjaarlijkse schriftelijke rapportages de Kamer, bij voorkeur openbaar, te informeren over alle toegestane wapenleveranties per land met daarbij zowel de financiële waarde als de omvang en de aard van de wapensystemen en -technologieën vermeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (22054).

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! De regering heeft dit jaar, overigens op verzoek van de Kamer, voor de eerste keer gerapporteerd over de wapenexporten, zoals die zijn vastgelegd in de nota Wapenexportbeleid 1991. Bij een aantal wapenexporten van het overzicht 1990-1995 kunnen vraagtekens worden gezet. De regering heeft in het algemeen overleg die vraagtekens slechts voor een deel kunnen wegnemen. Dit is voor mijn fractie reden de Kamer voor te stellen de controle van de zijde van de Kamer te intensiveren. Dat betekent een frequentere rapportage van de zijde van de regering, zodat de Kamer de vinger aan de pols kan houden.

Mijn fractie gaat ervan uit dat de regering de criteria, zoals vermeld in de nota Wapenexportbeleid van 1991 en in 1992 verder aangevuld, stringent en consequent toepast.

De Kamer controleert de regering achteraf, ook ten aanzien van dit beleid. Dat neemt niet weg dat de VVD-fractie zich in zijn algemeenheid zorgen maakt over wapenleveranties vanuit Europa aan landen waaraan in de ogen van de VVD-fractie geen wapens geleverd zouden moeten worden. Ik denk bijvoorbeeld aan landen als Somalië, landen in Centraal-Afrika en aan Iran.

Voorzitter! Eind 1997 zal mijn fractie dan ook op basis van de opgedane ervaring bezien of verdere aanscherping van het beleid noodzakelijk is en of de aangehouden motie-Verspaget, ingediend tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken, in dat licht bezien nog opportuun is.

Ik leg dan ook de volgende motie aan de Kamer voor, die mede ingediend wordt namens collega's Houda van de Partij van de Arbeid en Van den Bos van D66.

Van den DoelDe Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering de criteria voor wapenexporten zorgvuldig dient toe te passen;

  • - de Kamer dienaangaande haar controlerende taak intensiever wil uitvoeren;

verzoekt de regering:

  • - de verkoop van wapensystemen, voorzover dit overtollig defensiematerieel betreft, vooraf aan de Kamer te melden;

  • - de Kamer met ingang van 1997 elk halfjaar (januari en juli) te informeren over de wapenexporten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Doel, Houda en Van den Bos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (22054).

De heer Van den Doel (VVD):

Ter toelichting het volgende. Dit betekent in mijn zienswijze dat de eerstvolgende rapportage in januari 1997 het gehele jaar 1996 beslaat en dat de eerste rapportage in juli 1997 het eerste halfjaar van 1997 betreft.

De heer Houda (PvdA):

Voorzitter! Ik hecht eraan, vooraf aan te geven dat de motie-Verspaget over de controle vooraf door de Kamer, die een paar weken geleden is ingediend, aanvankelijk de steun had van de VVD. Deze motie is zelfs op verzoek van de VVD aangepast. De VVD heeft deze steun echter op het laatste moment ingetrokken. Ik wil hierover mijn teleurstelling uitspreken.

Laat ik in ieder geval zeggen dat het draagvlak in deze Kamer thans nog niet aanwezig is.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! De motie is nog steeds niet in stemming gebracht. Weet de heer Houda wat de meerderheid van de Kamer doet?

De heer Houda (PvdA):

De motie is ingediend, en op grond van het feit dat de steun is ingetrokken, is deze aangehouden. De motie is op dit moment dus nog niet aan de orde. Ik hoop daarom deze motie, wanneer de gelegenheid zich voordoet naar aanleiding van de halfjaarlijkse rapportage van de regering, alsnog te kunnen indienen. Ik hoop dan ook op uw steun en op een meerderheid in de Kamer.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De motie is nog niet in stemming gebracht. Het kan natuurlijk zijn dat één coalitiepartij gezegd heeft dat zij haar steun onthoudt. Dat zal dan wel ergens in de wandelgangen gebeurd zijn. Maar de motie is in de Kamer niet in stemming gekomen. U weet dus ook niet of de motie niet op een meerderheid in de Kamer kan rekenen. Als de VVD haar steun intrekt, wil dat niet zeggen dat u meteen de meerderheid in de Kamer behoeft te verliezen.

De heer Houda (PvdA):

Mevrouw Sipkes, u kunt van mij aannemen dat wel degelijk gecheckt is bij verschillende fracties of zij op dit moment hun steun willen geven aan zo'n motie. Dat was dus niet het geval. Wij hebben de motie daarom aangehouden. Ik heb ook geen zin een motie in te dienen die inderdaad geen meerderheid krijgt. Wij hebben de motie aangehouden, maar deze komt ongetwijfeld terug. Wij horen dan wat de rest van de Kamer erover zal zeggen.

Voorzitter! Ik heb daarom ook gezegd dat wij in ieder geval instemmen met de halfjaarlijkse rapportage die verwoord is in de motie van de heren Van der Doel en Van den Bos en ondergetekende. Wij zullen aan de hand daarvan opnieuw bekijken in hoeverre nader overleg nodig is, hetzij in de commissie, hetzij plenair om een aantal zaken op een rij te zetten ten aanzien van het verstevigen van de controle van de Kamer.

Voorzitter! Wat betreft de laatste toevoeging van de motie van mevrouw Sipkes, hoe de toetsingscriteria gehanteerd zouden kunnen worden bij het verstrekken van vergunning aan wapenleveranciers, wil ik graag een vraag stellen aan de staatssecretaris. In hoeverre ziet de staatssecretaris een belemmering in de artikelen 19 en 20 van de In- en uitvoerwet? Als er geen belemmering is, vind ik de motie van mevrouw Sipkes overbodig. Als wel sprake is van een belemmering, wil ik graag van de staatssecretaris weten waarom de In- en uitvoerwet een jaarlijkse rapportage met de door mevrouw Sipkes gevraagde gegevens niet toestaat.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

De heer Houda betrekt de motie van mevrouw Verspaget bij dit overleg. Die motie had tot strekking om vooraf geïnformeerd te worden. Hij steunt nu een motie waarin verantwoording achteraf wordt voorgesteld. Betekent dit dat de PvdA om is, als het gaat om de lijn die aanvankelijk is voorgesteld in de nota Wapenexportbeleid?

De voorzitter:

Het is bij tweeminutendebatjes niet verboden om te interrumperen, maar het is niet gebruikelijk om het wel te doen. Mevrouw Sipkes en mevrouw Van Ardenne hebben geïnterrumpeerd. Misschien kunnen wij het hierbij laten.

De heer Houda (PvdA):

De fractie van de PvdA was en is nog steeds voor controle vooraf, in welke vorm dan ook, om de positie van de Kamer te versterken. Gezien het feit dat ik in deze Kamer nog geen draagvlak heb kunnen bespeuren, ga ik akkoord met een halfjaarlijkse rapportage. In hoeverre is de In- en uitvoerwet belemmerend terzake van de door mevrouw Sipkes gevraagde zaken?

De heer Van den Bos (D66):

Voorzitter! De Tweede Kamer is tot nu toe betrekkelijk weinig betrokken geweest bij wapenexporten. Ik ben er een voorstander van de vinger wat meer aan de pols te houden en onze controlefunctie wat meer inhoud te geven. Daarom is mijn fractie ervoor om de rapportage die nu jaarlijks plaatsvindt, halfjaarlijks te laten plaatsvinden. Op basis van de documenten kunnen wij dan beoordelen of het noodzakelijk is om daarover met de regering te spreken. Om per vergunning aan de regering te vragen om te rapporteren over de wijze waarop met de criteria is omgegaan, lijkt mij een stap te ver, temeer daar wij steeds vertrouwelijk moeten spreken over de wijze waarop de regering de criteria interpreteert.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Is het echt dringend nodig? Het moet een tweeminutendebatje blijven. Het is aanbevelenswaardig dat wij ons houden aan gebruiken die goed zijn.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik meen dat ook in een tweeminutendebatje mag worden geïnterrumpeerd.

De voorzitter:

Ik heb het woord, u niet. Het is zeer ongebruikelijk om tijdens tweeminutendebatjes te interrumperen. U doet het nu voor de derde keer. Laat dat dan ook de laatste zijn.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Wat heeft het al dan niet vertrouwelijk moeten behandelen – dat moeten maakt de Kamer zelf uit – te maken met een politieke beoordeling van het afgeven van een exportvergunning? Ik denk dan aan de wijze waarop is omgegaan met de toetsingscriteria. Ik vind het appels met peren vergelijken.

De heer Van den Bos (D66):

Nee. Het is een goed gebruik dat wij op basis van de gegevens met de regering spreken over de gehanteerde criteria. Het lijkt mij dat wij dat gebruik moeten handhaven.

Voorzitter! Ik wijs het CDA erop dat weliswaar door openbare bronnen soms uitvoerig over wapenleveranties wordt gerapporteerd, maar dat de praktijk ook uitwijst dat die gegevens lang niet altijd even betrouwbaar zijn. Wij moeten altijd de gegevens van de regering ernaast zetten. Daar zouden wij in vertrouwelijk overleg over moeten spreken.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! De CD-fractie heeft weinig behoefte aan verdere controle, zeker als die openbaar is, op het wapenexportbeleid van de regering. Wij vinden dat de regering daarin al meer terughoudend opereert dan de CD soms zou willen, ook gezien de effecten op de werkgelegenheid. Wij zullen de moties die nu voorliggen niet steunen, omdat daarin eerder partijpolitieke belangen en partijpolitieke discussies naar voren komen dan het algemene belang dat de regering in dezen hoort uit te dragen. Mogelijk doet zij dat ook.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Enige sprekers hebben al vastgesteld dat wij in de bijzondere situatie verkeren dat al vijf jaar de nota Wapenexportbeleid op een zorgvuldige wijze door de regering wordt uitgevoerd, maar dat dit jaar voor het eerst een overleg met de Kamer op basis daarvan heeft plaatsgevonden. Ik zeg dit maar, omdat door ons ook is geconstateerd dat er aan beide kanten weinig ervaring is met gezamenlijk overleg over een tere kwestie, waarvan iedereen weet dat het moeilijk is om het juiste evenwicht te vinden tussen de grootst mogelijke openheid, die wij willen betrachten, en het naar de aard der zaak eigenlijk besloten en te beschermen karakter van dit soort transacties. Wij proberen onze weg daarin te vinden. Uit de moties die zijn gepresenteerd, spreekt een beetje een houding van hollen of stilstaan. Eerst is er vijf jaar gezwegen en nu moet er ineens ieder halfjaar worden overlegd. Wij nemen zo beiden wel buitengewoon veel op onze nek, maar ik wil niet zeggen dat het onmogelijk is.

Ik zou alle indieners van de motie willen vragen of zij het gek zouden vinden om het eerste jaar eens te werken met een periode van een jaar. Ik hoor wel of de Kamer daartoe bereid is. Ik heb in het overleg gezegd, bereid te zijn echt zeer serieus overleg met de Kamer te voeren over wapenexporten. Ik wil in mijn openheid tegenover de Kamer tot de grenzen gaan. Die grenzen zijn bij deze materie nu eenmaal gegeven.

De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de opgaven van het VN-wapenregister en over de totale cijfers van de waarde van de verleende vergunningen, enerzijds aan NAVO-landen en anderzijds aan niet-NAVO-landen. Het kan niet halfjaarlijks, want de rapportage vindt alleen jaarlijks plaats. In het overleg werd aangedrongen op overleg aan het einde van het eerste halfjaar. Ik heb toen gezegd dat de cijfers dan nog niet of misschien net binnen zijn. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer de cijfers wil hebben, maar dat kan maar één keer per jaar.

Daarnaast wordt de Kamer op vertrouwelijke basis geïnformeerd over de waarde van de verleende vergunningen per land, voorzover het niet-NAVO-landen betreft. Hierbij teken ik het volgende aan. Wij hebben bij wijze van experiment schriftelijk informatie gegeven over de exportvergunningen per land, maar die stond drie dagen later in de pers. Dat kan langs allerlei methoden gebeuren. Ik kan geen impliciete en zeker geen expliciete verdenking uiten, maar het was absoluut niet de bedoeling dat dit zou gebeuren. Dat kan vooral voor de ontvangende landen pijnlijk zijn.

Als er jaarverslagen en jaarboeken zijn die daarover informatie geven, is het voor de Nederlandse regering geen enkel punt om daaruit een gedrag af te leiden dat moet wijzen op een soort corrigeren van die verslagen in die zin dat wij het ook wel kunnen doen. De Nederlandse regering geeft geen reactie op dergelijke jaarboeken die gepubliceerd worden.

De heer Houda (PvdA):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Dit soort debatjes zijn eigenlijk alleen bestemd voor het indienen en toelichten van moties. Als dan geïnterrumpeerd wordt, ben ik geneigd om het debat terug naar de commissie te brengen.

De heer Houda (PvdA):

Volgens mijn informatie is er in 1992 en 1993 wel degelijk besloten overleg gevoerd over de uitwerking van de nota Wapenexportbeleid. Het is dus niet terecht als gezegd wordt dat daarover niet meer gesproken is vanaf het moment dat die nota is vastgesteld. Wij hebben nu de gegevens tot 1995. Ik kan mij tegen deze achtergrond niet voorstellen dat voor de zomer 1997 de gegevens over 1996 niet bekend zijn. Waarom is daarvoor nog een jaar nodig?

Minister Van Mierlo:

Ik had het over de gegevens van het VN-wapenregister; dat zijn niet de gegevens die de Nederlandse regering ter beschikking heeft. De Nederlandse regering kan technisch halfjaarlijks rapporteren. Zij kan echter niet halfjaarlijks gegevens verschaffen van het VN-wapenregister. Die horen er eigenlijk bij. Als men dat niet belangrijk vindt, vraag ik mij af waarom dat register er überhaupt is.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

In bijna alle moties wordt gesproken over een halfjaarlijkse rapportage. Het lijkt mij mogelijk dat die betrekking heeft op de exportvergunningen die de regering afgeeft en dat wij één keer per jaar de opgave van het VN-wapenregister krijgen. Dat hoeft elkaar niet te bijten.

Minister Van Mierlo:

Nee, ik heb volledigheidshalve gemeld dat dit element ontbreekt bij de halfjaarlijkse rapportage.

Voorzitter! Het gaat de regering erom dat de Kamer zo goed mogelijk op de hoogte is. Dat is iets heel anders dan in dit geval de publieke opinie. De publieke opinie kan minder op de hoogte zijn vanwege de belangen die op het spel staan. Die belangen betreffen de industrie in Nederland die erbij betrokken is. Het betreft overigens betrekkelijk weinig ondernemingen. Ongeveer bij iedere vergunning kan men precies weten om welk bedrijf het gaat. Het kan ook pijnlijk zijn voor het ontvangende land. Dat land heeft er in ieder geval recht op dat het beschermd wordt. Welnu, dit betekent in de praktijk, los van de vraag of het halfjaarlijks of één keer per jaar moet zijn, dat wij bereid zijn om schriftelijk summiere gegevens aan de Kamer te verstrekken. Daarenboven zijn wij bereid om mondeling in het overleg per land en desgewenst per verleende vergunning opening van zaken te geven en verantwoording af te leggen. Als er niet meteen zo'n recente publiciteitservaring was gekomen, zou je nog in het midden kunnen laten welk risico je loopt.

Ik vind echter dat de regering de plicht heeft dit soort transacties zoveel mogelijk te beschermen. De regering gaat daar dan ook van uit. Als de Kamer dat bedoelt met bijvoorbeeld de motie die is ingediend door de heren Van den Doel, Houda en Van den Bos, dan zeg ik dat dit kan, maar dan wel op deze manier. Omdat het dan mondeling gebeurt, moeten wij daar de tijd voor nemen. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat het anders bedoeld is in de motie. De bereidheid om de motie uit te voeren, verbind ik aan het verzoek aan de indieners om te overwegen, na de lange stilte die er geweest is, eens te beginnen met één keer een heel goed overleg, namelijk een jaarlijks. Ik vraag dat vooral, omdat wij er nu net een achter de rug hebben. Ik wijs ook op het vele werk dat eraan vastzit. Het mondeling overleg moet worden voorbereid. Daarom vraag ik te overwegen om te beginnen met één keer per jaar. Als dat heel onbevredigend is, kan ertoe worden besloten om over te gaan op één keer per halfjaar.

De heer Van den Doel (VVD):

Volgens de nota Wapenexportbeleid moet de regering één keer per jaar rapporteren. De regering heeft dat de afgelopen jaren niet gedaan. Alle fracties hebben een wat onbevredigd gevoel overgehouden van het laatstgehouden overleg. Ik zie niet in wat het bezwaar is om het overleg één keer per halfjaar te houden, temeer daar ik begrepen heb dat op het departement elk halfjaar een rapportage wordt opgemaakt. Ik zie niet in welk bezwaar ertegen is om die zaak door te sturen naar de Kamer.

Minister Van Mierlo:

Het bezwaar zit eigenlijk alleen in het vele werk. Als de Kamer zegt "dan werk je maar", dan doen wij dat. Na het verschijnen van de nota Wapenexportbeleid en de zeer onbevredigde gevoelens die de Kamer heeft overgehouden aan het overleg, zeg ik dat de Kamer daar voor een groot deel eigen schuld aan heeft. De Kamer heeft het ook gewoon laten liggen.

Ik herhaal dat de regering geen bezwaar heeft tegen aanvaarding van de motie die is ingediend door de heren Van den Doel, Houda en Van den Bos. Wel zie ik graag dat het één keer per jaar wordt. Als dat niet kan, beginnen wij meteen met één keer per halfjaar.

De motie van mevrouw Sipkes zou je ook als volgt kunnen interpreteren: als wij het overleg hebben, willen wij, waar gevraagd, de toetsingscriteria ook per vergunning behandelen, als zij daarbij aan de orde zijn. Wij gaan het echter niet schriftelijk doen.

De regering maakt bezwaar tegen de motie van mevrouw Van Ardenne, omdat daarin heel expliciet wordt gevraagd om schriftelijke rapportages in deze gedetailleerde vorm. Bovendien wordt de overweging aangevoerd dat de internationale jaarboeken informatie verstrekken. Mevrouw Van Ardenne zal bij een nauwkeurige vergelijking, die zij ongetwijfeld maakt, zien dat er grote verschillen zijn tussen de opgaven van de jaarboeken en de opgaven van de Nederlandse regering.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Dat is des temeer reden om van de Nederlandse regering te verwachten dat er aan de Kamer een duidelijker uitleg wordt gegeven over de exacte leveranties. Waar het niet anders kan, moet dat dan vertrouwelijk gebeuren. Daar hebben wij alle begrip voor. Er zijn echter ook leveranties waarbij er niets aan in de weg staat om ze openbaar te bespreken.

Minister Van Mierlo:

Wat dat betreft kan de Nederlandse regering maar één beleid voeren, dat in principe voor alle leveranties geldt, met uitzondering van de afstoting van het overtollig defensiematerieel. Over het laatste is al door de regering toegezegd dat er vooraf een overleg over mogelijk is. Dat gedeelte van de motie van de heer Van den Doel is dus overbodig.

De heer Van Den Doel (VVD):

In de nota Wapenexportbeleid is dit niet formeel geregeld en de bedoeling van de motie is om dat formeel te regelen. Het ligt dan vast.

Minister Van Mierlo:

Ik herinner mij overigens dat ik in het overleg heb gesproken over kennis vooraf van substantiële transacties en niet van iedere transactie. Het kan ook om allerlei klein materiaal gaan en dat kan achteraf in de controle worden meegenomen. Het gaat dus om grote transacties.

De heer Van Den Doel (VVD):

De motie spreekt over wapensystemen. Dat is wat anders dan substantieel. Maar ik ga ervan uit dat als wij een tank aan een land willen verkopen, hetgeen wij liever niet doen, de Kamer ook over die ene tank geïnformeerd zal worden.

Minister Van Mierlo:

Ja. Een tank is inderdaad een substantieel ding op je weg.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Er is heel concreet aan mij een vraag gesteld, namelijk of de bepalingen in de nota Wapenexportbeleid een halfjaarlijkse behandeling achteraf in de weg staan. Het antwoord op die vraag is ontkennend: dat staat het niet in de weg. Het staat de minister ook niet in de weg om mondeling de informatie te geven die hij zojuist heeft toegezegd. Daarmee heb ik, denk ik, naar behoren de vraag beantwoord.

Ik wil hier nog aan toevoegen dat er nog iets anders in die nota staat. Enerzijds wordt daarin geregeld hoe de parlementaire controle achteraf vorm kan worden gegeven en anderzijds wordt daarin aangegeven dat het de regering in beginsel niet vrij staat gegevens openbaar te maken die haar uit hoofde van de In- en uitvoerwet worden verstrekt. Hiermee is niet alleen gedoeld op de concurrentiepositie van bedrijven, maar vooral op de noodzaak tot vertrouwelijkheid in het belang van de landen die afnemen in verband met hun eigen veiligheidsbehoefte. Alle handelingen die in strijd zijn met die vertrouwelijkheid, werken als belemmering. Dat betekent dat bij de vorm van het overleg en de wijze van informatieverstrekking, die nauwkeurigheid leidraad zal zijn.

De heer Van Mierlo heeft al iets gezegd over de wenselijkheid en de noodzaak tot overleg een keer per jaar, maar er staat niets in de nota wat een veelvuldig overleg, indien de Kamer dat wil, in de weg staat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven