6 Telecommunicatiewet en Wegenverkeerswet 1994

Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (32549);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 op een aantal punten van uiteenlopende aard, van de Wet personenvervoer 2000 ten aanzien van het openbaar-vervoerverbod en enkele technische wijzigingen, van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat in verband met wijzigingen in de vorm waarin betrokkenen en organisaties bij het beleidsproces worden betrokken, alsmede wijziging van de Wet op de economische delicten, de Wet luchtvaart, de Binnenvaartwet, de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot, de Wet belastingen op milieugrondslag, de Waterwet, de Invoeringswet Waterwet, de Waterschapswet en de Crisis- en herstelwet op enkele punten van technische aard (Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010) (32403).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Hoe een degelijke, tikkeltje saaie wet, toch nog buitengewoon boeiend kan worden. En dat door de behandeling in de Tweede Kamer. Wie had dat voorzien? Maar raar is dat ook weer niet, want telecommunicatie is een cruciaal domein in onze samenleving. Zonder telecommunicatie functioneert de samenleving anno 2012 niet als het gaat om veiligheid, toegankelijkheid van informatie en kennis, maar ook als het gaat om de mogelijkheid om te produceren en te distribueren. In die zin mag het rijtje lucht, water en weg worden uitgebreid met leidingen, kabels en frequenties. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet alleen om het genereren van welvaart, maar ook om de toegankelijkheid en het verdelen van kennis.

Dat maakt in de ogen van de leden van mijn fractie een regulerende rol van de overheid absoluut noodzakelijk. Het is dus logisch dat de Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel haar uiterste best doet. De taak van de overheid is wat ons betreft drieledig. Ten eerste waarborgen dat de infrastructuur voor iedereen toegankelijk is, zowel voor aanbieders van diensten als voor consumenten. Ten tweede dat het gebruik van de infrastructuur veilig is in alle opzichten. Ten derde dat zowel aanbod als vraag niet door een of enkele partijen kan worden gedomineerd. Dat betekent zorg dragen voor reële keuzemogelijkheden van gebruikers van de infrastructuur. Oftewel zorgen dat de markt ook werkt. Dat laatste is nu eenmaal onvermijdelijk en ook de prijs voor marktwerking in een private wereld, zoals de wereld van de telecommunicatie, die tegelijkertijd een zo belangrijke publieke taak vervult als het ontwikkelen en beschikbaar stellen van een telecommunicatie-infrastructuur. Als wij het met behulp van marktwerking willen reguleren, dan moeten wij er wel voor zorgen dat de markt ook werkt.

Negen amendementen zijn er bij de behandeling in de Tweede Kamer aangenomen. Dat is nogal wat. Het zegt iets over de intensiteit van de behandeling. Daarvoor wil ik mijn waardering uitspreken en wat onze fractie betreft, blijft het daar niet bij. Wij zijn ook te spreken over de kwaliteit van de behandeling. Dat neemt niet weg dat juist bij zo veel amendementen een behandeling in de Eerste Kamer wel op zijn plaats is. Daarbij wil ik kort op een drietal aspecten ingaan.

Allereerst wil ik ingaan op het begrip "netneutraliteit". Het komt er simpelweg op neer dat de wet zegt dat providers, partijen die de snelweg beschikbaar stellen en toegankelijk maken, geen vergoedingen mogen vragen voor diensten die door anderen op die snelweg worden aangeboden. Het belang voor providers is duidelijk. Het internet kenmerkt zich steeds meer door slimme gratis applicaties die reguliere betaalde diensten verdringen: skype in de plaats van telefonie, Whatsapp in de plaats van sms, enz. Providers reageren daarop door geld te gaan vragen voor het doorlaten van dit soort applicaties, met als meest extreme voorbeeld KPN die geld wilde van Google. Providers gaan bepalen welke zoekmachines beschikbaar worden gesteld door er een eigen prijskaartje aan te hangen. Door de behandeling in de Tweede Kamer wordt dit nu verboden en wordt vrije toegang geëist. De leden van mijn fractie zijn daar blij mee. Dat lijkt ons voor de vrijheid van internet, voor Nederlandse internetters en voor al die kleine internetondernemers van grote betekenis. Die hebben daardoor een volledige en gelijkwaardige toegang en zijn niet afhankelijk van schimmige deals in boardrooms van multinationals. Er zijn dus geen drempels om een nieuwe onderneming te beginnen.

MKB Nederland zou er blij mee moeten zijn, volgens de leden van mijn fractie, maar merkwaardig genoeg is het dat niet. Het sluit zich aan bij de belangenbehartiger van de multinationals. Van VNO-NCW krijgen we te horen dat het allemaal niet zo best is; onze collega's aan de overzijde hebben hun werk niet goed gedaan. Op zichzelf wekt dat ook geen verbazing, gezien de uitspraken van hun voorzitter van afgelopen zaterdag in de NRC. VNO-NCW stelt dat hierdoor mogelijkerwijs niet meer geïnvesteerd zal worden in het kwalitatief goede netwerk in Nederland, omdat er niet genoeg aan te verdienen valt. Ziet de minister dat ook zo? Heeft de minister überhaupt een beeld van de kwaliteit van ons netwerk en volgt hij de ontwikkelingen daarin? De uitspraken van de voorzitter van VNO-NCW doen het ergste vermoeden. Stel ons gerust, zou ik de minister willen vragen.

In de tweede plaats willen we kort ingaan op het amendement-Van Dam, dat een omroepnetwerk, voor kabeltelevisie, ertoe verplicht de klanten de mogelijkheid te bieden om te kiezen voor iedere aanbieder van een pakket tv- en radiozenders en wel tegen een kostengeoriënteerd tarief. Hiermee worden de kabel en het pakket dus ontkoppeld om de keuzemogelijkheid van klanten te vergoten en competitief handelen van aanbieders te stimuleren. Ook dit amendement is volgens de leden van mijn fractie in lijn met het denken dat eigendom van infrastructuur niet mag leiden tot monopolies of schijnmonopolies bij het aanbieden van diensten. Dat is een ordeningsprincipe dat in een vrije en toegankelijke markt juist moet worden geborgd. Het splitsen van de infrastructuur en het aanbod van diensten langs die infrastructuur, is daarbij eerder een voorwaarde voor adequate marktwerking dan een belemmering, zoals door de kabelmaatschappijen wordt gesteld. De leden van mijn fractie zien dan ook het ter beschikking stellen van de programmadiensten als een toegestane vorm van een doorgifteverplichting, als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 202122EG (Universele dienstenrichtlijn) en we gaan ervan uit dat de minister dat ook zo ziet.

Tot slot wil ik ingaan op het zogenaamde cookie-amendement. Dat is overigens een heel raar woord; je zou bijna de associatie met het koekiemonster maken, maar die ligt wel heel erg voor de hand. Het woord is overigens niet terug te vinden in de wet. Het is op zichzelf wel grappig om een amendement de naam "cookie-amendement" te geven, terwijl dat woord niet is terug te vinden in de wet. Maar goed. Het doel van het zo bekend geraakte amendement is, zoals wij dat zien, om de bescherming van internetgegevens net zo zwaar te maken als van alle overige persoonsgegevens en zoals deze is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarbij gaat het niet alleen om persoonsgegevens in de meest strikte vorm, maar ook en juist op internet om informatie die tot een persoon herleidbaar is; welke websites heb je wanneer bezocht en wat heb je daar gedaan?

De Europese richtlijn verplicht al tot een streng regime voor het plaatsen en uitlezen van stukjes code op je computer, waaronder cookies, maar ook andere technische vindingen. Dat mag alleen voor functionele doeleinden zoals het beroemde winkelwagentje in de webshop, maar voor alle andere doeleinden wordt toestemming vereist.

Het gaat niet om cookies maar om de toepassing daarvan. Volgens de leden van mijn fractie gaat het amendement niet over de techniek van de cookies, maar over het doel dat met die techniek wordt beoogd, namelijk "profiling". Mijn excuus aan collega Reuten van de SP voor dit Engelse woord, maar we gaan op zoek naar een Nederlands woord.

Er worden op internet allerlei gegevens over surfgedrag en interesses verzameld die vervolgens commercieel gebruikt worden, maar die ook anders gebruikt kunnen worden. Het amendement stelt dat, als een provider dat soort informatie wil opslaan, hij zich moet houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens en aan de voorschriften die daarin zijn opgenomen voor persoonsgegevens.

Levert dat soms praktische problemen op bij de toepassing? Vast wel. Zijn die problemen op te lossen? Zeker! Gebeurt dat vanzelf? Gaat de bedrijfstak zich uit zichzelf houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens? Zeker niet, want de bedrijfstak heeft daar absoluut geen belang bij. Er wordt nu eenmaal te veel geld verdiend met privégegevens van anderen en dat zal men niet uit zichzelf opgeven. Het moet, het kan en het gaat niet vanzelf gebeuren; daar heb je dus wetgeving voor nodig.

Een voorbeeld. Bij Albert Heijn hoef je niet steeds opnieuw toestemming te verlenen voor het verwerken van jouw persoonsgegevens. Dat heb je eenmalig gedaan bij het aanvragen van je bonuskaart of hoe zo'n ding ook moge heten. Die analogie moet ook op internet toegepast kunnen worden. Wie gebruik wil maken van dit soort trackingtechnieken moet de uitdrukkelijke toestemming van de gebruiker hebben en zijn gegevens bewaren en verwerken conform de Wet bescherming persoonsgegevens. Ziet de minister dat ook zo?

Tot slot. De minister heeft in de Tweede Kamer aangegeven dat hij het amendement-Van Dam zal verdedigen als een leeuw. De leden van mijn fractie verheugen zich daarop.

De heer Franken (CDA):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel staat in het teken van de vrijheid van meningsuiting, met name wat betreft het vergaren van gegevens en de privacy. Een van de belangrijkste doelen is om de verzameling van gebruiksdata zonder toestemming van de gebruiker te voorkomen en de privacy van de internetgebruiker te garanderen.

Om te beginnen wil ik graag de ambtenaren van EL&I nog eens lof toezwaaien voor de zorgvuldige wijze waarop zij de technisch ingewikkelde richtlijnen in dit wetsvoorstel hebben omgezet. Er zijn pas problemen gerezen naar aanleiding van de amendementen. Veel vragen daarover zijn in de uitgebreide schriftelijke rondes al aan de orde gekomen. Ik wil mij daarom nu beperken tot enige opmerkingen over drie onderwerpen, te weten cookies, netneutraliteit en toegang tot de kabel. Met betrekking tot de graafrechten is al een duidelijke toezegging van de minister verkregen.

Ik begin met de cookies. In Nederland zijn er 350 miljoen webpagina's en 4,5 miljoen websites. Wereldwijd gaat het om minimaal 20 miljard websites. Iedere website maakt gebruik van cookies voor het onthouden van instellingen of bijvoorbeeld voor webanalyse. In Nederland wordt volgens dit wetsvoorstel steeds vermoed dat het bij het plaatsen van een cookie gaat om het verwerken van persoonsgegevens, met als gevolg dat voor de gebruiker als uitgangspunt geldt dat er ondubbelzinnige toestemming nodig is voor dit gebruik, tenzij de cookies dienen voor de technische doeleinden als omschreven in lid 3 van artikel 11.7a of wanneer er sprake is van de rechtvaardigingsgronden van artikel 8b en volgende van de Wbp. Er is dus sprake van een omkering van de bewijslast bij de vraag of het gebruik van cookies een verwerking van persoonsgegevens inhoudt; dus een verplaatsing van de bewijslast van de toezichthouder (CBP) naar de gebruiker van de cookies. Dit is een verzwaring van de bewijspositie van de gebruiker en daarmee is er sprake van een Nederlandse kop op de richtlijn. Hiermee gaat Nederland verder dan Europa eist en wordt op twee manieren een ongelijk speelveld gecreëerd.

Allereerst staan Nederlandse bedrijven op achterstand, omdat buitenlandse bedrijven weliswaar gehouden zijn de Nederlandse wet te respecteren, maar die gebondenheid is niet of nauwelijks te handhaven. In de tweede plaats hebben grotere bedrijven een voordeliger positie dan kleinere. Google en Facebook bijvoorbeeld zullen pas toegang geven tot de gratis services als de voorwaarden worden geaccepteerd. In die algemene voorwaarden, de bekende kleine lettertjes, staat het gebruik van gegevens natuurlijk opgenomen. Bovendien is het voor grote uitgevers eenvoudiger om eenmalig toestemming voor websites te verkrijgen dan voor kleinere. Een schaalvoordeel dat ten nadele strekt van de mkb-ondernemer. Men moet beseffen dat de Thuiswinkelorganisatie verwacht dat het aantal websites, dat nu op 27.500 staat, in drie jaar zal verdubbelen.

Een tweede probleem betreft de handhaving. Alle huidige websites die zijn gericht op Nederland, worden nu illegaal omdat zij gebruikmaken van cookies waarvan niet is bewezen dat zij geen persoonsgegevens bevatten. Dat betekent dat 350 miljoen pagina's van .nl websites door de OPTA moeten worden gecontroleerd, en dat met een bezetting van 150 fte. Bij buitenlandse websites zal de OPTA helemaal machteloos moeten toekijken. In dit verband is een heel belangrijke vraag of wel duidelijk is tot wie de handhaver zich moet richten. Is dat altijd de partij die de cookies plaatst of uitleest en dus niet de uitgever via wiens website de cookies worden geplaatst? Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister op deze vraag.

Het toestemming vragen voor het plaatsen van cookies op een manier die geïnformeerde gebruikers oplevert, is niet gemakkelijk zonder het gebruiksgemak aan te tasten. Het is de vraag of die toestemming van tijd tot tijd, misschien zelfs jaarlijks, opnieuw zal moeten worden gevraagd. Veel mensen zullen daarom de cookies niet accepteren, of juist toestemming verlenen zonder zich de consequenties te realiseren. Zij worden pop-up moe! Zij doen dat niet omdat zij een geïnformeerde beslissing nemen, maar omdat zij een hindernis op hun zoektocht naar informatie willen wegwerken. En zonder informatie van de bezoekers zullen de sites niet worden geoptimaliseerd. Het gevolg is een verslechterd gebruiksgemak en daardoor minder bezoekers, ergo minder omzet voor de Nederlandse marktpartijen.

De heer Noten (PvdA):

De heer Franken geeft naar mijn mening terecht aan dat, als het plompverloren wordt ingevoerd, het risico bestaat dat mensen zonder na te denken die cookies accepteren. Nu is het echter zo dat zij die cookies accepteren zonder dat zij zich bewust zijn van het feit dat zij niet nadenken. Het wordt hun namelijk helemaal niet gevraagd. De huidige situatie is dan toch beduidend ernstiger dan de situatie die de heer Franken schetst?

De heer Franken (CDA):

Uit het vervolg van mijn betoog zal blijken dat ik nog een stap verder wil gaan. De heer Noten krijgt een heel expliciet antwoord op deze vraag. Ik wil namelijk dat het nog beter wordt dan het nu is. Ik ben, zoals een vroegere minister-president eens zei, eerst met het zuur bezig en daarna komt het zoet. Ik vraag de heer Noten nog even te wachten. Ik vertel eerst de nadelen.

De heer Noten (PvdA):

Daar kan ik mee leven.

De heer Franken (CDA):

Ik zei al dat er dan sprake is van minder omzet voor Nederlandse marktpartijen. Bovendien is er voor een bezoeker nooit zekerheid. Het niet-accepteren van een cookie zal betekenen dat er geen advertenties zullen worden toegestuurd, maar betekent niet dat er geen tracking of tracing meer plaatsvindt. Daarnaast kan men de toestemmingseis vrij gemakkelijk omzeilen door logfile analyse of sniffing, een manier van informatieverzameling waarbij geen informatie wordt geplaatst op de randapparatuur van de gebruiker.

Deze problemen moeten we onder ogen zien, maar daar staat tegenover dat de strekking van het amendement-Van Bemmel/Van Dam heel sympathiek is, omdat deze overeenstemt met de absolute eis dat een webbezoeker moet kunnen weten wat er met zijn gegevens gebeurt. Daarom wil ik graag meedenken en niet in de valkuil te geraken door de regeling te beperken tot een bepaalde techniek, die ook nog eens de convergentie van internet en digitale tv veronachtzaamt.

De crux bij dit wetsvoorstel is mijns inziens dat er voorwaarden worden gesteld aan het hanteren van cookies als methode van dataverzameling en dat het niet is gericht op de praktijk van profiling en targeting. Ik denk dat wij ons moeten richten op het werken aan een gebruiksvriendelijke manier om toestemming te geven voor bepaalde vormen van dit soort activiteiten. Ik heb hier al in het voorlopig verslag op gewezen; om een opt-in te realiseren door de instelling van de browser zodanig te maken dat daarmee bepaalde vooraf gekozen categorale goedkeuringen worden gegeven. De minister schrijft in de memorie van antwoord dat dit nu nog niet kan, maar dat de verwachting is dat de vereiste toestemming uiteindelijk via de browserinstellingen zal kunnen worden verkregen. Het blijkt nu dat men daaromtrent in Brussel zelfs nog vóór de zomer tot een resultaat wil komen.

Wij zijn het ermee eens dat de Best Practice Recommendation on Online Behavioral Advertising niet ver genoeg gaat, maar er is nu uitzicht op een browserinstelling met een "do not track"-button, die de betekenis heeft van een "do not collect"-button. Daarbij voegen wij de volgende opmerking van de minister in de nadere memorie van antwoord: ik stel voor dat OPTA, zolang binnen de EU geen consensus is bereikt over de precieze interpretatie van de Bijzondere privacyrichtlijn, terughoudend toezicht houdt. Enerzijds bereikten mij geluiden dat OPTA zou hebben verklaard dat zij niet zal handhaven, maar anderzijds wordt dit nu plotseling weer bestreden.

Ik zeg dan tegen de minister: laat artikel 11.7a nog niet per 1 juli aanstaande in werking treden, gelet op de technische ontwikkelingen en het overleg in Brussel. Waarom zou de minister dit onderdeel van de wet niet nog een halfjaar aanhouden, zodat EU en marktpartijen in een coregulering in de eerste plaats kunnen afspreken dat websitehouders verplicht worden aan te geven waarvoor cookiedata worden gebruikt en in de tweede plaats dat de browsers standaard slechts bepaalde categorieën van track-and-trace-data zullen accepteren? Ik heb er vertrouwen in dat deze technische stappen op korte termijn zullen worden genomen.

Graag hoor ik het antwoord van de minister op deze vragen. Voor het korte uitstel heb ik, omdat ik het zo'n essentieel onderdeel vind van mijn betoog, een motie in petto die ik nu al wil indienen. Het is een lang verhaal, maar dat gaat niet van mijn spreektijd af.

Motie

De voorzitter: Door de leden Franken, Holdijk, Bröcker, Noten, Reuten en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het gelet op artikel 5, derde lid, van de Bijzondere privacyrichtlijn, zoals herzien door de Richtlijn Burgerrechten 136/2009/EG, noodzakelijk is om, wanneer men door middel van elektronische communicatienetwerken toegang wenst te verkrijgen tot gegevens die zijn opgeslagen in de randapparatuur van een gebruiker dan wel gegevens wenst op te slaan in de randapparatuur van de gebruiker, daarvoor toestemming te verkrijgen;

overwegende dat toestemming op grond van artikel 1, onder 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens een vrije, specifieke op informatie berustende wilsuiting dient te zijn en dat een mogelijkheid tot opt-out niet aan deze voorwaarden kan voldoen;

overwegende dat voor zover het gaat om tracking cookies die gebruikt worden om surfgedrag over meerdere websites in kaart te brengen, er vermoedelijk sprake is van een verwerking van persoonsgegevens waarvoor ondubbelzinnige toestemming is vereist;

overwegende dat de Bijzondere privacyrichtlijn in de considerans verwijst naar de mogelijkheid om toestemming te krijgen via browserinstellingen;

overwegende dat browsers bij uitstek geschikt zijn om gebruikers van internet in staat te stellen, op een eenvoudige en gebruikersvriendelijke manier toestemming te verlenen voor het gebruik van cookies, maar dat de huidige browsers, die veelal als standaardinstelling hebben dat ze cookies automatisch toestaan, niet geschikt zijn voor het geven van toestemming;

overwegende dat er binnen het World Wide Web Consortium (W3C) sinds juni 2011 intensief wordt overlegd tussen alle relevante marktpartijen en toezichthouders, met als doel om uiterlijk in juni 2012 een protocol te kunnen presenteren (Do Not Track) waarmee browsers geschikt kunnen worden gemaakt om toestemming over te brengen, in combinatie met andere maatregelen;

overwegende dat zowel de verantwoordelijke Europees Commissaris mevrouw Kroes als de toezichthouders op de bescherming van persoonsgegevens verenigd in de Artikel 29 Werkgroep als de Amerikaanse toezichthouder FTC dit initiatief faciliteren en ondersteunen;

overwegende dat het zowel voor de aanbieders van informatie, die gegevens van de gebruikers/afnemers willen verzamelen als voor de laatstgenoemde categorie doeltreffend is wanneer de vereiste toestemming via de browser is te verkrijgen;

overwegende dat van de zijde van de regering is gesteld, dat de OPTA, zolang er geen consensus binnen de Europese Unie is bereikt hoe toestemming door middel van browsers kan worden gegeven, slechts terughoudend toezicht houdt;

overwegende dat het in de rede ligt, te verwachten dat er vóór de zomer van 2012 over dit onderwerp overeenstemming zal worden bereikt of dat er in ieder geval belangrijke stappen in die richting zullen zijn genomen;

verzoekt de regering om actieve ondersteuning te verlenen aan de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle Do Not Track-standaard en om in dat licht artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet per 31 december 2012 in werking te laten treden;

verzoekt de regering voorts om vóór de inwerkingtreding van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet een overleg te faciliteren tussen de toezichthouders, de advertentiebranche en consumenten, zodat maximale duidelijkheid ontstaat over de reikwijdte van deze bepaling en indien nodig nadere voorschriften vast te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (32549).

De heer Van Boxtel (D66):

Er zijn moties en moties, maar dit is een verhandeling met een dictum. In deze motie staat heel veel en er wordt gesproken over allerlei partijen. Ik weet echter dat het CBP dit wetsvoorstel graag meteen ingevoerd ziet. Ook Bits of Freedom vindt dat. Het ontwikkelen van een do not track-systeem is prima, maar nu wordt weer tijd gekocht; wel zeven maanden tot het eind van dit jaar. Waarom? De behandeling van dit wetsvoorstel is al maanden uitgesteld. Het bedrijfsleven weet dat dit eraan komt en heeft zich erop kunnen prepareren, evenals de OPTA. Ik hoor graag het oordeel van de minister over de motie. Ik begrijp alleen niet waarom we 31 december als fatale datum in deze motie terugvinden.

De heer Franken (CDA):

Het is een fatale datum, omdat de industrie die er nog niet klaar voor is, gedwongen wordt er dan wel klaar voor te zijn. Op dat moment moet het in orde zijn. Men wil die kant ook op, maar men is nog niet zover. Ik ben er voorstander van; hoe eerder deze wet wordt ingevoerd, hoe beter. Als we deze wet onmiddellijk zouden invoeren, krijgen we echter te maken met meer dan de helft van de handhavingsproblemen die ik zojuist opsomde. Ik heb geprobeerd de voors en tegens tegen elkaar af te wegen en ben tot deze bepaling gekomen. Een en ander is uitvoerbaar en dan hebben we ook een wet die handhaafbaar is. De industrie en de consumenten schieten daar het meest mee op.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb alle waardering voor het inlevingsvermogen van de heer Franken voor de uitvoeringsproblemen. Dit wetsvoorstel is echter al meer dan een halfjaar geleden in de Tweede Kamer aangenomen. Het bedrijfsleven weet dat dit eraan komt en had van alles kunnen doen. Ik begrijp niet waarom de heer Franken uitsluitend op basis van argumenten van het bedrijfsleven nog eens zoveel maanden optelt bij de inwerkingtreding van de wet. Ook zijn er belangen van burgers in het geding, waaraan kan worden voldaan. We lopen dan ook nog eens parallel met het Europese proces. In zijn motie schrijft de heer Franken zelf dat men rond de zomer in Europa zal bevallen. Waarom gaan wij dan op 31 december zitten?

De heer Franken (CDA):

Doorgaans wordt een bevallingsdatum vrij concreet bepaald. In dit geval is daar geen sprake van. Men is hard aan het werk. Ik denk dat het heel goed is om enige ruimte te geven, om te voorkomen dat er allerlei investeringen worden gedaan die daarna waardeloos blijken te zijn. Daarnaast zal er een tijd eigenlijk niet gehandhaafd kunnen worden. Als van officiële zijde is gezegd dat men terughoudend is met handhaven, moeten we mijns inziens nog even wachten, en wel totdat we vanuit Europa het sein krijgen dat ook bij de servers die net over de grens staan, de maatregelen kunnen worden geïmplementeerd. Dat wil ik afdekken.

De heer Noten (PvdA):

Ik begrijp dat de heer Franken dat tot uiterlijk 31 december wil afdekken. Als de industrie op dat moment nog niet klaar is, heeft men dan gewoon pech gehad?

De heer Franken (CDA):

Dan heeft de industrie inderdaad pech gehad. Zojuist zei de heer Van Boxtel dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel al heeft aanvaard en dat je je er dan helemaal op moet prepareren door je gedrag aan te passen alsof het wetsvoorstel al is aangenomen. We verwijten de overheid wel eens maatregelen te nemen op een moment dat de Tweede Kamer zich weliswaar heeft uitgesproken, maar de Eerste Kamer nog niet. In de Eerste Kamer kunnen echter nog wel eens andere beslissingen worden genomen dan in de Tweede Kamer.

De heer Noten (PvdA):

Dat begrijp ik. Het gaat mij echter om het volgende. De heer Franken noemt uitstel tot uiterlijk 31 december. Maar weet hij ook hoe dat technisch moet? We nemen het wetsvoorstel toch gewoon aan? Ik zou zelf niet willen dat de datum 31 december voorbij gaat en dat we nog steeds zitten te wachten tot de industrie het met elkaar eens wordt. Ik ben daar wellicht minder optimistisch over dan de heer Franken.

De heer Franken (CDA):

Men is in Brussel ook druk bezig. Ik heb de naam van mevrouw Kroes geciteerd. Daar wordt het onderhandelingsproces ook onder druk gezet. Men weet daar dat het internationaal geregeld moet zijn. Het aardige van internet is immers dat het geen tijd en geen grenzen kent. Daarom moeten we het in zijn totaliteit organiseren.

De heer Noten (PvdA):

Dat is geen antwoord op de vraag die ik stelde. De vraag is hoe de heer Franken bij de uitvoering van zijn motie, waarop de minister nog moet reageren, garandeert dat de invoering ook daadwerkelijk op 31 december plaatsvindt en dat we geen zeven maanden tijd creëren voor een industrie die vervolgens geen druk meer voelt. De industrie zal dan denken: ach ja, daarna een nieuwe regering, nieuwe verkiezingen, misschien wel een nieuw Europa.

De heer Franken (CDA):

Ik denk dat heel duidelijk zal zijn dat er dan niet meer terughoudend zal worden opgetreden door OPTA, maar dat er handhavend moet worden opgetreden en dat de aanloopperiode voorbij is. Het is nogal ingrijpend wat er moet gebeuren. Je kunt op dit terrein alleen maar zonder gebondenheid aan grenzen werken. Die mogelijkheid is daarmee geschapen. Het zou mooier zijn als het meteen kon, maar je moet niet het onmogelijke willen. Ik denk dat we hiermee een concrete oplossing hebben die voor alle partijen het beste resultaat zal opleveren.

Het beginsel van netneutraliteit is bij amendement als artikel 7.4a in het wetsvoorstel gebracht. Het idee dat internetproviders zich niet excessief mogen mengen in het verkeer op hun netwerk wordt door ons onderschreven. Wij zien het wettelijke verbod om diensten of toepassingen op het internet te belemmeren of te vertragen als een waarborg tegen misbruik, dat door middel van de mededingingsregels dient te worden bestreden. Deze waarborg blijkt ook hard nodig, nu uit onderzoek van het Europese samenwerkingsverband van toezichthouders (BEREC) blijkt – ik citeer de nieuwsbrief van Bits of Freedom van 22 maart 2012 – dat veel Europese providers van tijd tot tijd internetverkeer blokkeren of vertragen.

Hoewel netwerkbeheerders en toegangsaanbieders alleen de verbinding tussen de online-dienstverleners en de eindgebruikers, respectievelijk het transport, verzorgen, is het begrijpelijk dat bij de discussie in de Tweede Kamer een grondwettelijke tint is geïntroduceerd. Immers zowel de uitingsvrijheid als de vrijheid tot het vergaren van informatie kan zeker worden beperkt door de verbindingen en/of het transport te belemmeren. Nu gelden deze beide aspecten van de vrijheid van meningsuiting als grondrechten, die geldend kunnen worden gemaakt tegen het openbaar gezag (artikel 10, EVRM). Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in civiele zaken overigens wel positieve beslissingen vastgesteld voor overheden om de uitingsvrijheid van private partijen te waarborgen, met name om de pluriformiteit van de media in de samenleving te garanderen. Wij stellen ons in Nederland nu zo op dat ieder belemmeren of vertragen en dus zeker ook filteren door een netwerk of aanbieder van toegangsdiensten is verboden, tenzij er sprake is van een specifieke uitzondering. Er is dan sprake van white listing, een positieve lijst.

Dat is uitstekend, maar er is nog één vraag met betrekking tot filtering op verzoek van een klant, zoals geformuleerd in het amendement-Dijkgraaf/Verburg. Gebruikers kunnen natuurlijk hun eigen internet filteren, een activiteit die zij in aanvulling op de toegangsdienst zelf moeten verrichten. Liefst gebeurt dit op de eigen computer of dichtbij de huiskamer of school, maar waarom zou dit conform het amendement-Dijkgraaf/Verburg niet op uitdrukkelijk verzoek van de klant door de internet service provider mogen gebeuren? Je kunt iemand vragen om alleen een specifieke dienst te leveren. De ja/nee-sticker is toch ook een keuze waarmee wordt voorkomen dat ongewenste post in huis komt? Moet filtering, indien dit uitdrukkelijk is overeengekomen – wij kennen contractvrijheid in Nederland – per se altijd buiten de deur van de ISP en binnen het huis van de onwillige klant gebeuren? Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.

Het derde en laatste onderwerp is de toegang tot de kabel c.q. de wederverkoopverplichting van programmadiensten. Achter de aanneming van de amendementen op stuk nrs. 18 en 28 ligt het idee dat consumenten kunnen kiezen bij wie zij hun kabeltelevisiediensten afnemen. Men kan betogen dat het hier gaat om twee separate diensten. De ene dienst behelst de levering van het programmapakket – zie artikel 6.14a van de Mediawet – dat tegen een kostengeoriënteerd tarief ook aan anderen ter beschikking moet worden gesteld; de andere dienst betreft het onder het Europese telecomkader vallende transport van die programma's, dus de transmissie via de kabel – zie artikel 6a.21a van de Telecommunicatiewet – waarbij faciliteiten en toegang ook aan anderen dan de kabelaar moeten worden geboden.

Het is onzeker of deze amendementen verenigbaar zijn met het Europese regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector. Met name staat niet vast of de proportionaliteitsvraag in de juiste mate is beantwoord. In de memorie van antwoord heeft de minister aangegeven dat er inderdaad juridische en daardoor ook financiële risico's bestaan ten aanzien van de voorgestelde bepalingen. Het valt te verwachten dat na het in werking treden van deze bepalingen juridische procedures zullen worden aangespannen, met mogelijke schadeclaims voor de Staat. Die verwachting is niet irreëel, gezien de overgelegde adviezen van de partijen, die hierbij een tegenstrijdig belang hebben. Voor beide partijen hebben geleerden doorwrochte notities ingebracht, maar het blijven verschillende standpunten.

Wij hebben daarom in het nader voorlopig verslag gevraagd om deze bepalingen vooralsnog niet in werking te laten treden tot daarover duidelijkheid bestaat. De minister was daartoe genegen, maar hij werd door de indiener van het amendement erop aangesproken om door te zetten. Dit is begrijpelijk, want het amendement was inmiddels onderdeel van het wetsvoorstel geworden. De minister heeft dan ook overeenkomstig zijn toezegging aan de heer Van Dam in de nadere memorie van antwoord het amendement "met verve verdedigd". Dat is een citaat van de minister; de heer Noten zei: "als een leeuw verdedigd". Daarvoor hulde.

Toch acht mijn fractie het niet verstandig om de betreffende bepalingen zonder meer in werking te laten treden. Wij hebben eerder gesuggereerd om een advies van de Raad van State te vragen; dat zou dan een spoedadvies moeten worden. Dat kan natuurlijk geen definitief uitsluitsel geven, maar kan wel onpartijdig aangeven wat de juiste weg zal zijn. Wij zouden dat advies als een voor de Kamer bindend advies willen beschouwen en verklaren reeds nu voor alsdan dat mijn fractie dit advies zal volgen met betrekking tot het oordeel over dit onderwerp. Ik zeg dit alleen omdat ik, gelet op de komende juridische procedures, vrees dat men daarbij ook de Staat der Nederlanden niet zal ontzien en dat wij als Staat der Nederlanden, waarvan ik op dit moment een vertegenwoordiger ben, te horen zullen krijgen dat wij onzorgvuldige wetgeving hebben geproduceerd.

De heer Noten (PvdA):

Er gebeurt nu iets heel merkwaardigs en ik wil daar een toelichting op krijgen. De heer Franken geeft aan dat de Raad van State geen duidelijkheid over dit vraagstuk kan verschaffen. Dat heeft hij gezegd.

De heer Franken (CDA):

Nee, ik zeg: geen absolute duidelijkheid. Die krijgen wij van het Hof in Luxemburg.

De heer Noten (PvdA):

De Raad van State kan zijn licht erover laten schijnen, maar dat hebben ook de duurbetaalde advocatenkantoren van de belangenpartijen gedaan. Zo kan iedereen zijn eigen lampje aansteken, maar die geven niet hetzelfde licht.

De heer Franken (CDA):

Maar die zijn niet onpartijdig. Dat is een groot verschil.

De heer Noten (PvdA):

Onpartijdigheid is nu even niet het criterium. U zegt zelf dat de Raad van State geen absolute duidelijkheid kan geven. Mijn vraag is dus wat het toevoegt. In essentie zult u toch uw eigen oordeel moeten uitspreken. Het is immers aan deze Kamer om een juridische toets te maken. Dat kan ingewikkeld zijn, want soms zijn er veel plussen en minnen in het geding. Toch vraag ik u om dat te doen. U moet zich niet verschuilen achter de Raad van State, die geen duidelijkheid kan bieden. Nog veel merkwaardiger is dat u vervolgens zegt dat dit zeer gewaardeerde instituut, dat naar mijn mening in dezen geen rol heeft, een bindend advies moet uitbrengen. Moet ik mij op voorhanden binden aan een advies van een instituut dat op dit moment geen rol speelt en dat geen duidelijkheid kan verschaffen? Ik vind dat staatsrechtelijk gezien nogal ingewikkeld. Ik denk dat het niet helpt om de Raad van State om advies te vragen. Je moet je eigen positie bepalen en dat is voor een deel een politieke afweging. De vraag is dan hoeveel gewicht je wilt geven aan de interpretatie van de Dienstenrichtlijn. Dat is een politieke keuze waarvoor je je vervolgens hard moet maken, ook ten opzichte van Europa. En ik ga mijn bevoegdheid om aan het einde van deze vergadering ja of nee te zeggen tegen het wetsvoorstel niet overdragen aan de Raad van State.

De heer Franken (CDA):

Ik bewonder de heer Noten. Uit de losse pols komt hij zomaar uit de juridische knoop die hier voorligt. Er zijn echt grote problemen met betrekking tot een mogelijke strijdigheid met Europese regels. Ik neem mijn pet voor hem af, want ik kom er niet direct uit. Tot nu toe hebben wij adviezen gekregen van diverse partijen en ik stel voor om een onpartijdige instantie te vragen, ons op korte termijn voor te lichten. In die instantie is ook deskundigheid aanwezig op het gebied van het Europees recht. Die instantie spreekt natuurlijk niet het laatste woord. Dat kan alleen het Hof van Luxemburg, maar dan zijn we weer enkele jaren verder. Dat moeten wij zien te voorkomen. De Kamer moet heel zorgvuldig met wetsvoorstellen omgaan, ook als het voorstellen zijn waarover allerlei deskundigen elkaar in de haren vliegen die er zelf ook niet uitkomen. Mijn voorstel is daarom om een onpartijdige derde om advies te vragen. Gelukkig kennen wij niet een beding ten laste van een derde, maar wel een beding ten voordele van een derde. Ik zeg dan dat ik namens mijn fractie mag verklaren dat zij zich bij het advies van de Raad van State, hoe het ook zal luiden, zal neerleggen.

De heer Van Boxtel (D66):

Even in de slipstream van de heer Noten. Dat zou dan een advies zijn van een instantie die geen bindende uitspraak kan doen. Wij zijn in afwachting van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik hoor liever van de minister hoe hij dat weegt. Ook mijn fractie heeft geen enkele behoefte aan een soort tussenvonnis dat nog niet een echt juridisch eindoordeel is van een Europese rechter. U zegt dat het in Europa nogal moeilijk ligt. Misschien heeft de minister ook nog enige informatie die hij met ons wil delen. Dat hoor ik dan graag. Maar ik zeg niet op voorhand dat wij voor alles en nog wat te rade moeten gaan bij de Raad van State.

De heer Franken (CDA):

Ik zeg het hier wel op voorhand. En vervolgens komt de vraag aan de orde of de Kamer ermee instemt. Ik heb hierover (nog) geen motie ingediend. De vorige motie was al erg lang en dat moet je niet te vaak doen. We kunnen natuurlijk altijd nog een motie opstellen vandaag. Het gaat mij erom dat anderen nooit kunnen zeggen dat de besluitvorming in deze Kamer niet zorgvuldig is geweest omdat er geen onpartijdige deskundigen zijn geraadpleegd. Ik heb gisteren een collega geraadpleegd die echt onpartijdig is op dit gebied. Hij zei het een goed voorstel te vinden. Deze persoon is een van de grootheden op dit terrein. Dat ben ik niet. Ik ben slechts een gewone civielrechtelijke jurist. Dit is iemand die niets anders doet dan telecommunicatierecht en die er dus alles van moet weten. Hij zei: ik geloof dat je het beste die weg kunt volgen. Dat is echter een advies waardoor ik mij niet laat binden. Ik stel voor dat een onafhankelijke instantie ernaar kijkt en mij de geruststelling geeft dat wij eraan hebben gedaan wat wij eraan konden doen. Ik vind het onverantwoord om te wachten op een uitspraak van het Hof in Luxemburg. Wij moeten er nu mee aan het werk.

De heer Van Boxtel (D66):

Voor de Handelingen stel ik één vraag, heel kort. Die enorm eminente deskundige die nu anoniem blijft, wil ik graag met naam en toenaam in de Handelingen terugzien. Over wie hebt u het?

De heer Franken (CDA):

Nee, dat betreft privécorrespondentie. Ik kan u deze straks laten zien, als ik deze bij mij heb, maar ik noem deze niet nu. Misschien had hij liever gefunctioneerd als betaald adviseur van een van de partijen. Ik kan daar dus niet in treden.

Voorzitter. Ik geloof dat er toch nog wel enige highlights op tafel liggen. Ik ben erg benieuwd naar het commentaar van de minister daarop.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Aan deze gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen 32549 en 32403 zal ik een zeer beperkte bijdrage leveren, hetgeen uit de aard van ons aandeel in de schriftelijke voorbereiding van deze wetsvoorstellen voortvloeit. Het enige punt waarvoor wij nogmaals aandacht vragen, is in het bijzonder de minister van Economische Zaken intussen ruim voldoende bekend. Het is een punt waaraan de heer Franken zo-even ook al aandacht besteedde. Ons bezwaar richt zich tegen het vervallen van het in wetsvoorstel 32549 opgenomen artikel 7.4a, eerste lid, onder e, zulks als gevolg van het gewijzigd amendement-Van Dam (32403, nr. 15) waardoor de werking van het nader gewijzigd subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg (32549, nr. 41) ongedaan wordt gemaakt.

Wij betreuren deze gang van zaken zeer, hoezeer men ook voorstander kan zijn van netneutraliteit. Het voorliggende wetsvoorstel staat als gevolg van de amendering geen uitzondering toe voor de situatie waarin de gebruiker of abonnee van een internettoegangsdienst op grond van door hem gespecificeerde ideologische of pedagogische motieven een aanbieder van de internettoegangsdienst verzoekt bepaalde diensten of toepassingen te filteren op netwerkniveau. Het gaat hier om een betrekkelijk klein aantal gebruikers en abonnees, en een enkele internettoegangsdienst. Juridisch gesproken gaat het om een situatie van vrijwillig gekozen zelfbeperking. Ik kan geen steekhoudend argument bedenken waarom deze mogelijkheid uitgesloten zou moeten worden. De minister erkent in de memorie van antwoord dat geen algemeen geldend rechtsprincipe zich verzet tegen het opnemen van een beperkte uitzondering op het dwingende beginsel van netneutraliteit. Ook erkent hij dat de in het subamendement-Dijkgraaf/Verburg voorziene uitzondering voldeed aan de eis dat onzuivere bijeffecten van zulk een uitzondering moeten worden voorkomen.

Ondanks het feit dat de minister verklaarde geen bezwaar te hebben tegen de voorgestelde uitzondering, moest hij het finale oordeel over de wenselijkheid van het subamendement aan de Tweede Kamer overlaten en is, zoals gezegd, de uitzondering ongedaan gemaakt. Wij betreuren deze gang van zaken zeer. De dwingende netneutraliteit gaat op dit punt verder dan nodig zou zijn. De bestaande rechten van een kleine groep belanghebbenden worden hierdoor zonder goede reden terzijde geschoven.

Ik begrijp dat de geschetste gang van zaken voor de minister niet zozeer een juridisch probleem als wel een politiek probleem betekent. Het zal moeilijk zijn om van hem, temeer nu het kabinet in demissionaire status verkeert, een toezegging te vragen. Ik kan slechts hopen en wensen dat deze Kamer op een mijns inziens alleszins gerechtvaardigde beperkte uitzondering op de dwingende eis van netneutraliteit wil aandringen.

De heer Bröcker (VVD):

Voorzitter. De aanleiding en context voor het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen is regelgeving uit Brussel. Na de val van het kabinet spreken we hier later vandaag over het al dan niet controversieel verklaren van wetsvoorstellen. Mijn fractie hecht groot belang aan een snelle behandeling van dit wetsvoorstel. Wij zijn immers al te laat met de implementatie van de Europese richtlijn. Toch hebben we op onderdelen wezenlijke bezwaren tegen dit wetsvoorstel, met name tegen de in de Tweede Kamer aangenomen amendementen. Vooruitlopen op EU-regelgeving met een bepaling over netneutraliteit is onwenselijk. Mijn fractie is ook zeer ongelukkig met de cookiebepaling, die afwijkt van Europese regelgeving.

Allereerst wil ik de minister danken voor zijn uitgebreide schriftelijke antwoorden op de door de leden van deze Kamer gestelde vragen. Zoals al gememoreerd is door andere sprekers, spreken wij hier over de Telecommunicatiewet en de Mediawet als gevolg van twee Europese richtlijnen en één verordening. De Europese regelgeving ziet onder andere op privacy en communicatienetwerken. Dat zijn onderwerpen met een grensoverschrijdend karakter die in internationaal verband geregeld moeten worden. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een aantal amendementen op het oorspronkelijke wetsvoorstel aangenomen. Een van de aangenomen amendementen richt zich op zogenaamde "cookies". Met betrekking tot vrije toegang tot het internet speelt het amendement dat netneutraliteit in Nederland introduceert, een belangrijke rol.

Tijdens de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft de VVD-fractie haar zorgen geuit over het feit dat Nederland met deze amendementen verder lijkt te gaan dan de Europese regelgeving of vooruitloopt op regelgeving waarover in Europees verband de discussie nog niet is beëindigd. Mijn fractie blijft grote zorgen houden over het direct of indirect introduceren van nationale koppen op Europese regelgeving die het gevolg zijn van deze amendementen.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, beoogt onder andere de privacy van internetgebruikers te beschermen. Vanzelfsprekend hecht de VVD-fractie aan de bescherming van de privacy van burgers. De persoonlijke levenssfeer en vrijheid van burgers zijn een groot goed. De technologische ontwikkelingen volgen elkaar in een rap tempo op en daarbij moeten uiteraard de belangen van burgers niet uit het oog worden verloren. Het gaat daarbij niet alleen om het gemak van deze innovatieve diensten, maar ook om het recht van burgers om zelf controle te hebben over hun eigen privacy. Consumenten moeten voldoende worden beschermd op het internet.

Regelgevers en toezichthouders lijken de snelle technologische ontwikkelingen nauwelijks te kunnen bijbenen. Naast de beveiliging van gegevens van gebruikers moeten we constateren dat spelers in de internetsector soms een loopje lijken te nemen met de bescherming van de privacy van internetgebruikers en dat er regelmatig – wat mijn fractie betreft te veel – misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen en de onwetendheid van de consument bij het gebruik van nieuwe technologieën. Wat opvalt is dat de sector, met vaak conflicterende commerciële belangen, reactief is en pas met initiatieven komt op het moment dat wetgeving aanstaande is en op het moment dat een toezichthouder ingrijpt of dreigt in te grijpen. Duidelijke internationale regels zijn vereist, zeg ik met nadruk. Deze regels moeten helder en consistent zijn, zodat burgers en bedrijven weten waar ze aan toe zijn en bedrijven op een eerlijke manier met elkaar kunnen concurreren.

Nationale regelgeving volstaat niet, internet kent geen grenzen en een hek om ons land werkt niet. Europese regelgeving zoals vervat in de e-privacyrichtlijn beoogt nieuwe regels voor het gebruik van onder meer cookies te stellen. Zoals ik al zei, had deze richtlijn een jaar geleden al moeten worden geïmplementeerd. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet niet in een eenduidige en consistente implementatie van de richtlijn. Uit het wetsvoorstel blijkt – de minister heeft dat ook aangegeven – dat in vergelijking met andere EU-landen substantiële interpretatieverschillen over bepalingen in de richtlijn bestaan. De Europese Commissie heeft dit ook onderkend en enkele maanden geleden aangekondigd dat de Europese privacyregels grondig zullen worden hervormd. De nieuwe regels zullen worden vastgelegd in een verordening, waardoor zij rechtstreeks en op gelijke wijze gaan gelden in alle lidstaten.

Ik behandel snel twee hoofdonderwerpen, te weten – het zal de leden niet verbazen – de cookiewetgeving en netneutraliteit. Vervolgens zal ik een paar vragen stellen over datalekken en graafrechten en uiteraard enkele opmerkingen plaatsen over de toegang tot de kabel.

Ik begin met de cookiewetgeving. Cookies worden – het is al genoemd – in het algemeen gebruikt door aanbieders van websites om hun websites beter af te stemmen op het gebruik van de consument. Daardoor hoeven consumenten zich bijvoorbeeld niet steeds opnieuw te registreren op een website. Dat is op zichzelf een nuttige toepassing van cookies en draagt, zoals bekend, bij aan het gebruiksgemak van internet. Er zijn echter ook cookies die niet zozeer functioneel zijn voor de consument maar die het gedrag van de consument volgen om zo op de consument afgestemde advertenties aan te bieden. Deze cookies, die ook wel "behavioural cookies" of "tracking cookies" worden genoemd, zijn vooral van waarde voor adverteerders en kunnen een inbreuk maken op de privacy van de internetgebruikers.

Zoals ik eerder zei, gaat Nederland met de cookiewetgeving verder dan de Europese regels. De minister erkent dat er binnen Europa nog geen communis opinio is over de precieze uitleg en implementatie van deze bepalingen van de richtlijn. De Europese regels stellen dat een gebruiker geïnformeerd moet worden over het gebruik van cookies en toestemming moet geven voor het gebruik ervan. Bovendien schrijft de preambule van de richtlijn voor dat dit op de meest gebruikersvriendelijke manier moet, waarbij de mogelijkheid van browserinstellingen expliciet wordt genoemd.

In Nederland wordt in het geamendeerde wetsvoorstel een rechtsvermoeden geïntroduceerd. Bij het plaatsen van cookies wordt vermoed dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, waardoor de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Daarvoor moet voor het plaatsen van elk cookie ondubbelzinnige toestemming worden gegeven, zelfs als er bij het plaatsen van het cookie geen sprake is van verwerving van persoonsgegevens, en dat is meestal het geval. Nederland neemt daarmee op dit moment een uitzonderingspositie in Europa in. Uit de antwoorden van de regering blijkt dat de toestemming via browserinstellingen daartoe niet voldoende is. Andere landen gaan echter op soepelere wijze om met de implementatie van de Europese regels. Op dit moment bieden de meeste browsers de mogelijkheid om cookies geheel uit te schakelen, of slechts de "tracking cookies" uit te schakelen. Burgers die zich bewust zijn van hun privacy en bezwaren hebben tegen het gebruik van cookies kunnen hiertegen dus in principe al maatregelen treffen. Van dat recht wordt in de praktijk echter onvoldoende gebruikgemaakt.

Zoals ik al heb aangegeven, is het goed als consumenten beschermd worden tegen privacyinbreuken en is het terecht dat de regelgeving op dit punt wordt aangescherpt. Dat moet naar onze mening echter wel op het juiste niveau gebeuren en dat is wat de VVD-fractie betreft eenduidig op Europees niveau. Als er regelgeving uit Europa komt, moet deze regelgeving naar de mening van mijn fractie ook niet strikter worden geïmplementeerd in nationale wetgeving. Zoals mijn collega Franken al heeft gememoreerd, zal de cookieregeling de gebruiker in Nederland nauwelijks beschermen tegen buitenlandse websites die cookies aanbieden en plaatsen op randapparatuur in Nederland. De Nederlandse toezichthouders kunnen de strengere Nederlandse regels immers niet of heel beperkt buiten het Nederlandse territoir handhaven. Ondernemers komen daardoor in een ongunstige concurrentiepositie ten opzichte van hun Europese concurrenten. Wij zijn duidelijk van mening dat zeker met een onderwerp als cookies en het internet er op de interne markt in Europa sprake moet zijn van een gelijk speelveld voor alle landen op de markt.

De heer Van Boxtel (D66):

De heer Bröcker heeft de motie-Franken c.s. die zojuist is ingediend, mede ondertekend. Daarin staat een fatale datum. Stel dat er op Europees niveau dan nog niets is, hoe ...

De heer Bröcker (VVD):

Ik kom daar straks op terug, mijnheer Van Boxtel.

Een ander punt van kritiek is dat er twee toezichthouders verantwoordelijk worden voor de handhaving van de cookiewetgeving. Dat signaal komt vanuit het veld, maar ook de Europese Commissie vindt het van belang dat organisaties slechts te maken hebben met één gegevensbeschermingsautoriteit. Nu ziet de OPTA toe op de Telecommunicatiewet en het CBP op de Wet bescherming persoonsgegevens, welke zoals gezegd als gevolg van de cookiewetgeving van toepassing is.

Bovendien ontstaat met betrekking tot de handhaving onduidelijkheid. De minister stelt dat de OPTA terughoudend zal gaan handhaven, maar op maandag 19 maart kondigde de OPTA de handhaving van de cookiebepaling aan als prioriteit. Mijn fractie is benieuwd hoe deze opmerkingen zich tot elkaar verhouden en ziet daarop graag een reactie van de minister.

Ik kom nu op het punt dat al is aangestipt door de heer Van Boxtel. Wat mijn fractie betreft moet de inwerkingtreding van deze bepaling worden uitgesteld tot het moment waarop op Europees niveau overeenstemming is over de nieuwe privacyregels die door de Europese Commissie zijn voorgesteld. Ik kan mij daarom prima vinden in de deadline van 31 december, dus het einde van het jaar, die in de motie-Franken c.s. staat. Ik had deze motie eigenlijk in tweede termijn verwacht. Voor dat moment moet er helderheid zijn over de verantwoordelijke toezichthouder en duidelijkheid over de wijze waarop toestemming moet worden verleend.

Mijn fractie deelt misschien de zorg van de minister dat we laat zijn met de implementatie van de Privacyrichtlijn, maar gelet op de recente aankondiging van de Europese Commissie om op dit terrein nieuwe regelgeving te introduceren, vermoeden wij dat de Europese Commissie weinig bezwaren zal hebben tegen uitstel van inwerkingtreding van de cookiebepaling in het onderhavige wetsvoorstel.

De heer Noten (PvdA):

Wat nu als die duidelijkheid er niet is?

De heer Bröcker (VVD):

Ik denk dat mijn collega Franken daar al zeer adequaat op heeft geantwoord. Naar wij begrepen hebben, moet voor de zomer duidelijk zijn hoe de industrie in overleg met de instanties die door de heer Franken zijn genoemd, en die ook in mijn notitie staan, een en ander gaat vormgeven. Wij gaan ervan uit dat we vervolgens voor het einde van het jaar de implementatie zien. Mocht dat niet zo zijn, dan is het duidelijk dat de OPTA onder de aangenomen wet inderdaad zal gaan handhaven.

De heer Noten (PvdA):

Dat betekent dus het aannemen van de wet, geen handhaving voor 31 december ...

De heer Bröcker (VVD):

Uitstel.

De heer Noten (PvdA):

Ja, de jure is er een verschil, maar de facto is dat hetzelfde: geen handhaving tot 31 december. En het betekent dat als er op 31 december op Europees niveau geen adequate regeling tot stand is gekomen, we gewoon "full swing" erin gaan. Klopt dat?

De heer Bröcker (VVD):

Dat is juist.

Zoals ik al zei, is de sector in het kader van het World Wide Web Consortium (W3C), waarin zowel alle browserontwikkelaars deelnemen als Nederlandse universiteiten, bezig om in overleg met relevante marktpartijen en toezichthouders een "do not track"-standaard te ontwikkelen waarmee browsers geschikt kunnen worden gemaakt om toestemming over te brengen, in combinatie met andere maatregelen. Dit gaat verder dan alleen Europa; de Europese Commissie maar ook Amerikaanse toezichthouders ondersteunen dit initiatief.

Nogmaals, de huidige browsers bieden in principe cookies aan, tenzij de internetgebruiker de browser anders instelt (opt-out). Deze nieuwe manier zal internetgebruikers naar wij verwachten op een gebruiksvriendelijke manier vooraf toestemming vragen voor het gebruik van cookies; het zogenaamde opt-in principe. Wij vinden dat dit initiatief een kans moet krijgen, opdat zo een standaard kan worden ontwikkeld waarmee consumenten in staat worden gesteld om echt controle te krijgen over hun eigen privacy. Deze standaard zal naar verwachting wereldwijd van toepassing worden en ingebouwd zijn in browsers die we dagelijks gebruiken, zoals Internet Explorer van Microsoft, Google Chrome, Firefox van Mozilla en Safari van Apple. Op deze manier worden internetgebruikers niet steeds geconfronteerd met het geven van toestemming voor cookies. Het wegklikken van pop-upvensters zal ergernis opwekken bij gebruikers en waarschijnlijk weinig effectief zijn. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister op dit punt.

Dan kom ik op het tweede punt: netneutraliteit. Laat ik er heel duidelijk over zijn dat het principe van netneutraliteit, zoals verwoord in het wetsvoorstel, door de VVD wordt gesteund. Burgers en bedrijven dienen te allen tijde toegang hebben tot de diensten die worden aangeboden op internet, zonder beperkingen vooraf. Internetproviders moeten geen diensten kunnen beperken, bijvoorbeeld vanwege commerciële belangen, maar burgers moeten vooral de vrijheid hebben om die informatie en diensten te kunnen gebruiken waaraan zij behoefte hebben, zonder inmenging van de overheid of private partijen.

Vorig jaar is de Europese Commissie gestart met een initiatief voor netneutraliteit op Europees niveau. De Eurocommissaris die met de Digitale Agenda is belast, Neelie Kroes, heeft Nederland tot de orde geroepen. Volgens haar is Nederland te snel en eenzijdig aan de gang gegaan met het onderwerp netneutraliteit. Netneutraliteit zou naar haar mening innovatieve producten en aanbiedingen kunnen beperken, omdat de aanbieders van de internettoegangsdienst niet mogen beprijzen naar de aard van de gebruikte dienst. Bij beperkte diensten zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan het verlenen van internettoegang op een mobiele telefoon die beperkt is tot e-mailverkeer, zodat andere diensten, zoals het gebruik van websites en zogenaamde apps, niet toegankelijk zijn.

In het huidige wetsvoorstel, dat de VVD op zichzelf op dit punt steunt, zou dit niet kunnen en zou de prijs van internet voor sommige consumenten, die slechts van beperkte diensten gebruik willen maken, hoger kunnen zijn dan nodig is. Tegelijkertijd moeten we constateren dat de markt in Nederland hierop aan het anticiperen is. Abonnementsvormen worden steeds meer afhankelijk van de hoeveelheid data en de snelheid daarvan in plaats van de inhoud van het verkeer. Tegen de heer Noten zeg ik dat je daarin wel een reactie van de industrie ziet. Wat mijn fractie betreft – dit is meer een principieel punt – loopt Nederland dan ook op de zaken vooruit, nu in Europa de discussie over dit onderwerp wederom nog niet is afgerond. Het anticiperen op EU-wetgeving is op zichzelf slecht voor de rechtszekerheid. We voeren nu netneutraliteit in en moeten straks, als Europa netneutraliteit heeft geharmoniseerd, mogelijk de regels weer aanpassen. Deze schommelingen en volatiliteit in regelgeving zijn niet goed. Hoe kijkt de minister tegen deze anticipatie aan, mede in het licht van de opmerkingen van Eurocommissaris Kroes?

Mijn fractie is van mening dat burgers zelf moeten kunnen beschikken over hun eigen internetvrijheid. Als burgers op grond van hun eigen overtuiging of om hun kinderen te beschermen bepaalde diensten bij de internetprovider willen laten blokkeren, zouden zij die mogelijkheid moeten hebben. Het uitgangspunt is dat iedereen vrije toegang moet hebben tot internet, maar als een gebruiker zelf geen behoefte heeft aan toegang tot bijvoorbeeld pornografisch materiaal of op zondag slechts beperkt of zelfs geen toegang wil tot het internet, is ook dat een vrije keuze. Het is heel jammer dat het wetsvoorstel daarvoor nu geen ruimte biedt. Ik begrijp niet goed wat de overwegingen zijn om deze vrije keuze, die naar de mening van onze fractie een wezenlijk punt is, niet over te laten aan de internetgebruiker zelf. Ik zou hierop graag een reactie zien van de minister, maar misschien ook van de collega's die dit punt steunen. Dit is ook ingebracht in de Tweede Kamer.

De wijze waarop de stemming over dit amendement in de Tweede Kamer is verlopen, namelijk via een correctiebepaling in de verkeerswetgeving, is buitengewoon bijzonder en een onwenselijk fenomeen. Het heeft even geduurd voordat we het in de commissies zo georganiseerd hadden dat we de voorstellen vandaag integraal konden behandelen met één minister. De Eerste Kamer zou, mocht zij bezwaren hebben tegen deze correctiebepaling, de verkeerswet moeten blokkeren, terwijl deze voor het overige zonder problemen door de Kamer zou kunnen komen. Dat is op zijn minst storend.

Ik zal een beetje versnellen. Het voorliggende wetsvoorstel bevat ook een meldplicht in verband met datalekken door internetproviders. Internet wordt vandaag de dag, zoals bekend, voor vele doeleinden gebruikt, van burger tot burger, tussen een klant en de bank, maar ook in het verkeer tussen burger en overheid. Internetgebruikers zijn dus kwetsbaar als hun gegevens in handen komen van onbevoegden als gevolg van een veiligheidsinbreuk waardoor persoonsgegevens ongewild vrijkomen. Helaas moeten we constateren dat datalekken regelmatig – te vaak – voorkomen. De VVD ondersteunt een wettelijke meldplicht voor datalekken, maar dit moet wel op een zorgvuldige wijze gebeuren. Welk type meldingen heeft de minister voor ogen? Is de verwerking en behandeling daarvan beheersbaar? Kan de minister aangeven hoe het zit het met de aansprakelijkheid voor een aan de melding ten grondslag liggende ongewenste situatie?

De minister heeft al eerder antwoord gegeven op onze schriftelijke vraag over de wijze waarop de meldplicht in artikel 11.3a van de Telecommunicatiewet zich verhoudt tot een toekomstige algemene meldplicht op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. De minister stelt in zijn beantwoording dat de enige mogelijke verandering is dat de meldplicht voor aanbieders van elektronische communicatiediensten bij het College bescherming persoonsgegevens wordt gelegd. Materieel verandert er volgens de minister niets.

Zoals gezegd heeft de Europese Commissie recentelijk een voorstel voor een Europese privacyverordening bekendgemaakt waarin ook een meldplicht is opgenomen. Hoe is de verhouding van deze voorgestelde bepaling ten opzichte van de meldplicht in dit wetsvoorstel? De eisen die aan de melding worden gesteld, evenals de documentatie van alle feiten omtrent de inbreuk, de gevolgen en de corrigerende maatregelen zijn in het Commissievoorstel nader uitgewerkt. Een dergelijke uitwerking ontbreekt in dit wetsvoorstel. Kunnen de in de verordening genoemde sancties ook worden opgelegd aan aanbieders van elektronische diensten? Graag krijg ik een reactie van de minister op deze vragen.

Ik wil nog kort iets zeggen over graafrechten. De VVD is verheugd over de toezegging van de minister dat de bepaling met betrekking tot graafrechten nog niet in werking treedt. De VVD is de minister ook zeer erkentelijk voor het feit dat hij heeft toegezegd dat het punt van de graafrechten bij een volgende wijziging van de Telecommunicatiewet zal worden gecorrigeerd. Ik ben er eigenlijk wel een beetje benieuwd naar hoe praktisch deze toezegging is in de ontstane politieke context. Hoe kan die worden waargemaakt?

Ik heb nog een korte opmerking over de toegang tot de kabel. Om te beginnen ondersteun ik de opmerkingen van mijn collega Franken. Het amendement is heel ingrijpend voor de markt en het is pas in de eindfase van de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ingebracht. De Europeesrechtelijke houdbaarheid van deze bepalingen is onduidelijk. Dit is ook uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de behandeling in de commissie, want het is heel wezenlijk.

Mijn fractie is er bij voorbaat nog niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel op dit punt houdbaar is voor een Europese rechter. Daarom betreur ik het een beetje dat de minister in zijn schriftelijke antwoord heeft aangegeven dat hij niet bereid is om dit voor advies voor te leggen aan de Raad van State, zoals gesuggereerd door mijn collega Franken. Ik denk niet dat wij voor bepaalde zaken moeten weglopen. Het zit mij als Kamerlid wel een beetje dwars dat wij hier een heel ingewikkeld wetsvoorstel met vergaande gevolgen behandelen, een wetsvoorstel waarop een amendement is ingediend zonder enig advies van de Raad van State, en dat wij geacht worden hierover een uitspraak te doen. Ik wil daarbij zeker ook het punt van de zorgvuldigheid en de aansprakelijkheid meenemen dat door mijn collega Franken is ingebracht. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Als laatste wil ik aandacht vragen voor een meer algemeen punt. In mijn bijdrage heb ik bij een aantal onderdelen verwezen naar Europa, naar de regelgeving, naar de omzetting van Europese regelgeving, naar nationale wetgeving, naar tijdigheid en wat dies meer zij. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel en met name naar aanleiding van de in de Tweede Kamer ingediende amendementen vraag ik aandacht voor een meer algemeen punt. Ik persoonlijk vind dat de Eerste Kamer tijdens het debat van vandaag daarover een gezamenlijk signaal moet afgeven. In dit wetsvoorstel is een Europese richtlijn niet een-op-een omgezet in wetgeving. Op het punt van cookies zijn aanpassingen verricht door middel van een amendement en het concept netneutraliteit, dat ook door middel van een amendement in dit wetsvoorstel terecht is gekomen, komt in de richtlijn in het geheel niet aan de orde. Onze eigen huisregels, de Aanwijzingen voor de regelgeving, schrijven de regering voor dat er bij de implementatie van een richtlijn geen andere regels mogen worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn. Wij kunnen de regering niet betichten van afwijking van deze regel bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, maar de amendementen die in de Tweede Kamer zijn aangenomen, zetten een nationale kop op het wetsvoorstel. In de voorbereiding op dit debat heb ik geconstateerd dat er, ook bij velen in dit huis, een brede politieke consensus bestaat over de onwenselijkheid van nationale koppen. Wat voor de regering geldt bij het indienen van wetsvoorstellen, zou evenzeer moeten gelden voor de Tweede Kamer bij het indienen van amendementen, die daar soms zonder al te veel beraadslagingen worden aangenomen. Het zou dan ook goed zijn als de regering een dergelijk amendement ontraadt of in ieder geval bevordert dat een en ander in een apart wetsvoorstel wordt neergelegd en wordt aangeboden aan de Eerste Kamer. Op die manier kan de Eerste Kamer daarover afzonderlijk beraadslagen. Ook als dossiers en onderwerpen actief voorwerp zijn van discussie in Europa, moet de Nederlandse wetgever uiterst terughoudend zijn om vooruit te lopen op Europese regelgeving. Zo worden de rechtszekerheid en de continuïteit daarvan bevorderd. Mijn fractie vindt dit een heel belangrijk onderwerp, gelet op de rol die de Eerste Kamer heeft als medewetgever. Ik wil graag de reactie van de minister en mogelijk ook die van enkele collega's hierop horen. Ik overweeg om hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

De heer Noten (PvdA):

Het lijkt mij goed om even van gedachten te wisselen over de definitie van "Europese kop". Wat wij hier gezien hebben, is dat door de regering een verordening is uitgewerkt die vervolgens door de Tweede Kamer inhoudelijk is behandeld. Op zichzelf kunnen wij daar geen bezwaar tegen hebben. Wij zouden het juist moeten toejuichen dat de Tweede Kamer inhoudelijke opvattingen heeft over het beleidsterrein dat daar voorligt. Het feit dat de Tweede Kamer vervolgens komt tot amendering, zou ik niet willen definiëren als een kop bovenop een Europese verordening zetten. Een actieve Tweede Kamer is bezig om haar eigen politieke standpunten in wetgeving te vertalen. Voordat wij het weten, zeggen wij dat alles wat met Europese wetgeving te maken heeft, eigenlijk een technische exercitie is die moet kunnen worden afgehandeld zonder tussenkomst van de Eerste en Tweede Kamer. Zo is het natuurlijk niet. Er wordt wel degelijk ook een politieke keuze gemaakt bij de behandeling van zulke wetsvoorstellen. Als je dat een kop gaat noemen, wordt het ingewikkeld. Dat is in elk geval mijn opvatting.

De heer Bröcker (VVD):

Ik begrijp het spanningsveld dat de heer Noten beschrijft. Mijn uitgangspunt is dat de richtlijnen, nadat die na een heel lang proces in Europa zijn aangenomen, een-op-een worden omgezet in nationale wetgeving. Die afspraak hebben wij op Europees niveau gemaakt. Ik begrijp heel goed dat de Tweede Kamer en uiteindelijk ook de Eerste Kamer daarover een eigen mening hebben. Ik begrijp ook heel goed dat een-op-een omzetten van richtlijnen in wetgeving niet zo zwart-wit ligt. Als de Tweede Kamer echter een afwijkende mening heeft die aantoonbaar verder gaat dan de implementatie van de richtlijn en als zij die wil verwoorden in een amendement, dan zou dat in ieder geval separaat moeten worden aangeboden aan dit huis, zodat wij erover kunnen praten. Dat geldt voor netneutraliteit, maar er zijn voldoende andere voorbeelden; ik heb ze op mijn bureau liggen, want ik heb mijn huiswerk goed gedaan. Nu vindt vaak een vermenging plaats van de implementatie van Europese richtlijnen met bepaalde specifieke punten die wij in Nederland zouden willen implementeren, soms om heel valide redenen. Ik beoog alleen te zeggen dat een omzetting een-op-een het uitgangspunt moet zijn. Mocht men daar, om welke reden dan ook, anders over denken in de Tweede Kamer – maar dan moet men zich wel bedenken dat wij lid zijn van Europa en dat wij op een gegeven moment gewoon richtlijnen hebben te implementeren – dan moet er een aparte wet worden aangeboden, zodat dit huis op een fatsoenlijke manier zijn huiswerk kan doen.

Een ander punt is dat Nederland bij de implementatie van Europese richtlijnen niet bepaald een goed trackrecord, een goede staat van dienst heeft. Wij lopen vaak nogal achter met de implementatie van Europese richtlijnen. Vaak is dat, zoals ook de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd, een gevolg van de Nederlandse nuance die wordt aangebracht en de Nederlandse kop die wij op dergelijke richtlijnen willen zetten. Ik denk dat dit in zekere mate ook bij deze wet is gebeurd.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Als wij niet de mogelijkheid hadden tot communiceren, zou onze wereld beperkt zijn tot enkel onszelf. Vooruitgang zou beperkt worden door het individuele intellect en de lengte van het individuele leven. De kracht van de mensheid ligt in samenwerking. Communicatie is een vereiste om samenwerking te bewerkstelligen. Telecommunicatie is een instrument in dezen en is niet meer uit de huidige samenleving weg te denken. Een voorbeeld hiervan is het internet.

Dit wetsvoorstel beoogt onder andere een vrij toegankelijk internet voor iedereen. Netneutraliteit dient dan ook gewaarborgd te worden. Vrije doorgave van data is vereist. Dat ligt ook in lijn met het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie. En laten wij eerlijk zijn: zonder het internet was de PVV nooit zo groot geworden. Misschien zijn er nu enkele collega's die de wenkbrauwen fronsen, maar het feit ligt er wel.

Het internet brengt mensen direct met elkaar in contact. Dat geldt niet alleen voor consument en bedrijf, maar ook voor kiezer en politiek. Het vrije internet draagt bij aan directe democratie, waar de PVV een groot voorstander van is.

Het mag niet zo zijn dat aanbieders van telecomdiensten poortwachters worden aan zowel de kant van de consumenten als de kant van de bedrijven. Het mag niet zo zijn dat de aanbieders bepaalde applicaties uit economische motieven niet willen doorlaten. Het blokkeren van applicaties die even niet uitkomen is "not done". Aanbieders dienen in te spelen op de technische ontwikkelingen. Als hun diensten of producten achterhaald worden door de techniek, mag het niet zo zijn dat deze dan maar geblokkeerd moeten worden. Het wordt dan juist tijd om van koers te veranderen. Dat heet namelijk "ondernemen".

Filtering om te voorkomen dat consumenten in aanraking komen met voor hen ongewenste informatie, is wat de PVV-fractie betreft niet aan de orde. Hiervoor bestaat namelijk geen noodzaak, omdat de markt voldoende mogelijkheden biedt om ongewenste informatie geen doorgang te geven tot in de huiskamer. Bijvoorbeeld het Nederlandse bedrijf Kliksafe brengt filterboxen op de markt waarmee de consument thuis kan instellen welke websites wel of niet bezocht kunnen worden. Ook bestaan er verschillende softwarepakketten zoals Filternet, CYBERsitter en Net Nanny, waarmee ongewenste sites kunnen worden geblokkeerd.

Abonnementen voor het internet mogen niet afhangen van de applicaties, maar dienen gebaseerd te worden op snelheid en de hoeveelheid data. Hiermee wordt de tariefstelling helder en meetbaar.

Ook het nader openstellen van de analoge kabelmarkt is een goede zaak. De Nederlandse tv-marktontwikkeling stagneert wegens uitblijvende concurrentie op de analoge kabelmarkt. Kabelaanbieders verkopen digitale tv in de woonkamer en analoge tv in de rest van het huis. Zij zijn de enige die daarin kunnen voorzien. Alle andere aanbieders, zoals Tele2, met haar eigen glasnetwerk, kunnen dat aanbod niet matchen, omdat zij elk aanvullend toestel van een eigen ontvanger moeten voorzien. Voor een consument die een overstap zou willen maken, werkt dit drempelverhogend.

Dit wetsvoorstel bepaalt dat de kabelaanbieders hun televisiesignaal aan concurrenten moeten aanbieden tegen groothandelsprijzen voor wederverkoop. Dat vinden wij een goede zaak.

Het wetsvoorstel versterkt de positie van de consument. Het wordt bijvoorbeeld makkelijker voor de consument om over te stappen naar een andere aanbieder. Ook wordt de aanbieder verplicht om de consument beter te informeren. De kwaliteit en veiligheid van de telecomdiensten zullen toenemen door de meldplicht van de aanbieders aan de overheid. De meldplicht betreft veiligheidsinbreuken die leiden tot het vrijkomen van persoonsgegevens en verstoringen van de continuïteit van de dienstverlening. Aan personen met een fysieke beperking is gedacht. De universele diensten worden uitgebreid, zodat volwaardig gebruik kan worden gemaakt van de telecommunicatiediensten.

Het beschermen van de privacy is toe te juichen. Daarom is de PVV-fractie een voorstander van de informatieverplichting en het toestemmingsvereiste voor alle gegevens die door middel van elektronische communicatienetwerken worden opgeslagen in of gelezen van alle soorten randapparatuur van de gebruikers. Door middel van artikel 11.7a wordt onder andere het gebruik van device fingerprinting, het uitlezen van een digitale decoder en het plaatsen van cookies aan banden gelegd. Ook wordt er op grond van dit artikel vermoed dat persoonsgegevens worden verwerkt wanneer tracking cookies worden geplaatst, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over het surfgedrag van de gebruiker. Door naast de Telecommunicatiewet ook de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing te verklaren, wordt de internetgebruiker beter beschermd.

Als de plaatser van de cookie kan aantonen dat er geen persoonsgegevens worden verwerkt, is de Wet bescherming persoonsgegevens niet van toepassing. Het is redelijk om die bewijslast om te keren, omdat internetgebruikers moeilijk kunnen controleren of hun persoonsgegevens worden verwerkt. In de praktijk betekent dit dat een advertentienetwerk dat cookies plaatst en stelt dat de verwerking van de gegevens via de cookies niet onder de Wet bescherming persoonsgegevens valt, moet kunnen aantonen dat de gegevens van internetgebruikers die worden verwerkt, niet onder het begrip persoonsgegeven vallen. Het bewijs is makkelijker te leveren door de plaatser van de cookie dan door de gebruiker. De plaatser weet immers wat er precies wordt verwerkt en is een professionele partij met meer technische en juridische kennis.

Voor het plaatsen van tracking cookies, die je surfgedrag verklikken, moet ondubbelzinnig toestemming worden gevraagd. Het is dan niet toegestaan om zonder toestemming van de eindgebruiker het surfgedrag te volgen. De huidige browsers bieden in dezen niet de oplossing. Deze zijn standaard zo ingesteld dat ze alles of niets accepteren. In de browser kan de eindgebruiker ook niet specifiek aangeven welke cookies van welke website al dan niet mogen worden toegelaten. Daarnaast zijn de huidige browsers niet geschikt voor het geven van toestemming, nadat de gebruiker naar behoren geïnformeerd is. U wilt toch ook niet dat er continu iemand stiekem over uw schouder gluurt en opschrijft welke winkel u ingaat en naar welke artikelen uw interesse uitgaat als u aan het winkelen bent in de Kalverstraat? Vervolgens krijgt u de volgende dag een stapel folders op de deurmat. En wat dacht u van het maken van gezondheidsprofielen met behulp van tracking cookies? Dergelijke gegevens hebben een grote economische waarde en kunnen verstrekkende maatschappelijke gevolgen hebben.

Past Nederland de Europese regels strenger toe dan andere Europese landen? Nee. Ook vanuit Europa komen er duidelijke signalen dat toestemming momenteel niet kan worden gegeven via de browserinstellingen. Mevrouw Neelie Kroes heeft dat geschreven op haar persoonlijke blog. Ook de nieuwe conceptverordening gegevensbescherming, waarover momenteel in Brussel wordt onderhandeld, gaat uit van expliciete toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens. De vraag is dus niet of Nederland streng implementeert, maar of de andere landen die richtlijn wel goed volgen.

Ondubbelzinnige toestemming is niet vereist voor analytics cookies, die bijvoorbeeld nodig zijn voor het navigeren op een webpagina. Deze vallen buiten de ondubbelzinnige toestemming en zij vallen onder de uitzondering in het derde lid van artikel 11.7a. Men mag echter niet door middel van analytics cookies tijdens het surfgedrag over meerdere sites persoonsgegevens vastleggen.

Voorzitter, ik rond af. In ons huidige dorp, de wereld, is elektronische communicatie een must. Dit wetsvoorstel verbetert de werking hiervan. De PVV-fractie zal dit wetvoorstel steunen.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. De rechtsbescherming van een effectief zwakke economische partij tegenover een effectief sterke economische partij is niet nieuw. In hoofdlijnen zien we in de geschiedenis in de afgelopen 150 jaar een geleidelijk progressieve bescherming van werknemersrechten en consumentenrechten tegenover die van bedrijven en ook die van kleine bedrijven tegenover grote. Ik onderscheid effectief zwak of sterk van numeriek zwak of sterk. Daarin ligt ook een democratische grondslag van die ontwikkeling.

Die geleidelijke progressie is verheugend voor socialisten. Wij zijn nog meer verheugd wanneer wij constateren dat liberale en christelijke partijen die progressieve rechtsbescherming steunen. Het gaat daarbij om concretisering van vrijheid. Mij dunkt dat de intellectuele basis daarvoor uitstekend verwoord is in de rechtsfilosofie van Hegel, waarin vrijheid concrete uitdrukking vindt in rechten en in wetten.

De voorliggende wijziging van de Telecommunicatiewet is een interessante weerslag van de standpunten over vrijheid en wel binnen vrijwel het gehele Nederlandse politieke spectrum. Het betreft in dit geval de standpunten over economische vrijheid versus persoonlijke vrijheid op het gebied van informatie en communicatie. Per saldo legt de economische vrijheid het daarbij af tegen genoemde persoonlijke vrijheid. Immers, in hoofdzaak regelt het wetsvoorstel beperkingen van de economische vrijheid van bedrijven die telecommunicatie aanbieden, zowel inhoudelijk als qua mededinging. Bovendien geeft het wetsvoorstel een concretisering van persoonlijke rechten aangaande de eigen persoonsgegevens en vrije informatievoorziening.

Het is opmerkelijk dat in dergelijke economisch toch fundamentele kwesties er van links tot rechts nauwelijks politieke, in de zin van politiek-ideologische, meningsverschillen over het voorstel zijn. Dat verheugt mijn fractie. Zelfs het amendement op stuk nr. 41 over internetfiltering op grond van ideële motieven is uiteindelijk terug te brengen tot de technische kwestie of dit filteren beter kan gebeuren bij de aanbieder dan bij de gebruiker. Er lijkt dus brede overeenstemming dat de zeggenschap over de eigen persoonsgegevens en de vrije toegang tot het internet voor de gebruiker prevaleert boven de economische vrijheid en rechten van de aanbieders.

Binnen die overeenstemming liggen enkele niet onbelangrijke doch per saldo ondergeschikte kwesties met betrekking tot de uitwerking. De collega's hebben daar uitgebreid aandacht aan besteed en ik zal dat niet allemaal herhalen. Ik noem slechts het dilemma dat collega Franken naar voren bracht van "pop-upmoeheid", die bij ondubbelzinnige toestemming voor randapparatuur de privacy juist geweld zou kunnen aandoen. Mij dunkt dat het goed zou zijn om het wetsvoorstel, indien het wordt aangenomen, vrij spoedig op dergelijke gedragsaspecten te evalueren. Ik vraag de minister hoe hij tegenover zo'n evaluatie staat.

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Telecommunicatie heeft de wereld ingrijpend veranderd. De snelle ontwikkeling van internet, mobiele telefonie en digitale media doordringt alle lagen van ons bestaan. De telecommunicatierevolutie heeft onze woningen doen veranderen in kleine elektronicawinkels. Het verandert de manier waarop we leven en denken. Het verandert de manier waarop we communiceren en werken. Zelfs in dit huis zijn de gevolgen merkbaar. Senatoren zijn met hun hypermoderne iPads plotsklaps digitale whizzkids op leeftijd geworden.

Deze nieuwe mogelijkheden stellen ons ook voor nieuwe uitdagingen. We moeten nieuwe codes, waaronder gedragscodes, uitdenken en munten. Ook moeten er nieuwe regels komen rond de bescherming van de consument. De gemiddelde consument heeft geen idee van de digitale sporen die hij of zij nalaat, geen idee hoe privacy gewaarborgd wordt. Het wetsvoorstel rond de wijziging van de Telecommunicatiewet dat wij vandaag bespreken, ambieert de bescherming van de consument op het terrein van de telecommunicatie te verbeteren. Dat is een lofwaardig streven, een zeer lofwaardig streven zelfs. Toch wil mijn fractie twee fundamentele zaken meer expliciet in het debat met de minister onder de aandacht brengen, ook in relatie tot de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat.

Het eerste aandachtspunt van mijn fractie betreft de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. In dit kader stelt de minister dat het toenemend gebruik van internet en van hoogwaardige technologieën gebruikers aan extra gevaren blootstelt. Een voorbeeld is dat verkeerd gebruik van cookies kan leiden tot een ongeoorloofde inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Dit gebeurt ongemerkt en zonder dat burgers daar zelf invloed op hebben. De minster vindt daarom extra consumentenbescherming noodzakelijk. Mijn fractie deelt die analyse, maar vraagt zich af of dit wetsvoorstel komt met voldoende concrete verbeteringen ten behoeve van de consument. Ik wil een paar punten aanstippen bij enkele voorgestelde maatregelen.

Ten eerste het toestemmingsvereiste. Voor het plaatsen van cookies moet toestemming aan de gebruiker worden gevraagd. Wat dit vereiste precies inhoudt, blijft onduidelijk, maar toestemming door middel van browserinstellingen wordt geopperd als een mogelijk vereiste. Dat lijkt geen werkelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Mijn fractie begrijpt dat een ondubbelzinnige toestemming – hetgeen de regering in eerste instantie voorstelde – door de sector als te ingrijpend wordt ervaren. De fractie mist echter een aanzet om tot een werkbaar alternatief te komen, of de sector te dwingen hierover scherper na te denken. Mijn fractie betreurt dat. De internetgebruiker heeft behoefte aan solide bescherming van de privacy, maar krijgt die onvoldoende, terwijl de ontwikkelingen op het gebied van internet, mobiele telefonie en media in hoog tempo doorgaan.

Wat vindt de minister bijvoorbeeld van de opkomst van zogenaamde "flash cookies" die zich nestelen in verborgen plekken op de computer? Wat zijn de kaders waarbinnen het kabinet dit soort nieuwe ontwikkelingen beziet? En welke rol ziet de minister voor zichzelf: sterk regulerend, of alleen kaderscheppend zodat de markt zelf met oplossingen kan komen? Graag een reactie.

Dan kom ik bij de meldplicht bij veiligheidsinbreuken die leiden tot, ik citeer, "het verlies, ongewild vrijkomen, diefstal of misbruik van persoonsgegevens" en de verplichting van aanbieders om de gebruiker, ik citeer wederom "duidelijke en volledige informatie" te verstrekken overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens. Je kunt je afvragen of dit werkelijk iets verandert. Ik durf de stelling wel aan dat, wanneer een internetaanbieder niet meldt dat gegevens zijn gestolen, zijn gedrag ook zonder deze wet als laakbaar zou worden beoordeeld door een rechter. Ook op dit punt graag een reactie.

Mijn fractie heeft er begrip voor dat het adequaat en alert reageren op alle nieuwe ontwikkelingen in de grenzeloze digitale wereld veel van de overheid vraagt. Maar we zouden graag iets meer ambitie zien, zeker gezien het grote belang van het structureel verbeteren van de bescherming van de consument.

Dan het tweede, voor mijn fractie zeer wezenlijke aandachtspunt: netneutraliteit en filtering. Wij zijn voorstander van netneutraliteit. Over de reikwijdte van netneutraliteit zelf hebben wij nog wel een vraag. Hebben wij het goed begrepen dat netneutraliteit niet de vrijheid van de burger aantast om zelf filters te installeren die ongewenste websites blokkeren? Blijft de regiemacht hier bij de burger als consument? Blijft deze vrijheid onverlet bestaan?

Er zijn ook gebruikers die een dergelijk filter niet zelf willen installeren, maar de provider vragen deze filtering voor hen te doen. Het gaat hier om een diverse groep gebruikers. Sommigen worden gedreven door religieuze motieven, anderen zijn bezorgde ouders die hun ICT-vaardige kinderen beter willen beschermen. In het wetsvoorstel ziet artikel 7.4a, lid 1, sub e op deze gevallen. Wij staan positief tegenover deze regeling, maar hebben daarover nog wel een vraag. Lid 1, sub e stelt dat alleen die aanbieders onder de uitzonderingspositie van dit lid vallen die vóór 1 juni 2011 op uitdrukkelijk verzoek van consumenten diensten en toepassingen belemmerden op grond van door – ik citeer – "de abonnee gespecificeerde ideologische motieven". Wij horen graag of levenbeschouwelijke motieven door de minister ook worden geschaard onder de categorie ideologische motieven.

Helaas is het mogelijk dat dit artikel de Telecommunicatiewet niet zal sieren. Via artikel XIVA van de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat die wij hier vandaag ook bespreken, wordt deze regeling op weinig elegante wijze geschrapt. Wij hebben grote bedenkingen bij de weg die in de Tweede Kamer is gekozen om een stemfout te repareren. Wij zijn überhaupt geen fan van verzamelwetten, omdat zij de afweging van het parlement er niet zuiverder op maken, in het bijzonder in dit huis, waar amendering niet meer mogelijk is.

Dit keer stelt het ons voor een wel heel vervelend dilemma. We zijn vóór het wetsvoorstel in zijn huidige vorm en we zijn niet tegen de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat, met uitzondering van dat artikel XIVA, dat overigens helemaal niets te maken heeft met Verkeer en Waterstaat. Belangrijker nog is het feit dat deze bepaling miskent dat voor een diverse groep gebruikers in onze samenleving toegang tot internet alleen een optie is wanneer de provider ook daadwerkelijk filtert. In feite ontzegt de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat deze groep de toegang tot het internet. Kan de minister uitleggen waarom dit nodig is? De heer Franken en de heer Bröcker zijn hierop ook ingegaan. Mijn fractie snapt de huiver voor mazen in de wet als het gaat om netneutraliteit, maar van een op zichzelf uitstekend principe als netneutraliteit zou een groep gebruikers met specifieke wensen op grond van principiële, religieuze en opvoedkundige motieven toch geen last moeten hoeven hebben? Ik vraag de minister waarom wij deze oplossing moeten laten sneuvelen. Kan er alsnog creatief worden nagedacht over het maken van een uitzondering voor deze belangrijke groep, mocht dit artikel geschrapt worden in de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat?

Wij stellen een beantwoording van de minister van deze kernvragen zeer op prijs. Het wil er bij ons niet in dat internetvrijheid voor velen alleen kan bestaan als we keuzevrijheid voor enkelen offeren. Hiervoor moet een oplossing te vinden zijn. Het is voor ons en voor een belangrijke groep in de samenleving een principiële kwestie. Wij vinden dit zo belangrijk dat wij al in eerste termijn een motie indienen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Ester, Franken, Reuten, Bröcker en Holdijk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat internetfiltering aan de bron op dit moment mogelijk is;

constaterende dat deze mogelijkheid binnen het uitgangspunt van de contractvrijheid valt;

constaterende dat deze vorm van internetfiltering zeer belangrijk is voor een aanzienlijke groep gebruikers met pedagogische en principiële motieven;

constaterende dat voor een groot deel van hen alternatieve vormen van internetfiltering niet acceptabel zijn;

spreekt uit voorstander te zijn van netneutraliteit;

verzoekt de regering om de mogelijkheid te creëren voor aanbieders van internettoegangsdiensten om tegemoet te komen aan een uitdrukkelijk verzoek van een abonnee om diensten of toepassingen op grond van door de abonnee gespecificeerde ideële motieven te belemmeren, mits de aanbieder de abonnee voor dit verzoek geen geldelijk of ander voordeel biedt en de aanbieder de mogelijkheid om aan een dergelijk verzoek te voldoen reeds voor 1 juni 2011 aanbood,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter J (32549).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Wij behandelen vandaag een belangrijk wetsvoorstel, dat voor de levens van veel mensen gevolgen zal hebben. Het zal met name gevolgen hebben voor de bescherming van de rechten en de privacy van vele internetgebruikers en consumenten voor wie dagelijks internetgebruik inmiddels de gewoonste zaak van de wereld is. Soms leidt dat gebruik echter tot consequenties die niet gewenst zijn en niet voorzien worden. Mijn fractie vindt het daarnaast van belang dat de toegang voor nieuwe bedrijven, nieuwe aanbieders en kleine bedrijven via deze wetgeving geregeld wordt.

Mijn fractie steunt het voorliggende wetsvoorstel. Wij vinden dat de Tweede Kamer via uitgebreide amendering op een aantal onderdelen belangrijke wijzigingen en verbeteringen heeft aangebracht. Ik wil met name iets zeggen over de netneutraliteit. Dat punt vinden wij van groot belang. De Tweede Kamer heeft bij amendement geregeld dat vrije, volledige en gelijkwaardige toegang gegarandeerd is. Zo wordt voor elke gebruiker gewaarborgd dat die toegang er is en wordt verboden dat aanbieders van internet bepaalde toepassingen of diensten mogen blokkeren. Mijn fractie ondersteunt van harte het amendement dat is opgenomen in de regelgeving.

Daarnaast wil ik iets zeggen over de discussie over de cookies. Wij zijn van mening dat tot dusver de privacy van internetgebruikers zeer ruim misbruikt wordt voor allerlei commerciële doeleinden. Ik denk dat ieder van ons dat ook wel eens aan den lijve heeft ondervonden. Het is goed dat in de Tweede Kamer een amendement is ingediend en aangenomen, dat hier paal en perk aan beoogd te stellen. Het gaat in dit geval om informatie die tot een persoon te herleiden is. De Tweede Kamer zegt dat daarvoor toestemming vereist moet zijn. Het amendement richt zich uitdrukkelijk niet op de technische of functionele doeleinden die ook aan cookies verbonden zijn. Via het amendement is geregeld dat als een provider informatie over een persoon wil opslaan, dat zich moet verhouden tot de Wet bescherming persoonsgegevens. Helaas is het op dit moment zo dat huidige browserinstellingen nog niet voldoen aan deze toestemmingseis. Het is van belang om vast te stellen dat het amendement niet tot gevolg heeft dat de gebruiker elke keer dat de cookie is geplaatst of moet worden uitgelezen, opnieuw toestemming moet verlenen. Het is wel degelijk mogelijk dat de toestemming slechts eenmalig wordt gegeven. De aanbieders kunnen die zelfstandig of collectief verkrijgen. Het is aan de markt, de aanbieders en de sector om dit slim te organiseren, zodat de privacy van gebruikers van internet beter gewaarborgd wordt. Mijn fractie steunt dit amendement op het wetsvoorstel van harte en wacht graag de beantwoording van de minister af.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter. In de eerste plaats wil ik de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bedanken voor de uitgebreide beantwoording van de vragen in het wetgevingsoverleg. Het is voor mijzelf een mooie ervaring. Toen ik tien jaar geleden aftrad als minister voor onder andere overheidscommunicatiebeleid, konden wij nauwelijks bevroeden – de heer Franken heeft mij toen al van adviezen gediend – wat internet allemaal kon en vermocht te gaan betekenen. Van een heleboel dingen die wij nu gewoon vinden, zoals twitter, hadden wij niet eens een vermoeden.

Het belang van internet valt nauwelijks te onderschatten. Internet geeft toegang tot een schat aan informatie. Het is een gigantische bibliotheek, tentoonstelling, bank, prikbord, winkel, klaslokaal, telefooncentrale, dienstregeling en debatruimte in één. Een groot aantal groepen in de samenleving is afhankelijk geworden van internet. Het is onmisbaar. Mensen lezen kranten en tijdschriften online, bestellen producten via het internet en voeren online gratis telefoongesprekken.

Naast het verschaffen van informatie, kan iedereen zijn mening kwijt op het internet. Bloggers in China uitten kritiek op het regime, jongeren in Tunesië startten uit onvrede de Arabische Lente en journalisten publiceren artikelen vanuit de puinhopen van Homs. Internet biedt burgers de mogelijkheid om politieke en sociale gebeurtenissen te beïnvloeden op een nooit eerder vertoonde manier. Zo heeft internet wereldwijd een onmisbare plaats ingenomen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en het verschaffen van informatie.

Het gebruik van internet brengt echter ook gevaren met zich mee, bijvoorbeeld op het gebied van de privacy. Gebruikers surfen onbezorgd over het net en laten, bewust of onbewust, persoonlijke gegevens achter. Voor online adverteerders zijn deze persoonlijke gegevens van onschatbare waarde. Ze worden gebruikt om online reclame af te stemmen op individuele internetgebruikers en beïnvloeden zo de productkeuze van de consument.

Het wetsvoorstel brengt een aantal belangrijke vragen met zich mee over de vrijheid van het gebruik van internet en de bescherming van persoonsgegevens van gebruikers. De kern van het wetsvoorstel gaat onder andere over de vraag wie bepaalt welke diensten kunnen worden gebruikt en welke websites kunnen worden bezocht: de internetaanbieder of de gebruiker. Ook is de vraag relevant of internetgebruikers over hun eigen persoonsgegevens gaan en of internetadverteerders deze gegevens zonder toestemming mogen gebruiken voor velerlei doeleinden. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, ga ik hierna in op de punten netneutraliteit, cookies en kabelamendementen.

Ik kom allereerst bij het punt netneutraliteit.

Internet is niet meer weg te denken uit de hedendaagse samenleving. Jongeren hebben gratis groepsdiscussies via WhatsApp, burgers volgen en maken het laatste nieuws via Twitter en men kan alle bezigheden van vrienden en kennissen volgen via Facebook. Zonder fatsoenlijke toegang tot het internet is het leven ook moeilijk. Het is moeilijk om je bankrekening en overige administratie bij te houden en het is lastig om de huidige beurskoersen in detail op de voet te volgen. Daarom is het van enorm belang dat gebruikers toegang hebben tot het gehele internet en niet alleen tot een filternet waarbij de aanbieder bepaalt tot welke informatie of diensten een gebruiker gratis toegang heeft. De gevolgen van een dergelijk filternet zijn zeer onwenselijk. Innovatieve dienstverleners, zoals WhatsApp en skype worden door concurrenten soms letterlijk uit de markt geprijsd en websites worden gefilterd, vertraagd of geblokkeerd als er niet genoeg voor wordt betaald. Eigenlijk wordt de internetaanbieder een poortwachter. Een poortwachter die slechts tegen betaling toegang verleent tot een beperkte selectie van de gigantische bibliotheek, tentoonstelling, bank, prikbord, winkel, klaslokaal, enzovoort. Het universum dat cyberspace heet, wordt zo teruggebracht tot een nauwkeurig geselecteerd aantal zonnestelsels. Een dergelijk filternet zet niet alleen innovatieve ondernemingen buitenspel, maar dwingt consumenten ook om twee keer voor hetzelfde product te betalen. De consument betaalt immers al voor onbeperkte toegang door het afsluiten van een bepaald abonnement. Het gebruik van applicaties zoals WhatsApp en skype moet hierbij inbegrepen zijn en blijven, en websites mogen niet worden gefilterd, geblokkeerd of vertraagd. Dit betekent niet dat providers geen geld kunnen verdienen aan de in het abonnement inbegrepen diensten. Dat kan uiteraard, alleen niet door dataverkeer inhoudelijk te screenen en op basis daarvan selectief te tariferen. Aanbieders kunnen hun abonnementen voor internettoegang wel differentiëren op andere manieren, bijvoorbeeld in beschikbare bandbreedte en datalimieten. De consument betaalt zo voor de data die hij verbruikt, onafhankelijk van de specifieke diensten die hij gebruikt of de websites die hij bezoekt. Op deze manier wordt cyberspace niet ingeperkt.

Dan ga ik nu in op de cookies. De eerste spreker, de heer Franken, vroeg al wie en wat cookies zijn. De meest beroemde Cookie in Nederland is overigens de assistent van bondscoach Van Marwijk, de insiders in de voetbalwereld welbekend. Hier hebben we het echter over iets heel anders.

Het preventief fouilleren in uitgaansgebieden en de identificatieplicht hebben in Nederland voor veel discussie gezorgd. Burgers maken zich terecht zorgen over de vergaande controlerende bevoegdheden van de overheid en hun recht op privacy. Op internet is de inbreuk op de privacy weliswaar niet direct voelbaar en zichtbaar, maar deze is daar niet minder aanwezig. Dagelijks bewegen honderden miljoenen zich voort op de digitale snelweg en zij laten, bewust of onbewust, persoonlijke informatie achter. Internet wordt steeds vaker gebruikt om te winkelen, te chatten en boeken of tijdschriften te lezen. Jongeren zitten massaal op Facebook en Hyves, burgers van alle leeftijden daten online en ikzelf plaats met enige regelmaat ook een tweet. Ik weet dat de minister dat ook doet.

Deze ontwikkelingen brengen belangrijke privacyvragen met zich mee. Door het surfen op internet worden er cookies op de computer van de consument geplaatst. Een cookie is een hoeveelheid data die een server naar de browser stuurt met de bedoeling dat deze opgeslagen wordt en bij een volgend bezoek weer naar de server teruggestuurd wordt.

Om het – net als mevrouw Faber – iets meer tot de verbeelding te laten spreken: u loopt door een winkelstraat en kijkt bij een aantal winkels naar binnen. Ongemerkt kijkt er iemand over uw schouder mee en zodra u thuiskomt, liggen de laatste aanbiedingen van de winkels waar u naar binnen keek op de mat. Tot uw dienst.

Cookies worden op deze manier gebruikt om het surfgedrag van de gebruiker te kunnen volgen. Door het plaatsen van cookies op de computer van de consument krijgen internetadverteerders een nauwkeurig beeld van welke websites de consument bezoekt en welke artikelen en items worden bekeken. Op deze manier wordt reclame volledig aangepast op de interesse van de individuele gebruiker. Dergelijke reclame hoeft niet schadelijk te zijn. Maar er zijn natuurlijk gevaren gemoeid met het op enorme schaal opslaan van persoonsgegevens. Gedacht kan worden aan misbruik, doorverkoop en lekken van persoonsgegevens. Ik zou graag van de minister nog eens horen hoe hij dergelijke praktijken duidt en hoe hij denkt dat die kunnen worden voorkomen.

Het uitgangspunt van de maatregelen omtrent cookies is dat de burger over zijn eigen gegevens en zijn eigen data gaat en niet de internetadverteerder. Deze gedachtegang is in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet verwerkt. Slechts indien bij het plaatsen en lezen van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, dient er ondubbelzinnige toestemming te worden gevraagd aan de consument. Functionele cookies die het gebruik van internet ondersteunen, zijn dus uitgesloten van deze toestemmingsvereiste.

Een argument tegen de cookiebepaling zou zijn dat deze ten koste gaat van het gebruiksgemak van de consument. De consument zou bij elke website die hij bezoekt door middel van een pop-up toestemming moeten geven. Er zijn echter verschillende manieren om dit te voorkomen. Zo kan de aanbieder van een website eenmalig namens alle partijen die via zijn site cookies plaatsen en lezen, toestemming vragen. Ook de partij die cookies plaatst en leest en gebruikmaakt van meerdere websites, kan eenmalig toestemming vragen. Graag zou ik van de minister vernemen welke oplossing hij op dit moment voorstaat.

Een ander veelgehoord argument tegen de cookiebepaling is dat deze de concurrentiepositie van Nederland zou kunnen schaden. De regering stelt echter in de memorie van antwoord dat de cookiebepaling materieel niet verschilt van hetgeen door de Bijzondere privacyrichtlijn wordt voorgeschreven. Met betrekking tot cookies die persoonsgegevens verwerken zijn de gronden, waaronder de ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene, Europees geharmoniseerd. Er lijken dus geen nadelige gevolgen te zijn voor de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere lidstaten.

Over het toestemmingsvereiste heb ik nog een vraag. Het wetsvoorstel verwijst naar artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens. In het artikel staat een zestal grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens. Artikel 8 lid 1 sub f stelt dat het hebben van een gerechtvaardigd belang de verwerking van cookies zou kunnen rechtvaardigen. Het hebben van een commercieel belang, zoals in het kader van direct marketing, wordt daarbij in de memorie van toelichting erkend als een mogelijk gerechtvaardigd belang. Biedt deze grondslag de mogelijkheid om cookies waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, zonder ondubbelzinnige toestemming van de consument te gebruiken? Daarnaast zou ik de minister willen vragen of artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens alleen voor "third party cookies" geldt of ook voor "first party cookies"?

Ten slotte de kabelamendementen. D66 vindt het belangrijk dat consumenten kunnen kiezen van wie zij kabeltelevisie afnemen. Maar is kabeltelevisie niet inmiddels het ondergeschoven kindje van de televisie geworden door de opkomst van digitale en online televisie? Nee, consumenten kiezen vaak hun aanbieder op basis van een totaalpakket: een pakket met internet, telefoon en digitale en analoge televisie. Nieuwkomers die geen toegang hebben tot de kabel, ondervinden daarom een ongelijk speelveld. Door de amendementen worden de kabelbedrijven standaard verplicht het analoge pakket ter beschikking te stellen voor wederverkoop en wordt de kabelmarkt opengesteld. Er wordt een gelijk speelveld gecreëerd. Er bestaat echter nog onduidelijkheid over de juridische houdbaarheid van de amendementen. De vraag is of de amendementen strijdig zijn met de Europese regelgeving. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij de zaak UPC-Hilversum prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld en daar moet een antwoord op komen. Graag zou ik van de minister vernemen of hij al enig nader inzicht heeft in de huidige stand van zaken met betrekking tot de beantwoording van de prejudiciële vragen. Dat vroeg ik zojuist ook al via mijn interruptie aan de heer Franken.

De politiek heeft lange tijd achter de ontwikkeling van het internet aangelopen. Die ontwikkelingen gaan overigens altijd zo snel dat ik niet van de school ben die van mening is dat de overheid voor al die ontwikkelingen uit kan lopen, maar met deze wet legt Nederland als tweede land ter wereld netneutraliteit wettelijk vast en wordt gekozen voor meer keuzevrijheid en meer internetprivacy. Laat deze wet Nederland weer op de kaart zetten als vrijhaven, offline en online. Je moet inderdaad heel vaak ook kijken naar de Europese of de internationale context, maar anders dan sommige andere sprekers, bijvoorbeeld de heer Bröcker, vind ik het in dit geval helemaal niet zo erg als Nederland een stapje vooruit wil lopen. De Europese regelgeving wordt aangepast; dat hoor ik ook van mevrouw Kroes. Iedereen is daar volop mee bezig. Ik vind de motie van de heer Franken interessant – laat ik het zo formuleren – maar au fond geeft de fractie van D66 er de voorkeur aan dat deze wet zo snel mogelijk in werking treedt.

De heer Bröcker (VVD):

Het is prima dat Nederland op sommige punten een gidsfunctie heeft, maar het baart mij zorgen dat dit wetsvoorstel, met name de cookiebepaling, hoogstwaarschijnlijk misschien wel in de enge Nederlandse context maar niet in de bredere Europese context gaat werken. Hoe kijkt u aan tegen de effectiviteit? Is het niet veel beter om uiteindelijk mee te gaan met de door collega Franken ingediende motie en om die zes of zeven maanden er nog even bij te pakken om tot een behoorlijk goede, fatsoenlijke en implementeerbare set van regels in Europa te komen?

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb geprobeerd om omfloerst aan te geven dat ik niet op voorhand nee zeg tegen de motie, maar ik ben in de eerste plaats geïnteresseerd in de antwoorden van de minister. Deze wet zit er al een hele poos aan te komen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft alle tijd en gelegenheid gehad om ervoor te zorgen dat het hier klaar voor is. Er zijn ook allerlei mogelijkheden voor een opt-inbenadering in plaats van alleen een opt-outbenadering. Het valt mij op dat iedereen op zijn handen blijft zitten, afwacht wat wij hier gaan doen en zich verschuilt achter het standpunt dat dit alleen kan als Europa gelijktijdig iets doet. Dat weeg ik iets anders. Men had hier al bijna klaar voor kunnen zijn. Zo heb ik ook de eerste antwoorden van de minister gelezen: hij is bereid om voort te gaan op dit pad en als het Europees Hof uiteindelijk anders beslist, passen we dit weer aan. Ik vind die lijn verstandig. Afhankelijk van de antwoorden van de minister zullen wij wegen of wij snel kunnen doorpakken of dat de motie van de heer Franken toch een gulden middenweg vormt.

De heer Franken (CDA):

Daar zal ik in de tweede termijn graag op ingaan. De heer Van Boxtel heeft zeer enthousiast geïnterrumpeerd. Ik had mij graag willen revancheren, maar ik heb nog maar één vraag in petto. In de door hem genoemde zaak van UPC tegen de gemeente Hilversum heeft het hof in Amsterdam prejudiciële vragen gesteld, maar de heer Van Boxtel weet misschien ook dat de Europese Commissie al een standpunt heeft ingenomen. Dat standpunt lijkt mij niet favorabel ... Nee, ik moet een goed Nederlands woord gebruiken, want wij hebben al zoveel Engels gesproken. Dat standpunt lijkt mij niet positief en niet gunstig voor de onderbouwing van de tekst die nu als kabelamendement in het wetsvoorstel is opgenomen.

De heer Van Boxtel (D66):

Het gaat uiteindelijk niet om de vraag of een minister of de Europese Commissie ultiem iets vindt, maar om de vraag of een rechter uiteindelijk finaal wil spreken. Die vragen liggen nu voor. Misschien vindt de Europese Commissie ook wel iets, maar uiteindelijk moet dat besluit gewoon door de rechter genomen worden. Dat ligt bij het Europese Hof.

De heer Franken (CDA):

Dat ben ik helemaal met u eens, maar het is dus al iets aan het schuiven. Als een gezaghebbende partij zoals de Europese Commissie zich hier al tegen uitspreekt, blijkt daar heel duidelijk uit dat dit niet zomaar geaccepteerd zal worden en dat de partijen het hier echt niet over eens zijn.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb al gezegd dat ik graag het betoog van de minister wil afwachten. Ik hoor graag van hem hoe hij een en ander duidt en welk gewicht hij hecht aan die opvattingen. Dat leidt er wellicht toe dat ik uw motie sympathiek ga vinden. Maar belangrijker is dat de wet gewoon in werking moet treden. De discussie gaat nu over de vraag op welk moment dat moet gebeuren. Mijn eerste termijn heb ik vooral benut om duidelijk te maken dat ik weinig voel voor een uitstel van zeven maanden. Wat ons betreft, kan de wet in werking treden. Maar nogmaals, ik ga eerst goed luisteren naar het antwoord van de minister.

De heer Franken (CDA):

Dat vind ik een goede benadering, maar daar had ik het niet over. Ik doelde op de kabelamendementen. Daarbij speelt de zaak UPC-Hilversum een rol. De Commissie heeft iets gezegd wat voor de kabelaars gunstiger is dan voor de vrije gedachten die wij over de toegankelijkheid hebben.

De heer Van Boxtel (D66):

Dat zullen wij nader moeten wegen in dit debat.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Om 17.00 is de besluitvorming over controversiële onderwerpen aan de orde. De minister wil ik vragen, om 17.45 uur weer aan te treden.

De vergadering wordt van 16.43 uur tot 17.00 uur geschorst.

Naar boven