5 Wet dieren

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren) (31389).

Devoorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nogmaals van harte welkom in de Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Voorzitter: Dupuis

MevrouwSylvester (PvdA):

Voorzitter. Ondanks het geroezemoes zal ik toch maar met de inbreng van de PvdA-fractie beginnen.

Dit wetsvoorstel geeft een integraal kader voor regels over de omgang van mensen met dieren. De ontstane kaderwet is een bundeling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de GWWD, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, de Wet op de dierenbescherming, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 en de Kaderwet diervoeders. Het voorstel is overwegend bedoeld om vereenvoudiging, verbetering en vernieuwing van de regelgeving te bereiken. Zo bevat het voorstel één stelsel voor handhaving met één sanctieregime voor alle onderwerpen. De bestuurlijke boete wordt voor alle terreinen geïntroduceerd en het voorstel legt bovendien uitgangspunten en beginselen vast en voorziet in strafbaarstelling die in de lagere regelgeving verder wordt uitgewerkt.

Voor bijna alle onderwerpen waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, gelden nationale en Europeesrechtelijke voorschriften. Voor nationale voorschriften is er nauwelijks ruimte. Derhalve voorziet de regering in delegatie van de bevoegdheid tot het stellen van regels aan de minister van ELI. Er is een overzicht gemaakt van alle artikelen waarin gedelegeerde wetgeving is opgenomen. Tevens wordt duidelijk of er sprake is van een voorhang- of nahangprocedure. Om de invloed van het parlement te waarborgen, is bij de meeste artikelen gekozen voor een voorhangprocedure.

Het wetsvoorstel kent twee uitgangspunten: de intrinsieke waarde van het dier, artikel 1.3, en een algemene zorgplicht in de omgang van mensen met dieren, artikel 1.4.

De PvdA-fractie heeft dit wetsvoorstel niet zozeer willen bekijken op de samenvoeging van de eerder genoemde wetten. Mijn fractie ziet de bundeling als een technische operatie waarvan je je zelfs kunt afvragen wat de toegevoegde waarde is van de combinatie van de GWWD, productwetgeving en de wetgeving rond dierenartsen. Belangrijker vindt mijn fractie de maatschappelijke trend waarin dit wetsvoorstel past. Deze trend getuigt van een andere kijk op dieren en op onze omgang met dieren. In onze samenleving heeft zich inmiddels de gedachte genesteld dat dieren weliswaar aan mensen kunnen toebehoren en door mensen worden verkocht en verhandeld, maar dat ze daarmee nog niet zomaar handelswaar zijn waarmee de eigenaar kan doen en laten wat hem of haar belieft.

Vanuit dat kader bezien beschouwt de PvdA-fractie het amendement over hoofdstuk 11, paragraaf 2 als een belangrijke steun in de rug. Het is verheugend dat met dit wetsvoorstel het uitgangspunt dat dieren geen zaken zijn, wordt opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Mijn vraag is: gaat de regering hier ook van uit? Deelt de regering de vreugde die mijn fractie heeft over de strekking van dit amendement dat dieren geen dingen zijn?

Dieren mogen in juridische zin wel worden gezien als waren zij zaken. Daarom zijn de bepalingen over zaken op dieren van toepassing. Wie rechtshandelingen verricht aangaande dieren, dieren bezit of in die in eigendom heeft, is evenwel gehouden zich er rekenschap van te geven dat hij met een dier van doen heeft en niet met een ding. Ziet de regering dit ook zo en wordt dit ook als een stap voorwaarts ervaren?

De hamvraag is natuurlijk of het bovengenoemde uitgangspunt het verschil gaat maken in de praktijk. Hoe werkt dit uitgangspunt door in wet- en regelgeving, bij voorbeeld op het gebied van de ruimtelijke ordening? En wat betekent dit uitgangspunt bij voorbeeld in de richting van de commissie-Alders? Welke kaders worden meegegeven in de door de regering gewenste brede maatschappelijke discussie over megastallen?

Graag een reactie van de regering op deze vragen die betrekking hebben op het uitgangspunt dat dieren geen dingen zijn en de betekenis en doorwerking daarvan in andere wet- en regelgeving en in de praktijk.

In het kader van welzijn blijft het opmerkelijk dat de preventieve toetsing van huisvestingssystemen, artikel 45 tot 54 GWWD, voorafgaande aan de invoering niet is teruggekeerd in de Wet dieren. Het zou de innovatie in de weg staan, aldus de regering. Is de regering bereid om deze preventieve toetsing nader te onderzoeken op de effecten die in het verleden zijn opgetreden en op de toekomstige mogelijkheden? Het is volgens mijn fractie noodzakelijk om te komen tot systeemdoorbraken in de dierhouderij, ook op het gebied van de huisvesting. Zo is men bij de robotisering de weidegang van koeien vergeten mee te nemen bij de introductie van een nieuw systeem. Een preventieve toetsing had dit kunnen voorkomen. Is het de regering bekend hoe de ons omringende landen omgaan met preventieve toetsing van huisvestingssystemen?

Voorts valt op dat de regering in de memorie van antwoord aangeeft dat het onderhavige wetsvoorstel in het oog springende winstpunten bevat voor het dierenwelzijn. In belangrijke mate zal dit kunnen worden gerealiseerd in de uitvoeringswetgeving, zo stelt de regering. Dit wetsvoorstel is ambitieus, bijvoorbeeld op het gebied van: de intrinsieke waarde van het dier, respectvolle omgang met dieren, voortdurende aandacht voor verbetering van het dierenwelzijn, nationaal en internationaal, basisnormen voor verzorging en huisvesting en handhaving. Mijn fractie is het met de regering eens dat een adequate en effectieve handhaving in het kader van het dierenwelzijn noodzakelijk is.

De PvdA-fractie heeft gekeken naar de handhaving in de reeds bestaande wetgeving. Die laat wat mijn fractie betreft op een aantal terreinen te wensen over. Mijn fractie noemt als voorbeeld de vleeskuikens. Deze dieren worden gedood in een waterbad met elektrische stroom. Dit is niet altijd effectief gebleken en begin dit jaar had de invoering van een alternatieve wijze van doden ingevoerd moeten worden in alle slachthuizen in Nederland. Deze afspraak is ook gemaakt met de pluimveesector. De invoering laat echter nog steeds op zich wachten. De oorzaak daarvan is dat de alternatieven nog niet klaar zijn. Mijn fractie vraagt zich af wat de regering gaat doen om ervoor te zorgen dat de reeds gemaakte afspraak, namelijk invoering aan het begin van dit jaar, kan ingaan. Is aan de regering bekend wat de alternatieve wijze van doden is?

Dan het doden van vissen, in het bijzonder het doden van paling en meerval. De bedrijven Fishion en Rijpelaal zijn beide gevestigd in Helmond en zijn goed voor 80% van de markt. Deze bedrijven hebben stappen gezet. Alleen in de kleinere bedrijven wordt paling nog op zout gedood en wordt meerval op ijs gelegd waarna, terwijl de vissen in feite nog leven, de ingewanden uit de dieren worden gehaald. Wat gaat de regering doen om de wetgeving rond het doden van vissen te handhaven voor de resterende 20% van de markt? Kan de regering hier specifiek op reageren?

Naast het feit dat de handhaving op de eerder genoemde terreinen niet wordt waargemaakt, hebben organisaties als de Coalitie DierenwelzijnsOrganisaties Nederland grote bezwaren geuit tegen dit wetsvoorstel. De regering zou uitgaan van het produceren en het gebruik van dieren. Mijn fractie constateert dat de verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn vooral wordt neergelegd bij de houder en de consument. De rol van de overheid wordt gezien als het scheppen van randvoorwaarden. Mijn fractie is van mening dat het uitgangspunt zou moeten zijn het beschermen van dieren, waarbij de intrinsieke waarde van dieren leidend is. Hierbij past juist een actieve rol van de overheid in de bescherming van dieren, die vorm krijgt in een krachtig en eenduidig wettelijk kader dat door de overheid is bepaald. Ik hoor graag een reactie van de regering op dit punt.

Tijdens de schriftelijke behandeling heeft mijn fractie gesteld dat er zonder de Europese wet- en regelgeving en de concrete invulling hiervan in andere Europese landen, in Nederland op het gebied van dierenbescherming en dierenwelzijn nagenoeg geen resultaten kunnen worden bereikt. De regering heeft deze stelling onderschreven, zeker ten aanzien van dieren die voor productiedoeleinden worden gebruikt. Aangegeven is dat de inzet erop is gericht om via het EU-spoor verbetering van dierenwelzijn te realiseren. Kan de regering aangeven welke inspanningen zij tot nog toe heeft kunnen verrichten op dit vlak? Welke lidstaten zijn op dit gebied gelijkgestemd in Noordwest-Europa? Op welke wijze ondersteunt de regering de sector bij het nemen van een voorsprong binnen de EU als daartoe kansen worden gezien?

Mijn fractie wenst in dit verband ook kort het transport van dieren te bespreken. In Nederland is een gps-systeem ingevoerd en is er controle. Zodra de dieren de grens over gaan, wordt de controle op het welzijn tijdens het transport echter veel moeilijker. Veel landen in Europa registeren het transport immers handmatig of helemaal niet. Laat staan dat kan worden toegezien op het welzijn van de dieren tijdens het transport. Gaat de regering in Europees verband aandringen op de implementatie van dit gps-systeem in Europa?

Ik kom tot een afronding. De fractie van de PvdA krijgt graag duidelijke antwoorden van de regering op de gestelde vragen en wacht de reacties met belangstelling af.

De heerKoffeman (PvdD):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over een raamwet die de wettelijke bescherming van dieren niet langer als uitgangspunt kiest. In 2007 werd de wet door de Dierenbescherming gediskwalificeerd. Zij gebruikte het woord "bagger" als kwalificatie voor de wet, een woord dat de Dierenbescherming niet snel gebruikt anders dan waar het gaat om modderpoelen voor varkens. Veel betering is er sinds dat moment niet gekomen in deze wet. Gisteren ontvingen wij nog een brandbrief van 23 dierenbeschermingsorganisaties waarin zij hun ongenoegen en vrees over deze wet tot uitdrukking brachten. Een van de bezwaren is dat het "nee, tenzij"-beginsel niet consequent wordt toegepast en het door de regering toegezegde ethisch afwegingskader volledig ontbreekt. Tot dusverre wordt in de concept-AMvB's, voor zover geopenbaard, deze afweging op veel cruciale punten niet gemaakt. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris inzake het niet nakomen van deze door hem en zijn ambtsvoorganger gedane toezeggingen die van groot belang zijn voor het maken van een adequate afweging over deze nieuwe wet.

De aanvankelijke naam van deze wet was "de wet dieren en dierlijke producten" en zag dieren met name als producten. Tegenover elk dier dat als gezelschapsdier wordt gehouden, leven in Nederland ongeveer 30 verborgen dieren in de bio-industrie. Deze dieren hebben helemaal niets aan het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen. Dit wetsvoorstel zet dierlijke productie op de eerste plaats, niet het welzijn van de dieren. Onderlinge samenhang ontbreekt. In de Wet dieren is niets terug te vinden over de Nota dierenwelzijn. Het is ook helemaal geen nieuwe wet. Oud-minister Veerman heeft de eerste lading kritiek op dit wetsvoorstel over zich heen gekregen in 2005. Nog geen jaar later volgde de mededeling dat de plannen werden stilgelegd in verband met verkiezingen en het aantreden van een nieuw kabinet. De Partij voor de Dieren heeft in de maanden hierna herhaaldelijk gevraagd naar de plannen rondom dit wetsvoorstel. Plotseling stuurde minister Verburg het oude voorstel naar maatschappelijke organisaties, die welgeteld veertien dagen kregen om te reageren op deze lukrake bundeling van vijf omvangrijke wetten.

Het wetsvoorstel behelst zo min mogelijk ruimte voor de dieren en zoveel mogelijk ruimte voor burgers, bedrijven en dierlijke productie. Hoewel wij al weten dat de productie van dierlijke eiwitten op de huidige wijze desastreus uitpakt voor de wereldvoedselverdeling, het milieu en het klimaat, kiest het kabinet ervoor in te zetten op die productie. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is sinds zijn inwerkingtreding in 1992 nooit geëvalueerd. Hoe kun je effectief nieuwe wetgeving ontwikkelen die werkelijke bescherming aan dieren biedt, als je niet weet waarom het nu al zo vaak fout gaat? Kan de staatssecretaris aangeven waarom er op geen enkel moment een evaluatie van de bestaande wet heeft plaatsgevonden en of er nog plannen zijn om de werking van deze wet alsnog te evalueren?

Het opkomen voor de kwetsbaren in onze samenleving, waaronder dieren, vormt een wezenlijk uitgangspunt van onze beschaving. Dieren zijn levende wezens met bewustzijn en gevoel. Daarom hebben ze, net als mensen, het morele recht op een respectvolle behandeling door de mens. Dieren, zowel in het wild levende als gehouden, hebben recht op een leven naar hun eigen aard en mogen niet zonder een noodzakelijk of redelijk doel door de mens in hun welzijn worden aangetast. Het is niet meer dan logisch dat de rechten van dieren gewaarborgd worden in de wet.

Sinds 1992 heeft Nederland een wettelijk kader dat kan dienen als waarborg voor werkelijke bescherming: de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Helaas bleef deze kaderwet grotendeels leeg. Uitvoeringsregelgeving om de belangen en het welzijn van dieren werkelijk goed te beschermen kwam niet. Na bijna twintig jaar gaan we terug naar af, zonder ook maar iets van een correctie voor het groeiend maatschappelijk bewustzijn. Zelfs de vijf vrijheden van Brambell die dieren sinds 1965 beloofd worden, zijn in de nieuwe wet niet terug te vinden.

Het inhoudelijke normerende kader van het voorstel is zeer beperkt. De aankondiging dat de 60 AMvB's zoals die nu gelden onder de huidige wetten teruggebracht zullen worden naar slechts 10 AMvB's belooft weinig goeds in dat opzicht. Nieuwe wetgeving op het gebied van dieren vraagt om meer wettelijke bescherming, niet minder. Ik wil hier graag een toelichting op van de staatssecretaris. Welke AMvB's blijven overeind, welke komen te vervallen en wat zal dit doen met het beschermingsniveau? Is de staatssecretaris bereid om met een werkschema te komen voor de invulling van de AMvB's en de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang in relatie tot dit werkschema?

De positieflijst van dieren die gehouden mogen worden, lijkt nu na vele jaren eindelijk in zicht te komen. Wij zijn van mening dat snel werk moet worden gemaakt van de positieflijsten voor andere diersoorten dan alleen de zoogdieren. Het kabinet stelt dat de productiedierenlijst zal worden gecontinueerd. De lijst is alleen nog nooit getoetst op de vraag of de dieren op de lijst daadwerkelijk geschikt zijn om voor productie te houden. Ook is er geen duidelijkheid over de voorwaarden waaronder deze dieren wel of niet gehouden kunnen worden. Ik hoor hier graag een reactie op.

In dit wetsvoorstel is de intrinsieke waarde van het dier opgenomen. Dit begrip is echter niet opgenomen in de begrippenlijst, noch is duidelijk hoe dit begrip zich verhoudt tot de andere artikelen in het wetsvoorstel. Aan de intrinsieke waarde moet volgens de memorie van toelichting een verschillend gewicht worden toegekend, al naar gelang de aanwezigheid van andere zwaarwegende belangen zoals het economische belang dat samenhangt met voedselproductie. Dit is per definitie strijdig met het volwaardig erkennen van de intrinsieke waarde van een dier. De intrinsieke waarde van het dier is immers zijn eigen waarde, los van zijn nut voor de mens. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij met dit begrip wenst om te gaan? Wat is zijn definitie van het begrip "intrinsieke waarde"?

Tijdens het debat in de Tweede kamer over de Nota dierenwelzijn is de motie-Waalkens aangenomen waarin de regering werd verzocht een ethisch toetsingskader ten aanzien van het gebruik van dieren te ontwikkelen. Een dergelijke ethische toetsing is essentieel om te kunnen bepalen wat wel en wat geen redelijk doel is om dieren voor in te zetten en het zou daarmee aan de basis moeten staan van de verdere ontwikkeling van wetgeving en beleid rond het houden en gebruiken van dieren. Het kabinet heeft in de Tweede kamer laten weten dat de benodigde gegevens ontbreken om evaluatie van de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren uit te voeren. Het informatiesysteem van het OM zou dit niet toelaten. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre een evaluatie van de handhavingsaspecten bij dit wetsvoorstel wel mogelijk is? Op welke wijze zal de wet- en regelgeving worden aangepast op basis van deze evaluatie? Is er voor de komende jaren nog wel voldoende capaciteit bij de AID, de nVWA en andere inspectiediensten om adequaat te handhaven, na alle inkrimpingen en zelfreguleringsrondes?

Vanuit Europa komt nu mondjesmaat regelgeving om de ergste uitwassen op het gebied van dierenleed tegen te gaan. Die regelgeving moet door 27 lidstaten geïmplementeerd worden. Nederland is geen koploper. Landen als Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Engeland zijn absoluut beter in het bieden van zorg en bescherming aan dieren. Maar helaas zitten er ook erg veel landen tussen waar het woord "dierenwelzijn" geen enkele waarde heeft. De regelgeving vanuit Europa zal dus altijd onvoldoende waarborg bieden aan dieren, zeker als de dieren die hier in het jargon "productiedieren" heten, niet meer bescherming krijgen dan ze nu krijgen. Kan de staatssecretaris aangeven of hij een kop op de Europese wet- en regelgeving ter bescherming van dieren ambieert om de voorhoedepositie binnen de Europese Unie concrete inhoud en vorm te geven? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Voorzitter. Er dient een einde te komen aan pijnlijke en dieronterende ingrepen. Hierbij valt te denken aan een verbod op het castreren van biggen, het knippen van hoektanden en het afbranden van staarten bij varkens, het onthoornen van runderen en het vriesbranden en het snavelkappen bij kippen. Dit zou opgenomen moeten worden in het voorliggende wetsvoorstel. Is de staatssecretaris bereid, het pad uit te stippelen om de ingrepen uit te faseren?

Het ontbreken van preventieve toetsing van huisvestingssystemen kan leiden tot ongewenste ontwikkelingen voor wat betreft de realisatie van de toekomstvisie op een veehouderij van de minister van januari vorig jaar. Daarin wordt gesteld, met betrekking tot 2023: "Stallen en bedrijfsvoering zijn tegen die tijd om het dier heen gebouwd op een wijze die wordt gedragen door de samenleving. Het vee vertoont natuurlijk gedrag, krijgt daglicht en ondergaat nauwelijks tot geen fysieke ingrepen." Op welke wijze wordt voorkomen dat huisvestingssystemen worden ontworpen die niet aan deze toekomstvisie voldoen en daardoor ook niet passen in een toekomstgerichte veehouderij? Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris.

Dierziekten grijpen steeds meer om zich heen. Duizenden mensen zijn besmet met de resistente MRSA-bacterie. Dit zorgt voor grote gezondheidsproblemen bij mensen en bij dieren. Het geneesmiddelengebruik in de bio-industrie moet omlaag, wordt breed gevonden, en snel, voordat we straks met nog grotere problemen komen te zitten. Want die problemen zijn dan ook niet meer op te lossen. Kan een goedkoop biefstukje of karbonaadje dodelijke slachtoffers onder mensen waard zijn? Het preventief toedienen van antibiotica in de veehouderij moet worden verboden. Dit mogen we niet aan de sector zelf overlaten. Ook niet aan de dierenartsen. Die horen net zo goed bij de sector van de bio-industrie. Zij verdienen hier aan. Het is niet in hun belang, minder antibiotica voor te schrijven. Ze hebben daar hulp voor nodig van de overheid. En er dreigt aantasting van de bestuurlijke integriteit als, zoals we in de NRC van afgelopen zaterdag lezen, Kamerleden die financiële belangen hebben in de antibiotica-industrie, tevens portefeuillehouder zijn op het gebied van wet- en regelgeving en controle. Waarom regelt de Wet dieren niet dat dergelijke vormen van mogelijke belangenverstrengeling worden uitgesloten?

Bij het gebruik van dieren voor sportwedstrijden is het "nee, tenzij"-principe vervangen door een "ja, mits". Het kabinet geeft hiervoor als reden dat er een goed systeem van zelfregulering bestaat. Kan de staatssecretaris aangeven welke onderzoeken aan deze conclusie ten grondslag liggen? Hoe verhoudt het loslaten van het verbod op het gebruik van doping op basis van het "goede stelsel van zelfregulering" zich tot de berichten over dieronvriendelijke trainingsmethoden en een toename in dopinggebruik vanuit de sector zelf?

Met betrekking tot artikel 3, eerste lid, van het Besluit voortplantingstechnieken bij dieren stelt het kabinet dat onnodig leed niet mag worden veroorzaakt met andere dan natuurlijke voortplantingstechnieken. AI naar gelang de concrete situatie zal bepaald worden of pijn, letsel, stress of ander ongerief al dan niet nodig is. Betekent deze interpretatie dat het is toegestaan om pijn en letsel aan een dier toe te dienen en stress en ongerief te veroorzaken, als daar een ander doel mee is gediend? Kan de staatssecretaris aangeven wat dat andere doel dan is? Op welke wijze en volgens welke criteria wordt gewogen of het doel de pijn, het letsel, de stress en het ongerief dat dieren wordt aangedaan, rechtvaardigt? Kan de staatssecretaris zeggen of hij van mening is dat het fokken van runderrassen die niet via natuurlijke weg kalveren op de wereld kunnen brengen, door mag gaan? Of is hij bereid, daar een verbod op in te stellen?

Het voorliggende wetsvoorstel is wat ons betreft onder de maat. Het is niet gebaseerd op een evaluatie van de huidige wetten. Het is geen duidelijk kader met goede randvoorwaarden voor de bescherming van dieren. Er is niets bekend over de invulling van de uitvoeringsregelgeving. Het is slechts een implementatievehikel voor EG-wetgeving. Weer verliezen de dieren het van de economie. En dat in een tijd waarin de roep om aandacht voor dierenwelzijn luider en duidelijker is dan ooit. Dierenwelzijn laat je niet over aan commercie en particulieren. Daar maak je heldere en handhaafbare regelgeving voor. Dieren hebben geen stem, ze hebben geen keuze. De overheid heeft de verantwoordelijkheid, en wij, als parlement, hebben de plicht om ervoor te zorgen dat zij deze verantwoordelijkheid ook serieus neemt.

In dit kader wil ik de staatssecretaris vragen hoe hij om wenst te gaan met het grote aantal diervriendelijke moties dat in de afgelopen tijd is aangenomen, en waarvan hij tot nu toe de uitvoering niet ter hand genomen heeft of zelfs geweigerd heeft ter hand te nemen. Is de staatssecretaris met mij van mening dat aangenomen moties in het parlement, hetzij hier, hetzij aan de overkant, in principe uitgevoerd dienen te worden? Of vindt de staatssecretaris dat als de politieke omstandigheden zo zijn, dat je de vrijheid kunt nemen als bewindspersoon om ze niet uit te voeren, je die vrijheid ook moet nemen? Ik verneem graag zijn reactie.

De heerPeters (SP):

Voorzitter. Wanneer een wetsvoorstel uit de Tweede Kamer hier arriveert, neemt de Eerste Kamer aan dat zo'n voorstel het resultaat is van een politiek van goede bedoelingen.

Zoals de titel al aangeeft is deze wet een kaderwet. Over de mate van integratie en de wijze waarop deze wet zal worden toegepast, kan nog steeds veel gezegd worden. Dat werd er ook aan de overkant. Het bewijs: zo'n 70 amendementen, met als kampioen voormalig dierbeschermer van het jaar Krista van Velzen. Vrijwel alle inhoudelijke opmerkingen, vragen, suggesties, en zelfs lofprijzingen en verbeteringen van haar maar ook anderen werden hard gepareerd en naar de prullenmand verwezen door de minister van LNV.

De wet bestaat uit het uitstrooien van een vijftal, eigenlijk zevental, wetten, rekeninghoudend met twee nota's over 62 pagina's en twaalf hoofdstukken. Sommige bestaande wetten worden uitgebreid overgenomen, zoals de Kaderwet diervoeders en de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, maar de meeste worden schetsmatig aangeduid en voorzien van soms limitatieve, nog aan te geven AMvB's. Overzicht wordt nergens geboden. Op verschillende plaatsen staan wat definities, maar er ontbreken er ook essentiële. In de derde regel komt de aap uit de mouw. Het wordt namelijk met deze samengeraapte wet makkelijker om bestaande en toekomstige EG-verplichtingen – ik wijs op artikel 288, voorheen artikel 249 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie – in te voeren.

Waartoe dient deze wet? De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren vervalt na aanname van deze wet grotendeels, in elk geval hoofdstuk III over welzijn. De gezondheidspassages blijven in afwachting van de EU Animal Health Law nog even bestaan. Het is dus een dierenbeschermingswet.

Helaas valt de beoordeling van de Wet dieren op het gebied van het dierenwelzijn ten opzichte van de huidige situatie volledig negatief uit. De wet voldoet op dit gebied nergens aan. Zelfs de met fanfare ingehaalde kreet die moest aantonen hoe diervriendelijk deze wet wel is, namelijk dat dieren een intrinsieke waarde hebben, is door alle partijen aan de overkant becommentarieerd. Met name omdat er geen wezenlijke inhoud aan is gegeven en er geen consequenties aan worden verbonden. Na een aangenomen amendement is het resultaat een onduidelijke en slechte vertaling uit de tekst waar Europees iets over dieren is geschreven, namelijk artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dat gaat onder andere over het vervoer van dieren. In het Engels staat hier: "since animals are sentient beings". Dat is in de Wet dieren geworden: "Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigenwaarde van dieren, zijnde wezens met gevoel." Dat wekt de vraag aan de staatssecretaris: is hier het woord "bewustzijn", eventueel aangevuld met gevoel, niet de enig betere en hanteerbare uitleg voor "intrinsieke waarde van het dier"? Gaarne duidelijkheid. De staatssecretaris moet er immers mee werken, wanneer de wet wordt aangenomen.

Overigens, het begrip "intrinsieke waarde" stamt uit de rechtenethiek en vereist dat eerst de vraag wordt gesteld: mogen we dieren met bewustzijn überhaupt gebruiken en zo ja, waarvoor en met welke legitimatie? Die vraag is eigenlijk nooit openlijk en duidelijk beantwoord. Er wordt ook bij de beantwoording van vragen in de Tweede Kamer teruggegrepen op belangenafweging, het utilisme, dat stamt uit een ander ethisch systeem. Daarbij worden alle betrokken belangen op een of andere niet geopenbaarde wijze tegen elkaar afgewogen. Het zou in de rede liggen om bij alle nog te verschijnen AMvB's een degelijke afweging te verwachten, juist om die intrinsieke waarde in te vullen.

Er wordt een algemene zorgplicht voor dieren opgelegd, maar voor welke dieren? Het gaat om de gehouden dieren maar op één uitzondering na ook om de andere dan gehouden dieren. Nu belanden we in de raadselen van de Wet dieren. Niet alleen ontbreken definities van wat een dier is, maar ook van wat wordt bedoeld met diersoorten en diercategorieën. Welke dieren te houden wordt niet aangegeven. Beloften waren er in het verleden voor een snel aan te bieden zogenaamde positieve lijst van dieren die gehouden mogen worden. Daar wordt al tientallen jaren op gewacht en naar gezocht. De toenmalige minister van LNV meldde dat de lijst in de zomer van 2010 in Wageningen gevonden zou worden.

In het artikel over het houden van dieren, waar niet emotionele betrokkenheid mee wordt bedoeld maar iets heel anders, duiken alle onderdelen van het wetsvoorstel achteloos maar ongeordend op: administratieve verplichtingen, zoötechniek, opslag van kadavers, diergezondheid, welzijn, infectieziekten, dierenartsen, diervoer en ook zoönosen. Het gebeurt achteloos en nog probleemloos omdat nadere AMvB's het een en ander beloven te preciseren.

Naar aanleiding van teksten als "het verbod om dieren ziek te maken of te selecteren voor de fok" worden opmerkingen over de problematiek van de onmogelijkheid van de natuurlijke verlossing van dikbilkalveren, die dan maar door een keizersnede geboren worden, afgedaan als een fenomeen dat binnenkort met 50% zal zijn gereduceerd. Een verzoek om snavelkappen en andere verminkingen te vermijden door alternatieven te gebruiken wordt geringschattend afgedaan. Het advies van de European Food Safety Authority (EFSA) om in Nederland een blanke kalfspier voor Frankrijk en Italië te produceren met een hemoglobinegehalte met een gemiddelde minimumwaarde van 6 mmol/L wordt niet gevolgd; het kan best 4 mmol/L blijven terwijl het verboden is de dieren ziek te maken.

Over ziek maken gesproken, opzettelijke besmetting is verboden. Toch zullen we nog wel eens, zoals onlangs, koepokvaccins moeten (laten) produceren. Of valt dat onder de Wet op de dierproeven? Pokkenvaccinproductie gebeurt namelijk op een perfect geschoren huid van kalveren, waarbij na enting van het virus de oogst uit de zweren wordt verkregen. Is dat nu ook verboden of kunnen we ook hier met een AMvB aan de slag?

Het was in de GWWD opgenomen dat doping bij wedstrijden verboden is. Het transplantaat van de GWWD in de Wet dieren vertoont dit verbod niet meer. Waarom niet, zo vraag ik de staatssecretaris. Is zelfregulering een panacee voor de ruitersport gebleken? Als de staatssecretaris dat bevestigt, is dat groot nieuws voor de paardensportbladen en de gokkers op de renbaan.

Zoals eerder aangegeven, is de Diergeneesmiddelenwet goed geparachuteerd in de Wet dieren. Dat geldt ook voor de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde en redelijk voor de Kaderwet diervoeders. Bij dierlijke producten en bijproducten treft men niet aan dat foie gras ongeschikt is voor menselijke consumptie noch dat productie verboden hoort te worden. Er wordt gesproken over "werkgebieden", waarmee soms opslagplaatsen van kadavers van gezelschapsdieren worden aangeduid, en ook uitslachterijen en mogelijk slachthuizen. Geen nood, want behalve de gezelschapsdieren komen hier de EG-maatregelen aan bod over de productie van vlees na het doden van dieren. Mijn fractie is blij verrast dat de EG-richtlijnen hier orde gaan brengen.

Hoofdstuk 8 is gericht op de handhaving. Men zou verwachten dat hier de Veterinaire Inspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid gepast aanwezig zou zijn. Deze tak van de vroegere Keuringsdienst van Waren werd immers met de Hoofdinspectie voor de Levensmiddelen en andere eenheden trots uit VWS gelicht en door een manoeuvre die bij de insiders bekendstaat als de Derde Boerenoorlog, overgeheveld naar LNV (nu ELI) en in de VWA geïncorporeerd. Deze Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksgezondheid, voortkomend uit de vooruitziende blik van Thorbecke, had namelijk als opdracht de minister gevraagd en ongevraagd te informeren en onafhankelijk toezicht te houden op de Veterinaire Dienst van LNV, maar is nu zo ongeveer verdwenen.

Vrijwel de gehele vaste commissie van LNV van de Eerste Kamer, namelijk de leden van CDA, PvdA, ChristenUnie, GroenLinks en PvdD, vond het van belang om op 1 juni 2010 over toezicht en handhaving pertinente vragen te stellen. AI deze vragen bleven in de memorie van antwoord en ook in de nadere memorie van antwoord onbeantwoord. Dat kan komen omdat het hier gaat om een samenwerking met het ministerie van VWS, omdat het gewoon vergeten is, of omdat het moeilijke vragen waren. Dat laatste kan ik me bij deze staatssecretaris niet voorstellen en dus vraag ik hem de vragen van de vaste commissie van LNV van de Eerste Kamer alsnog te beantwoorden.

Ik neem aan dat beantwoording voor de staatssecretaris interessant is, want volksgezondheid komt meermalen in de Wet dieren voor. Beantwoording van de vragen is dus meteen richtinggevend voor hem voor de wijze waarop omgegaan dient te worden met het VWS-preventiebeleid. Dat geldt temeer omdat bijvoorbeeld infectieziekten van mens op dier en omgekeerd leidend kunnen zijn bij bijzondere omstandigheden waarbij het Diergezondheidsfonds zal moeten worden aangesproken.

Dat in dit wetsvoorstel bestuurlijke boetes worden ingevoerd, is een voortzetting van een tendens die goed kan werken. Overigens dank ik de staatssecretaris voor de beantwoording op korte termijn van de vraag die de vaste commissie van LNV stelde over het alternatief voor het vangstverbod van met persisterende stoffen besmette paling. Het alternatief van vangstplicht en verplichte aanlanding waarna het voedingsmiddel van dierlijke oorsprong als chemisch afval zou moeten worden verwijderd, is om de redenen die werden aangegeven in de brief, voor ELI geen oplossing. Het had echter gesierd om bij de motivatie van de Tijdelijke wijzigingswet Visserijwet (32658) te laten zien dat deze oplossing met name via de Warenwet overwogen was.

Onze fractie concludeert dat deze Wet dieren een monstrum is en dus voor een teratoloog een aangename kluif. Voor een opgeleide dierenarts die zich na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet meer als zodanig mag betitelen, is het een wereld van verwondering. Wat is het allemaal veel beter geworden. Geen Veewet, geen Vleeskeuringswet, geen slachthuizen maar werkplaatsen, geen Algemene dierenbeschermingswet meer, geen Kaderwet diervoeders maar een Wet dieren; geen staatstoezicht maar private control bodies die door onderling verweven stichtingen worden beheerd met ternauwernood opgeleide werkers, zoals slachters en keurmeesters; geen slagers meer maar rijen allochtonen die stukloon verdienen met uitsnijden waarbij de linkerhand met metaal is omgeven en in de rechterhand het mes ligt; geen slagersvakscholen meer, geen keuringsdierenartsen maar practitioners; geen VWS en geen LNV meer maar Landbouw te midden van Economische Zaken en Innovatie.

Geen reden om het judicium "onacceptabel" van Krista van Velzen over dit wetsvoorstel af te wijzen, noch om het uitstekende werk van de Coalitie DierenwelzijnsOrganisaties Nederland (CDON), een samenwerkingsverband van maar liefst 24 dierenwelzijnsorganisaties, ook maar enigszins te herkennen in dit wetsvoorstel. Hun principiële bezwaar onderschrijft mijn fractie. Er bestaat bezwaar tegen zowel het fundament, de inhoud en de wijze waarop het wetsvoorstel tot stand kwam. En ze gaan met mijn instemming verder; een beschaafde natie hoort een zelfstandige dierenbeschermingswet te hebben die effectief beschermt tegen louter commerciële exploitatie, willekeur, onverschilligheid en agressie van mensen; zeker in ons land met een zo hoge dierendichtheid.

Het resultaat van een politiek van goede bedoelingen was de premisse. Die is gekeerd in een resultaat van gemakzuchtige en verkeerde intenties, waarbij het dier tot ordinair handelsproduct is verworden met de bescherming van dieren als dekmantel. Of het label "intrinsieke waarde", met of zonder gevoel, enige waarde krijgt in de toekomstige AMvB's, kan alleen maar worden afgewacht.

MevrouwBöhler (GroenLinks):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel beoogt te komen tot een samenhangend stelsel van regels, waarbij de zorg om het dierenwelzijn voor de regering naar eigen zeggen leidend is geweest. Wij nemen dit uitgangspunt, de zorg om het dierenwelzijn, serieus, en zullen dit wetsvoorstel dan ook met name aan de hand van dit criterium beoordelen.

In het kader van deze beoordeling is een vergelijking tussen de bestaande wet- en regelgeving en de nieuwe situatie van belang. Ook andere sprekers hebben daar al op gewezen. De Wet dieren zal immers een groot aantal bestaande wetten vervangen, waaronder de GWWD, om een van de belangrijkste te noemen. Mijn fractie heeft vooralsnog een aantal fundamentele vraagtekens bij en bezwaren tegen het wetsvoorstel. Dit betreft 1. de kwaliteit van het wetsvoorstel, 2. de effectiviteit – dan heb ik het met name over het effect op het dierenwelzijn – en 3. de handhaving.

Ons eerste bezwaar betreft de kwaliteit. Laten wij even teruggaan naar de totstandkoming van het wetsvoorstel. Bij de indiening in 2007 werden reacties uit het veld gevraagd. Hoewel het een zeer omvangrijk wetsvoorstel betreft, waarbij de memorie van toelichting zonder de bijlagen alleen al 130 pagina's telt, hadden de organisaties die om advies is gevraagd, amper de tijd om te reageren. Dit wekt al niet de indruk dat de regering hecht aan het advies uit het veld, maar dat terzijde. Ondanks de korte reactietermijn hebben vrijwel alle organisaties advies uitgebracht. De regering schrijft hierover in de memorie van toelichting het volgende: "De hoofdlijn van het commentaar is kritisch." Dat mag gerust een understatement worden genoemd. De reacties waren ronduit negatief. Dat betrof overigens geenszins alleen de dierenwelzijnsorganisaties. De stevige kritiek uit het veld zegt niet alleen iets over het draagvlak of het ontbreken daarvan, maar ook over de kwaliteit, of beter: het gebrek daaraan.

De vraagtekens over de kwaliteit van het wetsvoorstel worden nog versterkt als wij kijken naar de gang van zaken in de Tweede Kamer bij de behandeling in oktober 2009. Er zijn meer dan 60 amendementen en moties ingediend en uiteindelijk zijn er zo'n 40 amendementen in stemming gebracht, plus nog eens 15 moties. Ook dat is niet echt een teken van kwalitatief goede wetgeving. Integendeel.

In het licht van de reacties uit het veld en de behandeling in de Tweede Kamer heb ik de volgende vragen aan de staatssecretaris. Hoe zal de staatssecretaris bij de nadere invulling van de kaderwet omgaan met de kritiek van de bij de totstandkoming geraadpleegde organisaties? Hoe kijkt de staatssecretaris terug op de behandeling in de Tweede Kamer? Hebben de amendementen en moties, ook al zijn ze niet allemaal aangenomen, tot nieuwe inzichten geleid? Ik vraag dit nog een keer zo expliciet aan deze staatssecretaris omdat het huidige kabinet, en dus ook de staatssecretaris, pas na de behandeling in de Tweede Kamer is aangetreden. Voortschrijdend inzicht is derhalve niet uitgesloten. Je moet blijven hopen.

Tot slot over de kwaliteit nog het volgende. Collega Koffeman heeft er al uitgebreid bij stilgestaan. Ondanks beloftes hiertoe was er geen deugdelijke evaluatie van de GWWD. Was dit niet een zinvolle eerste stap geweest alvorens met een nieuw wetsvoorstel te komen? Had deze evaluatie wellicht een deel van de kritiekpunten kunnen wegnemen?

Het tweede bezwaar betreft de effectiviteit van het wetsvoorstel. De vraag naar de effectiviteit van het wetsvoorstel houdt direct verband met de vaagheid en onduidelijkheid van een aantal kernbegrippen. De regels ter bescherming van het dier krijgen hun invulling in het concrete handelen van overheid en burgers, zo stelt de regering terecht in de memorie van toelichting. De regering hanteert als belangrijke criteria de vijf "vrijheden" van Brambell uit 1965. Dieren zijn vrij: a. van dorst, honger en onjuiste voeding; b. van fysiek en fysiologisch ongerief; c. van pijn, verwonding en ziektes; d. van angst en chronische stress; e. om natuurlijk gedrag te vertonen. De regering erkent in de memorie van toelichting meteen ook dat deze criteria niet altijd even eenduidig zijn. Dat is zeker juist, maar hoe moeten de bescherming van dieren en het dierenwelzijn in de praktijk vorm krijgen als de criteria die wij willen toepassen, onduidelijk zijn? De onduidelijke terminologie is met name bezwaarlijk omdat het gaat om een kaderwet, een wet dus met ruime delegatiebepalingen. De Raad van State heeft hierover een aantal kritische opmerkingen gemaakt en wijzigingen voorgesteld. Kan de regering uitleggen waarom zij denkt dat de bezwaren die door de Raad van State zijn geuit, zijn weggenomen door de wijzigingen naar aanleiding van het advies?

Een van de begrippen die onduidelijk is, is een kernbegrip uit dit wetsvoorstel, namelijk "de intrinsieke waarde van dieren". Alle voorgaande sprekers hebben daarover al gesproken. Natuurlijk zou je kunnen zeggen dat het positief is dat de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren expliciet in het wetsvoorstel is vastgelegd. De vraag is echter wat de dieren hiermee opschieten. Wat betekent "intrinsieke waarde" volgens de regering? Hebben bijvoorbeeld alle dieren dezelfde intrinsieke waarde? Zitten eencellige dieren en apen wat dat betreft op hetzelfde niveau of moet er verschil naar soort worden gemaakt? Wat voor consequenties heeft de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren voor het beleid? Graag hoor ik concrete voorbeelden die duidelijk maken hoe de erkenning van de intrinsieke waarde het beleid heeft beïnvloed of zal beïnvloeden. Ik vraag dit zo nadrukkelijk omdat het begrip "intrinsieke waarde" niets, maar dan ook werkelijk niets zegt over dieren als wezens met gevoel en bewustzijn. Het is misschien goed om in dit verband in herinnering te roepen dat het begrip uit de bedrijfseconomie komt: de intrinsieke waarde van vennootschappen, de waarde van bezittingen. Daar komt die term vandaan.

Met betrekking tot alle zojuist besproken begrippen moeten wij ons de vraag stellen: wie bepaalt eigenlijk de invulling ervan? Dieren zijn in dit verband immers als het ware het lijdend voorwerp; de begrippen worden niet door hen, maar door ons, mensen, ingevuld. Hoe wil de regering dit probleem benaderen? Zijn er volgens de regering objectieve criteria aan de hand waarvan begrippen als "waarde", "stress", "angst" enzovoorts kunnen worden bepaald?

Dit brengt mij opnieuw naar de kernvraag waarmee ik mijn betoog ben begonnen: wordt het welzijn van dieren verbeterd door de nieuwe wet? Zoals gezegd hebben wij hier grote twijfels over, maar misschien kan de staatssecretaris ons nog overtuigen. Hiervoor moet hij echter wel concreet kunnen aangeven op welke punten het dierenwelzijn ten opzichte van de bestaande wet- en regelgeving is verbeterd. De algemene opmerking dat dierenwelzijn leidend is geweest voor het beleid is als antwoord niet genoeg. Graag hoor ik van de staatssecretaris concrete voorbeelden waarin het dierenwelzijn door de nieuwe wet zal worden verbeterd. Meer specifiek hoor ik graag hoe zit het met verbetering van dierenwelzijn in de landbouw. Hoe verhouden zich volgens de staatssecretaris de vrijheden van Brambell met de intensieve veehouderij?

Dan nog een andere vraag op dit punt. Het wetsvoorstel ziet, enkele uitzonderingen daargelaten, niet op in het wild levende dieren en ook niet op dierproeven zoals bedoeld in de Wet op de dierproeven. De uitzondering voor in het wild levende dieren kan ik nog begrijpen. De wet is immers van toepassing op "gehouden dieren". Maar dieren die voor dierproeven worden gebruikt, zijn toch ook gehouden dieren? Graag krijg ik een nadere toelichting op de vraag waarom de wet dieren niet geldt voor dieren die voor dierproeven worden gehouden.

Een volgend aspect dat doet twijfelen aan de effectiviteit van de wet hangt samen met de aard van de wet als kaderwet. Anders gezegd: de wet legt mooie uitgangspunten vast, maar het is de vraag wat hiervan in de praktijk terecht zal komen. In artikel 2.2 bijvoorbeeld wordt het verbod op het houden van dieren vastgelegd, maar op dit verbod zal voor veel diersoorten en categorieën dieren een uitzondering worden gemaakt. En er zijn meer van dit soort bepalingen, bijvoorbeeld artikel 2.3: het is verboden dieren te gebruiken met het oog op de productie van producten afkomstig van die dieren. Ook artikel 2.1 valt in deze categorie. Deze "nee, tenzij"-bepalingen vormen de kern van de dierenbeschermingsregels van het wetsvoorstel. Wij hebben helaas sterk de indruk dat de wet ons hierdoor een dierenbeschermings-Utopia voorspiegelt, maar dat de werkelijkheid er voor de dieren heel anders uit zal zien. Want als het "tenzij" door de lagere regelgeving heel ruim wordt ingevuld, blijft er aan het einde niet meer veel over van het "nee". Kan de staatssecretaris zo concreet mogelijk ingaan op de invulling van deze "nee, tenzij"-regels door de lagere regelgeving?

Tot slot ga ik in op ons derde bezwaar, dat de handhaving betreft. Door vrijwel alle fracties zijn in de schriftelijke ronde vragen gesteld over de handhaving van de wet. Ik verwijs kortheidshalve naar het voorlopig verslag. Andere sprekers hebben er al op gewezen dat deze vragen helaas onbeantwoord zijn gebleven. Graag hoor ik alsnog de visie van de regering op de handhaving van de nieuwe wet, waarbij ik de staatssecretaris nadrukkelijk verzoek, in te gaan op de vragen die in de schriftelijke ronde zijn gesteld.

Voorzitter, wij wachten de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling af, maar het zal u niet verbazen dat wij vooralsnog negatief denken over dit wetsvoorstel.

De heerBenedictus (CDA):

Voorzitter. Deze inbreng is mede namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie.

De Wet dieren handelt over een integraal kader voor gehouden dieren. De leden van de genoemde fracties zijn van mening dat wij zorg hebben voor alle levende schepsels. Het goed zorgen voor het welzijn van gehouden dieren is nadrukkelijk een extra plicht voor de mens. Behalve het bijeenbrengen van vijf wetten, waardoor minder AMvB's nodig zijn, bevat deze kaderwet drie principiële wijzigingen: het wettelijk vastleggen van de plicht om rekening te houden met de intrinsieke waarde van een dier, de introductie van een algemene zorgplicht voor dieren voor een ieder en het juridisch vastleggen dat dieren geen zaken zijn. Onze fracties kunnen zich herkennen in de begrippen intrinsieke waarde en zorgplicht als algemene uitgangspunten voor de omgang met dieren. Bij de wettelijke verankering zijn echter nogal wat bedenkingen te maken.

Dit wetsvoorstel verplicht bij het stellen van regels ten volle rekening te houden met de gevolgen die dit kan hebben voor de intrinsieke waarde van een dier. De maatschappelijke opvattingen over de intrinsieke waarde van een dier zijn in onze maatschappij echter zeer divers. Dat varieert van verzakelijking tot vermenselijking, van nooit ingrijpen tot het dier nuttig maken voor de mens en van kwelling bij dierengevechten tot koestering als schoothond. De zogenaamde vijf vrijheden van Brambell moeten richting geven aan de invulling van de begrippen "intrinsieke waarde" en "zorgplicht". Deze vrijheden geven echter zo veel ruimte voor interpretatie dat dit de vaagheid eerder vergroot. Het is niet duidelijk of de intrinsieke waarde, zijnde de eigenwaarde van het dier, afhankelijk is van de wijze van houden, de leeftijd of bijvoorbeeld de aaibaarheid. Bij doorredeneren kan men voor kolderieke vraagstukken komen te staan. Zijn de vlooien van de huishond ook gehouden dieren? Zo ja, is een vlooienbehandeling dan wel toegestaan? Zo nee, gaat dat niet ten koste van de zorgplicht voor de hond? Onze fracties sluiten zich aan bij de constatering van de Raad van State dat dit wetsvoorstel onvoldoende sturing geeft aan de lagere wetgever. Als rechtstreeks werkend gebod en als normerend kader zal het door zijn vaagheid leiden tot rechtsonzekerheid en zal de noodzaak tot verheldering door middel van vele gerechtelijke procedures ontstaan.

Het niet nakomen van de algemene zorgplicht voor dieren is voor een ieder een misdrijf, niet alleen voor de houder of verzorger van een dier. De zorgplicht voor dieren als moreel rechtsbeginsel is aanvaardbaar, maar strafbaarstelling bij het zich geheel of gedeeltelijk onthouden daarvan moet dan wel zo duidelijk en zo objectief mogelijk worden geformuleerd door het vastleggen van concrete gedragsnormen. Die ontbreken in dit voorstel en zijn ook niet voorzien in AMvB's. De zorgplicht wordt daarom door sommige juristen omschreven als juridische albastine om gaten in de gedragsregulering met betrekking tot de omgang met dieren te kunnen dichten. Ook de omschrijving van de zorgplicht in combinatie met zaken als respect en duurzaam handelen geeft onduidelijkheid. Dit vraagt om een nader normenkader. De vrees van onze fracties is dat door het ontbreken hiervan de juridisering van het dierenwelzijn op de loer licht. De invulling van deze zaken zal via de rechter en de daarbij behorende jurisprudentie nader worden vormgegeven. Dat vinden wij een ongewenste maatschappelijke ontwikkeling die de tegenstellingen in onze samenleving gaat versterken. Dat hebben we eerder ook bij de milieuwetgeving gezien. Hoe denkt de staatssecretaris deze juridisering te voorkomen? Is het niet raadzaam alsnog met een normenkader te komen? Dit wetsvoorstel biedt de ruimte voor een gefaseerde invoering. Zo zou bijvoorbeeld artikel 1.4 waarin de zorgplicht gesteld wordt, pas ingevoerd kunnen worden nadat een normenkader is vastgesteld. Graag krijg ik daarop een reactie.

Dan kom ik op het voorstel om het Burgerlijk Wetboek aan te vullen met de bepaling dat dieren geen zaken zijn en dat bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn. Deze aanvullende bepalingen hebben echter betrekking op de wetsbepalingen en niet op zaken zoals bedingen in contracten en rechtshandelingen. Hoe moet na aanname van dit wetsvoorstel bijvoorbeeld gemeenschap van goederen worden uitgelegd: inclusief of exclusief dieren? Volgens vooraanstaande juristen gaat dit wetsvoorstel voor verwarring in de rechtspraak zorgen. Zou de staatssecretaris duidelijk willen maken welke gevolgen opname van dit artikel heeft voor andere wetten? In de tussentijd hoeft hij dat artikel dan nog niet in te voeren.

Dit wetsvoorstel hinkt tussen vermenselijking van het dier enerzijds en verzakelijking van het dier anderzijds. De wettelijke vastlegging van het begrip "intrinsieke waarde" in combinatie met de voorgestelde wijziging van het Burgerlijk Wetboek kan de opmaat zijn voor het vastleggen van dierenrechten. Dit botst met onze visie op de verhouding tussen mens en dier. Wij beschouwen het dier in juridische zin als een rechtsobject. Dieren kunnen niet de drager zijn van rechten in juridische zin, noch van plichten overigens. Uiteraard zijn dieren geen gewone rechtsobjecten, maar bijzondere die ook een bijzondere zorg vragen. Daarvoor echter is deze verwarrende, overbodige en symbolische wetsaanpassing niet nodig.

De heerKoffeman (PvdD):

Waarom vindt de heer Benedictus dat dieren geen dragers van rechten kunnen zijn?

De heerBenedictus (CDA):

Dat hangt samen met hoe wij de positie van het dier zien. Wij hebben de zorg voor dieren, maar dieren zijn niet nevengeschikt aan mensen. Als je dieren rechten geeft, moet je ze ook plichten geven. Daarmee kom je tussen mensen- en dierenrechten. We hebben wel nadrukkelijk een plicht tot goede zorg voor dieren.

De heerKoffeman (PvdD):

Maar het is toch niet zo dat iedereen die rechten heeft ook plichten moet hebben? Zuigelingen of demente bejaarden hebben toch ook geen plichten?

De heerBenedictus (CDA):

Als je rechten toekent aan mensen – en mensen hebben rechten – en aan dieren, komen die op een zeker moment met elkaar in botsing.

De heerKoffeman (PvdD):

En waar die botsen, prevaleren op dit moment de rechten van de mens. De mens heeft altijd de doorslaggevende stem, maar dat pakt lang niet altijd goed uit.

De heerBenedictus (CDA):

Ik hoop dat bij u de mensenrechten ook boven de dierenrechten gaan.

De heerKoffeman (PvdD):

Absoluut, maar ik begrijp dat dieren in uw visie helemaal geen rechten hebben en afhankelijk zijn van de mens.

De heerBenedictus (CDA):

We hebben een zorgplicht voor de dieren. Ik heb ook gezegd dat wij dat rechtsbeginsel onderschrijven. We hebben een extra zorgplicht voor dieren die onder ons staan en die gehouden worden. Zij hebben echter geen rechten.

De handhaving in Nederland van het Cites-verdrag moet volgens een rapport van het Wereld Natuurfonds beter. Cites is de organisatie die zich bezighoudt met de internationale handel in zeldzame en bedreigde dier- en plantensoorten. Er zou onvoldoende expertise zijn om de illegale handel in bedreigde planten en dieren en hun producten goed op te sporen. Goede coördinatie tussen de handhavende diensten schiet tekort evenals bijvoorbeeld het controleren van reptielen- en amfibiebeurzen en dierenwinkels met exotische dieren. Jaarlijks worden naar schatting meer dan 3 miljoen dieren illegaal de Europese Unie binnengesmokkeld. Hiervan zouden er volgens Cites ongeveer 100.000 via Nederland hun weg vinden. Zo werden in de periode 2000–2005 – het zijn weliswaar wat oudere getallen, maar toch – ruim 67.000 bedreigde dieren in beslag genomen. Het transport vindt vaak onder erbarmelijke omstandigheden plaats en gaat met hoge sterfte gepaard. Men moet dan bijvoorbeeld denken aan papegaaien die aan de binnenkant van een colbert worden gespeld. Deze illegale import vormt bovendien een bedreiging voor de gezondheid van dier en mens. Een sprekend voorbeeld is de vaak voorkomende infectie met chlamydia bij binnengesmokkelde papegaaien. In het regeerakkoord wordt gesproken over de inzet van 500 animal cops. Het lijkt zinvol om althans een deel van deze menskracht in te zetten voor de bestrijding van deze ergerlijke misstanden. Graag krijgen we hierop een reactie van de staatssecretaris en eventueel komen we in tweede termijn met een motie hierover.

Biologen onderscheiden vijf grote groepen levende organismen: dieren, planten, schimmels, protoctisten en bacteriën. Dit worden koninkrijken genoemd. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw vinden artsen bij mensen steeds vaker ziektekiemen die normaliter organismen uit een ander koninkrijk besmetten. Dit worden "cross kingdom jumpers" genoemd. Voorbeelden van cross kingdom jumpers komen voor bij sommige bacteriën en schimmels. Een bekend voorbeeld is de bacterie Burkholderia cepacia die knolrot bij uien veroorzaakt, maar ook met regelmaat wordt gevonden in de longen van mensen met taaislijmziekte en dan ten onrechte als opportunistisch wordt gekwalificeerd. Veel voorbeelden zijn pas het afgelopen decennium bekend geworden vanwege de van oudsher grote afstand tussen planten- en dierwetenschappen. Verder draagt ook de taxonomische verwarring bij aan het niet-herkennen van cross kingdom jumpers. Zo werd de bacterie Erwinia herbicola, die plantenziektenkundigen kennen als veroorzaker van rot, door medici ook bij menselijke infecties gevonden. Daar noemde men de bacterie echter Enterobacter agglomerans. De lijst van cross kingdom jumpers is met enige tientallen soorten dan ook onverwacht lang. Cross kingdom jumpers worden in de meeste gevallen gevonden bij mensen met een verzwakt immuunsysteem, bijvoorbeeld bij kankerpatiënten en dergelijke, zodat een aantal mogelijke barrières voor de ziekteverwekker zijn uitgeschakeld. Deze ziekteverwekkers maken bij gezonde mensen vaak minder of zelfs geen schijn van kans. Bij de evaluatie van de Q-koorts is gebleken dat de medische en de veterinaire kolommen op het terrein van zoönose onvoldoende samenwerken. Het "One Health"-concept gaat uit van de opvatting dat de basisprincipes van gezondheid, ziekteprocessen en zaken als vaccinatie voor mens en dier hetzelfde zijn. In dit verband zouden onze fracties daar ook het fenomeen cross kingdom jumpers aan willen toevoegen. Anders worden mogelijke fytonosen (ziekten die van plant op mens of dier kunnen overgaan) over het hoofd gezien, omdat geen enkele dienst of ministerie dit tot zijn verantwoordelijkheid rekent. Daarbij komt nog dat onderzoek op het gebied van fytonosen het gebruik van proefdieren mogelijk kan verminderen. Ik vraag de staatssecretaris om de mogelijke risico's van deze cross kingdom jumpers voor mens en dier in beeld te laten brengen, liefst samen met het ministerie van VWS, en ook de mogelijkheden van een earlywarningsysteem te laten onderzoeken. Wellicht kan dat bijdragen aan het ophelderen van sommige ziekteoorzaken.

In een beperkt aantal sectoren binnen de dierhouderij wordt relatief een groot deel van de antibiotica gebruikt: bij de vleeskalveren, de vleeskuikens en de vleesvarkens. Met name in de twee eerstgenoemde sectoren is het kenmerkend dat er maar een beperkt aantal praktiserende dierenartsen werkzaam is, de integraties van de veevoerindustrie een sterke positie hebben en er slechts enkele eigenaren zijn. Op welke wijze wordt de onafhankelijkheid van de dierenarts gegarandeerd bij het voorschrijven van antibiotica? Hoe kan hij gevrijwaard worden van druk? Ik vraag de staatssecretaris hierbij nadrukkelijk het apotheekrecht van de dierenarts te betrekken. En welke waarborgen zijn er dat de antibiotica op een goede wijze worden toegediend?

Mevrouw de voorzitter. Op de dag af is het vandaag precies tien jaar geleden dat het laatste geval van MKZ in ons land is geconstateerd. Tegen deze zeer besmettelijke ziekte hebben wij een probaat middel in huis, te weten: vaccinatie. In het kader van de zorgplicht voor dieren is toepassing van vaccinatie dan ook passend. De Europese regelgeving gaat echter boven de nationale regelgeving. In geval van besmettelijke dierziekten zijn de Europese richtlijnen dus leidend en worden zorgplicht en intrinsieke waarde terzijde geschoven. Na de epidemie van 2001 zijn allerlei bewegingen – onder andere in de draaiboeken van het voormalige ministerie van LNV – in gang gezet om vaccinatie eerder mogelijk te maken en om ervoor te zorgen dat de producten van gevaccineerde dieren vrijelijk konden worden verkocht binnen Nederland en ook binnen de Europese Unie. Een vaccinatie zou het nutteloos doden van dieren kunnen voorkomen c.q. inperken. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre producten van dieren die gevaccineerd zijn tegen MKZ, vrijelijk binnen het hele grondgebied van de Europese Unie mogen worden verhandeld in het geval van een uitbraak? Is dit in Brussel afdoende geregeld?

Met belangstelling zien wij de reactie van de staatssecretaris en zijn antwoorden op onze vragen tegemoet.

De heerSchaap (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Met de Wet dieren zetten we weer een stap naar integratie van wetgeving. Ik zeg dit maar om met het goede nieuws te beginnen. Dit voorstel van wet voldoet namelijk aan de doelstelling van integratie, dus samenhang van wettelijke regels. In deze zin is de VVD-fractie ingenomen met dit wetsvoorstel. Het biedt een integraal kader voor de regelgeving in deze sector en maakt een eind aan de versnipperde wetgeving in dit domein. Afstemming en samenhang zijn toe te juichen. Over de beoogde actualisatie ontstaat echter al vaagheid. Het gaat om een kaderwet die heel veel regels, normen en criteria overlaat aan nadere regelgeving. Wat gaat dit betekenen? Welke overwegingen worden bepalend voor de specifieke invulling? Dit zou een grote onbekende kunnen zijn, ware het niet dat de wetgever niet heeft kunnen nalaten dit wetsvoorstel ook van een beschouwelijk en normerend kader te voorzien.

Deze moraliserende beschouwing roept bij mijn fractie veel vragen op. Ik ga daar bij deze gelegenheid met zorgelijke gevoelens graag dieper op in. Dit kader is namelijk niet alleen discutabel, maar kan ook veel verwarring meebrengen. Ik doel hierbij in het bijzonder op twee rechtsfilosofische en tegelijk ethische uitgangspunten die aan deze wet ten grondslag worden gelegd en veel kunnen betekenen voor het invullen van de nadere regels. Dit kan ingrijpende gevolgen hebben voor de dierhouderij zelf. Het gaat allereerst om de zogenaamde intrinsieke waarde van het dier en daarnaast bevat deze wet aanzetten tot de definiëring van het dier als rechtssubject. Dit is mijns inziens een heilloze en bovendien verwarring scheppende exercitie. Over beide kwesties kom ik te spreken. Ik verwacht van de staatssecretaris een nuchtere en praktische reactie en hoop dat daarmee duidelijk wordt dat deze wet werkbaar zal zijn, ondanks de moraliserende uitschieters.

Mevrouw de voorzitter. Ik wil beginnen met enkele opmerkingen over de nadere regels. Deze wet heeft, zoals blijkt uit de memorie van toelichting en de memorie van antwoord op het verslag, het karakter van een kaderwet. Dit houdt in dat deze wet concreet inhoud zal krijgen door nadere regels. Dat zij zo. Het is daarom beslist nodig dat de wet zelf helder, onderscheidend en richtinggevend is. Alleen dan vormt de wet een dwingend kader voor deze nadere regels. Het is echter de vraag of deze wet daaraan voldoet. Het is zeer wel mogelijk dat het genoemde beschouwelijke fundament daarop vertroebelend zal inwerken. In het wetsvoorstel en in de memorie van antwoord wordt herhaaldelijk gesteld dat de integratie van de regelgeving moet samengaan met transparantie, eenvoud, vermindering van de regeldruk en van de lasten voor burgers en bedrijven. Dit zo langzamerhand al gewoon geworden mantra roept vragen op vanwege het risico dat de concrete invulling van regels, criteria en normeringen wordt doorgeschoven. Tot zolang blijft de samenleving in onzekerheid over de exacte inhoud. Intussen heeft de nadere invulling grote invloed op de dierhouderij en alle daarbij betrokken belangen, zoals het gezondheids- en welzijnsdomein, de positie van het bedrijfsleven, de dierenartsen en anderen. Hoe denkt de staatssecretaris deze groeperingen te betrekken bij de concretisering van de uitwerking? Hoe zeker is het dat het uitgangspunt transparantie en vereenvoudiging van de regelgeving van kracht blijft?

Doorzichtigheid en eenvoud kunnen bijdragen aan de naleving van de regels. De regering denkt dit ook nog eens te kunnen bevorderen door wat zij noemt "een samenhangend handhavingsmechanisme". Dit klinkt mooi, maar wellicht te mooi om waar te zijn! De handhaving dreigt namelijk per ommegaande al ondoorzichtig te worden doordat het regeerprogramma voorziet in weer een nieuwe loot aan het handhavingsinstrumentarium: naast de al functionerende politiediensten, de AID en de LID, nu ook nog de toegezegde 500 dierenagenten. Wil de staatssecretaris uitleggen hoe volgehouden kan worden dat hier geen sprake is van versnippering en van dreigende ondoorzichtigheid? Waarom geen uitbreiding binnen de AID of het reguliere politiekorps en dus een integrale aanpak ten behoeve van alle dierhouders en dieren in ons land? Hoe stelt de staatssecretaris zich de taakverdeling binnen deze geledingen voor? Hoe moet voorkomen worden dat ze elkaar voor de voeten lopen? Wij willen hierop graag een helder en dus een eenvoudig en transparant antwoord.

Ik kom nu bij het beschouwelijke fundament dat deze wet meekrijgt en dat wellicht bepalend wordt voor de nadere regels. Een opmerkelijk moreel en rechtspositioneel credo dat dit wetsvoorstel wil uitstralen, is de zogenaamde intrinsieke waarde van het dier. Ik wil bij deze gelegenheid ingaan op de definiëring van dit opmerkelijke criterium, alsmede op de centrale plaats die dit begrip dreigt te gaan innemen in de dierwetgeving. Wat staat de wetgever voor ogen met deze intrinsieke waarde? In de memorie van toelichting en in de memorie van antwoord wordt herhaaldelijk gesproken over de eigen zelfstandige waarde van het dier. Het dier wordt dan weer gedefinieerd als een levend wezen met gevoel, los van de gebruikswaarde die de mens aan het dier toekent. Erg diep gaat dit niet. Je zou hier schouderophalend aan voorbij kunnen gaan, ware het niet dat de wetgever hier toch nog wat filosofische hoogstandjes toevoegt. En dan gaat het mis, temeer daar de woordenwolk die wordt losgelaten riskante juridische implicaties kan hebben. Wat wordt bedoeld met "intrinsieke waarde"? Bepalende elementen die daartoe wezenlijk zijn, worden verpakt in begrippen als "integriteit", "welzijn" en "gezondheid". Nu kan diergezondheid behoorlijk nauw worden omschreven. Betrokkenen weten waaraan zij toe zijn en dus kun je hiermee ook in de sfeer van uitvoering en handhaving wat doen. Met dierwelzijn wordt het al wat moeilijker, maar ook daar valt met enige inspanning nog wel uit te komen. De memorie van antwoord koppelt beide terecht aan huisvesting en verzorging; het gaat dan om objectief vast te leggen zorgbeginselen voor de dierhouder. Bleef het hierbij nu maar. Maar daarbij blijft het niet en de wettelijke teksten verdwijnen in een mistbank. Weg transparantie. Als belangrijkste criterium van de intrinsieke waarde van het dier noemt het wetsvoorstel integriteit. Wat moet hieronder worden verstaan? Bij de uitleg die de wet daarvan geeft, raak ik het spoor geheel bijster. Het begrip "integriteit" wordt omschreven met de woorden "eigenheid", "heelheid" en "gaafheid" van het dier. Hoe helder kun je zijn?

Ik beoefen als professionele hobby het vak filosofie. Dat is een prachtig en tegelijk pretentieus vak. Het is een nuttig vak als het eraan bijdraagt dat waar dan ook helder en onderscheidend wordt gedacht, geredeneerd en verwoord. Het is echter ook een vak met een grote valkuil, als met woorden namelijk een schemerwereld wordt binnengetrokken. Een ieder mag dan diep onder de indruk raken, maar niemand begrijpt wat er precies is gezegd. Als filosoof ben ik al heel wat vage termen tegengekomen; termen die dramatische en indringende gevoelens oproepen, maar waarvan met geen mogelijkheid valt vast te leggen wat er precies wordt bedoeld. Laat ik met het oog op de terminologie die deze wet biedt maar even als docent filosofie met de deur in huis vallen. Als een student een tentamenvraag krijgt over een indringende existentiële kwestie en hij deze beantwoordt met kreten als "eigenheid", "heelheid" en "gaafheid", is hij bij mij onmiddellijk gezakt. En dit terwijl je filosofisch toch echt wel een beetje met het hoofd in de wolken mag lopen. Nu kun je dit in de filosofie op de korte termijn wellicht een tijdje ongestraft volhouden. Maar in de harde wetenschap, het zakelijke bedrijfsleven of de wetgeving is dit soort betekenisloze vaagheid gevaarlijk. En dan kan een mens nog vertwijfeld reageren, als hij belaagd wordt met dit soort mistige begrippen; met de moed der wanhoop kom je misschien nog ergens uit. Maar om vol te houden dat deze intrinsieke woordenbrij iets eigens van het dier tot uitdrukking brengt? Arme dieren. Hoe moeten zij duidelijk maken op welke wijze ze zich aangesproken voelen door de aan ze toegekende eigenheid, heelheid en gaafheid?

In dit licht is het niet vreemd dat de wetgever dit alvast impliciet erkent. De memorie van toelichting noemt de zin van dergelijke begrippen namelijk het geven van een signaal. Maar wat kan de betekenis zijn van zo'n vaag signaal? En wat beoogt de regering hiermee te bereiken? Zo'n signaal verdwijnt in een zwart gat. Op zijn best zaait dit soort begrippen alleen maar verwarring. Denkbaar is echter dat het daar niet bij blijft. Wellicht versterkt dit signaal de overtuiging van actie- of belangengroepen dat dierhouders het nooit goed zullen kunnen doen, zodat actie altijd weer gerechtvaardigd is. Erger zou zijn dat de suggestieve werking van deze begrippen ook de professionele dierhouder het gevoel geeft dat hij het nooit goed zal kunnen doen, omdat een dier altijd wel zal uitstralen intrinsiek tekort te zijn gedaan. Wat dan rest is een onoplosbare gewetenswroeging. Wat is de zin van zo'n vaag signaal in de Nederlandse wetgeving, waar dit begrip niet voorkomt in de Europese regelgeving? Wil de staatssecretaris zijn visie nog eens geven op de inhoud en het gebruik van dit begrippenstelsel rond de intrinsieke waarde van het dier? En wil hij de VVD-fractie de verzekering geven dat dit soort signalen niet bepalend zullen worden voor de nadere regels?

In het verslag hebben wij opgemerkt dat het begrip "intrinsieke waarde van het dier" een onoverbrugbaar dualisme kan oproepen bij de uitvoering van dit wetgevende principe. De heer Benedictus heeft al hierop gewezen. Enerzijds stelt de wet namelijk dat dieren vanuit het perspectief van welzijn en gezondheid toevertrouwd zijn aan menselijke zorg. Anderzijds heet het dat het dier ook zelf waarde inbrengt, hoe leeg dit begrip ook mag worden gepresenteerd. Wetswijzigingen zijn voor de Eerste Kamer niet mogelijk. Daarom hoop ik iets nuchters te kunnen meegeven voor de nadere uitwerking van deze wet en de hierop stoelende handhaving. Bij handhaving op heelheid en gaafheid raken dienstdoende functionarissen namelijk geheel van slag en ik vrees bij eventuele gerechtelijke procedures rechters al evenzeer. Dat moeten we hen niet aandoen. Dat moeten we ook onze wetgeving niet aandoen. In vervolg op onze opmerkingen in het verslag dringt de VVD-fractie erop aan, deze tweeslachtigheid weg te nemen en bij de uitvoering en handhaving van deze wet geheel uit te gaan van de helder te omschrijven criteria diergezondheid en dierwelzijn, alsmede de algemeen te aanvaarden menselijke verantwoordelijkheid daarvoor. Mocht de staatssecretaris hierover van mening verschillen en wel willen vasthouden aan de brede definitie van intrinsieke waarde, wil hij dan aangeven waarop precies moet worden gehandhaafd en hoe hieromtrent verwarring in het veld kan worden voorkomen?

In filosofische zin roept het begrip "intrinsieke waarde van het dier" overigens nog enkele fundamentele problemen op. Allereerst veronderstelt dit begrip een oorspronkelijke positie van het dier, dus onafhankelijk van en voorafgaand aan wat de mens aan diereigen waarden weet in te brengen. Het principiële probleem is dat het begrip "waarde" door en door menselijk is: het drukt alleen maar uit wat wij als mensen over het dier bedenken. Het dier zelf zwijgt in de zin van taalkundige articulaties. Het dier formuleert woordelijk niets, alleen wij mensen doen dit. En dus is de zogenaamde intrinsieke waarde niets anders dan een door de mens aan het dier toegedachte waarde. Het beste wat we dan ook kunnen doen, is dieren zo goed mogelijk bestuderen. Ook dan wordt het resultaat door de mens geformuleerd. Erken dit dan ook en praat het dier geen eigen subjectiviteit aan. Voor je het weet, vertegenwoordigen mensen op heimelijke en gemystificeerde wijze dit dier. Voor je het weet, wordt het dier ook nog belaagd met antropomorfismen en gemoraliseer. Je denkt dan met iets feitelijks aan de haal te gaan, maar intussen ben je normatief bezig.

En dan ten tweede. In het verslag hebben we al gevraagd over welke dieren het nu eigenlijk gaat bij de erkenning van de intrinsieke waarde als leidend beginsel. Tot onze verwondering stelt de memorie van antwoord dat het in beginsel om alle dieren gaat, zij het met voorrang om door de mens gehouden dieren. Alle dieren! Je moet er toch niet aan denken dat het vrij doorleven van de eigen intrinsieke waarde van welk dier dan ook en dit ook nog in volledige heelheid en gaafheid tot rechtsbeginsel wordt verheven. Dat zou dan inhouden dat parasieten en andere schadelijke dieren hun soorteigen waarde in heelheid en gaafheid moeten kunnen uitleven. Einde bestrijding schadelijke dieren. Dat verbiedt ook alle bedrijfsongevallen die dieren kunnen treffen door menselijk handelen, zoals ploegen en schoffelen. Einde landbouw dus, de biologische landbouw voorop. Hier kun je toch helemaal niets mee? Wil de staatssecretaris nog eens uitleggen hoe hij de uitdijing van dit wettelijke beginsel naar alle dieren precies interpreteert?

In dit licht spreekt de VVD-fractie haar bezorgdheid uit over de verwijzing in de wet naar de vijfde vrijheid van Brambell. Dit beginsel stelt dat het de dieren vrij moet staan natuurlijk gedrag te vertonen. Dat klinkt zo lief, humaan en dus ook zo verlokkelijk. Ik wijs echter op de uiterst riskante implicaties van deze vrijheid. Hoe denkt de regering deze vrijheid te verbinden met schadelijke of gevaarlijke gevolgen van natuurlijk gedrag van dieren? Betekent dit een muilkorfverbod? Hoe ver mag een dier gaan in het uitleven van zijn instincten? Wat sta je schadelijke dieren nog toe? Wil de staatssecretaris hier nog eens op ingaan? Wat bedoelt de regering met de stelling in de memorie van toelichting dat de intrinsieke waarde van het dier ertoe kan leiden dat elke functie van het dier voor de mens ondergeschikt kan worden gemaakt aan het eigene van het dier zelf? De memorie van antwoord mag stellen dat hier belangenafwegingen aan de orde zijn, maar hoe bepaal je op harde, eenduidige en handhaafbare wijze wanneer een dier bovengeschikt is en wanneer de mens? Daarover bestaan alleen al onder mensen grote verschillen van mening, om over de inbreng van het dier in deze belangenafweging maar te zwijgen. Als de wetgever niet verder komt dan dit soort vaagheden, wordt de handhaving een puinhoop, volstrekte willekeur. Als het beginsel van natuurlijke vrijheid doorslaggevend wordt, welke dieren mogen we dan nog als huisdier houden, dat wil zeggen ondergeschikt gemaakt aan een menselijke leefomgeving en aan door de mens opgelegde gedragingen? Mogen wij dieren dan nog domesticeren?

Dan de rechtspositie van het dier. In het verslag heeft de VVD-fractie haar verbazing uitgesproken over het door de wetgever overgenomen amendement-Cramer/Waalkens. De wet stelt nu dat dieren wel mogen worden gezien als zaken, vergelijkbaar met andere roerende zaken, maar dat dieren hiervan ook weer moeten worden onderscheiden, als gevolg waarvan ze dus ook weer geen zaken zijn. Deze hybride formulering dwingt tot beperkingen in het omgaan met dieren. En waarom? Omdat het bij dieren, in onderscheid tot andere zaken, om levende wezens gaat met gevoel. Men moet dus beseffen dat dieren eigenlijk geen zaken zijn. Maar ja, de mens is nu eenmaal bovengeschikt aan het dier en behandelt het dus ook weer wel als zaak. Dan moet de mens daarbij wel beseffen dat een dier meerwaarde heeft in vergelijking met andere roerende zaken, ook met planten: die leven wel, maar zijn geen wezens met gevoel. Dit duistere begrip moet de meerwaarde van het dier onderbouwen en zou ook tegemoetkomen aan het natuurlijke rechtsgevoel van de mens jegens het dier.

Alweer totale vaagheid. Waarom eigenlijk? Waarom kun je dieren niet gewoon beschouwen als zaken, waarbij je de beschikkingsmacht over deze zaken aan banden legt door regels over diergezondheid, dierenwelzijn, huisvesting et cetera? Waarom ongrijpbare bepalingen die niet aansluiten op relevante artikelen in het Burgerlijk Wetboek? Wat is precies de meerwaarde van de "zaak, en toch niet geheel zaak"? Is dit een wanhopige uiting van gewetenswroeging, de vrees dieren altijd weer tekort te doen? Wil de staatssecretaris duidelijk maken hoe dit soort termen doorwerkt in bijvoorbeeld contracten, waarbij ook weer de inhoud van het Burgerlijk Wetboek van kracht is? Waarom wordt in de toelichting op deze artikelen niet gesproken van het dier als rechtsobject, maar domineren genoemde termen zoals "de eigen aard van het dier" en "een levend wezen met gevoel"? Wordt hier op heimelijke wijze een deur opengezet naar de herdefiniëring van het dier als rechtssubject?

Ik ben diep ingegaan op het rechtsfilosofische kader dat aan deze wet is meegegeven. Het mag de staatssecretaris duidelijk zijn dat de VVD-fractie grote problemen heeft met dit kader. Ik hoop dat hij hieraan in de beantwoording een nuchtere draai wil geven. Het gaat er mij vooral om dat deze wet een uitvoerbaar en handhaafbaar vervolg krijgt. Ik wacht de beantwoording gespannen af.

De beraadslaging wordt geschorst.

Devoorzitter:

Aangezien geen andere leden het woord willen voeren in eerste termijn, schors ik de beraadslaging tot ongeveer 16.30 uur.

Ik schors de vergadering enkele minuten in afwachting van de komst van mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink, de heer Groot en de staatssecretaris van Financiën.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven