Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2005 te voeren beleid.

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister-president op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze vragen zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng en voor alle vriendelijke woorden aan mijn adres. Ik hecht er ook aan dank te zeggen voor de tekenen van steun van verschillenden van u, toen ik in het ziekenhuis lag. Het meeleven en ook de goede woorden hier en de woorden van welkom: het heeft mij goedgedaan. Ik ben dan ook blij dat ik in de gelegenheid ben om deze algemene beschouwingen met u te kunnen houden.

Ik sluit mij graag aan bij een ieder die in zijn inbreng tot uitdrukking brengt dat er dezer dagen meer dan ooit reden is voor beschouwingen in het openbaar, tussen Staten-Generaal en regering, want juist wanneer in een samenleving samenhang en veiligheid in het geding zijn, wordt het wezen van de staat geraakt. De afschuwelijke moord op Theo van Gogh en de volstrekt afkeurenswaardige incidenten in Den Haag, Uden, Helden en Eindhoven doen in alle scherpte vragen rijzen. Hoe voorkomen wij dat een kleine minderheid van geradicaliseerden de samenleving onder druk zet en bevolkingsgroepen tegen elkaar opzet? Hoe behouden wij het evenwicht tussen het noodzakelijke harde ingrijpen en de wetenschap dat met repressie alléén een samenleving niet gediend is? Hoe gaan mensen met elkaar om in het dagelijkse verkeer? Daar deze vragen betrekking hebben op de veiligheid in de samenleving, is het bij uitstek de eerste verantwoordelijkheid van de overheid, van het bestuur en van de politiek om grenzen aan te geven en om daden te stellen. Ik zal in mijn bijdrage in de eerste plaats op deze thematiek terugkomen.

In de tweede plaats zal ik ingaan op de sociaal-economische situatie. De Nederlandse economie herstelt zich langzaam en het is nu zaak om de groei van economie en werkgelegenheid te versterken, voor nu en met het oog op de langere termijn. De afspraken met sociale partners hebben daar de basis voor gelegd en dat geeft vertrouwen in de toekomst.

Vervolgens ga ik in op vraagstukken van overheid en democratie. Publieke voorzieningen moeten toekomstbestendig worden gemaakt. De kwaliteit van dienstverlening aan burgers moet omhoog en dat vergt een andere overheid. Het vergt vernieuwing van zorg, onderwijs, ruimtelijke ordening enz. Burgers en overheid staan daarbij niet louter in relatie tot elkaar als consument en leverancier. Daarmee kom ik ook op de vraagstukken van democratie en bestuurlijke vernieuwing, waar dit kabinet nadrukkelijk veel prioriteit aan geeft. De afspraken die onlangs zijn gemaakt tussen Rijk, provincies en gemeenten over de interbestuurlijke verhoudingen, vormen een vertrouwenwekkende impuls voor dit alles en ik zal ook daarop terugkomen.

Ten slotte ga ik kort in op Europese en internationale aangelegenheden die u aan de orde heeft gesteld. Nederland draagt van oudsher voluit mee de verantwoordelijkheid in internationaal en Europees verband. Het voorzitterschap van de Europese Unie, dit halfjaar, accentueert dat en vanzelfsprekend ga ik daaraan niet voorbij. Uw Kamer heeft veel vragen gesteld en de Kamer heeft de schriftelijke antwoorden op een deel van die gemaakte opmerkingen al ontvangen.

Voordat ik naar de vier hoofdthema's overga, wil ik eerst ingaan op een aantal algemene politiek-bestuurlijke dilemma's die in de verschillende bijdragen zijn geschetst en op de algemene communicatie van beleid.

Voorzitter. Het doet het kabinet deugd dat uw Kamer niet alleen opmerkingen heeft gemaakt over concrete dossiers, maar zeer nadrukkelijk ook algemene dilemma's aan de orde heeft gesteld inzake de verdeling van verantwoordelijkheden en de wijze van maatschappelijke ordening. Zo'n debat hoort, zo denk ik, juist ook in deze Kamer thuis. Verschillende afgevaardigden hebben een vraag gesteld over de verantwoordelijkheid van burgers, de rol van de overheid en de maakbaarheid van de samenleving.

Het kabinetsbeleid is gestoeld op de analyse dat de verantwoordelijkheid te veel is gecollectiviseerd en de vrijheid geïndividualiseerd. Vanuit die analyse is gekozen voor een aanpak van herstel van verantwoordelijkheid. Dat betreft in de eerste plaats meer verantwoordelijkheid voor de overheid, daar waar het haar kerntaak betreft: veiligheid en integratie; het stellen van duidelijke regels en het handhaven ervan. Maar daarnaast is juist minder bemoeienis van de overheid op tal van terreinen nodig zoals onderwijs, gezondheidszorg en ruimtelijke ordening. Te veel overheidssturing leidt niet alleen tot te veel regels, maar ook tot het onvoldoende benutten van kennis en creativiteit in de samenleving zelf. Meer verantwoordelijkheid voor de burger is goed, maar wel altijd nog binnen de randvoorwaarden die de overheid moet stellen. Dat betreft dan met name zaken als toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het product. Het moet immers voor mensen niet ongelooflijk ingewikkeld worden om alles zelf te regelen. Wij mogen er inderdaad niet van uitgaan, zoals uit de bijdragen van de Kamer is gebleken, dat iedereen alles zelf kan en zelf wil. Al met al zullen de beoogde ontwikkelingen wel leiden tot meer maatschappelijke activiteit. Wat natuurlijk mede het beeld van de eigen verantwoordelijkheid bepaalt – en het kabinet ziet dat – is dat deze operaties van verandering samenvallen met een periode van bezuiniging. Dan ontstaat al heel snel de indruk dat het niet zozeer gaat om verandering van ordening die het beste is voor de samenleving, maar om het over de schutting gooien van de problemen, met name als het om de financiën gaat. Eenieder zal evenwel moeten erkennen dat de visie op de veranderde maatschappelijke ordening al was ontwikkeld voordat de financiële problemen zozeer de politieke agenda gingen bepalen.

Mevrouw de voorzitter. Ik spits mijn betoog toe op drie vraagstukken die in het bijzonder aan de orde zijn gesteld. In de eerste plaats noem ik dan de maakbaarheid van de samenleving en de kloof tussen beleid en uitvoering. In de tweede plaats wil ik het hebben over het dragen van eigen verantwoordelijkheid in relatie tot solidariteit. In de derde plaats wil ik iets zeggen over liberalisering en individualisering. Dit geheel rond ik af met enkele opmerkingen, onder andere in reactie op de bijdrage van de heren Noten en Kox over het vertrouwen in ons land.

Met de stelling dat de samenleving niet door de overheid alleen maakbaar is, is het kabinet het uiteraard van harte eens. De heer Noten stelt dit punt aan de orde wanneer hij spreekt over een beeld van management bij law, maar ook mevrouw De Wolf wanneer zij zich kritisch uitlaat over de top-down-benadering. De heren Werner en Noten maken de vraag specifieker met hun opmerkingen over de toenemende kloof tussen beleid en uitvoering. Het gaat hier om een van de kernthema's van het Hoofdlijnenakkoord: de overheid moet de richting aangeven, maar zij maakt de samenleving niet, want dat doen de burgers in dit land met hun verbanden, door de manier waarop zij met elkaar omgaan, hun werk doen en de regels naleven. Een en ander betekent dat de overheid zich zal moeten bezinnen op haar functioneren. Dat is precies de reden waarom dit kabinet is begonnen met het project De andere overheid en waarom vermindering van de administratieve lasten een van onze prioriteiten is. Wij willen minder regels, zodat er ruimte komt voor de verantwoordelijkheid van de samenleving zelf. De kloof tussen beleid en uitvoering, waaraan verschillende geachte afgevaardigden refereerden, is dan ook een zorg van het kabinet. De ministers Remkes en De Graaf hebben namens het kabinet hun sympathie voor de moties-Van Thijn en Bemelmans uitgesproken en zij zullen voor de jaarwisseling in overleg met minister Donner tot een definitief kabinetsstandpunt komen.

In dat verband neem ik de waarschuwing van de heer Werner ter harte. Terecht heeft hij opgemerkt dat nogal wat beleidsvoornemens in het jaar 2006 gerealiseerd zullen moeten worden. Ik teken daarbij aan dat het hier niet steeds om dezelfde actoren en sectoren gaat. Voor de wetgever ligt er een zware opgave, dat besef ik, maar de consequenties voor de burgers zijn meer gespreid. Dat doet echter niets af aan dit terechte aandachtspunt. Ik zeg toe dat het kabinet aan uitvoeringsaspecten zorgvuldig aandacht zal besteden. Op een aantal aspecten en meer specifieke vragen kom ik straks bij de behandeling van het thema Overheid en democratie terug.

Ik ben dan aangeland bij het dilemma dat onder anderen door de heer Werner is geschetst en dat verband houdt met vragen over economische hervormingen. Ik denk ook aan wat mevrouw Van den Broek en de heer Schuyer hebben gezegd. Er zijn in algemene zin twee wegen waarlangs het dragen van eigen verantwoordelijkheid door individuele burgers mogelijk blijft. De eerste weg is die van een collectieve uitvoering van voorzieningen. Mensen kiezen zelf en bepalen hoe zij deelnemen, maar zij kunnen, als zij dat willen, deelnemen aan gezamenlijke, collectieve arrangementen en daarbij profiteren van de schaalvoordelen die de solidariteit met zich brengt. In dat verband noem ik de nieuwe levensloopregeling. Die is precies op deze gedachte geënt.

De tweede weg is die van een aantal bodemvoorzieningen. In dit verband noem ik de Bijstandswet, de bijzondere bijstand en de aftrekregelingen voor de bijzondere ziektekosten. Er zal bijvoorbeeld bij het nieuwe zorgstelsel met een zorgtoeslag worden gewerkt. Op deze manier tracht het kabinet het evenwicht te bewaren tussen noodzakelijke economische vernieuwing, gewenste solidariteit en de emancipatie van burgers. Vanzelfsprekend zal ik bij de behandeling van het sociaal-economische thema straks uitgebreider stilstaan bij het punt van de economische hervormingen en bij de gemaakte afspraken met sociale partners. Ik zal dan ingaan op de vragen die zijn gesteld door mevrouw Van den Broek, mevrouw De Wolff en de heren Schuyer, Kox en Noten. Ik zal ook ingaan op de woorden van de heer Ten Hoeve over het noorden van het land.

Het derde punt betreft liberalisering, individualisering en de verhouding individu en gemeenschap. De heer Schuurman, wiens belangstelling ik begrijp, is nadrukkelijk hierop ingegaan. U moet het kabinetsbeleid zien in het licht van de uitgangspunten van het Hoofdlijnenakkoord. Dat bevat niet een vooropgezet uitgangspunt van liberalisering of individualisering en evenmin van collectivisering. Wel beoogt het kabinet nadrukkelijk aan burgers en maatschappelijke organisaties meer ruimte te geven. Ik heb al iets gezegd over de vermindering van de administratieve lasten, over minder regels. Per beleidsterrein heeft het kabinet oog voor de sociale component. Wanneer collectieve arrangementen daartoe kunnen dienen, zet het kabinet zich daarvoor in.

Onder anderen de heer Kox en de heer Noten willen nadrukkelijk ook een positieve visie op ons land in de beschouwingen willen betrekken. Dat is terecht, want het is juist in deze tijd heel belangrijk om positieve ontwikkelingen te duiden. U heeft dat gedaan, waarvoor mijn waardering. Ik heb hun beschouwingen zo begrepen dat het onze gezamenlijke opdracht is om op perspectief en vertrouwen te koersen. Dat moeten wij in deze tijd versterken. Dat betekent ook een stukje optimisme, zoals de heer Kox duidelijk naar voren heeft gebracht. Op die manier moet worden gewerkt aan meer samenhang en meer vertrouwen in de Nederlandse samenleving. Het is een van de redenen waarom dit kabinet het thema "samenhang in de samenleving" nadrukkelijk als rode draad hanteert. Het doet mij deugd dat de heer Kox deze bewoordingen overneemt en steunt. Er is door het kabinet ruim aandacht gegeven aan vragen zoals: hoe gaan wij nu eigenlijk met elkaar om, wat bindt ons? Het kabinet laat dat niet alleen terugkomen bij het algemene debat over waarden en normen, maar ook heel concreet in het sociaal-economisch terrein, in het onderwijs, in veiligheid en in integratie. Ik wijs op de reactie op het rapport van de commissie-Blok. Daarin heeft het kabinet duidelijk gemaakt de negatieve effecten van concentratiewijken te zullen tegengaan en de ontwikkeling van gemengde scholen te zullen bevorderen.

De heer Kox (SP):

Zoals vaak lijken wij het eens te zijn, maar weet ik toch niet zeker of wij het eens zijn. U bent blij met mijn ondersteuning van uw beleid. Maar waarom heeft de Nederlandse bevolking het blijkbaar niet in de gaten, als dat door u, mij, de PvdA en anderen gewenste beleid door u wordt gevoerd? U heeft het gepresteerd om met uw kabinet een dieptepunt in populariteit te halen. Nu zijn het bij wijze van spreken allemaal dagkoersen, maar die dagkoers van uw kabinet duurt wel erg lang, eigenlijk vanaf de dag na de verkiezingen. Hoe komt dat? Snappen de mensen het niet goed of gaat er iets niet goed in het beleid, waardoor het vertrouwen zo drastisch achterblijft bij de wensen?

Minister Balkenende:

De reactie op deze algemene vraag van de heer Kox past wellicht beter aan het eind van mijn betoog als een soort evaluatie, want dan zijn ook het sociaal akkoord en de verhouding met maatschappelijke organisaties aan de orde geweest. Het lijkt mij beter om dan de vraag te hernemen. Ik onderlijn wat u heeft gezegd: kies ook eens voor optimisme en werk aan vertrouwen, maar zie ook onder ogen wat nodig is om te veranderen. U heeft gelijk dat het maatschappelijk klimaat de afgelopen tijd is overheerst door polarisatie, actie en tegenover elkaar staan. In het overleg met de sociale partners is gebleken dat de noodzaak van hervormingen wordt gedeeld, omdat iedereen ziet dat veranderingen nodig zijn. De heer Noten heeft trouwens zelf de nodige activiteiten ondernomen. Het gaat daarbij om tempo en maatvoering, waarop de heer Werner heeft gewezen. Daarin zal een combinatie moeten worden gevonden. Je moet niet zaken laten zoals ze zijn. Er is breed begrip voor in Nederland dat er zaken moeten veranderen. Wij kunnen niet alles bij het oude laten.

Waaruit moeten die veranderingen dan bestaan? Dan raak je aan het punt van tempo, maatvoering en het tijdstip van implementeren. Het sociaal akkoord is van belang, omdat het de noodzaak onderstreept om gemeenschappelijk te kiezen voor hervormingen, waarbij je het element van draagvlak kunt versterken.

Ik ben van mening dat je je als politicus en als lid van de regering niet moet laten leiden door de populariteitspolls van dit moment. Je ziet vaak dat het algemene besef van de noodzaak van hervormingen aanwezig is, maar dat er oppositie komt zodra er concrete maatregelen moeten worden genomen. Dat is niet iets typisch Nederlands, dat zien wij op het ogenblik in tal van landen. Als voorzitter van de Europese Raad merk ik ook dat in alle landen debatten plaatsvinden over de herstructurering en hervorming. Het gaat om een combinatie van daadkracht bij hervormingen en het werken aan draagvlak onder de bevolking. Wij moeten verder kijken dan de populariteitspolls van deze week.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Was al het gedoe in het afgelopen halfjaar dan wel nodig geweest? De minister-president geeft aan dat er een breed gedragen, gemeenschappelijke visie was op de noodzaak van hervormingen. Was al die sociale onrust dan noodzakelijk?

Minister Balkenende:

Ook hierop kom ik straks nog terug. Ik maak er nu één opmerking over. Op 18 mei bleek een sociaal akkoord niet mogelijk. Wij kunnen eindeloos filosoferen over de vraag aan wie dat gelegen heeft. Heeft het kabinet onvoldoende bewogen? Ik constateer dat mijn kabinet drie keer een handreiking heeft gedaan. Het zat er gewoon niet in. Datgene wat in mei niet mogelijk leek, blijkt nu wel mogelijk, overigens met een aantal andere voorstellen en een aantal gewijzigde maatregelen. Misschien hebben wij die fase wel nodig gehad om elkaar te naderen. Er zijn acties geweest, er zijn stakingen geweest, wij hebben demonstraties gehad, maar er is nu een sfeer van optimisme en vertrouwen. Door de maanden heen is duidelijk geworden dat er iets is wat ons bindt, ondanks alle verschillen. Wij zijn het erover eens dat wij er meer mee opschieten wanneer werkgevers, werknemers en kabinet kunnen werken aan gemeenschappelijke oplossingen. Dat inzicht is heel sterk gegroeid. Toen wij het akkoord sloten, was er bij alle partijen een gevoel van opluchting. Misschien moet je soms wel eens door zo'n fase heen om zoiets te bereiken.

De heer Wijffels heeft wel eens gezegd: misschien hebben wij zo'n conflict nodig juist om werk te kunnen maken van die agenda voor de toekomst: maatschappelijke innovatie. Er moet een besef komen van datgene wat nodig is om op lange termijn dingen te veranderen. Dat is misschien wel de vrucht van het conflict van de afgelopen tijd. Je moet ook een keertje naar het resultaat kijken.

De heer Noten (PvdA):

Heeft de minister-president geleerd dat het beter is om de sociale partners aan zijn zijde te hebben dan tegenover zich? Is dat de les die wij met z'n allen geleerd hebben?

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat er een gevoel van opluchting was. Iedereen heeft het besef dat het beter is om samen te werken dan tegenover elkaar te staan. Een vechteconomie past niet bij de Nederlandse cultuur. Soms lukt het niet om tot afspraken te komen. Dat hebben wij meegemaakt. Ik tel nu de zegeningen. Er is niet alleen een eind gemaakt aan het conflict van de afgelopen maanden, maar er is ook de bereidheid om samen vorm te geven aan de agenda voor de toekomst en te denken over de hervormingen.

Er is gesproken over de manier waarop het kabinet communiceert. Ik ben het met iedereen eens die benadrukt dat er niet alleen aandacht moet zijn voor de maatregelen, maar ook voor het draagvlak. Intensief communiceren met de burger is daarvoor een vereiste. Het deed mij dan ook goed dat de heer Schuyer de heer Wallage citeerde, omdat deze de overheid heeft opgeroepen om meer rechtstreeks met de burger te communiceren. Dat is precies wat het kabinet feitelijk ook doet. De uitvoering van het actieprogramma dat is gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Wallage, is inmiddels halverwege. Dat heeft een aantal zaken opgeleverd. De regering heeft een eigen website, die dagelijks door duizenden bezoekers wordt bezocht. Er zijn spelregels voor interactieve beleidsvorming, waarbij wij een handvat hebben gecreëerd om de burger eerder bij beleidsvorming te betrekken. Er zijn afspraken over de communicatie over niet aanvaard beleid, zodat wij de burger ook kunnen informeren over beleidsvoornemens die nog niet door het parlement zijn geaccordeerd. Een consistente overheidscommunicatie is nodig om de dialoog met de burger te kunnen richten op waar het echt om gaat: het beleid en de achterliggende filosofie. Waarom neem je de maatregelen? Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Noten in dezen.

Op 1 januari aanstaande gaat een coördinatie-eenheid van start die het kabinet zal ondersteunen bij een eenduidige communicatie. In de hectiek van de waan van de dag krijgen bijzaken soms de overhand ten koste van het algemene beeld en de consistentie. Het kabinet vindt het van belang om zich te concentreren op de hoofdzaak en dat lukt beter wanneer er meer aandacht is voor de coördinatie van de communicatie. Meer aandacht daarvoor is ook nodig omdat de media in aantal en werkwijze sterk aan het veranderen zijn. Door toegenomen concurrentie en tempo in berichtgeving is er soms minder ruimte voor een doorwrocht betoog over de samenhang in het kabinetsbeleid. Men merkt uit mijn woorden dat ik de opmerkingen van deze Kamer over het neerzetten van het beleid, van de achterliggende ideeën en de toekomstoriëntatie heb opgepakt. In verleden was hier trouwens ook aandacht voor. Er is hier natuurlijk kritiek op mogelijk. Ik denk dat de heer Schuyer vooral doelde op het beeld in augustus wanneer er begrotingshoofdstuk steeds weer andere zaken in de pers verschijnen. Dat is de verantwoordelijkheid van iedereen. De pers wil nieuwtjes en een paar bewindlieden hebben thema's genoemd.

Wij hebben echter ook aandacht gehad voor de hoofdzaken, bijvoorbeeld voor de noodzaak van loonmatiging omdat Nederland te duur is geworden. Die boodschap wordt al geruime tijd uitgedragen. Ik noem de veranderende demografische samenstelling van Nederland die noopt tot verandering van de stelsels van sociale zekerheid, zorg en pensioenen. Wij zijn al een tijd bezig om uit te leggen waarom dat nodig is. Ik noem de vraag: hoe ga je met elkaar om? Wat bindt ons in de samenleving? Wat is de eenheid te midden van de verscheidenheid, gerelateerd aan waarden en normen? Ik noem ook de positie van Nederland. Na alle turbulente ontwikkelingen in het jaar 2002 kreeg Nederland internationaal niet de fijnste reputatie. Nederland is altijd een internationaal georiënteerd land geweest. Wij moeten er alles aan doen om die sterke positie terug te krijgen. Op al deze punten is er door ons gecommuniceerd.

Mevrouw De Wolff heeft benadrukt dat het kabinet er nooit misverstand over heeft laten ontstaan dat de maatregelen noodzakelijk zijn, maar dat die maatregelen wel ingrijpend zijn. Het rapport van het SCP toont aan dat iedereen goed in de gaten heeft dat het allemaal soberder moet. Echter, ook al realiseert iedereen zich dat, het is geen populaire boodschap. Paul Schnabel schrijft: "Na het vertrouwde beloven van meer, wordt nu het geloofwaardig verkopen van minder een cruciale en uiteraard heel moeilijke opgave." Met die opgave zijn wij op dit moment bezig. Wij doen pogingen om het beleid meer in samenhang te presenteren. Natuurlijk kan die presentatie altijd beter. Daarbij leggen wij het accent niet op de poppetjes, maar op de resultaten. De resultaten spreken uiteindelijk voor zich. Wanneer mensen inzien dat het beleid effect heeft, zal het draagvlak voor de maatregelen van het kabinet vanzelf toenemen. Op die manier kunnen wij de kloof tussen verwachting en werkelijkheid dichten. In die zin is het bemoedigend dat de heer Werner zijn bijdrage afsloot met een opsomming van positieve resultaten van het kabinetsbeleid. Ik ben hem daar erkentelijk voor. Het is ook wel eens goed om daarop te wijzen. De teneur is vaak negatief. Men heeft moeite met maatregelen, maar op een aantal terreinen zien wij al verbeteringen. Op die manier moeten wij dan ook doorgaan.

Ik kom nu toe aan het eerste blokje, namelijk het thema veiligheid, mede in relatie tot het onderwerp waarden en normen. Dit thema houdt iedereen bezig. Er is gesproken over het maatschappelijk klimaat in Nederland na de moord op Theo van Gogh en over de incidenten, bedreigingen en uitingen van haat. In de analyses is aandacht gevraagd voor verschillende fenomenen en ontwikkelingen die indringend ieders aandacht opeisen. Het gaat om uitzonderlijke gebeurtenissen die een diepe indruk hebben gemaakt. Een bekende filmmaker en publicist is van het leven beroofd. In diverse scholen, moskeeën en kerken zijn branden gesticht en bommen geplaatst. De basisschool Bedir in Uden brandde geheel af. In Eindhoven werd een deel van een school verwoest en in Helden werd een moskee in brand gestoken. Agenten raakten gewond en bewoners werden geëvacueerd toen verdachte personen in Den Haag zich verzetten tegen hun arrestatie. Deze schokkende gebeurtenissen vonden plaats in zeer korte tijd. Emoties eisen hun plaats. Mensen worden bang en onzeker. Ik heb goed geluisterd naar de mensen in Uden, Eindhoven en het Laakkwartier in Den Haag. Ik begrijp de gevoelens van onzekerheid en de boosheid. Het gaat echter niet om een tegenstelling tussen moslims en niet-moslims. Dit is een tegenstelling tussen mensen die vreedzaam met elkaar willen leven en een kleine groep radicalen die ons wil meesleuren in een maalstroom van haat en geweld. Ook islamitische organisaties zijn uiterst helder in hun veroordeling van geweld en hun steun aan principes van onze rechtsstaat. We staan aan dezelfde kant. Verreweg de meeste moslims willen hun godsdienst vreedzaam belijden binnen de Nederlandse rechtsstaat. Naast het ruimte geven aan de emoties is het nu nodig om met elkaar na te gaan wat de gebeurtenissen van de afgelopen weken betekenen voor ons land en onze samenleving. Deze gebeurtenissen dwingen ons samen na te denken over de weg die voor ons ligt.

Over een aantal belangrijke maatregelen is afgelopen donderdag in de Tweede Kamer al gesproken, maar we zijn er natuurlijk niet mee klaar. In het proces van nadenken zijn volgens mij drie zaken van groot belang. Ze horen bij elkaar en vormen samen een anker waaraan we ons bij alle verwarring en emoties kunnen vasthouden. Ik ga in dat drieluik ook in op de vraag van mevrouw Van den Broek naar de visie van het kabinet op de aanpak van de problematiek.

Het eerste punt is vrijheid. De vrijheid om voor je mening uit te komen is een hoeksteen van onze rechtsstaat en onze democratie. Dat geldt ook voor de vrijheid van godsdienst en de andere grondrechten. Deze gelden voor iedereen en altijd. De wet in Nederland geeft zeer veel ruimte aan deze vrijheden. De Grondwet zegt: Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om zijn gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. En: Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. In onze samenleving mag iedereen zingen zoals hij of zij gebekt is. Voor wie zich gegriefd voelt door een ander, staat een aantal mogelijkheden open. Reageren, in debat gaan, aangifte doen wegens belediging of discriminatie of een kort geding aanspannen. Zo worden in Nederland meningsverschillen opgelost. Wie in Nederland woont, heeft zich daar volstrekt en volledig bij neer te leggen. Dus geen geweld om anderen, columnisten, filmmakers, politici of wie dan ook de mond te snoeren. Ook geen geweld tegenover gelovigen, scholen, moskeeën, kerken of andere plaatsen waar moslims of christenen samenkomen. Dergelijke acties druisen frontaal in tegen onze rechtsregels. Ook voor geweld in reactie op geweld is nooit een excuus. Daarbij is het van belang dat vrijheid van meningsuiting, godsdienst of anderszins alleen kan bestaan binnen de grenzen van verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid is een zaak van elk individu en elke groep in onze samenleving.

Het tweede punt is veiligheid. De overheid als hoeder van de Grondwet en eigenaar van het geweldsmonopolie dient pal te staan voor het vrije woord, de vrijheid van godsdienst en de andere grondrechten. Dat noopt ons in het licht van de recente gebeurtenissen tot versterking op het gebied van bewaking en beveiliging. Daarvoor komen meer middelen beschikbaar. Verder wordt onderzoek geïntensiveerd naar personen die bereid zijn vanuit radicale motieven aanslagen te plegen. Daartoe zal het kabinet de capaciteit van de AIVD en de nationale recherche maar ook van de lokale politie en de gemeenten waar deze mensen zich ophouden, uitbreiden.

Extremistische netwerken gaan over landsgrenzen heen. De heer Schuurman wees op het belang van grensoverschrijdende samenwerking bij de aanpak van jihadisten. Vanwege de dwingende noodzaak om nauwer samen te werken met onze Europese partners in een Europa zonder binnengrenzen, moeten we de handen ineen slaan om het terrorisme hard aan te pakken. We hebben daar tijdens de laatste Europese Raad begin deze maand nieuwe afspraken over gemaakt. Ook in december zullen we op dit onderwerp terugkomen. Die afspraken voorzien onder meer in een versterking van informatie-uitwisseling tussen politie, justitie en inlichtingendiensten. Het moet mogelijk worden om databestanden aan elkaar te koppelen en strafregisters te delen, zodat terroristen en extremisten hun speelruimte kwijtraken. Versterkte samenwerking is ook nodig met onze partners buiten de Europese Unie.

Verder treden politie en justitie hard op tegen gewelddadige handelingen tegen scholen, moskeeën en kerken. Het kabinet heeft overleg gevoerd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Kabinet en gemeenten rekenen het tot hun gezamenlijke verantwoordelijkheid zorg te dragen voor de openbare veiligheid. Als in gemeenten bijstand nodig is, zal deze worden geboden. Voor de genoemde capaciteitsuitbreiding is meer geld nodig. Dat is onontkoombaar. De democratie en de rechtsstaat zijn ons dat waard. Het kabinet zal op dit gebied met nadere concrete voorstellen komen.

Daarnaast zal het kabinet een wetsvoorstel in procedure brengen dat het mogelijk maakt om mensen met een dubbele nationaliteit die essentiële belangen van de Staat schaden, bijvoorbeeld wegens terroristische misdrijven, het Nederlanderschap te ontnemen. Deze mensen verdienen in onze samenleving geen plaats. Bedreiging en geweld uit extremistische motieven is een kwaad dat krachtig moet worden aangepakt.

Tegelijkertijd voelen mensen zich onveilig door een andersoortige bedreiging. Wie eens het slachtoffer is geweest van intimidatie, van intimiderend gedrag, van diefstal met geweld of tasjesroof vergeet dat zijn of haar leven niet meer. Het zijn ervaringen en angsten die het leven van vreedzame mensen vergallen. Daar past een stevige reactie. Het is niet acceptabel wanneer mensen die als gevolg van hun gewelddadig en intimiderend gedrag zijn gearresteerd, weer op vrije voeten komen door gebrek aan celcapaciteit. Het kabinet zal daarom, zoals al eerder aangekondigd, het aantal cellen opnieuw vergroten. Duidelijk moet wel zijn dat zelfs met de zwaarste beveiliging en stevigste aanpak geen garantie bestaat dat geweld zich niet meer voordoet. Alle overheden doen samen het uiterste om geweld een halt toe te roepen.

De heer Kox (SP):

De minister-president zei zojuist dat onze taak om voor veiligheid te zorgen ook betrekking heeft op het bewaken van moskeeën; dat is geen taak die alleen aan mensen en organisaties moet worden overgelaten, de Staat heeft daarbij ook een eigen verantwoordelijkheid. Dat is in tegenstelling met hetgeen daarover door de regering is beweerd.

Minister Balkenende:

Ik vraag mij af of dat laatste juist is.

Vorige week zijn in een brief aan de Tweede Kamer, waarover ook een debat heeft plaatsgevonden, een reeks van maatregelen opgesomd die nodig zijn om de spiraal van geweld tegen te gaan en om antwoord te bieden op extremisme. Ik heb zo-even iets gezegd over de ondersteuning in financiële zin van gemeenten en politie en voor celcapaciteit. Deze instrumenten zijn nodig om de kerntaak van de overheid, namelijk werken aan veiligheid, te kunnen versterken.

De heer Kox (SP):

Ik meen mij te kunnen herinneren dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft uitgesproken dat de bewaking in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de moskeeën zelf is. Ik begrijp dat de minister-president daar genuanceerder over denkt.

Minister Balkenende:

Het is altijd en-en. Als er meer geweld en dreiging is in de samenleving, moet iedereen zijn ogen open houden. Dat zeg ik al tijdenlang. Zaken moeten worden gemeld. Scholen, kerken en moskeeën hebben ook een eigen verantwoordelijkheid, maar de kerntaak van de overheid, namelijk bescherming te bieden waar die nodig is, blijft natuurlijk onverlet.

De heer Kox (SP):

Dan zijn wij het daarover eens. De algemene verplichting geldt voor iedereen, maar in specifieke omstandigheden zoals nu, heeft de overheid de specifieke taak om bedreigde gebouwen te bewaken.

Minister Balkenende:

Ja, en dat manifesteert zich vooral op lokaal niveau. Om die reden hebben wij ook over dit onderwerp met de VNG gesproken. Op het ogenblik gebeurt op lokaal niveau veel, juist om die ondersteuning te bieden. Dat hoeven wij niet allemaal aan de grote klok te hangen, maar op plaatsen met mogelijke risico's worden de zaken natuurlijk in de gaten gehouden.

Dan kom ik op de noodzaak tot actieve dialogen. Dit onderwerp is ook door mevrouw Van den Broek aan de orde gesteld. Voorkomen moet worden dat mensen afglijden naar extremisme, dat mensen radicaliseren en zich onttrekken aan de regels van onze rechtsstaat. Alertheid is geboden op gedragsveranderingen van jongeren die wijzen op radicalisering. Op scholen, in buurten en binnen organisaties. Daarbij moet de moslimgemeenschap in Nederland een grote rol spelen. Het is een gezamenlijk belang en een gezamenlijke opdracht dat haat en onverdraagzaamheid worden teruggedrongen en dat jonge mensen voor radicalisering worden behoed. Dat geldt voor alle groepen in de samenleving, voor de mensen die ik net noemde, maar ook voor rechts-extreme groepen. De spiraal van haat, geweld en bedreiging moet worden doorbroken.

Om deze reden zal het kabinet met een programma van acties komen tegen radicalisering en voor een weerbare samenleving. Het doel is om over een breed front, samen met bijvoorbeeld organisaties van moslims, duidelijk stelling te nemen tegen verspreiding van radicale ideeën die onze rechtsstaat ondermijnen. Verder gaat het om de rol die ouders en sleutelfiguren in buurten, wijken en organisaties hierbij kunnen spelen. Een krachtig en intensief integratiebeleid is geboden. Iedereen die hier verblijft of zich hier vestigt, moet de taal spreken en onze maatschappij kennen. Daar hoort ook bij kennis en eerbiediging van de essentie van onze democratie en rechtsstaat en de grondrechten, die daarmee onlosmakelijk verbonden zijn. In Europees verband wisselen wij goede voorbeelden van integratieprojecten uit. Dat is onlangs nog gebeurd, tijdens de eerste ministeriële EU-conferentie over integratie, die vorige week onder Nederlands voorzitterschap in Groningen is gehouden. U heeft daarover kunnen lezen.

In het onderwijs komt meer aandacht voor actief burgerschap en sociale integratie. Het wetsvoorstel dat daarin voorziet, ligt nu voor spoedadvies bij de Raad van State. Extremisme mag in Nederland geen voedingsbodem vinden. Discriminatie druist frontaal in tegen onze waarden en moet krachtig worden bestreden. Afwijzing en wantrouwen zetten kwaad bloed en vervreemden jonge mensen van de samenleving. Er is juist openheid nodig in het sociale leven en op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal de werkloosheid onder allochtone jongeren met voorrang aanpakken en zich daarover met de Taskforce jeugdwerkloosheid beraden.

Onze samenleving omvat veel verschillende culturen. De wet geeft burgers heel veel vrijheid om hun mening te geven. Ieder mag zelf de bewoordingen en de vorm van zijn boodschap kiezen, maar het is goed als wij ons als vrije mensen ook rekenschap geven van de ontvanger van onze woorden. Juist omdat onze wet zoveel ruimte toekent aan het vrije woord, moeten mensen zelf, ieder voor zich, nagaan hoe woorden kunnen overkomen bij anderen. Dragen zij bij aan een echte dialoog of aan louter escalatie en een sfeer waarin alleen nog maar op luide toon over, maar niet met elkaar wordt gepraat? De heer Noten wees er in zijn bijdrage op dat wij moeten beseffen dat het bij een dialoog gaat om alle Nederlanders, zonder onderscheid. Ik deel die opvatting.

De heer Schuurman vroeg aandacht voor het overleg tussen overheid en moslimorganisaties om overeenstemming te bereiken inzake publiek gedrag. Het kabinet heeft op deze terreinen al initiatieven genomen. De heer Noten noemde de bezoeken die ik in de afgelopen week heb afgelegd. Verder heeft minister Verdonk overleg gevoerd met verschillende moslimorganisaties over het integratiebeleid, inclusief het publiek gedrag van burgers. Resultaat van dit overleg was een plan van aanpak voor het tijdig signaleren en keren van extremisme. Er is door een kabinetsdelegatie onder mijn voorzitterschap gesproken met de VNG. Aan de VNG is gevraagd om in steden en gemeenten de dialoog te starten.

Ik wijs op Rotterdam als concreet voorbeeld, waar een reeks stadsdebatten heeft plaatsgevonden en waar heldere conclusies zijn getrokken. Deze initiatieven zijn heel goed om mensen in wijken en buurten met elkaar in gesprek te brengen en om door debatten vooruitgang te boeken, in de sfeer van elkaar ontmoeten, herkennen en kunnen aanspreken. Ik heb dit zelf ook een keer meegemaakt bij een werkbezoek in Utrecht. Dit zijn heel goede voorbeelden hoe je op een andere manier kunt praten over maatschappelijk lastige vraagstukken.

Dat brengt mij toch weer op de moord van Theo van Gogh. Geert Mak wees er op de donderdagavond na de moord op Van Gogh in een televisiegesprek op dat wij in Nederland met veel verschillende godsdiensten en levensovertuigingen op een kluitje wonen. Eeuwenlang hebben wij dat redelijk goed gedaan. Wij hebben dat vreedzaam weten vol te houden, mede doordat wij in de omgang met elkaar een aantal ongeschreven regels eerbiedigen. Sinds enige tijd is dat evenwicht verstoord geraakt. Mak pleit ervoor om de vrijheid van meningsuiting ten volle te gebruiken, omdat deze een groot goed is, maar wel steeds goed na te denken bij onze uitingen. Alles kan in Nederland gezegd worden, maar wij moeten zelf de juiste balans vinden tussen vrijheid en verantwoordelijkheid.

De heer Werner heeft gesproken over het debat over waarden en normen, waar ik kort over zal zijn. Hij had het over het punt dat dergelijke gedachtewisselingen bijdragen aan onze identiteit. Van Forum, het instituut voor multiculturele ontwikkeling, kwam vorig jaar al de constatering dat autochtone en allochtone burgers onzeker zijn geworden over normen die in het sociaal verkeer moeten gelden, ook omdat autochtone burgers in contacten met allochtone burgers niet duidelijk kunnen maken voor welke normen zij eigenlijk staan. Dat wijst op het belang van dat debat.

Het kabinet wil de burgers betrekken bij de waarden van de democratische rechtsstaat. Daarnaast wil het kabinet burgers stimuleren om in hun doen en laten rekening te houden met anderen. Het kabinet heeft het debat over waarden en normen aangewakkerd. De heer Schuyer ziet het succes ervan en noemt mijn persoonlijke inzet. Ik wil hem daarvoor danken. Wij hebben het ook op internationaal niveau gedaan. Ik herinner mij dat zijn partijgenoot de heer Van Mierlo de conferentie in de Ridderzaal heeft bijgewoond en heel ingenomen was met het initiatief om dit debat ook op internationale schaal te entameren.

Nu doet zich wel iets typisch voor. Soms krijg je het beeld dat burgers zeggen last te hebben van het gedrag van anderen. Uit peilingen blijkt dat zij ontevreden zijn over hoe anderen zich gedragen. Maar als je dan aan de burgers vraagt hoe het zit met hun eigen normen en waarden, krijg je het tegenovergestelde verhaal. Volgens het Sociaal en cultureel planbureau zeggen burgers dan dat het wel goed zit. Er zit dus een zekere spanning tussen het een en het ander. Burgers zouden wat vaker niet alleen het goede moeten denken, maar ook moeten doen.

Dat brengt mij bij het Sociaal en cultureel rapport 2004, waar de heer Schuurman naar verwijst. De meeste Nederlanders willen een samenleving waarin mensen elkaar kennen, vertrouwen en aanspreken, waarin zij met elkaar rekening houden en wat voor elkaar over hebben.

Ik vermoed dat dit aansluit bij de samenleving die de heer Noten in zijn bijdrage schetst. De heren Schuurman en Holdijk vragen aandacht voor de maatschappelijke context waarbinnen waarden en normen betekenis krijgen. Het kabinet wil bijdragen aan een samenleving van kennen, vertrouwen en aanspreken. De overheid zal dan ook duidelijk maken dat zij sommige dingen van de samenleving verwacht. Burenlawaai, zwerfafval, irritaties binnen of langs het sportveld, overlast in de trein, geweldvolle reclames tussen kinderprogramma's, het kabinet meent dat burgers en organisaties dat zelf kunnen oppakken. Wel heeft het kabinet de afgelopen tijd allerlei maatschappelijke initiatieven aangemoedigd en gesteund. Dit sluit aan bij de ambitie om ruimte te geven aan de samenleving zelf. De overheid kan de samenleving immers niet maken, zoals de heer Noten en anderen dat vandaag hebben gesteld.

Zoals bekend, heb ik het afgelopen jaar regelmatig werkbezoeken afgelegd. Ook in het Laakkwartier heb ik gemerkt dat er een groot vermogen in wijken is om problemen bespreekbaar te maken en op te lossen. In die wijken moet worden samengeleefd. Daar worden irritaties gevoeld. Die worden opgepakt. Via onze website www.16miljoenmensen en via concrete acties van ministeries proberen wij al die organisaties te steunen. Dat gaat van trapveldjes in kwetsbare wijken tot vorige week een discussie in Amsterdam over Mokumse mores: hoe combineer je directheid met respect. Veel van de initiatieven die op de website staan, zijn concrete vormen van wat wij vandaag dialoog noemen.

Een belangrijke randvoorwaarde voor de overheid is handhaving. Mevrouw Van den Broek wijst daar op. Eigen regels van de overheid moeten worden nageleefd. Dat blijkt uit de inzet in het veiligheidsprogramma Handhaven op niveau en uit het integriteitsbeleid. Ik hoop dat ik hiermee ben ingegaan op de opmerkingen van de woordvoerders over de betekenis van waarden en normen in de samenleving en het thema veiligheid.

Mijn volgende onderwerp betreft de sociaal-economische situatie. Wij hebben daar al wat over gezegd toen het ging over het akkoord met de sociale partners. Ook in de bijdragen van de woordvoerders zijn er veel opmerkingen gemaakt over de economische ontwikkelingen en sociale verhoudingen. Ik begin met een algemene duiding te geven van de met de sociale partners gemaakte afspraken. Veel sprekers vandaag zijn daarop ingegaan. De heer Holdijk en de heer Schuyer stelden indringende vragen. Zij hadden misschien zelfs een lichte twijfel dat het kabinet ten koste van het algemeen belang wellicht te veel water bij de wijn zou hebben gedaan.

Na een schets te geven van het sociaal akkoord zal ik ingaan op de actuele sociaal-economische situatie, de noodzaak van hervormingen om op termijn onze welvaart, een bestendig stelsel van sociale zekerheid en maatschappelijke zorg veilig te stellen.

Uit de verschillende bijdragen maak ik op dat nut en noodzaak van de gemaakte afspraken tussen kabinet, vakbonden en werkgevers over het geheel genomen niet worden betwijfeld. De heer Werner complimenteert het kabinet en sociale partners met het bereikte resultaat. Mevrouw Van den Broek toont zich verheugd met het bereikte resultaat. Het is goed dat vakbonden, werkgevers en kabinet afspraken met elkaar hebben gemaakt. Het is goed voor het bevorderen van de economie en van de werkgelegenheid. Het is goed voor het herstel van normaal arbeidsverhoudingen die beter passen bij het arbeidsklimaat van Nederland. Het is goed voor het vertrouwen in de toekomst. Met deze afspraken is er een draagvlak en kan er nu gezamenlijk met behoud van solidariteit, ook tussen jong en oud en oud en jong, worden gewerkt aan noodzakelijke hervormingen. Ik zeg dat ook in reactie op de bijdrage van mevrouw Van den Broek en de heer Schuyer die beiden naar die solidariteit vroegen.

Als ik een paar zaken naloop, begin ik met de nieuwe WAO. In de nieuwe WAO zal nog meer nadruk komen te liggen op preventie en reïntegratie, omdat werkgevers en werknemers hebben afgesproken grote verantwoordelijkheid te gaan dragen voor de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten en de eerste twee ziektejaren. Dat is sociaal en economisch van groot gewicht. Daarnaast blijft er een goede publieke regeling voor mensen die volledig en duurzaam of met een geringe kans op herstel arbeidsongeschikt zijn.

Het stelsel van het ouderdomspensioen wordt flexibeler. Daardoor is er meer eigen keuzevrijheid in het moment van uittreden. Er is ook een oplossing gevonden voor mensen die ten minste veertig jaar pensioen hebben opgebouwd en bijvoorbeeld vanwege het slijtende karakter van hun beroep eerder met pensioen willen gaan. Dit aspect leefde zeer in de Tweede Kamer en het was een belangrijk punt voor de vakbeweging. Een zorgvuldige overgangstermijn zat al besloten in de plannen van het kabinet. Dat blijft uiteraard ook zo.

Er komt een levensloopregeling die het combineren van arbeid en zorg gedurende het arbeidzame leven ondersteunt. Het kan echter ook breder worden ingezet. De afspraken tussen de sociale partners zorgen ervoor dat ook voor gewone en lagere inkomens sprake is van een aantrekkelijke regeling. De opname van onbetaald verlof blijft echter te allen tijde een kwestie van overleg en overeenstemming tussen werkgever en werknemer. Dat is met name van belang voor het MKB. Wij hebben in het MKB kritische geluiden gehoord over de levensloopregeling. Het is dan ook goed om aan te geven dat het onderdeel is van de overeenstemming tussen werkgever en werknemer. Daarmee kan volgens mij het grootste probleem weg worden gepoetst wat betreft de levensloopregeling.

Verder hebben de sociale partners hun voornemens ten aanzien van de contractloonontwikkeling geuit. Op basis daarvan verwacht het kabinet dat in 2005 de contractloonstijging uiterst terughoudend zal zijn. Eenzelfde terughoudendheid wordt overigens verwacht van de niet-cao-inkomens. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de cao-partijen zich dermate terughoudend zullen opstellen ten aanzien van de contractloonontwikkeling dat het kabinet bereid zal zijn om de maatregel in te trekken om contractloonverhogen niet te AVV-en. Op het gebied van de topinkomens heeft het kabinet grotere transparantie bewerkstelligd, ook via de code van de commissie-Tabaksblat.

De heer Noten (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat ook het kabinet van mening is dat het lastig is, ook psychologisch, om loonmatiging te vragen als de bovenkant doorstoomt. Heeft het kabinet concrete ideeën hoe dit te volgen en zijn er maatregelen te bedenken als het toch uit de hand loopt? Dat is naar mijn idee de afgelopen twee, drie jaar gebeurd.

Minister Balkenende:

De heer Noten snijdt een onderwerp aan dat zeer velen bezighoudt. Hij slaat de spijker op zijn kop. Als je van gewone werknemers verwacht dat die matiging betrachten, in een tijd dat de economie niet goed draait en waarin wij juist banen moeten creëren en wij internationaal beter moeten presteren, mag je verwachten dat degenen aan de top het goede voorbeeld geven. Die redenering deel ik. Over dit onderwerp is lange tijd gesproken. De commissie-Tabaksblat is bezig geweest om zaken meer transparant te krijgen en om aandeelhouders een grotere rol te geven. Vanuit het bedrijfsleven is aangegeven dat men deze eigen verantwoordelijkheid gerespecteerd wil zien. Men krijgt de kans via de commissie-Tabaksblat. Ik mag hopen dat via die aanpak de zaak beteugeld wordt. Het feit dat in het akkoord deze uitspraak is opgenomen is van belang. Het is een signaal dat hier wordt neergelegd. Ik ga uiteraard niet filosoferen over wat als het niet gebeurt. Ik ga ervan uit dat ook in de ondernemingen waar deze hoge salarissen worden betaald, de betekenis van deze uitspraak zal worden gehonoreerd.

De heer Noten (PvdA):

Betekent dit dat VNO-NCW hier volstrekt echter staat?

Minister Balkenende:

Ik heb opgemerkt dat wij eenzelfde terughoudendheid verwachten van niet-cao-inkomens. Dat is een kabinetsverklaring, opgesteld in overleg met werkgevers en werknemers. Iedereen weet dat een voorbeeldfunctie mag worden verwacht van de top van het bedrijfsleven. Dat heeft te maken met de geloofwaardigheid. Een pas op de plaats geldt voor iedereen.

Er is een bepaling opgenomen in het akkoord met de sociale partners over de Sociaal-Economische Raad. Er zal advies worden gevraagd over de toekomstbestendigheid van de WW en de Agenda van de toekomst. Het gaat dan met name om thema's zoals kenniseconomie, sociale innovatie en arbeidsverhoudingen. Die aspecten dacht de heer Noten te missen. Die komen gewoon aan de orde in het adviestraject bij de SER.

Met de zo-even geschetste afspraken zijn niet alle verschillen van mening tussen vakbonden, werkgevers en kabinet gelijk weg. Er is echter met deze zakelijke afspraak wel een stevige basis gelegd voor herstel van vertrouwen. Ik herhaal graag publiekelijk wat ik op vrijdag 5 november in de vergadering met de sociale partners heb gezegd. Ik heb waardering voor de organisaties van werknemers en werkgevers, voor de grote bereidheid en inzet van de afgelopen weken om zeer intensief aan deze afspraken te werken. Met die afspraken is terdege geluisterd naar de bezorgdheid die veel mensen in de afgelopen maanden hebben getoond. Dat zeg ik ook tegen mevrouw De Wolff. Die sprak over het klimaat van de afgelopen tijd. Ik poets niet weg dat er kritische en vaak uiterst kritische reacties waren. Wij herinneren het ons nog allemaal. Het waren evenzeer uitingen van betrokkenheid bij de samenleving als steunbetuigingen aan solidariteit in de sociale zekerheid. Met de gemaakte afspraken kunnen wij de blik naar de toekomst wenden. Die toekomst geeft vertrouwen voor verder herstel van economie en werkgelegenheid.

Mevrouw De Wolff heeft kritische opmerkingen gemaakt over het proces van overleg. Hadden de afspraken met de sociale partners niet in het voorjaar gemaakt kunnen worden? Was alle onrust van de afgelopen maanden nodig?

Daarover wil ik het volgende zeggen. Op 25 mei heb ik namens het kabinet in de Tweede Kamer al uitvoerig verantwoording afgelegd over het toen mislukte voorjaarsoverleg. Ik heb toen gezegd dat er lang is gesproken en dat er op het eind van dat proces tot driemaal toe door het kabinet handreikingen zijn gedaan. Het is toen echter niet gelukt om tot afspraken te komen. Over de vraag waarom dat zo is, lopen de meningen natuurlijk uiteen. Ieder heeft zo zijn eigen beeld van het gesprek van destijds. Wellicht is het het meest eerlijk om vast te stellen, met de wijsheid achteraf, dat alle betrokkenen tijd nodig hadden, zowel in het proces als op de inhoud. Sindsdien hebben velen nuttige bijdragen aan het herstarten van de dialoog geleverd. In dat verband wil ik ook de heer Noten noemen. Ook hij heeft zich ingespannen om te bekijken hoe het met het krachtenveld zat en hoe tot oplossingen kon worden gekomen.

In reactie op wat de heer Holdijk heeft gezegd, wil ik opmerken dat het niet vreemd is dat het kabinet alsnog en opnieuw in overleg is getreden met vakbonden en werkgevers. Ook wij vonden het belangrijk om tot een afspraak te komen zodat wij niet een voortdurende escalatie van het conflict zouden krijgen met grote economische schade en met het verzieken van verhoudingen op de langere termijn. Ik wijs erop dat de heer Zalm als waarnemend premier tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer heeft gesteld: "dat de meningsverschillen tussen kabinet, werknemers en werkgevers wat het kabinet betreft niet in de weg mogen staan dat wij voortgaan met de dialoog over sociaal-economische thema's die niet alleen voor nu, maar ook voor de toekomst van groot belang zijn." Ik ben ervan overtuigd dat dit ook in de geest en in overeenstemming is geweest met de gedachtewisseling in de Tweede Kamer bij de algemene politieke beschouwingen. Er was juist aandrang om te komen tot oplossingen. Ik ben erg blij en dankbaar dat dit is gelukt.

Ik kom nu te spreken over de actuele sociaal-economische situatie. Het is van belang om onze zegeningen daarbij te tellen. Mevrouw Van den Broek, maar ook anderen, hebben vanmiddag gezegd dat wij moeten ophouden met in onze somberheid te blijven steken. Hierop volgde van de geachte afgevaardigde een wat somber betoog over wat ondernemers allemaal op hun weg aan obstakels tegenkomen. Zij heeft duidelijk geschetst wat de barrières voor ondernemers zijn in Nederland. Onze samenleving is, om de woorden van mevrouw Van den Broek te gebruiken, sterk, open en creatief. Wij hebben in principe alles in huis wat nodig is. Het komt aan op ambitie en op het organiserend vermogen om eruit te halen wat erin zit op zoek naar kansen, het sluiten van coalities en het bieden van perspectief. De heer Noten is hier uitvoerig op ingegaan.

In economisch opzicht staat Nederland nu op een keerpunt. Het economische dieptepunt lijkt te zijn gepasseerd. Er is sprake van een voorzichtig, zij het pril, herstel. Na een aantal jaren van stilstand en zelfs achteruitgang met de economische inzinking van 2003, zit er weer groei in de economie. Dat is bemoedigend. Er zijn verschillende berichten over de verdere ontwikkeling van de economie. De ene dag zijn er waarschuwingen vanwege de hoge olieprijs en de andere dag is er positiever nieuws. Zo berichtte de Europese Commissie in 2006 een hogere groei van Nederland te verwachten, namelijk 2,5%. Daarnaast maakte het CBS vorige week bekend dat de Nederlandse economie in het derde kwartaal met 1,4% is gegroeid. Dat is de sterkste groei in drie jaar. Wij moeten ons natuurlijk nog niet rijk gaan rekenen. Het is een pril herstel. Het zijn verwachtingen.

Wij moeten bedacht zijn op onzekerheden die het economisch herstel negatief kunnen beïnvloeden, zoals terrorisme, de olieprijs en de internationale economie. Er is echter geen reden tot onnodig pessimisme. Het herstel tekent zich af. Dat is ook nodig. Voor de korte termijn is het nodig om de werkloosheid te laten dalen en om mensen perspectief te bieden op werk en voor de lange termijn om een stevig fundament te behouden voor een solidair en welvarend Nederland in de wetenschap dat de komende dertig jaar het aantal 65-plussers verdubbelt van circa twee naar ruim 4 miljoen terwijl het aantal mensen jonger dan 65 niet toeneemt.

Mevrouw Van den Broek is in haar eerste termijn uitvoerig ingegaan op het belang van ondernemerschap. Ook anderen hebben daar vandaag bij stilgestaan. De heer Werner vroeg met name aandacht voor het maatschappelijk ondernemerschap, een thema dat een partij als het CDA ook zeer ter harte gaat, en de waarborging van publieke belangen bij privatisering. Ik denk dat mevrouw Van den Broek gelijk heeft. Ondernemerschap is een belangrijke drijvende kracht achter economische groei. De inzet van het kabinet is dan ook om meer ruimte te bieden voor ondernemen en om zelfstandig ondernemerschap breder en dieper in de samenleving te laten wortelen. De bewindslieden van EZ en OCW hebben de handen ineen geslagen om studenten en scholieren in een vroeg stadium van hun opleiding in aanraking te brengen met ondernemerschap. Er worden voorbeelden van scholen die ondernemerschap op een goede manier het onderwijs verwerken, verspreid onder scholen.

Met de aanpak van administratieve lasten en van tegenstrijdige regelgeving neemt tevens de verdiencapaciteit toe en kunnen bedrijven gemakkelijker inspelen op veranderende economische omstandigheden. Dat betekent echter nog niet dat er geen ruimte meer zou zijn voor nieuwe regels. Wel dient de vormgeving hiervan zo te zijn dat zij zo weinig mogelijk kosten met zich brengen. Daarnaast moet de bestaande regelgeving integraal worden doorgelicht.

Met het oog op een hogere arbeidsproductiviteit bestaat behoefte aan een gezonde mededinging en aan forse inspanningen op het gebied van onderzoek en onderwijs. Concurrentie prikkelt ondernemers om te innoveren. De ervaring leert dat vooral grote ondernemingen relatief veel investeren in onderzoek en onderwijs. De grote ondernemingen komen hun verplichtingen wel na, maar voor de kleinere ligt het vaak wat lastig. Om die reden streeft het kabinet naar een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het is belangrijk de voorwaarden te scheppen waaronder de innovatie in bedrijven weer kan floreren en ook een overheid die zelf slagvaardig is en minder regels stelt, draagt bij aan een hogere arbeidsproductiviteit.

Dan kom ik bij het thema privatisering. De heer Werner heeft daar in zijn betoog bij stilgestaan en ik zou hem het volgende willen zeggen. Marktwerking is voor het kabinet geen dogma, maar het is toch niet meer van deze tijd dat de consument gedwongen wordt altijd bij hetzelfde vervoersbedrijf, dezelfde notaris of dezelfde arts langs te gaan. Dus, geen gedwongen winkelnering meer. Door de concurrentie om de klant ontstaat voor bedrijven bovendien een prikkel om veel efficiënter te werken. Zo zijn de energieprijzen voor de middenverbruikers na de liberalisering met zo'n 20% gedaald. Echter, géén dogma's: als resultaten niet voldoen aan de verwachtingen, kan en moet er worden ingegrepen. Publieke belangen dienen te allen tijde goed te zijn gewaarborgd.

De heer Werner (CDA):

Komt de minister-president nog terug op het begrip "maatschappelijke onderneming"? Immers, hij noemde dit zonet even, maar vervolgens ging hij over ondernemerschap praten.

Minister Balkenende:

Ik kom er zo op terug.

Voorzitter. Ik sprak over het waarborgen van publieke belangen bij processen van privatisering. Het kabinet is, net als de heer Werner, van mening dat de luchthaven Schiphol een uniek belang vertegenwoordigt voor de Nederlandse economie. De continuïteit van de mainport Schiphol is dus van groot publiek belang. Het kabinet stelt om die reden additionele regelgeving voor om dit belang op publiekrechtelijke wijze te borgen. Via verschillende instrumenten, zoals de exploitatievergunning, verwerving van grond, de bestuursrechtelijke aanwijzingsbevoegdheid en de informatieplicht van Schiphol, krijgt de overheid straks meer en effectievere sturingsmogelijkheden om de continuïteit van de luchthaven te waarborgen. Op het gebied van milieu, geluid en veiligheid dient ieder bedrijf zich aan de wet- en regelgeving te houden, los van de eigendomsverhouding.

Het aandeelhouderschap is voor de overheid – zoals ook uiteengezet in de nota Deelnemingenbeleid – geen effectief en wenselijk instrument om de publieke belangen te waarborgen. De staatsdeelname in het Havenbedrijf Rotterdam heeft dan ook niet tot doel de publieke belangen te waarborgen, maar heeft te maken met de voorfinanciering van de Tweede Maasvlakte. Het terugverdienen van deze voorfinanciering vertegenwoordigt voor de staat een groot financieel belang dat via het aandeelhouderschap wordt behartigd. De aanpak van beide, Schiphol en Rotterdam, is dus onvergelijkbaar. De borging van publieke belangen rondom het Havenbedrijf Rotterdam zal overigens, evenals bij Schiphol, via publiekrechtelijke regelgeving worden geborgd.

Het borgen van publieke belangen geldt zeker ook voor belangrijke voorzieningen als gas- en elektriciteit. De ruimte die ontstaat door liberalisering, kan in deze sectoren natuurlijk nooit ongelimiteerd zijn. De overheid blijft altijd belangrijke verantwoordelijkheden houden en moet die ook nakomen. Dit betekent overigens niet dat er nooit ergens een stroomstoring zal zijn. Die garantie kan de overheid natuurlijk niet geven, maar wel dat er wordt ingegrepen als het nodig is.

Ook de betrouwbaarheid van de gas- en elektriciteitsnetten is een zorg van de overheid; die betrouwbaarheid moet hoog blijven. Om dat te waarborgen, zijn wettelijke maatregelen nodig, onder meer om de onafhankelijke positie van netbeheerders te versterken, de toezichthouder hoge boetes te kunnen laten opleggen en de mogelijkheden tot ingrijpen door de minister te vergroten. Bescherming van de consument is een derde belangrijke verantwoordelijkheid van de overheid. En last but not least: de productiecapaciteit van energie moet te allen tijde genoeg zijn.

Nog een enkel woord over de splitsing van energiebedrijven. Met de splitsing beoogt het kabinet de werking van de energiemarkt substantieel te verbeteren. Bedrijven die geen netten hebben, krijgen namelijk dezelfde kansen als de bedrijven die nu wel netten hebben. De prijsvorming wordt hierdoor scherper en eerlijker en dat is goed voor de afnemer van de energie, namelijk voor de consument. De kans op buitenlandse overnames is inderdaad aanwezig; overigens ook wanneer er geen sprake is van splitsing, is dit reëel. De Nederlandse markt is in het proces van internationalisering en concentratie echter beter af als het netwerk een geheel onafhankelijke rol vervult en niet wordt meeverkocht. Dat betreft het publieke belang hier. Overigens gaat binnenkort de minister van Economische Zaken met de Tweede Kamer in debat over de splitsing van energiebedrijven. De datum is 18 december aanstaande. De aspecten die in deze Kamer aan de orde zijn gesteld, zullen ongetwijfeld ook op dat moment aan de orde komen.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik vraag mij af of de minister-president zelf heeft gemerkt hoe vaak hij de woorden wetten en wettelijke kaders heeft gebruikt. Daarmee wil hij ervoor zorgen dat liberalisering en privatisering in goede banen worden geleid. Hij wil dat de overheid haar rol behoudt en dat het publieke belang is geborgd. Betekent dit niet dat wij langzamerhand aan een zeer merkwaardige manier van denken doen? Wij creëren constructen, echte, conceptuele constructen en praten dan over een markt, maar die vertrouwen wij niet en vervolgens creëren wij weer constructen om ervoor te zorgen dat die blijft werken op de manier die wij beogen. Zo stapelt wet- en regelgeving zich op. Komt hier geen einde aan? Op deze manier lijkt hetgeen wij creëren namelijk niet meer op een markt.

Minister Balkenende:

Ik wijs erop dat welke markt je ook creëert, zij nooit een jungle kan zijn. Er zullen altijd waarborgen moeten gelden. Die kunnen van civielrechtelijke aard zijn. Civielrechtelijke aspecten zijn hierbij zonder meer aan de orde. Daarnaast moeten bepaalde waarborgen in acht worden genomen. Ter illustratie noem ik de voorzieningsgraad, de kwaliteit en de waarborgen voor de consument. Men kan dan niet zeggen: laat dat maar aan de markt over. Daarvoor is het publiek belang te veel aan de orde. De vraag is dus: op welke manier kun je de voordelen van de markt in de vorm van meer aanbieders, concurrentie en druk op de prijzen combineren met publieke eisen die de samenleving stelt? Dan ontkom je niet aan het stellen van wettelijke kaders. Dat geldt voor Schiphol, maar dat geldt ook voor de energievoorziening.

De heer Noten (PvdA):

Ik zeg ook niet dat je daaraan ontkomt. Als je een markt construeert, een markt bedenkt, dan moet je regels bedenken om ervoor te zorgen dat alles niet uit de hand loopt. Maar mijn vraag is of dat construeren van markten, dat echt bedenken van markten de enige manier is om ervoor te zorgen dat er een innovatieve sector ontstaat, een sector waarin producten met een goede prijs/kwaliteitverhouding worden geleverd. En: waar ligt de grens? Ik stel deze vraag niet naar aanleiding van vragen over Schiphol of het spoor. Deze discussie is ook aan de orde als het gaat om de zorgsector. Het lijkt erop dat de enige mogelijkheid van interventie die wij als bestuurders zouden hebben, het introduceren van een namaakmarkt is. Dat is toch niet de enige manier om ervoor te zorgen dat innovatieve ontwikkelingen worden bevorderd.

Minister Balkenende:

Uw vraag betreft meer het algemene ordeningsdebat. Daarbij zijn drie belangrijke regelkringen aan de orde. Je hebt de pure marktwerking, waar alles wordt bepaald door vraag en aanbod. Daarmee worden de prijzen bepaald. De tegenhanger daarvan is de sturing door de staat met wet- en regelgeving. De derde regelkring bestaat uit afspraken, cao's, convenanten en codes. Je kunt er niet zomaar van uitgaan dat marktwerking in elke sector in dezelfde mate mogelijk is. Natuurlijk is dat niet zo. Alleen, in sommige sectoren probeer je tot betere resultaten te komen. Dan is de vraag: hoe ver ga je met liberalisering en welke waarborgen zijn nodig? Op een gegeven moment is er in de tijd een verschuiving van sturing via overheidsfaciliteiten en arrangementen naar een vorm van regulering met meer marktwerking. Er zijn sectoren waarin de marktwerking blijkt te werken. Zie de sector van de telefonie.

De heer Noten (PvdA):

Ik ontken ook niet dat de regelkring van marktwerking bestaat. Ik zeg alleen maar dat de regelkring van marktwerking een context nodig heeft om goed te kunnen opereren. Er moet bijvoorbeeld transparante informatie beschikbaar zijn en de consumentenkeuzes moeten een snelle doorlooptijd hebben, want anders werkt de markt niet. Je kunt een markt niet sturen met een consumentenkeuze met een looptijd van twintig jaar. Er moet aan allerlei voorwaarden worden voldaan voordat je zo'n regelkring kunt toepassen. Mijn vraag is nu of wij niet creatiever kunnen zijn en of wij niet kunnen nadenken over alternatieve regelkringen? Men zou bijvoorbeeld kunnen denken aan bestuurlijke regelkringen in het kader van bench marking en aan het verschil tussen concurrentie en competitie. Het introduceren van competitie behelst een heel andere manier van denken en benaderen. U hebt gelijk: het betreft hier een ordeningsvraag.

De heer Werner (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De minister-president heeft een aantal behartigenswaardige opmerkingen gemaakt over concurrentie en marktwerking. Wij kunnen ons daar voor een groot deel in vinden. Wij zijn absoluut niet de mening toegedaan dat het aandeelhouderschap alles bepalend is voor het behartigen van het publieke belang. Ik wijs er evenwel op dat de aandeelhouders invloed op de onderneming hebben. Wat doen wij nu om te voorkomen dat Schiphol bijvoorbeeld in handen komt van aandeelhouders die Schiphol als mainport helemaal niet belangrijk vinden, maar heel andere mogelijkheden zien? Misschien hebben zij er zelfs belang bij om Schiphol als mainport te verkleinen om daarmee München of Parijs te vergroten. Hetzelfde geldt voor energie. Willen wij nu werkelijk de hele energiehuishouding in Nederland verloren laten gaan als bedrijfssector, waar 30.000 mensen werken en die van buitengewoon groot strategisch belang is? Dan is dat aandeelhouderschap natuurlijk wel wat waard. Het is niet alleen een belegging, maar ook een mogelijkheid om de bedrijfsbeïnvloeding op enigerlei wijze te regelen. Ik zie ook wel dat wij langs andere wegen het publieke belang uitstekend kunnen regelen, maar ik vind het net iets te mager om het aandeelhouderschap in zijn geheel als niet relevant af te wijzen, omdat het alleen maar financieringsaangelegenheid zou zijn. Die indruk kreeg ik even.

Minister Balkenende:

Bij Schiphol gaat het om de vervreemding van een minderheidsaandeel. Dat komt eigenlijk een beetje tegemoet aan uw opmerking. Wij hebben er geen behoefte aan dat een mainport zoals Schiphol, met grote economische betekenis, vatbaar zou zijn voor functieverlies. Daarop doelt u in feite. In de notitie deelnemingenbeleid komen deze zaken in alle scherpte naar voren. Wij hebben niet voor niets de situatie van Schiphol gespiegeld aan andere luchthavens. Ook in andere landen zie je dat het proces van gedeeltelijke privatisering, van gedeeltelijke vervreemding van aandelen optreedt. Dat heeft zijn achtergronden: de zaak naar de markt brengen. Maar je moet het wel vergezeld laten gaan van bepaalde waarborgen. Ik heb aangegeven dat het huidige complex van regels voldoende publieke waarborgen biedt. Ik ben het wel eens met de heer Noten dat een situatie denkbaar is dat, wanneer de marktwerking te veel wordt ingesnoerd door publieke regels, er geen sprake meer is van echte marktwerking. In dit geval is daar echter geen sprake van.

De heer Werner (CDA):

Ik hoor u zeggen dat een meerderheidsaandeel bij de overheid blijft. Prima, maar is dat voorlopig of duurzaam? Ik beluister dat u er toch enige betekenis aan toekent, omdat u zelf al zegt dat u 51% bij de Staat wilt houden.

Minister Balkenende:

Ja, dat is ook op goede gronden gebeurd. U kent de opvattingen van het kabinet; wij hebben er een discussie over gevoerd. Wij hebben externe expertise ingeschakeld om de situatie te beoordelen. Daaruit is vervreemding van een minderheidsaandeel gekomen met een aantal publieke waarborgen. Dat is een goede combinatie. Daarmee gaan wij nu aan de slag.

De heer Kox (SP):

Ik wil toch meer helderheid op dit punt. Wij kiezen voor een minderheidsaandeel dat kan worden vervreemd, maar wij zeggen tegen die aandeelhouders dat zij geen invloed kunnen uitoefenen op de essentie van onze keuze, namelijk dat Schiphol van de overheid blijft. U zegt weer dat het te maken heeft met zaken naar de markt brengen, maar je kunt Schiphol toch niet naar de markt brengen? Er is toch geen markt voor die luchthaven?

Minister Balkenende:

Jawel, wanneer je aandelen van zo'n luchthaven naar de markt brengt, is er natuurlijk een markt voor. Ik heb net aangegeven dat wij onze ogen niet hebben gesloten voor ontwikkelingen bij andere luchthavens in andere landen. Datgene waarmee het kabinet nu bezig is, past wel een beetje in het internationale spoor van vervreemding van een deel van de aandelen. Dat heeft te maken met zaken naar de markt brengen en met het genereren van kapitaal. Ik ben van mening dat dit goed is. De vraag is wel hoe je de publiekrechtelijke aspecten beoordeelt, als je naar de beurs gaat. Ik heb net aangegeven wat de invloed van de overheid is.

De heer Kox (SP):

Er is wel een markt voor aandelen van Schiphol, maar er is geen markt van Schiphol. Ik begrijp althans uit uw reactie in de richting van de fractievoorzitter van het CDA dat Schiphol gewoon een publieke zaak blijft. Daar valt niet over te praten, nu niet en straks niet. Zo zie ik de positie van het kabinet.

Minister Balkenende:

Laten wij even in het civiele recht treden. U weet dat een meerderheidsaandeelhouder ook rekening behoort te houden met de belangen van de minderheidsaandeelhouder. De overheid behoudt die 51%, maar op deze manier krijgen zakelijke afwegingen meer invloed: hoe kun je zo'n luchthaven het beste exploiteren? Dat stukje marktwerking hangt samen met die beursgang. Daar word je ook op afgerekend. Als je naar de beurs gaat, moet je praten in termen van "hoe functioneert de luchthaven". Je versterkt dan een ander, meer marktgeoriënteerd type van bedrijfsvoering. Wij willen voorkomen dat wij te maken krijgen met vijandige overnames. Schiphol is een mainport. Dit kabinet is er zeer van doordrongen dat die functie behouden moet blijven. De functie mag niet kapot gaan door een vijandige overname of anderszins. Om die reden hebben wij waarborgen nodig, bijvoorbeeld in de vorm van een meerderheidsaandeel bij de Staat.

De heer Kox (SP):

Over dit soort marktwerking moet helderheid ontstaan. Als meerderheidsaandeelhouder moeten wij volgens de minister-president rekening houden met de minderheidsaandeelhouder. Stel dat de laatste het van belang acht dat Schiphol een toontje lager gaat zingen, opdat hij zijn aandeel in München beter te gelde kan maken. In zo'n geval hebben wij waarschijnlijk geen boodschap aan de minderheidsaandeelhouder. Zouden wij dat niet helderder moeten omschrijven?

Minister Balkenende:

Wij moeten oppassen voor te veel hypotheses. Ik geef aan dat Schiphol zeer belangrijk is voor de Nederlandse economie. Er is ons alles aan gelegen dat Schiphol kan functioneren. Schiphol kan ook niet voorbijgaan aan de manier waarop de zaken in andere landen zijn geregeld. Ik heb dan ook een vergelijking gemaakt met de privatisering in andere landen. Er zijn waarborgen nodig, juist om ervoor te zorgen dat Schiphol sterk blijft. Met het samenstel aan maatregelen dat wij nu hebben voorzien, kan Schiphol sterk blijven.

Ik kom op het thema van het maatschappelijk ondernemerschap. De heer Werner stelt dat er meer is tussen markt en overheid en wijst op scholen, woningcorporaties en ziekenhuizen. Bij de realisatie van publieke belangen kunnen maatschappelijke organisaties als maatschappelijk ondernemer een belangrijke rol spelen. Om de mogelijkheden van dit concept nader te onderzoeken, heeft het kabinet aan de SER advies gevraagd over ondernemerschap in de publieke dienstverlening. De SER zal dit advies naar verwachting begin 2005 publiceren. In maart 2003 heeft de minister van Economische Zaken onder leiding van Hans de Boer een onderzoek laten doen naar maatschappelijk ondernemerschap en public governance. De bewindslieden van VWS, van OCW en van VROM hebben er ook alle oog voor om de relaties met maatschappelijke organisaties te moderniseren. Kort en goed, wij komen op dit punt terug na het advies van de SER. Met de heer Werner onderstreep ik dat er meer is dan marktondernemingen aan de ene kant en publieke ondernemingen aan de andere kant. De eigen verantwoordelijkheid van laatstgenoemde organisaties zal de komende tijd nader worden besproken. Het gaat om maatschappelijke functies die zich niet zomaar laten dicteren door de wetten van de markt, noch door publieke faciliteiten.

Er is stilgestaan bij de veranderingen in de sociale zekerheid en de verdeling tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheden. Ook de mensen die op sociale zekerheid zijn aangewezen, verdienen een helder toekomstperspectief. Het kabinet is van mening dat de kernfunctie van de sociale zekerheid het ondersteunen van duurzame arbeidsparticipatie dient te zijn: sociale zekerheid als tussenstop en niet als eindstation. Vanuit dit gezichtspunt zullen wij eraan moeten werken dat het huidige stelsel in ieder geval in twee richtingen wordt aangepast. De verantwoordelijkheden voor de risico's van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid dienen met name daar te worden gelegd, waar ze ook kunnen worden beïnvloed. Dat is om te beginnen vaak de werkvloer. Individuele werkgevers en werknemers zullen zich samen verantwoordelijk moeten voelen voor goede, veilige arbeidsomstandigheden, voor een leeftijdsbewust personeelsbeleid, waarin werknemers niet worden afgeschreven als zij 50 worden. In het sociaal stelsel moet rekening worden gehouden met het kunnen combineren van arbeid en zorg en een leven lang leren.

De reden om het stelsel te hervormen is ook gelegen in een aantal maatschappelijke ontwikkelingen in de voorbije decennia, waaraan het socialezekerheidsstelsel zich onvoldoende heeft aangepast. De burgers van vandaag zijn geëmancipeerd en mondig. Zij willen hun eigen keuzes maken als het gaat om leren, werken, zorgen en rusten, keuzes die passen in een bredere samenhang, in een toekomstperspectief op werk en inkomen. Solide en solidair zijn de kernwoorden voor het stelsel van werk en inkomen in de toekomst. Solide omdat het stelsel van sociale zekerheid betaalbaar moet zijn in tijden van voor- en tegenspoed. Solide ook omdat het door activering een bijdrage levert aan de toename van de welvaart. Solidair omdat er te allen tijde een adequate ondersteuning wordt geboden aan mensen die door tegenspoed worden getroffen.

Voorzitter. Ik ga nu over naar het onderdeel binnenland. De heer Werner heeft terecht aandacht voor de lokale overheden gevraagd. Provincies en gemeenten hebben in ons bestel een eigen positie, die is verankerd in de Grondwet en in organieke wetten. Zij hebben een direct gelegitimeerd bestuur. Ik zeg met nadruk dat het kabinet de medeoverheden ten volle erkent. In dit verband ga ik in op de door de heer Werner, de heer Noten en mevrouw Van den Broek gestelde vragen over de interbestuurlijke verhoudingen, de afwegingen tussen centralisatie en decentralisatie en het decentraal belastinggebied.

Vorige week hebben IPO, VNG en het kabinet overeenstemming bereikt over een code voor interbestuurlijke verhoudingen. In die code zijn de omgangsregels tussen de overheden vastgelegd. Kernwoorden daarbij zijn: verruiming van de bestuurlijke en financiële bewegingsvrijheid, deregulering, vermindering van specifieke uitkeringen en een vermindering van het toezicht. De uitvoering van beleid staat daarbij centraal. Er is bevestigd dat overheden elkaar tijdig informeren over nieuwe plannen en knelpunten die een andere overheid raken. Halfjaarlijks is er onder mijn leiding een informeel overhedenoverleg om de voortgang van de interbestuurlijke samenwerking te bespreken. Verder zijn twee verkenningen afgesproken. De eerste verkenning betreft de veranderingen in de samenwerking en relatie tussen het territoriaal bestuur en het functioneel bestuur en de tweede de werkwijze en omvang de gedeconcentreerde rijksdiensten. Tot slot zal de Raad van State een periodieke beschouwing opstellen over de interbestuurlijke verhoudingen en kunnen de overheden gezamenlijk verzoeken om advies te geven over aangelegenheden waarover de overheden het niet eens zijn geworden. Ik hecht eraan om dit nog eens te onderlijnen. De afgelopen tijden hebben wij kritische geluiden gehoord van gemeenten en provincies. Deze code kan het begin zijn van een betere relatie. Men weet nu wat men aan elkaar heeft en er kunnen afspraken gemaakt worden over de onderlinge verhoudingen. Ik ben blij dat deze afspraak gemaakt kon worden, omdat dit een basis kan bieden voor een goede samenwerking in de komende jaren.

Dit hangt overigens samen met de afweging tussen centralisatie en decentralisatie. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheden daar worden gelegd waar zij het best gedragen kunnen worden. Dit kan per geval verschillen. Het is vooral van belang dat de burger goed bediend wordt en niet door overheden van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Dan maakt het niet zoveel uit welke overheid een dienst uitvoert, maar wel dat de overheid zowel territoriaal als functioneel als eenheid optreedt. Veiligheid is in dit verband een goed voorbeeld. Het programma "Andere overheid" waarvoor minister De Graaf de eerste verantwoordelijkheid heeft, ontfermt zich met nadruk ook over dat gezichtspunt.

Gemeenten en provincies hebben een autonome ruimte. Met de Wet werk en bijstand en met de voorstellen voor een wet op de maatschappelijke ondersteuning worden belangrijke taken territoriaal gedecentraliseerd. Dit geldt natuurlijk ook voor maatschappelijke verban den. Ik denk daarbij aan het onderwijs en verwijs naar het forse dereguleringsprogramma dat door de minister van OCW wordt doorgevoerd. Ik noem ook de rol van de sociale partners die in de nieuwe arbeidsongeschiktheidsvoorstellen meer verantwoordelijkheid dragen. In andere gevallen kan private uitvoering van taken met publieke aspecten of onderdelen van belang zijn. Ik wijs op de zorg waar verzekeraars een belangrijke rol hebben bij de uitvoering. Op elk terrein moeten de afwegingen op hun merites worden beoordeeld.

De heer Werner (CDA):

Als gemeenten op grond van hun beleid burgers op de ene plek anders behandelen dan op de andere, ontstaat vaak de roep in de Den Haag om centrale richtlijnen waardoor de vrijheid van gemeenten weer wordt gebonden. Dit fenomeen komt op veel plaatsen voor. Is dat een valide beweging? Je decentraliseert of je decentraliseert niet. Als je decentraliseert, moet je accepteren dat de lokale democratie haar werk doet. Mensen moeten zich dan wenden tot de lokale democratie om verandering te krijgen. Ik voel die spanning regelmatig in het beleid en de discussies. Ik zou in dat opzicht graag een heldere stellingname van het kabinet willen horen als richtsnoer, waarop we de vele zaken die nog gaan komen, dienen te beoordelen.

Minister Balkenende:

U maakt een zeer belangrijke opmerking. Als je kiest voor decentralisatie en bepaalde zaken neerlegt op het niveau van gemeenten, moet je accepteren dat er verschillen kunnen ontstaan. Vaak bestaat er, als er verschillen ontstaan, de neiging om te zeggen: moet je dat nu niet gaan repareren als rijksoverheid? Je moet die consequentie van tevoren goed inschatten. Je moet goed weten dat de consequentie als je decentraliseert zal zijn, dat niet alles hetzelfde zal zijn. Je moet iedereen daarvan bewust maken. Je moet daar ook voor willen staan. Anders heeft decentraliseren geen zin.

Ik heb dat in het verleden, in de tijd dat ik gemeenteraadslid was, wel eens meegemaakt. Er werd dan gezegd: we gaan de zaken op het niveau van de gemeenten brengen. Je zag dan nogal eens dat de regeling van een ministerie werd afgeschaft en dat daarvoor in de plaats de modelverordening van de VNG kwam. Je hebt dan de facto de centralisatie behouden, zij het dat in het ene geval een ministerie en in het andere geval de VNG optreedt. De heer Werner doelt erop dat je consequent moet zijn. Wanneer je iets op een bepaald niveau legt, moet je accepteren dat er bepaalde verschillen kunnen zijn. Dat is inderdaad het geval. Dat is soms ook nodig, omdat de situatie ook verschillend kan zijn. Voor de uitvoering van de bijstand is er in Nederland een bijstandsnorm. Dat is duidelijk. Als je echter vindt dat de gemeente een bepaalde ruimte moet hebben voor bepaalde aanvullende voorzieningen, dan moet je die verschillen accepteren. Als je decentraliseert, doe het dan consequent en ga niet via een verkapte manier weer werken aan centralisatie. De heer Werner heeft daar gelijk in.

De heer Noten (PvdA):

Ik zou nog iets meer bedoelen. Die beweging wordt op een aantal punten fors ingezet. We hebben het over de Wet werk en bijstand, maar ook over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dat wordt straks heel spannend. De telefoontjes gaan rinkelen. Het is dan de vraag of wij nog steeds bij het uitgangspunt van decentralisatie blijven. Het gaat bij die wetten voor een belangrijk deel over verantwoordelijkheden die worden gedecentraliseerd en ruimte om daarvoor eigen organisaties op te zetten. Daarbij horen ook de mogelijkheid en de ruimte om eigen financiële middelen te genereren. Ik pak nu even het punt van de bestuurlijke boete of de OZB. Durven we ook daar gemeentes meer ruimte te geven om hun eigen financiële huishouden op orde te houden en hun eigen beleidskeuzes te maken bij de uitvoering van de wetten die ik zojuist noemde?

Minister Balkenende:

Het voorstel met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt momenteel besproken. Ik ben blij met de afspraak die met de VNG is gemaakt om daarover nader met elkaar van gedachten te wisselen en meer tijd te nemen. Het is geen eenvoudige operatie. Dat veronderstelt wel dat je accepteert dat gemeenten daar een eigen keuze zullen maken.

Een ander punt is hoe dit soort vrijheden zich verhoudt tot de financiële autonomie van gemeenten. Dat is het vraagstuk van het decentraal belastinggebied. De overwegingen van het kabinet rondom de OZB liggen niet in het per se centraliseren. Ik hecht eraan om dat nog eens te zeggen. De overwegingen hebben te maken met het verkleinen van de zogenoemde armoedeval en de inkomensregelingen aan de ene kant en de vormgeving van lastenverlichting voor de burgers aan de andere kant. We zullen daar te zijner tijd in deze Kamer nader over debatteren, wanneer de voorstellen deze Kamer bereiken. De erkenning van het principe van het decentraal belastinggebied is te zien in de vorige week met IPO en VNG gemaakte afspraken om een verkenning naar een eigen inkomstengebied van gemeenten en provincies te maken. In april 2005 moet onder onafhankelijk voorzitterschap een rapportage gereed zijn. Ik hecht eraan om dit nog eens te zeggen omdat het punt van financiële autonomie ook de laatste weken sterk in de belangstelling heeft gestaan. Het zijn soms lastige discussies. We hebben met elkaar afgesproken om op dit punt een verkenning te laten verrichten. We komen daar volgend jaar op terug.

Voorzitter. Ik kom bij de bestuurlijke vernieuwing. Dat betreft de gekozen burgemeester en het kiesstelsel. Ik beluister bij de heren Noten en Werner een kritische toon. Ik begin met de direct gekozen burgemeester. De discussie daarover is niet nieuw. De mogelijkheid maakt al onderdeel uit van het rapport van de staatscommissie "Dualisme en lokale democratie" uit 2000. Bij vele politieke groeperingen, ook zij die geen deel uitmaken van de huidige coalitie, is in de afgelopen jaren het idee gegroeid dat de aanstellingswijze van de burgemeester in ieder geval gewijzigd moet worden. Dat is verklaarbaar omdat er in de afgelopen decennia het nodige is veranderd, zowel in de vormgeving van het lokale bestuur als in de materiele werking en de inhoud van de toepasselijke regels. Kort samengevat: de voortschrijdende interdependentie tussen beleidsvelden en taken, de voortschrijdende complexiteit van vraagstukken en de voortschrijdende snelheid waarmee ontwikkelingen zich voordoen en reactie vereisen doen zich niet alleen nationaal maar ook lokaal voor en vergen een antwoord.

In verschillende publicaties over de ontwikkeling van het burgemeestersambt is gewezen op het herkenbaarheidsvraagstuk en op de statusincongruentie. Burgers en maatschappelijke organisaties benaderen de burgemeester als leider van het gemeentebestuur, terwijl zijn bevoegdheden strikt genomen beperkt zijn. Ik besef heel wel dat de fracties deze ontwikkelingen op grond van verschillende visies verschillend kunnen wegen en tot uiteenlopende standpunten kunnen komen. Voor dit kabinet is evenzeer helder dat niets doen geen optie is.

Overigens wil ik een mogelijk misverstand uit de weg nemen over het hoofdschap van de gemeenteraad: dat is en blijft voor het kabinet van wezenlijke betekenis. Na de beoogde deconstitutionalisering van het derde lid van artikel 25 en van artikel 131 van de Grondwet zijn de hoofdelementen van de inrichting van decentrale overheden nog steeds in de Grondwet verankerd. Het advies van de Raad van State over het wetvoorstel inzake de gekozen burgemeester bevestigt het standpunt van de regering dat ook na invoering van de gekozen burgemeester het grondwettelijk hoofdschap van de raad recht overeind staat. Ik stel overigens met instemming vast dat de heer Noten de deconstitutionalisering loskoppelt van de wetsvoorstellen voor de invoering van de door de bevolking gekozen burgemeester en beide onderwerpen op hun eigen merites zal beoordelen. Dat lijkt mij een faire aanpak. Dat is ook logisch. Ook de in zijn kring genoemde variant, namelijk een door de gemeenteraad gekozen burgemeester, vereist immers deconstitutionalisering. De regering hoopt op een spoedige behandeling van de tweede lezing van het deconstitutionaliseringsvoorstel in deze Kamer. Ik sluit dit onderdeel af met de opmerking dat het kabinet, uitgaande van de invoering per 2006, de implementatie bij de gemeente vanzelfsprekend zorgvuldig en intensief zal ondersteunen. Dat geldt ook voor de huidige burgemeesters. De invoering van de gekozen burgemeester heeft vergaande gevolgen voor hen, of zij zich nu verkiesbaar stellen of niet. Omdat het een onderdeel is van de invoering, voelt het kabinet zich ook verantwoordelijk voor een zorgvuldig traject naar de individuele burgemeesters. Daarover wordt al intensief gesproken.

De heer Kox (SP):

Is dit geen voorbeeld van kabinetsbeleid dat haaks staat op het winnen van vertrouwen onder de bevolking? Buiten de partij van de vice-minister-president was er geen partij die voor de variant van de rechtstreeks gekozen burgemeester was. Het CDA niet, de PvdA niet, de SP niet. Nu gaan wij dat toch doen en nog wel met een noodtempo in 2006. Met welke legitimatie gaan wij iets doen wat wij net niet hadden beloofd en ook nog zodanig dat het voor de volgende verkiezingen is gerealiseerd?

Minister Balkenende:

Een kabinet is gehouden om uit te voeren wat is afgesproken. In het kader van het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat wij zouden werken aan de direct gekozen burgemeester. Als je vindt dat het moet gebeuren, moet je ook opschieten met het wetgevingstraject. Daar zijn wij nu mee bezig. Dit is natuurlijk een formeel argument. De heer Kox bedoelt iets anders.

Het blijkt dat onder de bevolking een behoorlijk draagvlak bestaat om over te gaan op de gekozen burgemeester. Het past ook een beetje bij de democratische verhouding. Dat is een nationale discussie. Vergelijk ik de situatie in Nederland met die in andere landen, dan zie ik dat het fenomeen van de gekozen burgemeester eigenlijk overal wordt gevonden. De inhoudelijke argumenten heb ik al genoemd: de herkenbaarheid en de plaats van de burgemeester in de lokale gemeenschap. Het gaat dus niet alleen om de afspraak. Er is ook een aantal inhoudelijke redenen om dit te doen. Om die reden pakt minister De Graaf, ondersteund door het kabinet, de zaken nu aan.

De heer Kox (SP):

Daar breng ik tegen in dat het juist niet in de verkiezingsprogramma's van politieke partijen stond. Daar kunnen wij toch niet aan voorbijgaan. Stel dat deze Kamer meer hecht aan de verkiezingsprogramma's van de partijen dan aan het regeerakkoord – de Kamerleden zijn overigens aan beide niet formeel gebonden – is dat dan een reden voor het kabinet om het voorstel terug te nemen? Of gaat het kabinet daar naar huis? Een van de twee zal het toch moeten zijn.

Minister Balkenende:

Binnen de constitutionele verhoudingen heeft de regering tot taak het beleid te verdedigen. Een aantal argumenten heb ik zo-even al genoemd. In eerste aanleg zal minister De Graaf dat hier met overtuiging doen. Uiteraard heeft de Eerste Kamer, onze senaat, een eigen verantwoordelijkheid bij het beoordelen van de voorstellen. Ik ga nu geen "als-dan"-spel spelen. Wij zijn er, bij deze politieke beschouwingen en straks bij de behandeling van de verdere voorstellen, om op dit dossier resultaat te boeken. Dan zal er een gedachtewisseling plaatsvinden, waarin minister De Graaf namens het kabinet zal aangeven waarom dit van belang is. Wij wachten dat debat af. Ik ga uiteraard niet op als-vragen in. Het lijkt mij dat dit de zaak niet dient.

De heer Kox (SP):

Het is niet zozeer een als-vraag, maar volgens mij zijn hierover door de fracties van CDA en Partij van de Arbeid uitermate kritische opmerkingen gemaakt. Dit zijn algemene beschouwingen van een groot deel van deze Kamer. Dan mag je toch om een antwoord van de regering vragen? Behalve als de minister-president zegt dat zij gewoon gaan doen wat zij hebben afgesproken, maar dan is de functie van dit debat mij niet helemaal duidelijk.

Minister Balkenende:

De functie van dit debat is dat u uw visie geeft op een aantal belangrijke onderwerpen, die de hoofdlijnen van beleid betreffen. Het is de taak van het kabinet om aan te geven waarom het staat voor de maatregelen die wij hebben beloofd te nemen. Ik heb een aantal argumenten gegeven. Het debat hierover zal thematisch op onderdelen worden voortgezet. Ik begeef mij niet in discussies over wat er kan gebeuren. Wij zijn er om verschillende redenen van overtuigd dat het deze kant op moet. Dat debat gaan wij graag aan, maar wij zijn hier niet om definitief knopen door te hakken. Dit is niet het moment. Wij kunnen wel algemene gevoelens met elkaar delen en opvattingen naar voren brengen. Ik heb gezegd hoe het kabinet tegen dit onderwerp aankijkt.

De heer Noten (PvdA):

Uiteraard beoordelen wij alle wetsvoorstellen op hun merites, maar het is vrij ingewikkeld om deze twee wetsvoorstellen niet in samenhang met elkaar te bezien. Dat heeft niet alleen met ons te maken, maar ook met de wijze waarop het kabinet het debat hierover heeft georganiseerd. Misschien moet ik het wat onvriendelijk, maar wel duidelijk formuleren. Als het kabinet over de gekozen burgemeester zegt dat dit onderwerp in het regeerakkoord staat en dat het daar coûte que coûte mee doorgaat, dan betekent dit dat er een soort machtswoord wordt gesproken. Met alle respect, als er machtswoorden worden gesproken, legitimeren zij dat er machtswoorden tegenover worden gezet. Mijn fractie houdt alle ruimte open in het debat over beide onderwerpen. Wij hebben het nog niet uitgediscussieerd. Wij zijn erg benieuwd naar de argumenten en wij zullen naar aanleiding daarvan tot een definitief standpunt komen.

De heer Schuyer (D66):

Over de definitie van democratie kun je altijd heel lang discussiëren, dat blijkt ook nu. De heer Kox zegt dat het niet in die partijprogramma's staat, maar hij laat een aantal daarvan zorgvuldig weg. Ik wijs erop dat bij iedere enquête die je in Nederland houdt, 70 tot 80% van de mensen een gekozen burgemeester wenst. Ik respecteer volstrekt dat de heer Noten zegt dat het twee gescheiden aangelegenheden zijn. Ik respecteer ook volstrekt dat er in zijn geledingen een discussie is op welke wijze de burgemeester moet worden gekozen. In beide gevallen is het noodzakelijk dat je deconstitutionaliseert.

Minister Balkenende:

De heer Schuyer heeft gevraagd of de wetsvoorstellen over het nieuwe kiesstelsel nog dit parlementaire jaar bij de Eerste Kamer worden ingediend. De heer Werner heeft hierover ook opmerkingen gemaakt. Het wetsvoorstel is half oktober naar de Raad van State gezonden met het verzoek om een spoedadvies. Naar verwachting zal de raad rond de jaarwisseling advies uitbrengen. Na ommekomst van dit advies zal het voorstel zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer worden ingediend. Of het wetsvoorstel vervolgens nog voor het eind van het parlementaire jaar bij de Eerste Kamer kan worden ingediend, is nu nog niet te voorspellen. Dat is afhankelijk van het traject in de Tweede Kamer.

De heer Schuurman vroeg in zijn bijdrage terecht aandacht voor het gezin en het belang van het opvoeden van kinderen. Kinderen hebben een stabiele en veilige basis nodig om in op te groeien. Het gezin is in verreweg de meeste gevallen die basis. Tussen gezinnen bestaan grote onderlinge verschillen in samenstelling, mogelijkheden en sociale omgeving. Alleen wanneer het gezin die stabiele, veilige omgeving biedt, kunnen kinderen zich evenwichtig ontwikkelen tot volwassen en volwaardige deelnemers aan de Nederlandse maatschappij. Dat is primair de verantwoordelijkheid van ouders zelf, maar het kabinet beseft dat het voor ouders lang niet altijd eenvoudig is om hun kinderen die randvoorwaarden te bieden en evenwichtig te laten opgroeien. Juist vanwege het belang van de opvoeding voor de samenhang in de maatschappij wil het kabinet ouders actief ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen. Daarom heeft het kabinet extra middelen uitgetrokken voor het versterken van opvoedings- en gezinsondersteuning op lokaal niveau.

Niet alleen ouders die daadwerkelijk problemen ervaren met de opvoeding moeten steun krijgen, maar het kabinet wil ook algemene voorzieningen bieden die ouders kunnen helpen, hun weg te vinden bij de opvoeding in het huidige tijdsgewricht. Voor alle kinderen geldt dat de opvoeding eigenlijk hun inburgering moet zijn in de democratische samenleving die Nederland is. De wijze waarop het kabinet dit wil bereiken, wordt uiteengezet in een binnenkort te verschijnen gezinsbrief. Ik neem aan dat die brief ook hier besproken zal worden, omdat deze ook recht doet aan wat er is gezegd over de positie van het gezin.

De heer Noten vroeg om perspectief voor de toenemende groep daklozen. Hij vroeg daarbij om concrete ambities naar Brits voorbeeld. Het kabinet heeft al ambities geformuleerd inzake de maatschappelijke opvang van daklozen. Zij zijn opgenomen in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het interdepartementaal beleidsonderzoek met de titel De opvang verstopt. De voornaamste ambitie is om de doorstroming in de maatschappelijke opvang te bevorderen. Het kabinet heeft daarom de specifieke uitkering maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid met 4 mln euro verhoogd. Daarnaast maakt het kabinet in het kader van het grotestedenbeleid prestatieafspraken over het reduceren van de verblijfsduur in de maatschappelijke opvang in 2009 met 25%. Door een betere doorstroming moeten er meer plaatsen beschikbaar komen voor dak- en thuislozen die nu op straat overnachten.

De heer Noten heeft vragen gesteld over het dogma van de marktwerking in de zorg door rekening te houden met de afhankelijke positie van de zorggebruiker. De heer Werner vraagt naar de effecten van de zorgtoeslag. Bij de herziening van het zorgstelsel is steeds sprake van een evenwicht. In het beoogde nieuwe zorgstelsel wordt private uitvoering die prikkelt tot efficiency en goede dienstverlening gecombineerd met forse publieke randvoorwaarden voor kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Zo geldt in de nieuwe Zorgverzekeringswet een verbod op risicoselectie. De Zorgverzekeringswet kent een nominale premie, geeft een beter zicht op de daadwerkelijke kosten en prikkelt tot het kiezen van de juiste verzekeraar. De zorgtoeslag zorgt er vervolgens voor dat dit geen onverantwoord inkomenseffect heeft. Dit is een solidariteitselement. Voorbeelden leren dat niet elke organisatie eraan toe zal zijn, van deze mogelijkheid gebruik te maken. In de praktijk ontstaat een mix van profit- en non-profit-organisaties.

De heer Noten heeft enkele vragen gesteld over de invoering van de no claim. Het kabinet ziet de no claim als een onmisbaar onderdeel van een nieuw zorgstelsel, waarin mensen zich meer bewust zijn van de kosten van behandeling, bewuster kiezen voor het gebruik maken van zorg en, waar dat kan, prijsbewuster kiezen uit het zorgaanbod. Op die manier worden zij een kritischer gebruiker van het aanbod van zorg. Een meer kritische houding leidt tot minder consumptie en het CPB heeft berekend dat dit effect zo'n 0,2 mld euro bedraagt. De no-claimregeling is een vriendelijke variant op de eigen bijdrage, zoals is afgesproken in het regeerakkoord. Mensen hoeven niet direct af te rekenen bij de huisarts of het ziekenhuis. Daarnaast is de no-claimregeling vriendelijker voor de administratieve lasten dan een eigen risico. De kwalificatie "gedrocht" is in de ogen van het kabinet dus niet aan de orde.

De heer Noten voorziet een wijziging van de regeling in 2007. Dit is het kabinet niet helemaal duidelijk. Als hij een evaluatie bedoelt van de regeling, wat op zichzelf een nuttige activiteit is, houdt dat niet automatisch een nieuwe regeling in. Wijzigingen om de effecten van de regeling te verbeteren, zijn natuurlijk wel mogelijk, maar dat zijn veranderingen ten goede.

De heer Kox (SP):

Ik heb ook een vraag gesteld over de no-claimkorting. De minister noemt het een vriendelijke versie van de eigen bijdrage, omdat men de huisarts niet meteen hoeft te betalen. Ik had echter begrepen dat in het debat in de Tweede Kamer de huisarts uit de regeling was gehaald. Met andere woorden: de huisarts speelt toch geen rol meer bij de no-claimkorting? Dat idee zit blijkbaar nog in uw hersens, maar de huisarts maakt echt geen onderdeel van de regeling meer uit. Waarom blijft u dan bij dit plan, terwijl het hart eruit gehaald is, namelijk het bezoek aan de huisarts? Ik begrijp dat eerlijk gezegd niet. Geen enkele instantie vindt dit nog steeds een logische regeling. Wordt het dan niet te veel symboolpolitiek?

Minister Balkenende:

Het lijkt mij niet goed om het debat dat uitvoerig in de Tweede Kamer is gevoerd, te herhalen. Ik heb aangegeven waarom wij voor deze regeling kiezen en niet voor een eigen bijdrage, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Er is over de argumenten gedebatteerd. Ik verwijs naar het debat in de Tweede Kamer.

De heer Noten vroeg naar initiatieven om de arbeidslust in de zorg te verhogen. Wordt er nagedacht over een manier waarop het werk voor het verplegend personeel zodanig georganiseerd kan worden dat er zo iets komt als loopbaanpaden? In voorgaande jaren kwam regelmatig uit onderzoek naar buiten dat verpleegkundigen en verzorgenden die het beroep verlieten dat deden uit onvrede over het gebrek aan ontplooiingsmogelijkheden. De ontwikkeling van tussenberoepen en het herschikken van taken naar deze beroepen en gespecialiseerde verpleegkundigen bieden die ontplooiing in toenemende mate. De modernisering van de opleidingen bieden betere aansluitingsmogelijkheden om door te leren en een loopbaan door te trekken.

Het volgende thema betreft onderwijs, onderzoek en innovatie. Verschillende afgevaardigden hebben daarover gesproken. De heer Noten, de heer Werner, mevrouw De Wolff en mevrouw Van den Broek hebben in hun inbreng stilgestaan bij het belang van het thema onderwijs, onderzoek en innovatie. Ik ben blij met deze specifieke belangstelling, die de inzet van het kabinet ondersteunt en die bijdraagt aan het gevoel van urgentie. Het kabinet heeft bij zijn aantreden besloten om onderwijs en kennis tot een van de belangrijkste speerpunten te maken. Er bestaat immers een positief verband tussen onderwijs en economische groei. Onderwijs en onderzoek verhogen de arbeidsproductiviteit en leiden tot een hoger bruto binnenlands product en een hoger collectief inkomen. In het Hoofdlijnenakkoord is 185 mln euro extra voor de kenniseconomie uitgetrokken. Dat bedrag is bedoeld voor een zodanige krachtige injectie dat Nederland in Europa de top haalt. Zo benutten wij onze kennis en kunde optimaal. Wij stellen daarmee de welvaart van ons land zeker.

Paul Schnabel, de directeur van het SCP, zei onlangs in een interview dat het niet mogelijk is om net onder top gaan zitten. Dan is de kans groot dat dit land juist heel ver wegzakt. Het is in ieders belang dat wij mikken op de top. De vraag is dan waar wij nu staan. Dat vraagt niet alleen om excellent onderzoek, maar ook om goed onderwijs met maatwerk, flexibiliteit en ruimte voor scholen en instellingen om een keuze te maken. Het kabinet wil op deze punten een grote slag maken. De vraag is wat er nog moet gebeuren. Natuurlijk moet het voorgenomen beleid worden geïmplementeerd. Een aantal beleidstrajecten is opgezet. Die staan vermeld in de voortgangsrapportage wetenschapsbeleid, die onlangs aan de Tweede Kamer is gezonden en die aldaar is besproken. Daarnaast heeft het kabinet, ook vanuit het voorzitterschap van de Europese Unie, een aantal thema's stevig op de agenda gezet. Met het Luxemburgs voorzitterschap zijn goede afspraken gemaakt om deze ook daadwerkelijk te kunnen verzilveren.

Ook op andere fronten houdt het kabinet de blik op de toekomst gericht. Zo wil het kabinet ervoor zorgen dat ook in de toekomst structureel middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking worden ingezet voor versterking van de kennisinfrastructuur. In het jaar 2006 komt natuurlijk de midtermreview van het wetenschapsbeleid. Daarnaast is er veel te winnen bij het midden- en kleinbedrijf. Juist het MKB besteedt nog weinig aandacht aan innovatie. Ook kent Nederland nog relatief weinig "spin-off" vanuit kennisinstellingen. De route van betere samenwerking tussen overheid en private partijen zal daarom ook door het kabinet worden beproefd als het gaat om innovatie. Met de oprichting van het Innovatieplatform is in de sfeer van de regie een begin gemaakt.

Mevrouw Van den Broek refereerde aan het feit dat er nogal wat kritiek is geweest op het platform. Ook in deze Kamer worden over de opbrengst ervan vragen gesteld. Het meest expliciet is dat gebeurd door mevrouw De Wolff en mevrouw Van den Broek. Bij de start van het platform verwacht iedereen "instant satisfaction". Vandaag gelanceerd en morgen resultaat. Wij kennen het voorbeeld van Finland. Ook daar duurde het enige tijd voordat er resultaat kon worden geboekt. Wat jarenlang is verwaarloosd, kan niet met een toverstaf worden veranderd. Bij de installatie van het platform zijn drie thema's benoemd die bijzondere aandacht behoeven: het tegengaan van schooluitval, het verhogen van investeringen van bedrijven in R&D en het versterken van kennisoverdracht van universiteit naar bedrijfsleven. Vanuit die thematiek heeft het platform inmiddels een aantal praktische adviezen gegeven die stimulansen bieden voor de korte termijn.

Ik heb in de schriftelijke beantwoording de nodige voorbeelden genoemd. Die geven aan dat er weldegelijk iets meer aan de hand is dan alleen het vergemakkelijken van de toegang tot Nederland van kenniswerkers. Ik wijs ook op het rapport van de heer Wijffels dat deze week is gepubliceerd. Dat biedt heel aantrekkelijke aanknopingspunten om de zaak te versterken. Ik denk ook aan het stuk van de heer Leijnse over het beroepsonderwijs. Ook dat biedt belangrijke aanknopingspunten. Ik ben dus tevreden over wat er aan ideeën naar voren komt. Daar zitten ook heel praktische zaken bij, zoals kennisvouchers voor kleine ondernemingen en goede voorbeelden om de zaak aan te pakken.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik ben onder de indruk van de lijst van activiteiten van het Innovatieplatform in de schriftelijke beantwoording. Het zijn volgens de minister-president echter ideeën die enige tijd nodig hebben om tot uitwerking te komen. Mijn vraag is welk effect dit heeft voor ondernemers?

Minister Balkenende:

Het is gemakkelijker om kenniswerkers binnen te halen omdat de procedures aanzienlijk worden bekort. Er worden kennisvouchers uitgedeeld, zodat men een beroep kan doen op kennis. Met het idee van "innovation officers" ontstaat een meer directe verbinding tussen grote ondernemingen en startende ondernemingen. Innoverende, kleine ondernemingen krijgen zo meer kansen. De voorstellen van de heer Wijffels gaan over de vraag hoe kennis uit de universiteitssector beter benut kan worden door bedrijven. Het zijn tal van voorbeelden waarmee wij meer moeten doen. Uit mijn eigen arbeidscarrière weet ik goed dat in de jaren tachtig gesproken werd over innovatiecentra. Ik heb ooit het rapport geschreven Technologie in een verantwoordelijke samenleving. Toen speelde ook de vraag hoe de transfer van kennis versterkt kan worden. Het is mijn vaste overtuiging dat wij met de stukken die op het ogenblik worden aangedragen, het fundament van het platform, kunnen overgaan tot het directer benutten van kennis van kenniscentra door bedrijven, het leggen van meer dwarsverbindingen tussen kenniscentra en het bedrijfsleven door onderzoekers, het versterken van contacten tussen grote ondernemingen en kleinere ondernemingen en het inzetten de kennisvouchers. Daaraan kunnen zaken als vermindering van administratieve lasten en het ondernemersklimaat worden gekoppeld. Het is immers niet alleen een kwestie van een paar instrumenten voor innovatie. Het klimaat om te ondernemen moet ook worden versterkt. Ik denk dat wij echt op de goede weg zijn en ik hoop dat wij verder aan de slag kunnen met de voorstellen die nu zijn gedaan zodat er ook snel resultaat kan worden geboekt. Dat wil iedereen. Dat is ook uw appèl en dat deel ik.

Enkele leden hebben naar aanleiding van het rapport "In het zicht van de toekomst" van het Sociaal-Cultureel Planbureau goede woorden gesproken over de noodzaak van investeringen voor het voorkomen van schooluitval en onderwijsachterstanden en voor vergroting van de kwaliteit van het beroepsonderwijs, in het bijzonder het vmbo. Het is waar. Het voortijdig schoolverlaten is en blijft een probleem, zowel in Nederland als in andere Europese landen. In de Lissabondoelstellingen is opgenomen dat het streven is dat het aantal jongeren tussen 18 en 24 jaar zonder startkwalificaties in 2010 met 50% is teruggebracht. Als wij dat vertalen naar de Nederlandse situatie, moet het aantal voortijdige schoolverlaters worden teruggebracht met 30%, dat is 21.000 jongeren, in 2006 en met 50%, dus 35.000 jongeren, in 2010. Dat vergt heel veel inspanning.

De staatssecretaris van OCW heeft bij het overleg over Koers BVE in de Tweede Kamer toegezegd dat hij binnenkort komt met de voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten over 2003. Vooruitlopend daarop kan ik melden dat in het schooljaar 2002/2003 voor het eerst in tien jaar een daling zichtbaar is van het aantal gemelde en geregistreerde voortijdige schoolverlaters. Op de achtergronden van deze trendbreuk en op de mogelijkheden om nu stevig door te duwen, zal in de rapportage nader worden ingegaan. In ieder geval maakt het kabinet structureel geld vrij voor de verschillende functies die hierbij aan de orde zijn om ervoor te zorgen dat het aantal voortijdige schoolverlaters dat wordt herplaatst niet verder stagneert.

De maatregelen uit Koers BVE in combinatie met inzet van Europees geld voor preventieprojecten en de Operatie Jong maken duidelijk waar het ons om gaat, namelijk dat een startkwalificatie boven werk gaat. Als volledig dagonderwijs niet de beste oplossing lijkt, wordt er gezocht naar een passende combinatie van werken en leren. Wij zijn dus op de goede weg. Er is extra aandacht nodig voor de groep jongeren zonder enig diploma. Dat zijn er enkele tienduizenden. Het kabinet juicht de plannen van de grote steden van harte toe: meer drang of dwang waar het kan, bijvoorbeeld als jongeren een uitkering hebben, en de vorming van één jongerenloket. Ik heb goed naar u geluisterd. Op dit punt moeten resultaten worden geboekt. Het is al jaren een punt van grote aandacht. Ik denk dat met deze instrumenten voortgang kan worden geboekt.

De heer Ten Hoeve sprak over het Noorden en de Waddenzee, en meer concreet over de aardgasbaten. Zijn vraag was of de gasopbrengsten alleen aan de staat toekomen of dat deze ook anders kunnen worden ingezet. Het uitgangspunt van het begrotingsbeleid is dat er geen directe koppeling bestaat tussen de herkomst van inkomsten en de besteding van middelen. Dat geldt ook voor de gasopbrengsten uit het Groninger veld en uit de Waddenzee. De gasbaten die naar de staat gaan, vloeien voor een deel in het FEZ en gaan voor een ander deel naar de algemene middelen. Die middelen komen aldus ten goede aan ons allen. Ik zal nu niet verder ingaan op de Waddenzee. Zoals u wellicht weet spreken minister Dekker en minister Veerman vanavond met de Tweede Kamer in een VAO over de kabinetsreactie op het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid. De uitkomsten van dat debat vormen input voor de aanpassing van het kabinetsstandpunt over de PKB Derde Nota Waddenzee.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Het ging mij niet alleen om de vraag ten bate van wie die middelen worden aangewend. U zegt dat die in de algemene middelen terechtkomen en dat wij daar allemaal profijt van hebben. Dat zal best zo zijn. Het ging mij allereerst om de vraag waar de zeggenschap over die middelen hoort. Zou het niet redelijk zijn om een deel van die zeggenschap naar elders te verplaatsen?

Minister Balkenende:

Dat raakt toch aan de vraag wat er met de middelen gebeurt. Ik heb gezegd dat er een scheiding zit tussen de inkomsten en de uitgaven. Een deel gaat naar de algemene middelen en een deel gaat naar het FEZ. Zo hebben wij die zaken geregeld. Ik begrijp best dat er behoefte aan bestaat om dat anders te doen en om het anders aan te wenden, maar dat is wel een beetje een breuk met hoe wij met financiële zaken omgaan. Er wordt gesproken over intensivering van bepaalde uitgaven voor milieu. U hebt de plannen daarvoor gezien. Ik wil nu niet vooruitlopen op het debat dat in de Tweede Kamer gaat plaatsvinden. Ik heb wel goede nota genomen van uw opmerkingen overigens.

Dat brengt mij bij het laatste punt, namelijk de Europese Unie en het buitenland. Ik zal kort ingaan op het uitbreidingsvraagstuk, de transatlantische betrekkingen, het Midden-Oosten en mogelijk ook op het vraagstuk van de preventieve aanval, hoewel dat ook al in de schriftelijke beantwoording zat. Ik begreep dat vorige week in deze Kamer het debat is gevoerd over de staat van de Unie. Om die reden ook heeft uw Kamer het nu wat beperkter gehouden, juist omdat vorige week zoveel aan de orde is geweest. Daarbij is ook gesproken over de uitbreiding van de Unie met Roemenië, Bulgarije, Kroatië en Turkije.

Natuurlijk zijn de ogen vooral gericht op de beslissing over het al dan niet starten van onderhandelingen met Turkije. De heer Noten heeft daar een aantal hartstochtelijke woorden over gesproken. Ik ben het met hem eens dat het besluit dat de Europese Raad op 17 december zal nemen, een grote historische betekenis heeft. Dit betekent een extra verantwoordelijkheid voor het Nederlandse voorzitterschap. Wij zijn hiermee al maanden bezig; na het verschijnen van het Commissierapport zijn wij als voorzitter de standpunten van de partners aan het inventariseren. Alle aandacht is gericht op een fair en zorgvuldig proces dat recht doet aan alle feiten, informatie en opvattingen. Voor gedetailleerde informatie verwijs ik naar de brieven van de regering, laatstelijk de brief van 8 november, en naar het debat in uw Kamer van vorige week. Ik wil en kan, met de dubbelrol als voorzitter van de Europese Raad, niet de uitkomsten van 17 december voorspellen; dat zult u mij niet euvel duiden. Laat ik echter nogmaals zeggen dat ik de woorden van de heer Noten goed heb verstaan; zij komen op mij sympathiek over.

Over de transatlantische betrekkingen, een punt dat is opgebracht door de heer Werner, merk ik het volgende op. Inderdaad heeft Nederland goede relaties met Washington. Wij zullen in de resterende maanden van ons EU-voorzitterschap alles in het werk stellen om met de nieuwe Amerikaanse regering de transatlantische samenwerking verder uit te bouwen. In dit licht past ook de motie van de heer Van Baalen, onlangs in de Tweede Kamer aangenomen, waarin wordt opgeroepen de positie van de Noord-Atlantische Raad als transatlantisch politiek forum te versterken. De regering zal hier graag invulling aan geven, te beginnen bij de ministeriële bijeenkomst van de Noord-Atlantische Raad in december.

Het Nederlandse voorzitterschap streeft ernaar een brugfunctie te vervullen tussen de EU en de VS. De laatste maanden zijn er grote stappen in de samenwerking gezet, onder andere op het terrein van JBZ en terrorismebestrijding, de economische relatie en diverse politieke onderwerpen. Na de bekendmaking van de verkiezingsuitslag in de VS, is binnen de Europese Unie de discussie voortgezet over de hernieuwde invulling van de transatlantische betrekkingen. Dat zal onder andere de input zijn voor de ministeriële trojka op 10 december.

Ik hecht eraan hierbij het volgende op te merken. Na de uitslag van de verkiezingen in de VS was het commentaar van veel Europese regeringsleiders: wij willen graag de contacten tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie versterken. Of je nu sprak met Tony Blair, Schröder of anderen, ieder zei: laten wij nu op een andere manier met elkaar omgaan, ook na de ervaring van de afgelopen tijd. Ik heb president Bush namens de Europese Raad gelukgewenst met het resultaat en in dat telefoongesprek heb ik nog eens aangedrongen op het belang van goede contacten tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. U heeft inmiddels gehoord dat het contact met de heer Blair ertoe heeft geleid dat president Bush begin volgend jaar naar Europa zal komen. Hij heeft mij de verzekering gegeven dat hij met Europa wil samenwerken. Dat is iets anders dan goede contacten onderhouden, want samenwerken gaat verder.

Dat is ook nodig, want één van de onderwerpen die van groot belang zijn, is het vredesproces in het Midden-Oosten. De heer Noten heeft daar opmerkingen over gemaakt en hij heeft gelijk als hij zegt dat Nederland zich als EU-voorzitter ervoor inspant om dat vredesproces nieuw leven in te blazen. Daarvoor lijken zich nu nieuwe mogelijkheden aan te dienen. Binnen de Europese Unie is het initiatief genomen om concrete Europese voorstellen te ontwikkelen die een succesvolle uitvoering van de Israëlische terugtrekkingsplannen mogelijk moeten maken. Als voorzitter heeft Nederland het initiatief genomen een pakket steunmaatregelen voor de Palestijnse Autoriteit te ontplooien, onder andere op het terrein van de verkiezingen, de economie en politieke hervormingen. In de onmiddellijk voor ons liggende periode is het vooral van belang dat open en eerlijke verkiezingen legitimiteit zullen verschaffen aan een nieuw Palestijns leiderschap. Bij deze inzet, op de korte en middellange termijn, past ook een gedachtevorming binnen de Europese Unie over een nadere uitwerking van een tweestatenoplossing, zodat het voor alle partijen duidelijk is waarheen de routekaart voor vrede kan leiden. De ervaring leert immers dat wanneer het vredesproces een politiek perspectief ontbeert, de bij dat proces direct betrokken partijen volkomen vastlopen. De waardevolle inbreng van onder andere de initiatiefnemers van het Genève-document, Beilin en Abed Rabbo, wordt al in die gedachtevorming meegenomen. De heer Noten wees hierop.

Voorzitter. Ik had de opmerking gemaakt dat ik zou ingaan op het punt van de heer Werner inzake de preventieve aanval, maar dit is al uitgebreid in de schriftelijke beantwoording aan de orde gekomen. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn behandeling in eerste termijn van de opmerkingen die door uw Kamer zijn gemaakt. Ik heb er evenwel behoefte aan een paar punten te onderlijnen die door de Kamer naar voren zijn gebracht. Ik denk in dit verband aan zaken als vertrouwen, toekomstoriëntatie, samenwerking en creatieve oplossingen. Ik heb goed gehoord wat de heer Noten daarover zei. Ik noem verder het punt van optimisme, want de zorg die je bij het huidige maatschappelijke klimaat kunt hebben is dat er te veel negativisme is, terwijl je juist op een andere manier met zaken bezig moet zijn. Dat betekent niet dat je het over alles met elkaar eens hoeft te zijn, maar wel dat er een slag kan worden gemaakt in de richting van optimisme, toekomstoriëntatie en samenwerking. Wat dat betreft ben ik blij met het klimaat dat er nu is. Het sociaal akkoord biedt de mogelijkheid om op sociaal-economisch terrein met elkaar verder te komen. De code die met de VNG en het IPO is afgesproken biedt de mogelijkheid om binnen de overheidskolom samen te werken. Dat lijkt mij erg goed, nuttig en noodzakelijk voor goede verhoudingen in dit land.

De heer Kox verwees in dit kader naar een publicatie van de heer Marijnissen uit 2003, getiteld: Nieuw optimisme. Hij stelde de vraag: waar blijft de nieuwe Balkenende? Vorige week is de nieuwste Balkenende verschenen. Het boekje heet: Shaping Europes future, working together on prosperity, security and respect. Ik zal het hem dat graag aanbieden, omdat hij er zo nadrukkelijk om vroeg.

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het eind van de termijn namens het kabinet.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 17.07 uur tot 18.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede dat op 5 november jongstleden de geannoteerde agenda met bijlagen is ontvangen van de JBZ-Raad van 19 november 2004. Bij zes ontwerpbesluiten op de agenda wordt instemming gevraagd van de Kamer. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft zich heden beraden over deze ontwerpbesluiten en adviseert de Kamer in te stemmen met de ontwerpbesluiten geagendeerd onder de nummers 2b, 2d en 2g.

Instemming wordt onthouden bij de volgende agendapunten:

  • - B4 en B6 wegens het ontbreken van actuele ontwerpteksten. De commissie zal nadere informatie vragen met betrekking tot het onder B4 geagendeerde ontwerpkaderbesluit;

  • - B9 wegens de motie-Jurgens.

Voorts is bij agendapunt B11 de Kamer verzocht de positie te herzien omtrent de ontwerprichtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. De JBZ-commissie adviseert de Kamer in te stemmen met de in raadsdocument 8771/04 voorgelegde ontwerptekst.

Ten slotte is op 9 november jongstleden het verslag met bijlagen van de JBZ-Raad van 25 en 26 oktober jongstleden ontvangen. Bij de aanbieding van dit verslag is de Kamer verzocht in te stemmen met een ontwerpverordening geagendeerd onder nummer B9 respectievelijk GC3. Hiermee kan ingestemd worden.

Ik stel voor, dit advies te volgen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven