Aan de orde zijn:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in het jaar 2000 te voeren beleid (26800).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Braks (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Deze zomer had ik behoefte aan wat contant geld en ging naar de bank om me via de pinautomaat op maat te laten bedienen. Ik wachtte op gepaste afstand op mijn beurt en zag dat een vitale, wat oudere man druk doende was het moderne tuig te bedienen. Met enige spanning bespeelde hij het toetsenbord, wachtte even en streek zijn geldbundeltje op. Hij keerde zich om en keek me recht in mijn gezicht, herkende me en zei tevreden: wat leven wij toch in een mooie tijd, mijnheer Braks. Er was geen gelegenheid voor een verder gesprek, maar de man liet mij niet meer los. Was hij gefascineerd door de techniek, die het mogelijk maakt zomaar geld uit de muur te halen of wilde hij tevredenheid tonen vanwege het feit dat er ook daadwerkelijk geld beschikbaar is om uit de muur te komen, ook voor eenvoudige mensen zoals hij? En welke achtergrond zou de man hebben om zo tevreden te zijn? Ik denk dat hij in zijn leven nog veel onzekerheid en misschien wel armoede gekend heeft.

Als ik echter afga op wat ik elders in de samenleving en in de publiciteit opvang, zijn de gevoelens momenteel niet overal zo tevredenstellend. Bij veel mensen – ook al staan zij zelf aan de goede kant – leeft de vraag hoe het toch komt dat bij een reeds jaren durende, alsmaar meevallende economische groei, de kwaliteit van de gezondheidszorg met zijn veel te lange wachtlijsten en wachttijden; de verpleeg- en verzorgingstehuizen met een groot tekort aan capaciteit; de opvang van lichamelijk en verstandelijk gehandicapten; de thuiszorg, gebudgetteerd op 18 minuten per adres; het onderwijs op alle niveaus en de veiligheid op straat zo ontstellend zijn achteruitgegaan, terwijl het aantal mensen met voor zichzelf onoplosbare schulden in een jaar tijd is verdubbeld. Hoe ervaart de minister-president deze ontwikkelingen? Richt Paars zich niet te eenzijdig op afspraken tussen werkgevers en werknemers, gericht op werk, werk en nog eens werk? Dat motto is blijkbaar te simplistisch om daarmee de huidige problemen op te lossen. Hoe kan de PvdA daar zo gretig achteraan lopen? Is de minister-president door zijn achtergrond van nature niet al te sterk gericht op werk en inkomen, het primaire speelveld van de sociale partners? De overheid heeft op dat terrein slechts een afgeleide verantwoordelijkheid, terwijl haar eerste verantwoordelijkheid is om te voorkomen dat de zwakkeren en afhankelijken in de knel komen. Er doen zich ontwikkelingen voor die de samenleving opnieuw in tweeën dreigen te delen: degenen die opgeleid zijn en werk en inkomen genieten en anderen die om welke reden dan ook een opleiding missen, vaak afhankelijk zijn en weinig gelegenheid hebben om zichzelf verder te ontwikkelen of voor zichzelf op te komen.

Er is echter meer. De huidige ontwikkelingen leiden tot een sterk toegenomen consumptiedrift en daarmee tot werkgelegenheid in de marktsector. Zij hebben tot gevolg dat er onvoldoende geld en werkers zijn voor de uitvoering van de eerder genoemde echte overheidstaken. Recentelijk liet de minister-president blijken zich niet makkelijk te voelen met het gedrag van mensen met kapitaal die zijns inziens te veel speculeren en als ondernemers te weinig gericht investeren. Ontbreekt het de Nederlandse samenleving echter niet veel meer aan een spannende visie, met passie van de overheid om samen het volgende millennium binnen te treden? De zieners dromen, het kapitaal en de technocraten regeren! De maatschappij staat echter niet stil. We treden nu immers een tijdperk binnen waarin de plaats van het individu veel meer op de voorgrond treedt dan in het verleden. In toenemende mate hebben de mensen een eigen inkomen en hebben zij zelfstandig iets te kiezen. Op de markt van producten en diensten wordt dan ook terdege rekening gehouden met hun wensen. Dat vraagt echter juist extra attentie van de overheid om hen die tussen wal en schip terecht dreigen te komen, te beschermen, temeer omdat de vroeger sterk ontwikkelde onderlinge solidariteit steeds meer op de achtergrond verdwijnt. De mensen vervreemden van elkaar. Bij het bepalen van het regeerprogramma van dit kabinet is de ethische inbreng erg gering geweest. De partijen hadden het ook te druk met hun eigen stokpaardjes en hebben dan ook tevergeefs gezocht naar een gezamenlijk motto. "De arrogante bestuursstijl van Paars gaat de PvdA opbreken", schreef niemand minder dan Paul Kalma, de directeur van de Wiardi Beckman Stichting in een nogal vernietigend artikel in de Volkskrant van 2 oktober. Wil de minister-president daarop reageren?

In de plannen voor de komende jaren ontbreekt het ten enenmale aan een aanpak van het gebrek aan sociale cohesie in de samenleving. Iedereen moet in Nederland mee kunnen doen, maar de praktijk leert anders. De inkomensverschillen zijn de laatste jaren drastisch toegenomen. Inmiddels heeft het kabinet een benadering gevonden: investeren in de kwaliteit van onze samenleving. Dat werd tijd, want er is nogal wat achterstallig onderhoud ontstaan. "Investeren in de kwaliteit van de samenleving" is overigens een motto dat de afgelopen jaren al herhaaldelijk door het CDA is opgeworpen. Eindelijk gerechtigheid, zou je zo zeggen. Men doet het echter wel eens voorkomen alsof onze rol is uitgespeeld. Wat ons betreft – we zijn de grootste fractie in dit huis – is dat geenszins het geval; daarbij putten wij moed uit het verleden. Een eeuw geleden bevond de christen-democratie zich net als thans in de oppositie. Het vrijzinnig-liberale kabinet-Pierson/Goeman Borgesius en de meerderheid van de Tweede Kamer stonden dan ook vaak scherp tegenover onze erflaters, maar de christen-democratie stond op de drempel van de nu aflopende eeuw op doorbreken. Inmiddels mag de 20ste eeuw met recht een eeuw genoemd worden waarin de christen-democratie nadrukkelijk een merkteken op het openbaar bestuur en de Nederlandse samenleving heeft gezet. Met uitzondering van een dozijn jaren droegen christen-democraten regeringsverantwoordelijkheid, vaak dominant. Het gedachtegoed van de christen-democratie kleurde zelfs de Nederlandse varianten van socialisme en liberalisme. Het voor Nederland zo typerende particuliere, maatschappelijke en civiele initiatief kreeg veel ruimte en bloeide op. Bij de opbouw van de sociale zekerheid hebben christen-democraten, met wisselende partners, een wezenlijke rol gespeeld, terwijl zij in Europa zeer intensief betrokken zijn geweest bij de grote projecten van de Europese en de Atlantische samenwerking.

Voorzitter! Genoeg omgekeken. De christen-democratie wil vanuit haar eigen vaste waarden in de komende eeuw mee blijven werken aan een kwalitatief goede inrichting van de samenleving, ook in het openbaar bestuur, de samenleving en de mensen ten goede. Wij zullen daarbij opnieuw ook standpunten innemen die erop gericht zijn, de staatshuishouding gezond te maken casu quo te houden.

Onze fractie zal bij de algemene financiële beschouwingen nader ingaan op de Miljoenennota en op het Belastingplan. Nu zij al opgemerkt dat, met waardering voor het beleid van de bewindslieden op Financiën, er enkele donkere wolken te zien zijn. Met vele economen zijn wij van mening dat de indicaties voor een overspannen arbeidsmarkt en de relatief hoge inflatie zorgwekkend zijn. De overbesteding die zich aftekent, wordt door het regeringsbeleid alleen maar gevoed. Weinig of geen EU-landen hebben een hogere inflatie dan wij. Dit is op den duur slecht voor onze concurrentiepositie, slecht voor de economie en slecht voor de laagstbetaalden, die uiteindelijk altijd de kosten van inflatie moeten dragen. Maar goed dat de aan de euro ten grondslag liggende voorwaarden ook ons dwingen tot discipline!

Voorts is onze lijn dat prioriteit gegeven moet worden aan een verdere reductie van het financieringstekort of aan de vorming van een overschot. Aldus kan de schuldquote versneld verlaagd worden, wat juist nu, met de gunstige economische ontwikkelingen, wenselijk is. Wij volgen daarmee in wezen de lijn van minister Zalm. Eventuele gerichte lastenverlichting moet dan binnen de al beschikbare begrotingsruimte gevonden worden. Dit alles om ook financieel in de kwaliteit van onze samenleving te investeren.

Voorzitter! Vandaag, bij de algemene politieke beschouwingen, willen wij wat zeggen over de rol van de overheid. De christelijke volkspartijen in de Nederlandse parlementaire geschiedenis kenden een duidelijke visie op de overheid, haar grondslag en haar roeping. In onze opvatting valt de overheid niet samen met de samenleving. De overheid heeft de opdracht, de publieke gerechtigheid te dienen. Onmisbaar als voorwaarde voor beschaving. Aan de overheid zijn dus grenzen gesteld. Deze liggen in de rechten van de mens en zij liggen in het recht op zelfbepaling en zelforganisatie van samenlevingsverbanden. Soevereiniteit in eigen kring en de subsidiariteit, en daarmee verbonden het CDA-beginsel van de gespreide verantwoordelijkheid, onderbouwen deze visie. Overheidsinterventie dient zijn legitimering dan ook te vinden in een zekere mate van sociale consensus aangaande bindende sociale waarden. Wij zien op dit punt een belangrijke rol voor een vitaal maatschappelijk middenveld, waarbinnen burgers hun bestemming als lid van de samenleving actief kunnen waarmaken. De overheid is daarbij geen regisseur. Ook kan zij niet op voorhand de hoofdrol claimen in het debat over waarden en normen. Zeker op de domeinen die nauw verbonden zijn met de menselijke ontplooiing en die onder het beslag liggen van levensbeschouwelijke waarden en van maatschappijvisies past deze terughoudendheid, bijvoorbeeld ten aanzien van opvoeding, onderwijs, vorming, cultuur, zorg, arbeid en dergelijke. Hier is een rol van de overheid van belang, maar deze dient vooral voorwaardenscheppend te zijn. Op andere gebieden, zoals de handhaving van de in- en externe veiligheid, justitie, de inrichting van de schaarse ruimte, het verzorgen van een sociaal vangnet en dergelijke, is de rol van de overheid naar onze mening fundamenteel.

Voorzitter! In de recente brief van de minister van Justitie over de capaciteit van de justitiële inrichting wordt beweerd dat zich in het gevangeniswezen overcapaciteit aftekent. Wij betwijfelen echter of er werkelijk sprake is van overcapaciteit. Nog steeds blijft een groot aantal ernstige misdrijven justitieel onbeantwoord, met name in de sfeer van diefstallen, inbraken, vernielingen en kleinschalige drugshandel. De verklaring daarvoor is voor een belangrijk deel gelegen in het gebrek aan capaciteit van politie, openbaar ministerie en de strafrechtspraak. In feite gaat het dus om een capaciteitstekort in de schakels van de justitiële keten. Dit betekent niet dat onze fractie zich eenzijdig verlaat op het strafrecht. Voorkoming van situaties en gedragspatronen waarin criminaliteit gedijt, neemt bij ons al jaren een belangrijke plaats in. Dan moet er wel ruimte zijn voor adequate opvang van mensen met gedragsproblemen. De mogelijkheden van toepassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, waar men overigens ook al kampt met een tekort aan capaciteit, zijn naar de mening van mensen uit de gemeentelijke praktijk wel erg beperkt. Dat vraagt aandacht van het kabinet, zowel qua wetgeving als qua capaciteit.

Degenen die denken dat het vreemdelingenbeleid nog op nationale wijze kan worden uitgevoerd, geven zich over aan een bedenkelijke illusie. In Tampere tekende zich weliswaar vooruitgang af, maar bepaald te weinig in verhouding tot wat echt nodig is. Een gemeenschappelijk beleid is nog ver weg: een aantal lidstaten houdt een billijke verdeling van de opvang van asielzoekers over Europa uit nationale gemakzucht nog steeds tegen. Was de tevredenheid van de minister-president na de Europese Raad wel realistisch? Hoeveel tijd is aan de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken eigenlijk gegeven om de juridisch niet-bindende consensus van de staatshoofden en de regeringsleiders inzake criminaliteitsbestrijding, asiel en immigratie om te zetten in bindende besluiten?

In een democratie is de betrokkenheid van de samenleving vooral via de volksvertegenwoordiging wezenlijk. Wetgeving en bestuur behoren op hoofdlijnen met die volksvertegenwoordiging te worden ontwikkeld. Maar er is meer, namelijk het gezagsmotief dat in onze politieke geschiedenis altijd mede benadrukt is en eigenlijk een geconditioneerd recht van de overheid is om haar besluiten in de samenleving daadwerkelijk tot gelding te brengen. Maar verdampt die overheid niet voor een fors deel in de hitte van allerlei ontwikkelingen, zoals de mondialisering van de economie, de supranationale integratie, de horizontalisering van machtsuitoefening waarover onder anderen de essayist Peper schrijft, en vooral ook de relativering van het territoir als fundament van het traditionele overheidsgezag? Voor ons staat onverminderd vast dat de overheid nodig blijft. Daarom moet met alle kracht gewaakt worden tegen uitholling van haar opdracht, haar gezag, haar slagkracht. In het debat zullen wij het regeringsbeleid blijven toetsen op heldere keuzes, helder beleid met relatieve continuïteit, dit laatste ter versterking van de betrouwbaarheid van het handelen van de overheid. De overheid dient er bijvoorbeeld voor te waken dat waar zij publieke taken uitoefent, deze afgeschermd worden van het commerciële domein. Dan zijn er andere waarden aan de orde. Hybride organisaties leveren morele mengvormen op die tot broedplaatsen worden voor niet-integer gedrag. Dit werd in de voorbije periode herhaaldelijk geïllustreerd, recent nog op pijnlijke wijze met de onrechtmatige commerciële activiteiten van de provincie Zuid-Holland. Ook ben ik wat geschrokken van het bericht dat particuliere milieuadviesbureaus ten behoeve van de bedrijven belastende gegevens systematisch weglaten voor de overheid, of gunstiger beschrijven dan de werkelijkheid. Hoe denkt de regering dergelijke ontwikkelingen in de hand te krijgen?

Een goed functionerende democratische rechtsstaat vereist helderheid ten aanzien van gezag, verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht. In het proces van de terugtredende overheid doen zich allerlei contradicties voor in de beeldvorming rond de overheid. Uw voorganger in dit huis, de huidige vice-voorzitter van de Raad van State, de heer Tjeenk Willink, sprak over die problematiek bij gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de faculteit der sociale wetenschappen aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Hij komt tot de conclusie dat de overheid zich aan het einde van de 20ste eeuw in een uiterst kwetsbare positie bevindt. Ter illustratie somt hij zeven actuele contradicties op die de overheid oproept:

  • - die van de opvatting dat de overheid moet terugtreden, en de opvatting dat uiteindelijk de overheid verantwoordelijk blijft voor risico's die de burgers lopen;

  • - die van de opvatting dat de overheid bedrijfsmatig moet werken, hetgeen risico nemen impliceert, en de opvatting dat de overheid geen fouten mag maken;

  • - die van de opvatting dat juist overheidsdiensten waarmee burgers direct te maken hebben, moeten worden verzelfstandigd, zo niet geprivatiseerd, en de opvatting dat de overheid garant moet staan voor kwaliteit, toegankelijkheid, samenhang en controleerbaarheid van de diensten en hun "producten";

  • - die van de opvatting, dat de burger toch vooral als klant moet worden beschouwd én de opvatting dat de calculerende burger het voornaamste probleem voor de overheid vormt;

  • - die van de waarneming dat ook de verhouding binnen de overheid horizontaliseert én dat de behoefte bestaat overheidsmacht "in persoon" te duiden, hetgeen hiërarchisering suggereert;

  • - die van de opvatting dat het tekort aan informatie het belangrijkste manco in het functioneren van de overheid is én de ervaring dat de overvloed aan informatie zelf meer het knelpunt vormt;

  • - die voortvloeien uit de verwachtingen die worden gewekt en de mogelijkheden qua geld, tijd en capaciteit die er zijn om aan die verwachtingen te voldoen.

Onze oud-collega, mijnheer de voorzitter, komt tot de conclusie dat door deze inconsequente wijze van benaderen de geloofwaardigheid van de overheid én dus het politieke gezicht van de overheid (kabinet en parlement) ernstig worden verzwakt. Mediatisering en politieke nervositeit dragen bij aan de kwetsbaarheid van de overheid, zo stelt Tjeenk Willink in zijn zeer heldere betoog. Ik neem aan dat het kabinet er ook kennis van heeft genomen, zo niet dan heb ik hier nog wel een kopie van het betoog bij de hand. Ik zou de minister-president willen vragen op deze stellingname een reactie te geven, uiteraard ook op de nogal kritische passages.

Heldere keuzen maken parlementaire controle en controle door andere externe organen pas goed mogelijk. Het kabinet wil de inhoud en reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid dan ook onverkort handhaven. Terecht! Verantwoordelijkheid wordt anders een fictie, omdat de bevoegdheden dan niet helder zijn. Tegelijkertijd constateert het kabinet afnemend sturend vermogen in een context van toenemende onafhankelijkheid, vooral van de markt, maar ook van andere overheden, semi-overheden en maatschappelijke organisaties. Bij het zoeken naar verheldering van de rol van de bewindspersoon en van de ambtenaar denkt men sterk hiërarchisch en blijft men voor een goed deel steken in procedures, zonder dat helder wordt welke waardeoriëntaties aan de regelingen ten grondslag liggen. Zonder zo'n duidelijke keuze overtuigt een overheid niet. Intern vormen de ambtelijke loyaliteit en de daarmee verbonden discretie het logische complement van de ministeriële verantwoordelijkheid. Elke keer als incidenten, die in aantal zeker niet afnemen, aan het licht komen, laait de vlam van de discussie weer op. Minister Peper schrijft riant positief over het inhoud geven aan het integriteitsbeleid, maar het betreft een veelheid van interne regeltjes, zonder dat daaraan een eenheid van visie ten grondslag ligt. De CDA-fractie dringt aan op wetgeving in formele zin.

Een kwalitatief goede samenleving dient ruimte te scheppen om gestalte te geven aan de zorg van mensen voor elkaar en vooral voor hen wier bestaan in hoge mate afhankelijk is van de zorg van anderen. Werkdruk, consumptisme en individualisering lijken de onderlinge zorgplicht te doen eroderen. Is het minimale gebruik van de door minister Melkert ingevoerde wettelijke zorgplicht daar een symptoom van? Of is de regeling te mager om mensen werkelijk de gelegenheid te geven om voor hun zieke familie te zorgen? Hoe beoordeelt de regering de recentelijk gepubliceerde resultaten met betrekking tot het gebruik van de wettelijke zorgplicht? Omdat het CDA zeer veel waarde hecht aan onderlinge lotsverbondenheid en solidariteit, pleiten wij voor verruiming van de regeling. Wij zijn er ook verheugd over dat de verruiming van het budgettaire kader voor de zorgsector, die in de vorige kabinetsperiode ernstig heeft geleden door ontoereikende financiële middelen, in deze kabinetsperiode gestalte heeft gekregen. Toch komt het herstel van het zorgaanbod maar moeizaam, om niet te zeggen nauwelijks, tot stand, omdat niet alleen het budgettaire kader, maar ook en vooral de krapte op de arbeidsmarkt een belangrijke belemmerende factor is voor een toereikend zorgaanbod. Het imago van de zorgsector is slecht en wij vragen de regering dringend aan dit steeds nijpender wordende probleem hoge prioriteit toe te kennen. Wachtlijsten en wachttijden bij vrijwel alle onderdelen van de zorgsector zijn een fenomeen waar de samenleving helaas al veel te lang mee wordt geconfronteerd.

Investeren in de kwaliteit van de samenleving veronderstelt een kwalitatief sterke overheid, die ook normen stelt en handhaaft als het gaat om zaken van leven en dood. De beschermwaardigheid van het leven is volgens de CDA-fractie de norm voor zowel naar het einde neigende leven als voor ongeboren of pasgeboren leven. Illustratief voor de wijze waarop Paars omgaat met kwetsbaar leven is het wetsvoorstel "Toetsing levensbeëindigend handelen op verzoek en hulp bij zelfdoding", dat bij de Tweede Kamer is ingediend. De levensbeëindiging van kinderen vanaf 12 jaar zonder toestemming van een van de ouders heeft terecht bij velen weerstand opgeroepen. En neemt een overheid, die strafbaarheid van euthanasie heeft voorzien, zich nog wel serieus als de toetsing door het OM tussen haken wordt gezet en wordt vervangen door een eindoordeel van toetsingscommissies? Een betrouwbare en krachtige overheid dient te garanderen dat een recht op leven niet kan verworden tot een gunst. Natuurlijk moet er – bij ondraaglijk lijden in stervenssituaties – ruimte kunnen zijn voor verschillende interpretaties van wat menswaardig is, maar het beëindigen van het leven door artsen kan niet als normaal medisch handelen worden beschouwd

De kwaliteit van een samenleving is naar de mening van de CDA-fractie in hoge mate gediend met mensen die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid gezamenlijk willen waarmaken in organisaties. Het belang van de publieke omroep is dan ook gegeven met omroepverenigingen die daarvoor ruimte hebben. Uit de aanpak van de regering blijkt dat zij echter alleen vertrouwen heeft in zichzelf; zij getuigt door een sterke centralisatie middels bestuurlijke constructies van een ouderwets geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Door van omroepverenigingen te verwachten én zichzelf én de netten die zij bespelen te profileren, zijn zij gedwongen de marathon te lopen in spagaathouding. In de Concessiewet, overigens ernstig bekritiseerd door de Raad van State, wordt het evenwicht tussen identiteit en autonomie verder geweld aangedaan. Het lef ontbreekt om pluriformiteit en verscheidenheid "van onderop" te laten gedijen. Hoe is het met elkaar te rijmen dat de regering in het mediabeleid omroepverenigingen knevelt en diep ingrijpt in hun eigen verantwoordelijkheid, terwijl in de algemene toelichting van de begroting van OCW (pagina 3) met positieve waardering wordt gesteld: "De constanten in het cultuurbeleid – expressievrijheid, verscheidenheid, kwaliteit en terughoudendheid van overheden – hebben een enorme veelvormigheid in de cultuur mogelijk gemaakt"?

Wat de kunst in het algemeen betreft, hebben wij eenzelfde zorg. Voor het op zichzelf goede streven om een breder publiek in aanraking te brengen met kunst valt de regering terug op marktdenken waarbij de aandacht wordt verschoven van de aanbod- naar de vraagzijde. Vergaande regulering en subsidies met quota's voor jongeren en minderheden moeten de cultuur democratiseren. De strafkortingen voor wie niet aan de quota voldoet, vormen een navrant bewijs van onvermogen. Niet de kunst moet naar de jongeren en allochtonen worden gebracht, maar bewerkstelligd moet worden dat deze groepen door de kunst worden aangetrokken! Om Ruud Lubbers te citeren in zijn "State of the Union" op 2 september jongstleden bij het theaterfestival: "Vraag de muze niet ondernemer te zijn, vraag de ondernemer cultureel te zijn." Hoe oordeelt de regering over deze opvattingen?

Voorzitter! Onderwijs is meer dan kennisoverdracht en het aanleren van vaardigheden. Het is ook essentieel voor persoonlijke vorming en ontplooiing; het is een cultureel bindmiddel en een instrument om de samenleving tot eenheid te brengen. Daarom dient onderwijs, ook als er geen nadruk ligt op levensbeschouwing, in de eerste plaats georganiseerd te worden in nauwe betrokkenheid met ouders en hun verantwoordelijkheden. De verantwoordelijkheid voor het onderwijskundig proces behoort te liggen bij de instellingen. Het adagium: wie betaalt, bepaalt, gaat hier dus niet helemaal op. Tot de taak van de overheid behoort in ieder geval te zorgen voor voldoende financiële middelen, voor de toegankelijkheid en voor een adequate infrastructuur, waarbij het niet alleen gaat om gebouwen, maar ook om voldoende gemotiveerd personeel en het betaalbaar en tijdig beschikbaar zijn van lesmateriaal. De slogan over het onderwijs in de begroting voor het jaar 2000: "sterke instellingen en een verantwoordelijke overheid" spreekt ons wel aan, maar zou in het licht van het voorgaande omgekeerd moeten worden: "verantwoordelijke instellingen (voor het onderwijskundig proces) en een sterke overheid" (die uiteraard publieke verantwoording vraagt af te leggen voor het onderwijskundig proces). Dat geldt voor alle niveaus van onderwijs.

Sprekend over de kwaliteit van het onderwijs, blijft het problematisch dat steeds meer kinderen de basisschool verlaten zonder te kunnen lezen en schrijven. Het aantal analfabeten in Nederland loopt in de honderdduizenden. Dat is een grote zorg. Ik weet dat er in het kader van het grotestedenbeleid wordt gewerkt aan het wegwerken van achter- standsposities, maar ik denk dat deze achterstand in het onderwijs breder moet worden aangepakt.

De nadruk die minister Hermans – zeker in vergelijking met zijn voor- ganger – legt op verantwoordelijkheid en autonomie, spreekt het CDA aan. Het is echter zeer de vraag of de middelen toereikend zijn om de geschetste doelstellingen te realiseren, want het blijft zorgelijk dat de onderwijsinspanning in ons land onder het gemiddelde van de OECD en de ons omringende landen blijft. Een kabinet dat pretendeert te investeren in de kwaliteit van de samenleving, kan bij investeringen ten gunste van de kwaliteit van ons land als kennisland toch niet achterblijven? In de afgelopen jaren is de instroom in de hoge scholen tweemaal zo snel gegroeid als die in het universitair onderwijs, terwijl het bedrag per student sinds 1993 ieder jaar daalt! Pabo's moesten noodgedwongen een studentenstop doorvoeren, omdat er onvoldoende stageplaatsen in het basisonderwijs beschikbaar komen bij gebrek aan middelen voor het extra werk voor de stagebegeleiding. De hoge eigen bijdragen daarentegen van de ouders zijn voor lager betaalden en kleine zelfstandigen momenteel zodanig dat dit niet bevorderlijk is voor het democratisch gehalte van het onderwijs.

De wetgeving voor de BVE-sector zou meer taakstellend en minder voorschrijvend moeten zijn om met de nodige flexibiliteit en souplesse aan de wensen van het veld te kunnen voldoen. Het gebrek aan personeel op de arbeidsmarkt doet zich vooral voor in die sectoren waar men mensen vraagt met een laag opleidingsniveau. De BVE-sector is in staat velen die zelfs die opleiding nog ontberen, op korte termijn zodanig te scholen dat zij bij de productie, de dienstverlening en in de zorg vrij snel kunnen worden ingezet. Dat is niet alleen investeren in de markt, maar ook in de toekomst van mensen. Door hen nu met betrekkelijk kleine inspanningen op het goede pad te zetten, kan de samenleving over een paar jaar veel ellende en kosten besparen. Hier is personeel te werven. Graag een reactie van de regering.

Mijnheer de voorzitter! De regering heeft het voornemen het wetsvoorstel tot verandering van de Grondwet inzake het correctief referendum ongewijzigd opnieuw in te dienen. Ik vind dit verbijsterend. De regering acht dit kennelijk gerechtvaardigd, omdat bij tweede lezing in dit huis maar een stem ontbrak voor de vereiste tweederde meerderheid. Heeft de regering er rekening mee gehouden dat de politieke samenstelling in dit huis ingrijpend is gewijzigd na de statenverkiezingen of gebeurt dit al, als ik let op de lange tijd die wordt genomen voor de beantwoording van een enkele aanvullende vraag over het herindelingsvoorstel Twente?

Het kabinet is overigens niet zo productief als het gaat om wetgeving. Onze Kamer kampt al weken met een bijna lege agenda voor de plenaire zittingen. Dat is toch een teken aan de wand? En als er dan wetsvoorstellen worden ingediend, wordt het parlement nauwelijks tijd gegund die zorgvuldig te behandelen, zoals nu weer blijkt bij de aanpak van het Belastingplan. Dit komt de kwaliteit van de wetgeving – waarop toch nogal veel kritiek wordt geuit – niet ten goede.

De fractie van het CDA heeft haar standpunt bij de behandeling van het wetsvoorstel en bij de stemmingen over het correctief referendum duidelijk naar voren gebracht. Dat standpunt is niet veranderd. Evenmin is onze opvatting gewijzigd over de positie van de Eerste Kamer zoals uitgesproken bij de interpellatie-Schuurman. Dat wil niet zeggen dat wij altijd tegen elke vorm van grondwetswijziging zijn. In het komende weekend zullen wij ons, onder leiding van mijn voorganger Van Leeuwen en oud-collega Postma, bezinnen op een aantal staatsrechtelijke problemen waarover in onze partij in mei 2000 formele besluitvorming zal plaatsvinden.

De herkenbaarheid en de doorzichtigheid van het openbaar bestuur zijn ons inziens gediend met bestuursbevoegdheid zo dicht mogelijk bij de burger. Daarom steunen wij het decentralisatiebeleid. Vaak wordt lippendienst bewezen aan de gemeentelijke autonomie maar een fundamentele bezinning op wat deze autonomie in onze tijd betekent of zou kunnen betekenen, ontbreekt. Bij de recente behandeling van het wetsvoorstel inzake opheffing van het algemeen bordeelverbod verzette de regering zich met hand en tand tegen een autonome beleidsruimte voor de gemeenten om bordelen op grond van lokale overwegingen te blijven weren. Het CDA bepleit, het thema van de gemeentelijke autonomie te plaatsen op de constitutionele agenda-2000 om te onderzoeken of een betere grondwettelijke bescherming van deze autonomie mogelijk is.

Het debat over de infrastructuur en de ruimtelijke ordening dreigt voor de buitenstaander – en dat is vrijwel iedereen – de vorm van een Babylonische spraakverwarring aan te nemen. Terwijl de Vierde nota ruimtelijke ordening nog volop in uitvoering is en nog tot 2010 doorloopt, wordt rond de millenniumwisseling alweer het eerste deel van de Vijfde nota verwacht. Middenin in een discussie over de nieuwe stedelijke uitbreiding, de Vinex-locaties, moet er ineens ook worden gesproken over begrippen als stedenplan-plus, corridors en netwerken. Hoewel begrip kan worden opgebracht voor het feit dat het Rijk zich in de Vijfde nota moet bezinnen op de verdere toekomst, mag ons inziens niet worden vergeten dat de gemeenten nog volop bezig zijn met de uitvoering van de Vinex-afspraken tot het jaar 2010. Ook is men nog bezig met andere investeringen, verband houdend met de Vierde nota. Zo is het al te snel changeren van het bij de Vierde nota geïntroduceerde knooppuntenbeleid naar een mogelijke corridorbenadering in de Vijfde nota niet erg bevorderlijk voor het ruimtelijke investeringsbeleid. Deze investeringen, met name in de infrastructuur, zijn meestal gebaseerd op langetermijnplanning en -afspraken en vereisen daarmee consistentie in beleid, vooral wanneer via de PPS-constructies private financiers erbij moeten worden betrokken.

Interventie versus soevereiniteit wordt ons inziens een van de centrale spanningen in het buitenlandse beleid in de komende jaren, juist nu wij zo goed zijn geïnformeerd over datgene wat zich in verschillende landen afspeelt. Een van de complicaties is daarbij dat in de Veiligheidsraad soms, zoals wij in verband met Kosovo hebben gezien, geen mandaat te verkrijgen is terwijl wij toch vinden dat de schendingen van mensenrechten, die soms de afmetingen van genocide krijgen, moeten worden gestopt. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in zijn toespraak tot de Algemene vergadering van de VN een pleidooi gehouden voor een nogal ruime interpretatie van het recht en de plicht van de volkerengemeenschap om te interveniëren wanneer in een bepaald land mensenrechten worden geschonden. Daarentegen heeft hij zich in Duitsland nogal scherp afgezet tegen het toegeven aan emoties, door de media opgestuwd, om protest om te zetten in actie. Wat denkt de minister-president hiervan? Ook zouden wij graag richtingbepalend willen horen waar de regering nu echt voor staat, en of onze defensie-inspanningen nog wel voldoende zijn om in bondgenootschappelijk verband geloofwaardigheid te behouden. Hoe denkt de regering over de toekomstige Europese defensiepolitiek, met een eigen leger, zoals de heer Solana dat nu bepleit?

Voorzitter! Door nationaal te investeren in kennis en versterking van de productie- en marktstructuur heeft de Nederlandse landbouw, onder de vlag van veruit het belangrijkste landbouwpolitieke instrument voor Nederland, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een sterke concurrentiepositie opgebouwd. Daardoor konden wij uitgroeien tot een van de hoofdrolspelers in de internationale handel in landbouwproducten. De minister van LNV laat voortdurend blijken daar trots op te zijn. Internationaal staat de Nederlandse landbouw dan ook nog steeds in hoog aanzien, maar onze concurrentiepositie neemt af. Dat moet de overheid een zorg zijn, maar wij vragen ons af of dit het geval is. Nationaal voelt de land- en tuinbouw die over vrijwel de gehele breedte langdurig met lage prijzen te maken heeft, zich door de overheid in de steek gelaten. Er dreigen duizenden bedrijven failliet te gaan of anderszins af te haken. De Wet op de herstructurering van de varkenshouderij lijdt schipbreuk bij elke rechterlijke toetsing. Wij hebben het met vele anderen voorspeld, maar de coalitie hield – ook in dit huis – tegen beter weten in halsstarrig vast. Dit is een voorbeeld van slechte wetgeving. Intussen zijn de boeren op het verkeerde been gezet met allerlei verkeerde beslissingen en heel veel onnodige kosten. Tevens zijn drie jaren verloren gegaan waarin daadwerkelijk actie had kunnen worden gevoerd. De regering heeft nu voor een nieuwe aanpak gekozen waar wij ons goed in kunnen vinden. Het tempo daarvan ligt echter veel te hoog. Dat zet met name bedrijven die recentelijk veel geïnvesteerd hebben in milieu en welzijn onder druk. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Wij zijn er benieuwd naar hoe de middelen voor het flankerend beleid die niet gering zijn – ook sociaal – worden ingezet. Overigens hebben wij de minister van LNV, hierover sprekend in algemene termen, enkele malen met grote instemming beluisterd. Laat hem het vertrouwen herstellen en de landbouw in Nederland opnieuw op de kaart zetten. Inmiddels moet natuurlijk fors geïnvesteerd worden om de landbouw duurzaam te maken en om tegemoet te komen aan de hoge eisen die de moderne consument en maatschappij aan zijn voedselpakket en aan de kwaliteit van het landelijke gebied stellen.

Maar er is meer: het agrarisch natuurbeheer stagneert en de realisatie van de economische hoogstructuur dreigt vast te lopen bij gebrek aan geld, terwijl de ontwikkeling van groene energie in Nederland nauwelijks aandacht krijgt. Maar wat wil je, met zoveel gas onder de Waddenzee?

Voorzitter! Ik rond af, maar ik doe dat niet zonder in samenvattende zin nog eens de boodschap in het betoog van de CDA-fractie te onderlijnen. Wij zien een kabinet dat zich mag koesteren in de welvaart en daaraan een zeker zelfvertrouwen ontleent. Sinds het eerste kabinet-Lubbers de bakens verzette, sinds dat kabinet bezuinigingen koppelde aan lastenverlichting en daarmee zorgde voor loonmatiging, ligt ons land op koers. De concurrentiepositie is stevig, de werkgelegenheid is uitzonderlijk groot en het consumentenvertrouwen is aanzienlijk. Het was een kabinet van CDA- en VVD-huize dat voor de hoofdlijnen van het beleid zorgde. Wij durven nu om herijking van het beleid te vragen. Lastenverlichting leidt in de huidige omstandigheden als snel tot oververhitting. Een krappe arbeidsmarkt die op de proef wordt gesteld, kan de lonen opdrijven. Ook zullen private en publieke sector met elkaar uit de pas gaan lopen. De bedrijven kunnen loonsverhogingen wel opbrengen, maar er zal minder ruimte zijn voor investeringen in agenten, verpleegkundigen, leraren en dergelijke. Kortom, het kabinet heeft met de mond wel gekozen voor "investeren in de kwaliteit van de samenleving", maar feitelijk domineert nog steeds het oude motto: werk, werk en nog eens werk. Dat is op allerlei fronten te zien. Moeten nu met het oog op de kwaliteit van de samenleving of met het oog op de arbeidsmarkt bijstandsmoeders verplicht gaan werken? Kiest het kabinet met het oog op de kwaliteit van de samenleving voor lastenverlichting en consumptie? Had het niet beter kunnen kiezen voor een overschot gelet op de kosten van de dubbele aanstaande vergrijzing?

Voorzitter! Ik sprak over ons cultuurbeleid en over de media. Ook hier mis ik een visie van het kabinet. Op het terrein van verkeer en vervoer is het niet veel anders. Eindeloos gesteggel over rekeningrijden en over de Betuwelijn maakt geen doortastende indruk. Het wekt niet het vertrouwen dat er een toekomstvisie op de mobiliteit is, terwijl eigenlijk niet langer meer gewacht kan worden. Automobiliteit en openbaar vervoer zijn beide uiterst problematisch aan het worden, met grote risico's voor de positie van ons land in de toekomst. Op het terrein van de overheid zien we een coalitie die lichtelijk in verwarring is: Gaan we door met een privatiseringsbeleid of niet? En wat is eigenlijk de leidraad daarbij? De netwerkende overheid geeft veel uit handen en gaat aarzelend het debat aan. Die aarzeling zien we ook rond de uitvoeringsorganisaties van de sociale zekerheid en rond de financiering van de zorg. Stuk voor stuk vragen deze onderwerpen om een doortastend beleid, juist vanuit een visie op de kwaliteit van de samenleving. Maar succes kan gemakkelijk bedrijfsblind maken. Daar is overigens een probaat middel tegen: openstaan voor kritiek. Dat is zeker niet de sterkste kant van de paarse kabinetten geweest. Het etiket sorry-democratie wordt wellicht soms wat al te gemakkelijk opgeplakt, maar het is niet geheel toevallig ontstaan. Openstaan voor kritiek dus: kritiek als die in rechterlijke uitspraken besloten ligt, vanuit de samenleving, van jongeren en zeker ook vanuit het parlement, inclusief de Eerste Kamer. Dan wordt politiek weer aantrekkelijk en uitdagend, ook voor een nieuwe generatie. En misschien dat dan de mensen over vijftig jaar opnieuw zullen zeggen: "Wat leven we toch in een mooie tijd."

Wij zien met grote belangstelling een reactie, maar vooral ook antwoorden op de concrete vragen van de zijde van de regering tegemoet.

De heer Dees (VVD):

Voorzitter! De Algemene Beschouwingen zijn een gelegenheid om terug te zien en vooruit te blikken. Dat geldt des temeer nu onze jaartelling ons voor de symbolische grens van een nieuwe eeuw en een nieuw millennium stelt. Met name in The Economist is de afgelopen maanden indringend en helder geschreven over de afgelopen eeuw. En in eigen land gaf het Sociaal en cultureel planbureau een prachtig beeld van de veranderingen in Nederland gedurende die periode.

Het wereldtoneel van de afgelopen eeuw werd sterk beheerst door debat en strijd over de ware betekenis van de soms conflicterende idealen van vrijheid en gelijkheid. Sommigen schreven anderen op grond van vermeende absolute zekerheden van ideologie of wetenschap de wet voor. Als deze eeuw echter helaas iets laat zien, zijn het wel de desastreuze en onmenselijke gevolgen van arrogante machtsuitoefening, met name in dictaturen van links en van rechts. Liberalen zijn in hart en nieren tegenstanders van absolutistisch-dogmatisch gedrag. Het liberalisme vertrouwt erop dat het vrije denken en handelen van mensen door onderzoek, ontwikkeling, dialoog en aanpassing tot een betere wereld leidt dan starre blauwdrukken of onderdrukkende monopolies vermogen. Het laatste decennium van deze eeuw was overigens in tal van andere opzichten ongekend positief en veelbelovend voor de komende tijd: nieuwe democratieën en meer markteconomieën, toename in welvaart en welzijn, vooruitgang in wetenschap en technologie en – helaas overigens enigszins betrekkelijk – ontspanning en vrede in de wereld. Wel is het riskant om op grond van deze positieve ontwikkelingen een eenzijdig, optimistisch vooruitgangsgeloof te belijden, zoals Fukuyama in the End of History. Wij voelen ons beter thuis bij het beeld dat The Economist omschreef als "het paranoïde optimisme van de wijnboer: de volle trossen hangen aan de ranken, maar de nachtvorst kan altijd nog toeslaan voor de oogst binnen is". Vrijheid en vooruitgang die gewonnen zijn, kunnen – zoals deze eeuw heeft geleerd – gemakkelijk worden verspeeld. De VVD-fractie hoopt dat ook het kabinet vanuit dit besef de volgende eeuw zal ingaan.

In eigen land is onder de twee paarse kabinetten veel bereikt, zowel op financieel-economisch als op sociaal-cultureel terrein. Financieel-economisch noem ik de matiging van de arbeidskosten, de sanering van de collectieve uitgaven, de terugdringing van het begrotingstekort, de forse toename van het aantal arbeidsplaatsen en de bestrijding van de werkloosheid. Problematisch, probleem nr. 1, blijft voor ons echter vooral de staatsschuld. Ik kom daar straks op terug. Op sociaal-cultureel gebied vat het Sociaal en cultureel planbureau zijn Verkenningen over 1999 samen als: "Nederlanders welvarender, tevreden over de overheid, maatschappelijk betrokken en ook internationaal gezien vol vertrouwen in de toekomst." Maar ook hier blijven er belangrijke onderwerpen van zorg: de grote steden profiteren minder van de toename van welvaart en welzijn, het minderhedenbeleid levert nog onvoldoende prestaties op, er is een harde kern van moeilijk te bereiken mensen, zonder werk en zonder maatschappelijke participatie, er is nog steeds een forse criminaliteitsproblematiek en wij moeten ons zorgen maken over leefbaarheidaspecten op het platteland.

Voorzitter! Ik maak eerst enkele opmerkingen over het financieel-economisch beleid: de noodzaak van verlaging van de staatsschuld en de wens om meer nadruk te leggen op investeringen voor de toekomst. Verlaging van de staatsschuld in financieel gezondere tijden is voor de VVD-fractie niet alleen een kwestie van een financieel solide beleid. Het heeft ook een morele kant. Door de staatsschuld jaarlijks te laten toenemen en dus ook de rentelast te laten stijgen, belasten wij toekomstige generaties met de jaarlijkse verplichting, een enorm bedrag aan rente te betalen waar niets tegenoverstaat. Dezelfde generatie zal vervolgens door de vergrijzing een extra beroep op zorg doen. Wij belasten op die manier komende generaties dubbel: zij moeten onze schuld en de rente daarover betalen én de zorg voor de voorafgaande generatie deels voor hun rekening nemen. Dat achten wij niet aanvaardbaar, zeker als wij ook in de volgende eeuw voldoende geld beschikbaar willen stellen voor onderwijs, zorg en infrastructuur, om maar een aantal thema's te noemen.

In een steeds verder integrerend Europa behoort een structureel hogere belastingdruk dan in de andere lidstaten niet tot de mogelijkheden. Overigens is deze in onze opvatting ook niet aanvaardbaar. Wat wel kan en moet gebeuren, is dus een verlaging van de staatsschuld, niet alleen van de schuldquote, maar een echte verlaging van het bedrag in guldens of euro's. Dat heeft immers ten gevolge dat de torenhoge rentelast – die nu elk jaar een onvermijdelijke uitgave van ruim 30 mld. vormt – kan gaan dalen, zodat middelen beschikbaar komen voor de echte kerntaken van de overheid, waar de generatie-Van Dam zelf over moet beslissen. Financiële meevallers nu dienen naar onze opvatting niet, zoals in de euforie rond Prinsjesdag aan de overkant geschiedde en voor de toekomst werd bepleit, in de consumptieve sfeer te worden benut. Investeren in de toekomst is wel noodzakelijk, zeker als het gaat om het versterken van onze kenniseconomie door middel van het stimuleren van "research and development" en de technologische vooruitgang. Ik kom hierop later nog terug.

Op het sociaal-culturele terrein is er, ondanks een algehele vermindering van achterstandssituaties, toch nog sprake van een aantal hardnekkige, moeilijk oplosbare problemen, zoals langdurige werkloosheid en sociale uitsluiting van grote groepen. De VVD-fractie vraagt de regering nog eens in algemene zin in te gaan op deze problemen. Over het algemeen worden deze ook behandeld in de jaarrapportages van het Sociaal en cultureel planbureau. Verdient het in de toekomst geen aanbeveling om regeringsstandpunten over de rapporten van het SCP te formuleren? Dat kan een toegevoegde waarde hebben voor het inhoudelijke debat. Ik noem een aantal problemen.

Wat het onderwijs betreft, maken wij ons zorgen over de 150.000 vacatures in het midden- en kleinbedrijf. Is het onderwijs wel goed genoeg afgestemd op het opleiden van de vakmensen die hier nodig zijn? Ik lees verontrustende berichten in het jongste jaarverslag van MKB Nederland over bijvoorbeeld het slechte imago van het middelbaar beroepsonderwijs en het voorbereidend middelbaar beroeps onderwijs, zowel bij de leerlingen en de ouders als bij de ondernemers. Dit imagoprobleem heeft in onze waarneming ook te maken met het taalgebruik in het onderwijs. Stel, je bent jong en je wilt wat. Dan moet je volgens de brochures kiezen uit een gemengde leerweg, een basisberoepsgerichte leerweg of een kaderberoepsgerichte leerweg. Dan zou je toch ook liever spijbelen? De VVD-fractie ondersteunt het pleidooi van MKB Nederland om deze problematiek nader onder de loep te nemen. Behalve het imagoprobleem verdienen natuurlijk ook de inhoudelijke aspecten grote aandacht. Is het kabinet bereid deze problematiek met het MKB te bespreken?

Voor de oudere werknemers geldt dat zij in toenemende mate zwaar lichamelijk werk en werken onder tijdsdruk als belastend ervaren. In de jaren tachtig en negentig leidde dit tot uitstoot naar de WAO. Thans wordt vaak een beroep gedaan op regelingen voor vervroegd pensioen. Oudere werknemers stappen hier te lande dus doorgaans in één keer volledig uit het arbeidsproces in plaats van geleidelijk aan een stapje terug te doen. Dit laatste verschijnsel, dat wel demotie of individuele loopbaanombuiging wordt genoemd, kan een zinvol onderdeel vormen van een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Een dergelijk beleid kan op zichzelf weer bijdragen aan het vergroten van de participatie van ouderen op de arbeidsmarkt en daarmee aan een optimale inzet van het potentieel van de beroepsbevolking in het arbeidsproces. De VVD-fractie wil benadrukken dat het noodzakelijk is randvoorwaarden te creëren die het ouderen mogelijk maken een individuele loopbaanombuiging te accepteren. Zij vraagt het kabinet in dit kader nog eens goed naar het pensioenopbouwstelsel te kijken. Wordt dit aspect overigens betrokken in de SER-adviesaanvrage over de ruimtelijke problematiek die al is uitgegaan of nog zal uitgaan?

Rapportages over het grotestedenbeleid leren ons dat, ondanks alle inspanningen ter bestrijding van de werkloosheid en de grote vraag naar arbeid, er een forse categorie langdurig werklozen overblijft die geen werk wenst te aanvaarden. Prikkels, omscholing en een hogere beloning helpen hier kennelijk niet, omdat het niet werken van generatie op generatie de norm is geworden en bijvoorbeeld drugscriminaliteit de vervangende bron van inkomsten is geworden. In sommige wijken in de grote steden komt dat voor. Zo'n situatie acht de VVD-fractie niet aanvaardbaar. Kan het kabinet een reactie op dit punt geven?

Uit een andere rapportage van het SCP blijkt dat de resultaten van het minderhedenbeleid teleurstellend zijn. Onderwijsresultaten van allochtone jongeren blijven sterk achter en het beleid bereikt de doelgroep kennelijk niet voldoende. Ook de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt is zwak. Beleidsmaatregelen zijn weinig effectief, zo meldt het SCP. Hoe reageert het kabinet hierop?

Op de door mij genoemde terreinen zien wij overigens zowel op het rijksniveau als het provinciaal en gemeentelijk niveau vaak zeer verdienstelijke projecten en experimenten. Mechanismen om resultaten van projecten met een bewezen waarde op grotere schaal te implementeren lijken echter te ontbreken. Hoe denkt de regering over onze suggestie om te komen tot een landelijk kenniscentrum dat zich met name op het brede sociaal-culturele terrein richt met als taak de verzameling, ontwikkeling, verspreiding en vooral implementatie van kennis die is verworven in experimenten en projecten. Naar onze mening kan dat de doeltreffendheid van het beleid aanzienlijk vergroten. Wij denken daarbij overigens niet aan de oprichting van een geheel nieuw instituut, maar eerder aan een samenwerkingsverband tussen bestaande instanties zoals de VNG en het SCP. Preventie van maatschappelijke uitval, bevordering van sociale cohesie en versterking van participatie aan de samenleving zouden hier de aandachtsgebieden moeten zijn.

Ik kom nu op het belangrijke hoofdstuk van de rol van de overheid in de komende periode. Inhoudelijk zal de VVD een beleid blijven voorstaan, zoals dat in de beginselen van de VVD is verwoord: stelselmatig streven naar een samenleving, nationaal en internationaal, met méér vrijheid, méér verantwoordelijkheid, méér verdraagzaamheid en méér sociale rechtvaardigheid. Instrumenteel is onze positie nog altijd goed aan te duiden met de prachtige woorden van Thorbecke in zijn Narede uit 1869: "Kenmerk van de liberale staat is dat zij de ontwikkeling van de zelfstandige kracht bevordert: zelfstandige kracht in provincie, gemeente, vereniging en individu." Deze beginselen staan voor ons nog onverkort overeind en liggen ten grondslag aan onze opvattingen over persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid, territoriale en functionele decentralisatie en het functioneren van de democratische rechtsstaat.

De rol van de overheid wil ik analyseren aan de hand van enkele thema's en aan de hand van de beleids- en bestuursfilosofie van verschillende departementen. Eerst geef ik enkele bespiegelingen over een tweetal thema's: het vredes- en veiligheidsbeleid en het technologie- en wetenschapsbeleid.

De bijdragen van de bewindslieden van Buitenlandse Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking en van Defensie aan de weerbarstige problematiek van het vredes- en veiligheidsbeleid waardeert de VVD-fractie positief. Niettemin achten wij, zeker ook met de Defensienota in het vooruitzicht, een wat scherpere discussie over de kerntaken van Defensie noodzakelijk. Immers, als het gaat om de oorspronkelijke taak van de overheid, de landsverdediging (de verdediging van de eigen territoriale integriteit), dan signaleren wij het risico van een erosie van die nog steeds wezenlijke kerntaak langs drie kanten. In de publieke opinie kom je de opvatting tegen dat het na de val van de Berlijnse Muur en de beëindiging van de koude oorlog met onze veiligheidsrisico's allemaal zo'n vaart niet meer zal lopen. Die opvatting kan bedrieglijk zijn. De koude oorlog is weliswaar vervangen door relatieve vrede en ontspanning, maar tegelijkertijd is de stabiliteit van het Pact van Warschau en de NAVO vervangen door een grote labiliteit, etnische zuiveringen en gewapende strijd in belangrijke landen van Oost-Europa. Het tweede aspect is dat de debatten over de hoogte van het defensiebudget grotendeels beheerst lijken te worden door de extra kosten van de Nederlandse deelname aan vredesoperaties, die wij overigens als zodanig ondersteunen. Dat kan maskeren dat wij juist de eerste kerntaak, de verdediging van eigen land en goed, in het bijzonder moeten waarborgen. Dat klemt temeer zolang er in de wereld dictaturen zijn die beschikken over massavernietigingswapens, zeker als die op middellange en lange afstand kunnen worden gebruikt. Deelt het kabinet onze opvatting dat de landsverdediging, uitgevoerd in bondgenootschappelijk verband, de eerste kerntaak behoort te blijven en dat onze krijgsmacht op die taak berekend en ingericht moet zijn?

Ook op het gebied van het technologie- en wetenschapsbeleid vraagt de rol van de overheid de nodige aandacht. De VVD-fractie verzet zich tegen een antitechnologiehouding. Immers, uit het verleden blijkt dat de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling ons in termen van welvaart en welzijn veel goeds heeft gebracht. Wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen dienen derhalve door de overheid krachtig te worden ondersteund, ook in de toekomst. Helaas zien wij de laatste tien jaar onze R&D-inspanning als aandeel in het BBP afnemen. En aan de afname lijkt nog geen einde te komen. Dat verontrust ons, omdat in het kader van de zich snel ontwikkelende kenniseconomie financiële injecties noodzakelijk zijn om onze welvaart veilig te stellen. Deelt het kabinet deze opvatting en, zo ja, welke conclusies verbindt het daaraan? Hoe denkt het kabinet over de suggestie om het wetenschapsbudget van OCW uit te bouwen tot een jaarlijks beleidsdocument inzake het wetenschaps- en technologiebeleid, dat niet alleen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen maar ook door de minister van Economische Zaken wordt ondertekend? Ook de Europese dimensies van het wetenschaps- en technologiebeleid zouden daarin goed aan de orde kunnen komen. Tevens geeft de VVD-fractie in overweging om de Adviesraad voor wetenschap en technologie uit te breiden tot een nationaal overleg kennis- en innovatiebeleid, waarin overheid, wetenschap, technologiesector en bedrijfsleven zitting hebben. Dat overleg zou dan als taak moeten hebben te adviseren over de grote lijnen van het kennis- en innovatiebeleid, dat zo essentieel is voor onze toekomst. Ons pleidooi voor een krachtige versterking van deze sector, gaat overigens wel gepaard met de erkenning dat sommige technologieën ons confronteren met normen en waarden, met ethische grenzen. Ik denk bijvoorbeeld aan bepaalde aspecten van de biotechnologie in het algemeen en van de medische biotechnologie in het bijzonder. In ons land wordt doorgaans over deze onderwerpen zeer zorgvuldig en gewetensvol gedebatteerd.

Het Rathenau Instituut vervult daarin een door ons zeer gewaardeerde rol. Wel rijst de vraag waarom het kabinet nog steeds geen wetsvoorstel heeft ingediend tot ratificatie van de Convention on Human Rights and Biomedicine van de Raad van Europa. Deze conventie legt onder meer terecht vast dat de overheid taken en bevoegdheden heeft bij het trekken van ethische grenzen.

De rol van de overheid wil ik ook bespreken aan de hand van de besturings- en beleidsfilosofie van een enkel departement. Allereerst het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De VVD-fractie juicht het toe dat minister Hermans bewust heeft gekozen voor een minder dirigistische en centralistische koers dan zijn ambtsvoorganger. Het spreekt ons aan dat instellingen en organisaties op het gebied van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek meer vrijheidsgraden krijgen om zelf te beslissen en eigen verantwoordelijkheden te dragen. Ook de eerdere mededeling dat het onderwijsbeleid van de minister en de staatssecretaris niet op nieuwe structuurwijzigingen, maar op de inhoud van het onderwijs zou worden gericht, verheugt ons zeer.

Problemen heeft de VVD-fractie echter met de aankondiging van de minister dat hij bestuurlijke fusies tussen instellingen van wetenschappelijk onderwijs en hogerberoeps- onderwijs wil toestaan. Nog afgezien van de vraag of de principes van autonomie en deregulering hierbij niet wat al te vrijmoedig worden toegepast, ontmoet deze gedachte bij de VVD-fractie geen onverdeelde instemming. En dat is een eufemisme.

In de Miljoenennota schrijft het kabinet terecht dat Nederland op de drempel van de 21ste eeuw moet omschakelen naar een duurzame kenniseconomie. De VVD-fractie is het daarmee van harte eens, al zouden wij in plaats van het meer beperkte begrip "kenniseconomie" liever spreken over "kennissamenleving". In zo'n kennissamenleving is een adequate kennisinfrastructuur met als essentiële onderdelen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke opleidingen, een onmisbare voorwaarde. Mijn fractie vreest dat bestuurlijke fusies en integraties tussen WO- en HBO-instellingen een bedreiging kunnen gaan vormen voor de hoge standaarden die in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek gehandhaafd moeten worden.

In de afgelopen jaren heeft de VVD-fractie bij monde van de heer Ginjaar een- en andermaal laten weten niets voor zo'n ontwikkeling te voelen. Het zal naar de mening van onze fractie onherroepelijk leiden tot verlaging van het niveau van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, waaraan een kennissamenleving nu juist zoveel behoefte heeft. Bovendien moet worden gevreesd dat zo'n ontwikkeling ook nadelig zal doorwerken op het niveau van het tweede fase voorbereidend wetenschappelijk onderwijs dat nu juist met grote inzet werkt aan een betere voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs.

Mijnheer de voorzitter! Op het gebied van de gezondheidszorg deelt de VVD de opvatting dat het overheidsbeleid gericht moet zijn op zorg die betaalbaar, toegankelijk en van hoge kwaliteit is. Daarover zijn wij het eens met de minister. Ten aanzien van de aansturing van de zorg en de rol van de overheid daarbij ziet onze fractie een tweetal grote vraagstukken.

Het eerste is de vraag hoe bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden verdeeld over de overheid aan de ene kant en zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio aan de andere kant. Voor de beantwoording van deze vraag ga ik even terug in de geschiedenis.

Begin jaren zeventig waren er grote problemen in de gezondheidszorg. De kosten rezen de pan uit en inhoudelijk gezien was de zorg een lappendeken. Met het instrumentarium uit de structuurnota van staatssecretaris Hendriks in 1974 is vooral via aanbodbeheersing – de volume- en tarievenkant – een nogal centralistisch en dirigistisch beleid gevoerd, dat tot het einde van de jaren tachtig uit oogpunt van kostenbeheersing en samenhang goede resultaten opleverde. Dat beleid werd toen ook door de VVD-fractie gesteund. Die vorm van sturing bereikte echter al aan het einde van de jaren tachtig haar grenzen. Dat was de reden waarom in de plannen van Dekker en Simons een nieuwe besturingsfilosofie werd voorgesteld en ingezet die in tegenstelling tot het tweede deel van de plannen van Dekker, namelijk de basisverzekering, niet omstreden waren. Er was toen dus een grote consensus over de besturingsfilosofie. Kernpunten van die nieuwe besturingsfilosofie waren de vervanging van de rigide budgettering van het zorgaanbod door verzekeraarsbudgettering, een terugdringing van de zeer gedetailleerde bemoeienis door de overheid, meer ruimte voor de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio en het concept van de gereguleerde competitie tussen de zorgverzekeraars. Tot nu toe meenden we er altijd van uit te kunnen gaan dat de minister deze beleidslijn verder zou introduceren. Ik noem echter een drietal argumenten waarom op z'n minst twijfel over dit punt is ontstaan.

In de eerste plaats is nog steeds geen definitieve keuze gemaakt over de aansturing van de zorg. Kiezen we voor aanbodsturing, waarbij de voorzieningen van de gezondheidszorg – de ziekenhuizen en de instellingen – gereguleerd worden? Of kiezen wij voor vraagsturing, waarbij de verzekeraarsbudgettering centraal staat en de verzekeraars de regie voeren in de regio? Door de zorgverzekeraars in het kader van de Ziekenfondswet te budgetteren, leek het kabinet gekozen te hebben voor vraagsturing, maar zorgverzekeraars klagen erover dat zij onvoldoende instrumenten hebben gekregen om gestalte te geven aan die vraagsturing, terwijl ook door fusies en ketenvorming bij zorgaanbieders in de regio het aantal monopoloïde situaties toeneemt.

In de tweede plaats maakt de minister in de Meerjarenafspraken steeds meer gedetailleerde afspraken met de aanbieders van zorg. Dat verdraagt zich niet met het beoogde stelsel waarin gebudgetteerde zorgverzekeraars in de regio onderhandelen met de zorgaanbieders.

In de derde plaats overweegt het kabinet kennelijk de indiening van een wetsvoorstel inzake de exploitatie van zorginstellingen, waarin tal van bevoegdheden – zelfs per vierkante centimeter – weer bij de centrale overheid komen te liggen. Ons inziens staat dat haaks op de andere besturingsfilosofie die sinds "Dekker" is ingezet. De vraag is: vergissen wij ons of niet?

Ons tweede punt betreft de vraag of het stelsel van de aanbodregulering en aanbodbudgettering niet sterk onder druk komt te staan als vanaf 2003 de Mededingingswet volledig van toepassing zal zijn op zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zal ook de ontwikkeling van het Europees gemeenschapsrecht – ik denk daarbij aan de arresten Decker en Kohll – niet leiden tot een erosie van ons stelsel van aanbodbeheersing? Is het kabinet voldoende voorbereid op deze ontwikkelingen en wordt er voldoende op geanticipeerd?

Ik las nu een actueel punt in. Ik heb er vanmorgen via de kranten kennis van genomen dat minister Borst zich heeft uitgesproken voor een basisverzekering in de gezondheidszorg naar draagkracht voor iedereen. Hoewel dit onderwerp mij bekend voorkomt, zal ik er nu niet inhoudelijk op ingaan. Ik zal er echter wel enkele vragen over stellen. De minister heeft dit maandag in de Tweede Kamer meegedeeld. Ik vraag de minister-president of dit punt vrijdag door het kabinet is besproken? Zo ja, is dan een bepaalde kabinetsopvatting over dit onderwerp geformuleerd? Het zou plezierig zijn om dat te weten. Als ik de kranten goed heb begrepen, heeft de minister in de Tweede Kamer gezegd dat dit haar persoonlijke mening is. Daar zitten we een beetje mee. We vragen ons af of het geven van een persoonlijke mening in een Kamerdebat een nieuwe bijdrage van het kabinet aan de staatsrechtelijke hervorming is. Naar onze mening moet je de eenheid van het kabinetsbeleid handhaven en moet je ervan uitgaan dat ministers die het woord voeren in de Tweede Kamer, kabinetsstandpunten naar voren brengen. Het zou wel wat ver gaan als bewindslieden voortaan persoonlijke meningen gaan geven. Dat zou er misschien toe bijdragen dat de Kameragenda die hier wat leeg is gebleven, weer wat voller wordt, maar die wijze van besturen heeft niet de voorkeur van onze fractie. Wij vernemen graag de mening van de minister-president over het geven van persoonlijke meningen door bewindslieden in deze Kamer of de Kamer aan de overkant.

Enkele opmerkingen over ruimtelijke ordening. Ik citeer: "Nederland is feitelijk een stad in Noordwest-Europa met grote groene longen: het platteland." Naar de mening van de VVD is deze formulering van de VROM-Raad voortreffelijk in eenvoud en duidelijkheid. Dit platteland wordt snel schaarser. Er wonen wel 6 miljoen mensen, waarvoor volgens het regeerakkoord geldt dat voor een leefbaar platteland economische concurrentiekracht, sociale cohesie, ecologische duurzaamheid en culturele identiteit worden bevorderd. Regionaal maatwerk door de provinciale besturen is daartoe vereist. Maar zijn deze daartoe wel toegerust? Wij constateren dat daarover twijfel bestaat.

In grote delen van ons land wordt een restrictief ruimtelijk beleid gevoerd, terwijl tegelijkertijd de druk op het platteland toeneemt door verstedelijking en een grotere mobiliteit. Ook de agrarische sector komt hierdoor steeds ernstiger in de problemen, zowel met betrekking tot de bedrijfsvoering als de kwaliteit van het leven op het platteland. Zijn door deze omstandigheden de huidige beleidsvoornemens, zoals verwoord in het regeerakkoord, wel uitvoerbaar en bestaat er niet het risico dat de overheid voortdurend op achterstand staat? Moet juist het beleid niet minder restrictief zijn om multifunctionaliteit op het platteland te stimuleren?

Op het gebied van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting bepleit de VVD-fractie voorts dat de wensen van de woonconsumenten sterker worden gerespecteerd en dat er meer marktconform wordt gebouwd om ook de woningprijzen weer in normale banen te brengen. Een vergroting van de consumentensoevereiniteit vindt onze fractie gewenst, waarbij ik de volgende aandachtspunten concreet wil noemen. Een minder restrictief beleid ten aanzien van kleinere gemeenten. Een sterkere kwaliteitsslag in de Vinex-gebieden. Meer keuzevrijheid voor de consument tussen hoog- en laagbouw. Een betere verhouding tussen koop- en huurwoningen.

Voorzitter! Ik wil ook enkele opmerkingen maken over het binnenlands bestuur en justitie, vooral in verband met het functioneren van de democratische rechtsstaat. Zogeheten postmodernisten doen het voorkomen alsof de tijden van de overheid zijn geteld. Van liberalen kan men niet verwachten dat zij alle heil en zegen van de overheid zien komen. Maar wij zijn ons er terdege van bewust dat een kwalitatief hoogwaardige overheid, die zich richt op haar vitale functies, van wezenlijk belang is.

Voor ons staat allereerst het functioneren van de democratische rechtsstaat centraal. De democratische rechtsstaat houdt een goed evenwicht tussen de machten in stand, beschermt de burgers tegen nodeloze overheidsbemoeienis en bureaucratie en staat ook garant voor de interne en externe veiligheid. Waardering heeft de VVD-fractie voor de wijze waarop de minister van Justitie, bijvoorbeeld in kwesties die begrijpelijkerwijs veel emoties oproepen, de principes van de rechtsstaat goed in acht neemt. Een goed evenwicht tussen de machten van de trias politica vergt de nodige aandacht.

Wij hebben de afgelopen decennia een expansie gezien van de uitvoerende macht en, daarmee samenhangend, een steeds verder voortschrijdende juridisering van politiek en bestuur. Het is tijd, de bakens te verzetten en de politiek weer sterker in het teken te plaatsen van het bepalen van de koers en van legitieme en doeltreffende wet- en regelgeving van hoge kwaliteit. Daarbij dienen wij onder ogen te zien dat zich geleidelijk aan nieuwe machten hebben aangediend die wel macht uitoefenen, maar dat buiten beeld plegen te doen: de vierde macht van de ambtenaren, de vijfde macht van de belangenorganisaties en de zesde macht van de adviesbureaus. Het gaat dus zeker niet alleen om de relatie tussen politiek en ambtenaren.

Van de overheid in de democratische rechtsstaat mag de burger uiteraard eerst en vooral verwachten dat zij zich zelf houdt aan de wet. Meer dan ooit wil de burger een overheid die integer is, die zich aan de democratisch overeengekomen spelregels houdt en die zorgvuldig met de haar door de burger ter beschikking gestelde belastingmiddelen omgaat. De burger voelt haarscherp het onderscheid aan tussen de functies van de overheid en die van het particulier bedrijfsleven. Hij vergt van de overheid dat die haar interne bedrijfsvoering efficiënt runt, met gebruikmaking van moderne methoden, maar het laatste dat hij van de overheid vraagt, is dat die zich opwerpt als een bedrijf dat zoveel mogelijk winst moet maken. De Nederlandse burger is geen aandeelhouder van de BV Nederland. Hij is lid van de democratische rechtsstaat.

De rechtshandhaving behoort tot de kerntaken van de overheid. Vanuit liberaal oogpunt kunnen daaraan geen concessies worden gedaan. Wij steunen het streven om de regelgeving en het beroep op de rechter te verminderen, maar wij hechten onveranderlijk aan adequate rechtshulp en geschillenbeslechting. De goede lijn is dat de burgers en civiele partijen conflicten zoveel mogelijk onderling beslechten, dat de rechter daarna pas aan bod komt en dat het strafrecht als laatste redmiddel wordt aangewend. Dit betekent meer mogelijkheden voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, een verminderde belasting van de rechterlijke macht en een doeltreffende inzet van strafrechtelijke middelen. Ook Justitie moet de juridisering van de samenleving en het bestuur tegengaan.

De VVD staat open voor vernieuwingen in het openbaar bestuur, mits deze een toegevoegde waarde hebben. Op het gebied van de staatkundige vernieuwingen willen wij het rapport van de commissie-Elzinga afwachten en mede daarom het wetsvoorstel om de benoeming van de commissaris van de Koningin en de burgemeester uit de Grondwet te schrappen, nog niet in deze Kamer behandelen. Wel herhaal ik onze voorkeur voor veranderingen in het openbaar bestuur die te maken hebben met een beter dienstbetoon aan de burger, minder stroperige procedures, meer transparantie in het afleggen van verantwoording, meer heldere besluitvorming op hoofdlijnen en minder gedetailleerde bemoeizucht. Kortom: veranderingen in cultuur, attitudes en procedures die onzes inziens méér kunnen opleveren dan ingrijpende staatsrechtelijke structuurhervormingen.

Zorgen heeft de VVD-fractie als het gaat om de toevloed van Brusselse richtlijnen, die een hoog reguleringsgehalte doorgaans weten te combineren met moeilijk toegankelijk taalgebruik. Is ooit overwogen om in het verband van de EU een dereguleringsoperatie te bepleiten, zoals wij die een aantal jaren geleden met enig succes in eigen land hebben gehad?

Ik heb gepoogd de rol van de overheid vanuit verschillende invalshoeken te bespreken: de kerntaken, de besturingsfilosofie van verschillende ministeries, de relatie overheid-burger en de thema's die de overheid ook na 2000 hoog op de agenda dient te houden. Uit mijn betoog moge blijken dat de VVD-fractie niet kiest voor een nachtwakersstaat. Evenmin zijn wij voorstander van een machtige staat. Wel bepleiten wij een sterke, stimulerende staat, die de beginselen van de internationale rechtsorde en van de democratische rechtsstaat hoog houdt, die de voorwaarden schept voor welvaart en welzijn en die de interne en externe veiligheid garandeert. Wij wensen dit kabinet daar veel succes en wijsheid bij toe.

De voorzitter:

Bij het begin van de vergadering heb ik een aantal ministers verontschuldigd die hebben laten weten dat zij hier niet kunnen zijn wegens ambtsbezigheden elders. Ik mis nu echter bijvoorbeeld de minister van Justitie en gedurende enige tijd ook de minister van Defensie en hen heb ik niet verontschuldigd. Ik mag dan ook aannemen dat hun ambtsbezigheden zich toch in deze zaal afspelen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Dank dat u zich zorgen maakt over mijn publiek. De kiezers hebben het u mogelijk gemaakt om de verdubbeling van onze fractie om te zetten in zes minuten extra spreektijd. Dat is iets méér dan de overschrijding die u mij vorige jaren toestond, dus het moet vandaag wel lukken.

Nederland laat een spectaculaire groei zien in de werkgelegenheid, de persoonlijke welvaart en de individuele vrijheid. Daar ligt zeker een stevig stuk paars gelijk. Dat gelijk heeft echter een achterkant. Als competitie een geloof gaat worden en ongelijkheid wordt ervaren als een natuurwet, levert dat een samenleving op waar ik mij niet prettig bij voel. Door opvoeding, denk ik. Het is te kaal, te eenzijdig materialistisch, eigenlijk een beetje te primitief. De liberale dominantie in Paars veroorzaakt publieke armoede en de politiek staat niet meer aan het roer, weet althans niet hoe te sturen. De minister-president heeft niet zoveel op met beschouwingen en vergezichten. Al dat gezeur over visie en regie, of – nog erger – een essay over de rol van de overheid: niks voor Kok. Die houdt van huis uit meer van timmeren. Zelfs als in het eerste jaar van Paars II de planken fors worden misgeslagen, blijft hij stug doorspijkeren. Het karwei moet af. Ook als de tekeningen vaag zijn of niet blijken te kloppen, het huis zal gebouwd. Of het duurzaam is en iedereen er prettig in kan wonen, zien wij later wel. Eerst moet de schoorsteen roken. Hoe komt het dat de politiek de regie kwijt is? In de tweede helft van deze eeuw zijn de macht en status van politici sterk afgenomen. De duidelijke achterbannen zijn verdwenen. Begeleid door media en polls moeten partijen nu van maand tot maand aanhang verwerven. Bovendien weten we niet goed hoe vorm te geven aan sturing en leiderschap in een samenleving van onderop. Ook de rol van de media is veranderd. Vroeger schoothond, in de jaren zestig tot tachtig waakhond, en nu op veel momenten straathond, wroetend in onze vuilniszakken op zoek naar weer een onthulling of incident. Een mooie typering, met dank aan Mark Bovens.

Politiek leiderschap lijkt voorbij: mannen zonder toekomst. Peper kan het soms zo treffend zeggen. Zicht hebben op een gewenste samenleving is vervangen door de boel een beetje bij elkaar houden. De snel groeiende middenklasse, vaak hardwerkende tweeverdieners, wil een ongestoord bestaan, bevrediging van vele behoeften en behoud en groei van hun persoonlijke welvaart. Wie vraagt er nog naar idealen, bevlogenheid of maatschappelijke vernieuwing? Men vraagt om polderen, een werkwoord geworden begrip. Als we nog even volhouden, komt het in de volgende Van Dale. Wat het precies is, wordt mij steeds onduidelijker. In elk geval blijkt het niet zo goed te zijn voor het primaat van de politiek. Er ontstaan nieuwe achterkamers waar marktpartijen, lobbygroepen, adviesbureaus, communicatiedeskundigen en hoge ambtenaren afspraken maken en strategieën uitstippelen. De politiek lijkt daar niet meer bij nodig. Men regelt alle belangrijke zaken zelf wel. Daarnaast is een behoorlijk deel van de macht verplaatst naar Brussel en naar de directiekamers van mondiaal opererende concerns.

Kan de minister-president als leider, ook politiek leider, van dit land eens kleur bekennen? Gelooft hij nog in het primaat van de politiek of is dat passé? Zijn partijen nog meer dan kiesverenigingen van politiek personeel? Wat ziet hij in de huidige situatie als de opdracht van politiek leiderschap?

Voor een steeds groter deel der Nederlanders is de dagelijkse zorg om het bestaan, de zorg om rond te komen, vervangen door de luxe van overhouden. Je ziet nu twee tegengestelde reacties. Een doorslaande overgave aan een onbegrensd consumentisme én meer aandacht voor postmaterialistische waarden. Intussen kost het de overheid steeds meer moeite om de processen in de samenleving goed te sturen. De werkelijkheid is zo complex, dat deze zich vaak niet meer goed door een wet of een besluit laat vangen. De uitwerking klopt niet meer met de aannames.

Al deze verschuivingen laten ons niet onberoerd. Waar je vroeger geen vragen over stelde, vergt nu een permanent onderzoek naar persoonlijke overwegingen en keuzes. Het gevolg is een grote mentale druk. Wij hebben dan wel een veel grotere vrijheid dan onze ouders, maar worden intussen weer gebonden door een steeds toenemende druk om die vrijheid ook waar te maken. Stond het leven van grote groepen burgers een eeuw geleden in het teken van fysieke honger, nu zien wij overal een veeleisende mentale honger: maak ik mijn leven wel voldoende waar, ontwikkel ik me wel goed, is het nog voldoende uitdagend?

De meerderheid in de politiek kon in deze verwarring maar één antwoord bedenken: terugtreden. Op alle niveaus werd het maakbaarheidsdenken ingewisseld voor het afzijdigheidsdenken: decentralisatie, deregulering, privatisering. De boodschap is luid en duidelijk: Den Haag is te ver gegaan; u (marktpartijen, andere overheden, middenveldorganisaties, burgers) kunt het veel beter zelf. Voor een deel is dat waar, maar het is doorgeschoten. Er is veel moois vernield.

Ik geloof dat minister Peper er niet zit. Dat vind ik jammer, want ik ga nu een heel verhaal tegen hem houden. De minister-president geeft dat wel door, hoop ik. Minister Peper heeft zijn zomerse komkommertijd besteed aan het schrijven van een spraakmakend essay. Een dagje vrij (met al die meevallers was de begroting razendsnel gepiept) leverde 16 pagina's tekst op. Dat doe ik hem niet na in één dag. Natuurlijk kan ik het niet nalaten op dit thema de minister-president uit te dagen, hier wel de discussie aan te gaan waar hij in het kabinet of elders geen zin in had.

Ons commentaar op dat essay begint met lof voor dit uit chagrijn geboren initiatief. Het lukt Peper om boven het kaalgevreten maaiveld van de discussie over politieke en staatsrechtelijke vernieuwing uit te komen. Dat is al heel wat. Peper vindt dat de afstand tussen burgers en openbaar bestuur kleiner is geworden. Mondige burgers weten gemakkelijk hun weg te vinden en hun behoefte te bevredigen. Zolang de particuliere sector dat goed doet, is er niets aan de hand. Laat die het afweten, dan holt al die mondigheid naar stadhuis of Den Haag om verhaal te halen en oplossingen te eisen. Hierdoor groeit de roep om de overheid, terwijl haar gezag afneemt. Waar is de overheid nu wel of niet nog verantwoordelijk voor, is zijn vraag. En hoe moet de overheid die verantwoordelijkheid dan verwerkelijken? Het antwoord op deze vragen blijft bedenkelijk oppervlakkig. Misschien was die ene dag toch echt nog wat te kort. Niet alleen de overheid is vergruisd, ook het politieke denkraam van Peper ontbeert samenhang en overtuiging. Als je zulke indringende vragen stelt over de rol van de overheid en de plaats van de politiek in het bestuurlijk proces kun je het op zijn niveau toch niet maken om bij het antwoord geven niet verder te komen dan wat procedureel gedoe? Of is ook Peper zo ver heen dat politiek er niet meer toe doet? Zijn er geen inhoudelijke doelen meer, geen tegenstellingen, geen verliezers die onze inzet en steun nodig hebben? Is Peper eigenlijk nog wel sociaal-democraat? Sterker nog, bestaat er nog zoiets als sociaal-democratie? Als een burger de "kies Kok"-oproep volgt, voor welke idealen en doelen kiest hij dan? En wijken die nog af van de doelen en idealen van Bolkestein? Ik geef toe, het is een beetje raar om iemand te noemen die weg is, maar als ik de tafel zo eens langs kijk, schiet mij helaas geen andere liberale denker te binnen.

Voorzitter! Ik sta niet te boek als een sterk ideologisch opererende politicus, maar je zou het tegenover deze armoe haast worden. Je bent toch politiek actief omdat je een aantal waarden hoog wilt houden, omdat je een idee hebt over de samenleving die je wilt, omdat je onrechtvaardigheid en misstanden de wereld uit wilt helpen? Kennelijk niet meer. Eigenlijk wil ik het niet geloven. Na Kok dus ook Peper. Alhoewel, was Peper niet de hoofdauteur van de rede waarmee de heer Kok enkele jaren geleden zijn ideologische veren afschudde? Inmiddels hangt het kaal geplukte beestje nu flink te roosteren.

Voorzitter! De democratisering van de samenleving is zover voortgeschreden dat de mondige burger zelf zijn doelen wel bereikt. Dat is de boodschap. Geen wonder dat er geen enkel inhoudelijk politiek doel meer wordt genoemd. Nederland is mooi en af. We moeten alleen het bestuurlijk bolwerk nog bij deze nieuwe werkelijkheid aanpassen. Volgens Peper door meer durf (waarvoor?), meer leiderschap (waarheen?), meer binding (tussen wie?), meer zeggenschap (van wie?), meer controle en decentralisatie. Waarom lees ik geen begin van een antwoord? Als dit denken maatgevend wordt voor de sociaal-democratie mag de mistroostigheid van mij ter plekke toeslaan. De roos in de vuist verwelkt tot een geknakte tulp! Niets meer om je voor in te zetten, alles van waarde kan zich zelf wel redden en niets is meer weerloos. Nergens vraagt iets of iemand om onze inzet en bescherming. Ogen dicht voor groeiende ongelijkheid in economische, culturele en politieke participatie! Geen woord over de problemen én kansen van een multiculturele samenleving. Met de liberalen als farizeeërs om de have-nots heenlopen en van armoede hier en elders niets meer willen weten, laat staan er echt iets aan doen. De heer Peper wordt bedankt voor dit verhelderend inzicht in zijn uitzichtloosheid. Inderdaad, een man zonder toekomst. Hoezo al dat gezeur over gebrek aan visie? Dit is de visie. Er is niks meer. Ik hoop vurig morgen te mogen merken dat ik mij vergis.

Voorzitter! Mijn conclusie is dat de paars-liberale keuzes van dit kabinet het publieke domein ondergraven en steeds zichtbaarder leiden tot publieke armoede. Wij kunnen de meerderheid in dit land niet verhinderen die keuzes te maken. Wel kunnen we laten zien wat de effecten zijn en daarbij aangeven waarom GroenLinks een andere keuze nodig vindt. Ik geef zeven voorbeelden.

Allereerst het ondoordacht privatiseren. Een aantal privatiseringen heeft veel schade aangericht. De afschaffing van de Ziektewet ("uniek in de wereld" zei Hoogervorst; gelukkig maar bij zo'n politieke blindganger – ik bedoel natuurlijk de maatregel en niet de verdediger) heeft alleen maar geleid tot tweedeling, voorrangszorg, pressie op ziek zijn en minder sturingsmogelijkheden voor de overheid. Privatiseringen op het terrein van nutsvoorzieningen en openbaar vervoer geven hetzelfde beeld. Maar de mythe gaat scheuren vertonen. De privatisering van de thuiszorg stokt. Bij de waterleidingbedrijven gaat het feest niet door. Bij de taxibedrijven wankelt het geloof. Bij de Ziektewet zou de weg terug gevonden moeten worden, maar niemand durft dat hardop te zeggen. Wankelen in de goede richting is natuurlijk beter dan vastberaden doorlopen naar het moeras. Wat ergernis wekt, is dat dit nieuwe reageren even halfbakken is als indertijd de onderbouwing van dat geprivatiseer. Misschien kunnen Peper, Pronk en De Vries – blij vandaag te zien dat we nog steeds een minister van Sociale Zaken hebben; Verstand hebben ze wel daar op Sociale Zaken, maar De Vries? Ik moet mij zelf elke keer corrigeren dat hij niet Bert heet – misschien kunnen die heren een hele week vrij nemen om eens echt te gaan nadenken hoe we op dit punt verder willen in Nederland.

En waar is minister Jorritsma in deze discussie? Toen Van Wijnbergen ook de rechterlijke macht wilde privatiseren, werd het zelfs haar te gortig. Maar wordt er sinds zijn vertrek nog nagedacht op het ministerie van EZ? Horen we daar binnenkort wat van?

Misschien is de minister-president al een beetje begonnen, met denken bedoel ik. Vindt hij ook dat veel privatiseringen niet het beoogde resultaat hebben opgeleverd? Welke lessen trekt hij daar uit?

Over mobiliteit en de schoonheid van het Wad. De mythe van "Nederland distributieland" is het afgelopen jaar van minstens vier kanten volledig onderuit gehaald. Conclusie: het economisch belang wordt grotelijks overdreven en de milieuschade stelselmatig onderschat. Neem de Betuwelijn. Steeds verkocht als strategische keuze en belangrijk voor economie en milieu. De kosten-batenanalyse valt zwaar tegen. Dus wordt de noordtak geschrapt, maar gaat de hoofdlijn door. Dat die tak altijd een essentieel deel was van het hele project, is opeens niet meer belangrijk. Bovendien heeft iedereen die dacht dat het behalen van milieuwinst destijds een voornaam argument was bij het besluit tot aanleg, dat helemaal verkeerd begrepen. Smoesjes. Ik herinner mij levendig discussies met Alders en Jorritsma die ons in deze Kamer voorhielden dat juist GroenLinks zou moeten instemmen met deze "milieulijn". Sinds het advies van het rapport Hermans om naast de Betuwelijn een heffing op vrachtautovervoer in te voeren door een effectieve lobby om zeep is geholpen, zal van die milieuwinst inderdaad weinig terechtkomen. Maar het was en is toch nog steeds een argument? Want waarvoor doet u het anders nog? Als er geen enkele reden voor het besluit om de Betuwelijn aan te leggen nog overeind staat, waarom blijft Paars dan hardnekkig doorgaan om een miljarden verspillend spoor door het land te trekken? Zet die 20 miljoen ton in Rotterdam toch op binnenvaartschepen, vaar de spullen naar Duisburg en zet ze daar op het spoor. Probleem opgelost, miljarden bespaard, de Betuwe bewaard.

Dan de luchtvaart. Obscuur gedoe in de randen van de nacht en de kernvraag: hoe moet het met de luchtvaart in dit dichtbevolkte land? Wil de minister-president nu eens glashelder uitleggen hoe groot het sociaal-economisch belang is van een steeds maar uitdijend Schiphol tegenover de overheidsinvesteringen in infrastructuur, de milieuschade, de lawaaioverlast en de druk op de steeds schaarser wordende groene ruimte? Wat wordt dit land nu echt wijzer van al die mensen en goederen die Schiphol gebruiken als platform om over te stappen of overgeladen te worden richting buiten Nederland? Wat levert dit transito gedoe ons nu op tegenover wat het ons kost? Raar eigenlijk. Vrijwel alle grote ondernemingen in de wereld fuseren en proberen daarna door bundeling, taakdeling en specialisatie efficiënter te werken. Bij Rotterdam en Schiphol wordt ons voorgehouden dat zelfstandige groei noodzakelijk is om mee te blijven doen met de grootsten. Anders zouden wij het Jutland van Europa worden. Ik heb grote twijfels bij de ratio en de positieve uitkomst van een volledige kosten-batenanalyse. Die wordt namelijk nooit gemaakt. En trouwens: wat is er mis met Jutland? Kan de politiek nu eens los van luchtvaartlobby en Schipholtrots echt gaan nadenken en met een intelligent en houdbaar plan komen over vliegverkeer op zijn Hollands?

De minister-president is geen Wadje. Bij hem en de VVD zijn alle dingen even belangrijk, maar het milieu komt altijd na ondernemen en werkgelegenheid. Dit is niet onze keuze, maar wel duidelijk. Niet duidelijk is waarom het kabinet ten faveure van één volstrekt alleenstaande politieke groepering zich gewoon niet neerlegt bij wat een grote meerderheid in dit land wil: niet boren onder de Waddenzee. De premier zal toch niet ook op dit punt zijn PvdA-congres met een veto gaat dwingen hem te volgen in een verkeerde richting? Behalve mevrouw Jorritsma ziet iedereen hoe dit afloopt. Ophouden met stuiptrekken dus en je hoofd buigen voor een grote parlementaire meerderheid, zou ik zeggen. Ook dat is democratisch leiderschap. Plezier heb ik wel gehad om de nauwelijks verborgen pretogen waarmee minister Pronk voor de camera meedeelde dat de politieke situatie rond de gasboringen hoogst explosief was. De volgende dag hoorde je na de Ministerraad alleen maar vriendelijk gekabbel. Pronk heeft nog steeds heimwee naar het kabinet-Den Uyl. Met Peper en vele anderen mist hij in zijn partij en in het kabinet echte politieke discussie. In veel interviews klinkt toenemende jalousie vanwege het feit dat GroenLinks bezig is om te worden wat de PvdA had moeten zijn. De mooiste quote komt alweer van Peper: "GroenLinks moet natuurlijk niet het excuus vormen om in de paarse coalitie niet het debat te voeren." Voorzitter! Dit is echt balsem op de oppositionele ziel.

Voorzitter! Het zal niemand zijn ontgaan dat de vraag of, wanneer, met welke legitimatie en door wie meegewerkt kan worden aan een militair optreden tegen grove schendingen van mensenrechten binnen GroenLinks tot diepgravende discussies heeft geleid. Die discussie gaat nog steeds door en wordt in alle openheid gevoerd. Er zijn geen gemakkelijke antwoorden en natuurlijk ontkomen wij er niet aan om de rol van de NAVO tegen het licht te houden.

Als je na toetsing van een aantal criteria militair ingrijpen bij genocide of ernstige schending van mensenrechten gerechtvaardigd vindt, moet iemand dat ook snel en effectief kunnen doen. Een parate vredesmacht dus, toegerust en getraind voor effectieve conflictbeheersing, wat ons betreft onder een nieuw te vormen commandostructuur van de VN, met beschikbaarstelling van troepen en materieel door deelnemende landen. Maar wat te doen zolang die situatie er nog niet is? Daar worstelen wij mee. Het optreden van de NAVO in Kosovo is niet het succesverhaal dat velen ervan maken. Tegenover de op zijn kin gestolde vastberadenheid waarmee Clinton alle twijfels verdringt, staat de vraag van vele deskundigen of dit nu de manier was om dit probleem op te lossen. Bij de NAVO-partners valt weinig te bespeuren van reflectie op gemaakte fouten tijdens en na het optreden in Bosnië. Nu is in Kosovo een internationale vredesmacht aan het werk, inclusief Rusland. Moest in Rambouillet de eis van de NAVO-troepen nu echt zo hard worden gespeeld? Zat er niet méér in?

Niets horen wij meer over het niet klaar zijn om met parate troepen aan de randen van Kosovo veilige gebieden te realiseren, niets over het gebrek aan logistieke intelligentie rond de opvang van vluchtelingen. En nu? De Servische militairen zijn weg uit Kosovo, grote groepen Servische burgers inmiddels óók. Milosevic is terug in zijn hok, maar allerminst verslagen. Het massale geweld is gestopt, maar de etnische haat is groter dan ooit. Het geweld op kleine schaal gaat nog steeds door. Grondtroepen durven nu toezicht te houden. Het UCK ontwapent en de internationale gemeenschap zal nog een reeks van jaren moeten investeren in aanwezigheid en pacificatie op de Balkan.

De terechte opluchting over het einde van de bombardementen is helaas langzaam verschoven naar triomfalisme. Na vijftig jaar droogzwemmen eindelijk eens een militair succes. Er wordt heel wat meer rechtop gelopen in de hoofdkwartieren.

Ik kan in het bestek van deze beschouwing niet alle dilemma's rond vredesoperaties tegen het licht houden, maar ik stel wel enkele vragen. Vindt de regering het ook een probleem dat of en hoe er ergens ter wereld ingegrepen moet worden, feitelijk wordt beslist door Amerika? Als dat land belang heeft bij een situatie of de urgentie ergens van inziet, gebeurt het; zo niet, dan niet. Welke lessen trekt het kabinet uit Kosovo en de rol van de Nederlandse regering? Wat is er eigenlijk gebeurd nadat minister Van Aartsen op een avond om zeven uur in de Kamer kwam vertellen dat wij in oorlog waren? Lag er overigens een formeel kabinetsbesluit ten grondslag aan deze toch schokkende stap? Hoe vaak is het NAVO-optreden punt van discussie geweest in de kabinetsvergaderingen? Is daar ooit de vraag aan de orde geweest of het niet anders, meer beheerst, tactischer en intelligenter zou moeten, meer afwisseling tussen optreden en pauzeren, sterker inzetten op onderhandelen, geen burgerdoelen, geen nutsvoorzieningen en minder vitale infrastructuur als doelwit nemen? Of is aan het begin het groene licht gegeven en heeft de regering zich er verder niet meer mee bemoeid? Heeft buiten Clinton, Blair en Frankrijk één van de leden nog wel iets in te brengen wanneer een militaire operatie loopt? Over de doelen bijvoorbeeld, waarop Nederlandse vliegtuigen worden ingezet? Is de hele besluitvorming binnen de NAVO eigenlijk nog wel van deze tijd? Moeten de verantwoording daarvoor en de controle daarop niet veel democratischer en transparanter worden?

GroenLinks vindt dat Nederland nog steeds niet durft te kiezen voor een helder beleid. Het uitgangspunt van de territoriale verdediging kan verlaten worden. Het gaat om de inzet op conflictpreventie en -beheersing. Kernwapens kunnen en moeten de wereld uit, zeker uit Volkel. Liggen ze daar nu wel of liggen ze er niet? Dat minister Van Aartsen geen stap zet zonder de goedkeuring van Amerika zijn we van VVD'ers al decennia gewend. Maar waarom heeft een meerderheid in het kabinet niet het besluit genomen de laatste NAC-resolutie in de VN te steunen? Moet aan de VS niet een duidelijk signaal gegeven worden dat de afwijzing van het Teststop-verdrag ons zeer hoog zit?

Het begrip internationale solidariteit staat hoog in het vaandel van de Nederlandse regering. De vraag is wel hoe het uitwerkt. Het is mooi dat ons ontwikkelingsbudget tot het hoogste ter wereld hoort, maar is de opbrengst van de handel met ontwikkelingslanden niet hoger is dan onze investering in hulp? Waar komen die miljoenen nu echt terecht?

De Nederlandse regering wil alleen die landen helpen die een goed bestuur en een goed sociaal-economisch beleid hebben. Wie de zaakjes al redelijk op orde heeft, kan op ons rekenen. Landen waar het moeilijker gaat, waar de civil society nog opgebouwd moeten worden, waar vredeshandhaving en mensenrechten bewaakt moeten worden, zijn een bilaterale relatie met Nederland niet waard.

De ambities van Pronk liggen in de prullenbak. Nu gaat het over zakelijkheid en effectiviteit, over geen risico's lopen, over scoren en handelsbelangen. Ik ben voortdurend op zoek naar die mensen en groepen in de PvdA die met GroenLinks een andere koers zouden willen varen. Ze zijn er genoeg, denk ik. Maar wat mij dan weer verbaast is dat de PvdA jarenlang heeft staan applaudisseren bij het beleid van Pronk op Ontwikkelingssamenwerking en nu zonder enige gêne Herfkens omarmt. Dat kan toch niet? Er ontstaat een taboe op dromen, schreef Anil Ramdas. Dromen ontnemen het zicht op de werkelijkheid. Het hoogste ideaal van Paars II lijkt een droomloos Nederland.

Bij de pakjesavond tijdens de algemene beschouwingen aan de overkant viel ontwikkelingssamenwerking geheel onterecht buiten de prijzen. Regering en parlement staan te juichen over de welvaartsexplosie in de rijke landen en sluiten de ogen en beurzen voor de nog steeds groter wordende kloof over de wereld. Eigenlijk schiet het weinig op met onze beschaving. De hebbers willen wel wat aalmoezen geven, maar verzetten zich met al hun vezels tegen een structurele herverdeling. Er is al eeuwenlang weinig nieuws op dit terrein.

Er is maar een weg: garanderen van sociale, economische en politieke veiligheid, bevorderen van eerlijke handel en stroomlijnen en belasten van het internationaal kapitaal verkeer. Wie dat niet nastreeft blijft hypocriet morrelen in de marge.

Ik hoor het Kok nog zeggen. Wij zetten in op werk, werk en nog eens werk. En dank zij loonmatiging en meezittende groei is dat wonderwel gelukt. Ik bedoel dat niet cynisch. Het is zo goed gelukt dat er nu overal tekorten ontstaan. Burn-out en stress leiden tot uitval. Dus groeit het aantal WAO'ers weer dat nu zeker niet komt door een verkapt gebruik als lucratievere vorm dan de WW. Het reïntegratiebeleid komt nauwelijks van de grond. In vitale delen van de collectieve sector zijn tienduizenden onvervulbare vacatures. Met de beste wil van de wereld kan dit alles toch niet een succesnummer genoemd worden.

Ook de inzet van 10 mld. voor werkgelegenheidsbeleid blijkt een duur schot in het duister. Kan het kabinet morgen eens uitleggen wat daar nu precies mee bereikt moet worden? Werkgevers laten hun personeelsbeleid zeker niet afhangen van tijdelijke subsidies die zij allerminst nodig hebben. Bovendien staan die met veel moeite op beschermde banen geplaatste werknemers als het tij kentert het eerste weer op straat. Waarom wordt er niet meer intelligentie aangeboord om dit soort problemen op te lossen? Waarom bijvoorbeeld wordt er niet echt geïnvesteerd in een Deltaplan voor de collectieve sector. Structurele verbetering van de lagere loonschalen in de zorgsector en het onderwijs. Een spectaculair aanbod aan herintredende vrouwen om betaald een individueel gerichte en modulair vorm gegeven opleiding te volgen, met baangarantie en geflankeerd door gratis kinderopvang en gegarandeerd zorgverlof bij ziekte in het gezin. Zoiets zou echt helpen. Waarom is er niet allang een effectief instroomplan voor de 15.000 tot 20.000 erkende vluchtelingen waarvan de meesten – als ze al een baan hebben – ver beneden hun vaak hoge opleidingsniveau werken?

Met waardering voor het bouwwerk dat Vermeend en de zijnen in korte tijd hebben opgericht, groeit bij het bekijken daarvan ook de kritiek. Ik beperk mij nu tot enkele vragen. Staat de behandelingstijd van de voorstellen wel in verhouding tot de omvang van dit werk? Moeten niet veel meer deskundigen en gremia – en fracties aan de overzijde – voldoende tijd krijgen om deze operatie uitgebreid tegen het licht te houden? Wordt met dit plan niet feitelijk het draagkrachtbeginsel ter aarde besteld en zijn we daarmee weer terug zijn op het fiscale beschavingsniveau van de 19de eeuw? Het zal de regering niet ontgaan zijn dat nogal wat fiscale wetenschappers dit tot de centrale conclusie van hun kritiek maken. Ik geef een paar typeringen. Mijnheer A, niet werkend, heeft een vermogen van ƒ 1.500.000 en haalt daaruit jaarlijks een zeker rendement van ƒ 100.000. Straks is zijn fictieve rendement ƒ 60.000. Hij betaalt aan belasting, ƒ 18.000. Netto inkomen: ƒ 82.000. Mijnheer B, een harde werker, heeft een belastbaar inkomen uit arbeid van ƒ 100.000. Hij aan belasting ruim ƒ 34.000. Netto inkomen: ruim ƒ 65.000. In de praktijk dus de helft van mijnheer A. Ik weet dat de PvdA met de VVD in één kabinet zit, maar moet dit nu echt zo?

Het voorbereide stukje over de vermogensrendementsheffing sla ik even over in verband met de tijd.

Ten slotte het grootste taboe in de Nederlandse politiek: de volledige aftrek van hypotheekrente. Geblokkeerd door angst voor de kiezer handhaaft Paars een systeem dat iedereen die een beetje nadenkt, onhoudbaar begint te vinden. Kok verbiedt de discussie, Zalm wil er niet over praten en Vermeend vindt in zijn hart natuurlijk wat anders, maar zijn lippen zijn door Kok en het regeerakkoord verzegeld. Intussen stijgen de prijzen van grond en koophuizen explosief, storten te veel Nederlanders zich in onverantwoord hoge schulden en wordt ten koste van de algemene middelen een veel te hoge particuliere rentesubsidie gegeven. Graag morgen een helder betoog waarom bij het nieuwe belastingplan niet de bij het nieuwe systeem horende keuze is gemaakt om ook het eigen huis neer te zetten waar het hoort, namelijk in box 3. Is het geen gemiste kans, dit met een fatsoenlijke overgangsregeling nu goed te regelen? Iedereen ziet toch aankomen dat dit binnenkort moet gebeuren? Wat moeten we bijvoorbeeld nog met het initiatiefvoorstel-Duivesteijn? Zijn er nog koophuizen beneden de 2,5 ton in het westen van Nederland?

Mijn laatste thema is het zorg halen bij de rechter. Schrijnender kan de politieke armoede niet in beeld komen dan met het bericht dat hulpbehoevende ouderen hun recht op zorg moeten afdwingen bij de rechter. Ouders van gehandicapte kinderen gaan hun voorbeeld volgen. Vorige jaren heb ik met navrante voorbeelden aangetoond dat in de gezondheidszorg, in de verpleging, in de thuiszorg, in de jeugdhulpver- lening, in het onderwijs en op nog veel meer plekken onaanvaardbare situaties zijn ontstaan voor de kwaliteit van het publieke domein. Inmiddels is dat niet alleen meer een kwestie van geld, maar is het ook een tekort in sturing, planning, opleiding, creativiteit en mensen. De durende schande van vijf jaar paarse politiek is dat het elkaar gevangen houden van VVD en PvdA verhindert om vol overtuiging echt te investeren in de kwaliteit van de collectieve sector. Fors gestimuleerd door paarse keuzes spat de particuliere welvaart hier het land uit. Explosieve private verrijking tegenover sterk groeiende publieke armoede. Ik ben er zeker van dat een groot deel van de bevolking niet kiest voor dit egoïstisch graaien, mits verantwoord politiek leiderschap laat zien wat daar de gevolgen van zijn in het onderwijs aan hun kinderen, in de gezondheidszorg, in de zorg die er besteed kan worden aan hun hulp behoevende ouders. Eén lichtpunt is er, namelijk dat minister Borst overweegt, het geraamte van Simons weer tot leven te wekken. Er wordt dus weer nagedacht over een basiszorgverzekering met premie naar draagkracht. Goed nieuws! GroenLinks zit al jaren op die lijn. Nu het CDA en de VVD nog. Het gepruttel van collega Dees geeft aan dat er nog een lange weg te gaan is. Wat voor noodzaak, vraag ik de minister-president met klem, ziet hij op dit moment om door te gaan met de voorgenomen algemene lastenverlichting van 5 mld. Behalve de minima heeft niemand in Nederland dat echt nodig. Wat we wel nodig hebben, zijn creativiteit, aandacht, middelen en voldoende goed opgeleide mensen in zorg, onderwijs en hulpverlening. Dat zou wat zijn, als het kabinet de moed had deze 5 mld. te stoppen in een masterplan voor deze sectoren.

Ik rond af. De conclusie van dit verhaal moet helaas tamelijk hard zijn. Paars is passé. Het is een kabinet van de vorige eeuw. Het kiest te vaak wat niet gekozen moet worden. Het veroorzaakt publieke armoede en verzwakt het collectieve cement. Het richt zich te veel op wat al sterk is en zichzelf kan redden. Individuele verrijking belangrijker vinden dan eerlijker delen. Vasthouden, tegen alles in, aan ongerichte lastenverlichting. Doorgaan met projecten die voor de feitelijke realisatie al mislukt zijn. Vasthouden aan een regeerakkoord dat van niemand meer is en alleen onder de Haagse stolp nog draagvlak heeft. Niet zelfgenoegzaam willen zijn – ik geloof dat ook wel – maar dat ondertussen wel in alle poriën uitstralen. De droom van een rechtvaardige, meer solidaire samenleving lijkt vergruisd. Wat rest, is een innerlijk tegenstrijdige, droomloze coalitie. Dat is ons te weinig, voorzitter. GroenLinks wil meer dan een kaal publiek domein en een graaicultuur in een droomloos land. Wie weinig meer te melden heeft, kan beter plaats maken voor een nieuwe ploeg die wel ruimte durft te maken voor fantasie, idealen en een werkelijk politiek debat.

De voorzitter:

Ik maak de heer De Boer erop attent dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich heeft laten verontschuldigen vanwege zijn aanwezigheid in de Tweede Kamer bij stemmingen. En het is toch gelukt om de spreektijd iets te overschrijden!

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Hoewel de eerste socialist pas in 1913 zijn entree in de Eerste Kamer der Staten-Generaal maakte – de eerste vrouw viel die eer pas in 1920 te beurt – boeide mijn fractie de vraag, hoe de heren leden der Eerste Kamer 100 jaar geleden dachten over de eerste begroting voor de 20ste eeuw. Immers, nu is voor velen het jaar 2000 een magisch getal. De reclamezuilen flitsen het ons toe, de agenda dringt het aan ons op: nog zoveel dagen en we stappen de 21ste eeuw binnen. Om precies te zijn; het duurt nog 45 dagen.

Kennelijk lag dat 100 jaar geleden anders, zeker in de Eerste Kamer. In de algemene beraadslagingen ter vaststelling der staatsbegroting voor het dienstjaar 1900, gehouden op 30 en 31 januari 1900, komt reflectie op de eeuwwisseling nauwelijks voor. Er is grote zorg over de Nederlandse landbouw, over de gevaarlijke weg die de regering heeft ingeslagen om jaar op jaar op de Indische begroting te lenen. En vooral voor sociaal-democraten van nu is de discussie over de gewenste regelingen tussen patroons en arbeiders interessant, regelingen die nog niet in voldoende mate tot stand zijn gekomen. Het lid Schimmelpenninck van der Oije acht de proefnemingen op vrijwillige basis allerminst mislukt en vindt daarom staatsinmenging niet in die mate gerechtvaardigd als zij bij de Ongevallenwet wordt toegepast. "Die te sterk doorgedreven Staatsinmenging, die Staatsdwang, waarvan ook het ontwerp-Leerplicht als een staaltje kan dienen, zal niet dienen om de krachten van ons volksleven te verhoogen", zo betoogde 100 jaar geleden deze senator. Men moet hem niet verwarren met graaf Schimmelpenninck, die in 1900 op weg naar de Tweede Kamer zo goed was om in het Haagse Bos van zijn paard te vallen zodat hij niet tegen de leerplichtwet kon stemmen en deze wet het net met één stem meerderheid haalde, maar dit terzijde.

Voorzitter! Ik zal in deze beschouwing ingaan op enkele aspecten van die zogenoemde "Staatsinmenging" en stilstaan bij de veranderde verhoudingen tussen Staat en maatschappij, tussen overheid en burger. Zowel internationale als nationale ontwikkelingen oefenen daarop grote invloed uit. Het is niet meer een eenvoudig wel inmenging of geen inmenging. Mijn centrale vragen zijn: hoe staat het met de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de nationale overheid bij alles wat er van buiten en van binnen op ons afkomt? Wie kunnen de Nederlandse burgers en maatschappelijke organisaties waarop aanspreken?

Sinds de begrotingsbehandeling voor het dienstjaar 1900 is er in Nederland veel ten goede veranderd, mede ook dankzij de "Staatsinmenging" die gedurende deze eeuw heeft plaatsgevonden. De politieke stroming van de sociaal-democratie heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen, een politieke stroming die in haar ontwikkeling sterk werd gevormd door de spanning tussen de twee ideologische stelsels die de geschiedenis van deze eeuw dominant bepaalden: het kapitalisme en de centraal geleide volkshuishouding. Gedreven door het verlangen naar geestelijke vrijheid, gerechtigheid, welvaart en wereldvrede zette zij zich in om op democratische wijze de maatschappelijke ongelijkheden, die voortvloeien uit het op private winst gerichte kapitalistische productie- en consumptiesysteem, te voorkomen of op z'n minst af te zwakken. Tezamen met andere politieke stromingen, de vakbonden en de ondernemersorganisaties zijn in ons land belangrijke successen geboekt in de opbouw van een sociale rechtsstaat. Het gaat goed met Nederland; dat is de boodschap van de eerste begroting van het kabinet-Kok II voor de volgende eeuw. Terecht wordt in de hoofdpunten van beleid niet alleen gewezen op de successen die zijn bereikt, maar ook op het vele dat nog moet gebeuren.

Prinsjesdag, de Gouden Koets, de Miljoenennota en het koffertje zijn bij uitstek onderdelen van een specifiek nationaal gebeuren; symboliek die als het ware de nationale overheid uitvergroot. Er is niets mis met zo'n toneelvoorstelling eens per jaar, vol goede en minder goede acteurs, met hoed of zonder hoed, zolang wij ons realiseren dat het hier inderdaad om een uitvergroting gaat. Immers, de ontwikkelingen van de laatste jaren laten zien dat de nationale overheid aan stevige erosie onderhevig is, zowel aan de onderkant als aan de bovenkant.

Wat die bovenkant betreft, zien wij een toenemende overdracht van nationale bevoegdheden naar bovennationale instituties. Het is de integratiekant van een proces van mondialisering, gedefinieerd als een toenemende verwevenheid van staten, markten en samenlevingen. Het accent van de integratie ligt op Europa. Daar zien wij op financieel-economisch gebied de instelling van de euro en de oprichting van de Europese Centrale Bank als belangrijke voorbeelden van een dergelijke overdracht van nationale bevoegdheden. Op het juridisch terrein stelt het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens duidelijke grenzen aan onze wetgeving. Ik spreek over een overdracht van bevoegdheden aan de Europese Unie terwijl die organisatie nog steeds lijdt aan een structureel tekort aan democratische openbare verantwoording van haar machthebbers. Het Verdrag van Amsterdam heeft de bevoegdheden van het Europees Parlement uitgebreid, maar dat parlement debatteert nauwelijks met de Raad van Ministers, laat staan dat het deze kan afzetten. Het gevolg is gebrek aan politiek drama, gebrek aan media-aandacht, geen tv-programma "Europa Vandaag" en dus ook gebrek aan kennis bij de burgers.

De meeste burgers voelen zich niet betrokken bij de Europese besluitvorming. Zij laten het afweten wanneer het op verkiezingen aankomt, terwijl de besluiten die genomen worden dikwijls ingrijpende gevolgen hebben voor diezelfde burgers. Het feit dat er weinig geïnvesteerd wordt in de sociale dimensie van Europa zal daaraan niet vreemd zijn. Europa is voor gewone burgers te veel een financieel-economische en juridische aangelegenheid met een erg technocratische inslag. Sommige burgers kennen de juridische wegen en weten die Europese instituties te vinden die een beroepsmogelijkheid bieden ten opzichte van de eigen overheid. In het algemeen is het echter voor burgers niet duidelijk waarop zij de Europese instituties kunnen aanspreken en waarop de nationale overheid.

Het is treurig dat met de sociaal-democraten aan de leiding in de grote meerderheid van de EU-landen het ontwikkelen van een sociaal Europa zo lang op zich laat wachten. Waarom duurt het bijvoorbeeld zo lang voor de richtlijn inzake antidiscriminatie op basis van artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam van kracht wordt? Dat artikel is juist in het licht van uitbreiding van de Europese Unie van groot belang. Is het kabinet bereid zich in te zetten om aan dit artikel rechtstreekse werking toe te kennen? Welke initiatieven staan het kabinet voor ogen om ervoor te zorgen dat er door de lidstaten gemeenschappelijk meer geïnvesteerd wordt in een sociaal Europa? De heer Melkert heeft onlangs in Helsinki heel nuttige suggesties gedaan over hoe dat sociaal Europa, dat Europa zonder armoede en uitsluiting, te realiseren.

Inmiddels gaat de Europese Unie de onderhandelingen over toetreding aan met 12 landen en ook Turkije heeft het vooruitzicht lid te worden van de Unie. Voor de gewone burger wordt het nog moeilijker om een dergelijk groot Europa te herkennen als het Europa van de gedeelde idealen, het Europa dat zekerheid, geborgenheid en identiteit geeft. In het rapport van de commissie van drie wijze mannen onder leiding van de vorige Belgische premier Dehaene wordt erkend dat de meeste Europeanen Europa niet begrijpen, niet begrijpen hoe de Europese instellingen functioneren. "Wij moeten manieren vinden om contact te leggen met de burger of het contact te hernieuwen", zo wordt in het rapport gesteld. Een zeer ernstige situatie. Helaas ziet het er niet naar uit dat de oplossingsrichtingen voor institutionele hervorming die de commissie aandraagt, zoals een samenvattend kernverdrag en beslissingen bij meerderheid van stemmen, het zo gewenste contact met de burger tot stand zullen brengen.

Ook de schets van de staatssecretaris voor Europese Zaken in het Financieele Dagblad van 8 oktober jongstleden zal dat niet doen. Hij betoogt, in goed Nederlands, dat Europa zal integreren langs lijnen van "benchmarking", "peer pressure" en "best practices". Met andere woorden: een voluit "concurrerend" Europa. Worden deze ideeën over het Europa van de toekomst gedragen door het kabinet? Sporen deze ideeën met het rapport-Dehaene? Kortom, hoe ziet het kabinet het functioneren van het groot-Europa van de toekomst? Wordt het niet hoog tijd dat het kabinet duidelijk maakt wat het voor heeft met Europa en daarover in discussie gaat met burgers en maatschappelijke organisaties? Ik denk dan aan een discussie ten principale over hoe wij integreren, wat wij willen integreren en wat niet, welke taken zijn voorbehouden aan de nationale overheid en welke niet. Zijn wij zo'n principiële discussie niet verplicht aan onze jongeren tussen de 15 en 19 jaar, die naar uit een recent onderzoek in opdracht van het Europa Centrum blijkt, verrassend genoeg voor driekwart een positief oordeel hebben over de samenwerking in de Europese Unie? Die positieve houding mag toch niet verloren gaan?

Naast de overdracht van nationale bevoegdheden in het kader van Europa vindt ook daarbuiten een proces van internationalisering plaats dat de bevoegdheden van de nationale overheid ter discussie stelt. Hoe gebrekkig het optreden van de Verenigde Naties ook is in gebieden waar mensenrechten en rechten van minderheden grof worden geschonden, met deze VN-interventies stelt de internationale gemeenschap wel de soevereiniteit van nationale overheden in verschillende delen van de wereld ter discussie. De minister van Buitenlandse Zaken heeft voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een boeiend betoog gehouden over het verschuiven van de traditionele balans tussen soevereiniteit en mensenrechten, tussen staat en mensen. Mijn fractie neemt aan dat het kabinet deze visie van de minister van Buitenlandse Zaken deelt en vraagt zich af welke politieke consequenties het kabinet trekt uit het verschuiven van deze balans richting mensen en mensenrechten.

Ook de twee tribunalen voor ex-Joegoslavië en Rwanda en de juridische verwikkelingen rondom Pinochet zijn onderdeel van deze balansverschuiving. Zij laten zien dat leiders van dictatoriale regimes niet langer ongestraft hun gang kunnen gaan. De oprichting van het Internationaal Strafhof bevestigt dat er belangrijke stappen worden gezet naar een internationale rechtsorde. Het zijn ontwikkelingen die de sociaal-democratische beweging als internationale beweging zeer aanspreken, overtuigd als zij is van de noodzaak tot internationale solidariteit. Het eerdergenoemde verlangen naar geestelijke vrijheid, gerechtigheid, welvaart en wereldvrede dient ook elders in de wereld gerealiseerd te worden. Maar het zijn wel ontwikkelingen die leiden tot inboeting van het gezag van de nationale overheid.

Ook de technologische ontwikkelingen met name op het terrein van de informatisering en de communicatie dragen hiertoe bij. Terecht ziet het kabinet dit als een zeer belangrijke ontwikkeling. Maar met internet, mobiele telefonie en elektronische handel vervagen de nationale grenzen in toenemende mate en controle door een nationale overheid is nauwelijks aan de orde. Hoe staat het dan met de verantwoordelijkheden van die nationale overheid, zo vraagt mijn fractie zich af. Waarop kunnen burgers in die ontwikkelingen aanspraak maken ten opzichte van de nationale overheid? Hoe worden zij beschermd?

De demografische ontwikkeling is een andere belangrijke trend. Het pas verschenen wereldbevolkingsrapport laat zien dat wij de wereldbol inmiddels met 6 miljard mensen delen. Internationale migratie neemt toe. De grenzen zijn poreus. Het regelend vermogen van de nationale overheid neemt af. Mijn fractie juicht dan ook de afspraken die door de Europese regeringsleiders zijn gemaakt op de speciale asiel- en justitietop in het Finse Tampere, zeer toe. De schaduwzijde is dat deze maatregelen naar de rest van de wereld de uitstraling zullen hebben van een fort Europa. Denkt het kabinet binnen een Europees beleid staande te kunnen houden dat vluchtelingen op basis van het vluchtelingenverdrag welkom zijn in Europa? Dreigt hier niet een soort kleinste gemene deler te ontstaan, waarbij landen met het meest restrictieve beleid het hele Europese beleid naar hun hand kunnen zetten? Hoe beoordeelt het kabinet in dit verband het resultaat van de verkiezingen in Oostenrijk? Hoe gaat het kabinet daarmee om? Het zou toch een grote schande voor Europa zijn, wanneer racisten weer salonfähig worden.

Mijnheer de voorzitter! Enerzijds vindt er door de internationale ontwikkelingen een relativering plaats van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de nationale overheid, anderzijds blijft de nationale overheid, ondanks die internationale ontwikkeling voor de burgers het aanspreekpunt: de bevoegde en verantwoordelijke overheid. Dat wringt. De relativering van de nationale overheid wordt verder nog versterkt doordat er tegelijkertijd belangrijke veranderingen plaatsvinden in de verhouding tussen overheid en samenleving. Er vindt onder andere een proces van overdracht van bevoegdheden plaats van het nationale naar het subnationale niveau. De minister van Binnenlandse Zaken heeft een stimulerende aanzet gegeven voor discussie over die veranderende verhoudingen. Daar is al eerder door sprekers op gewezen. Kern van zijn betoog is, dat de inrichting van ons bestuur geen gelijke tred houdt met de fundamentele trend van horizontalisering in onze samenleving. Zij is niet bij de tijd, zij past niet meer bij de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden, zoals de emancipatie van de burgers op sociaal-cultureel terrein, de informatietechnologische revolutie en de globalisering van de economie.

Tegelijkertijd stelt die democratische burger, geëmancipeerd, geïndividualiseerd en actief nieuwe en hoge eisen aan de overheid. Die burger beseft bijvoorbeeld heel goed dat wij leven in een tijd van grote economische welvaart. Het kabinet heeft dat in de eerste alinea van de hoofdlijnen van het financieel-economisch beleid ook breed uitgemeten. Ik citeer. Tekortreductie, lastenverlichting, loonmatiging, investeringen en deregulering hebben de Nederlandse economie gezonder gemaakt. Meer mensen hebben werk, het aantal uitkeringen is gedaald, de winstgevendheid van bedrijven is verbeterd en de overheidsfinanciën zijn gezonder. Einde citaat.

Op dat financieel-economisch beleid, ook vergeleken met de omringende landen, mag het kabinet best een beetje trots zijn. De Nederlandse burgers zien dat wel en waarderen het ook, maar vinden het tegelijkertijd onacceptabel dat, ondanks het feit dat werkgevers om arbeidskrachten schreeuwen, meer dan een miljoen mensen aan de kant staan, dat er wachtlijsten zijn in de zorg, dat het onderwijs ondanks alle grote herstructureringen aan vele kanten rammelt, dat mensen zich onveilig voelen op straat en dat armoede een reëel gegeven is. Dat zijn stuk voor stuk problemen die door burgers worden gezien als kerntaken van de overheid en die de grondrechten aantasten waarop alle burgers vis-à-vis die overheid menen op z'n minst moreel aanspraak te kunnen maken. Mevrouw Jaarsma heeft daar vorig jaar zeer behartigenswaardige dingen over gezegd. Het kabinet dient alles op alles te zetten om deze problemen die burgers zo hoog zitten, grondig aan te pakken. Met name degenen in onze samenleving die zich minder goed kunnen redden, behoren voor de overheid een eerste zorg te zijn. Hoe moet in dat licht de enkele miljarden opslokkende lastenverlichting worden gezien? Welke normen en waarden liggen aan dat besluit ten grondslag? Hoe spoort dit met de zinsneden in de Troonrede die beloven dat de regering de uitdaging om de samenhang in onze maatschappij te bewaren en de solidariteit te versterken, zal beantwoorden met investeren in de kwaliteit van de samenleving?

Mijnheer de voorzitter! Dat laatste, de kwaliteit van de samenleving, staat hoog op de agenda van burgers en maatschappelijke organisaties. Met processen van decentralisatie, deregulering, liberalisering en privatisering probeert de overheid een bijdetijds antwoord te geven op die kwaliteitsvraag en op die nieuwe verhoudingen tussen overheid en burgers. Dat is een lastig probleem, getuige bijvoorbeeld de decentralisatie in het openbaar bestuur. Dat al jaren lopende proces heeft onder andere geleid tot een moeizaam proces van gemeentelijke herindelingen, stadsprovincies en regiovorming. Het wil niet vlotten. Te vaak worden deze processen naar de mening van mijn fractie ingegeven door bestuurlijke en beheersmatige overwegingen. Te weinig wordt gelet op maatschappelijke inbedding, draagvlak en democratische controle. Het resultaat is vaak eerder vervreemding ten aanzien van de overheid dan dat de burgers het gevoel krijgen dichter bij het bestuur te staan en meer zeggenschap te krijgen over de eigen situatie. Dit geldt ook voor de ruimtelijke kwaliteit van ons land. Versterking van de stad en behoud van het landschap vragen een breed gedragen integrale visie met beleidsinstrumenten die passen bij de veranderende verhoudingen tussen overheid en samenleving. Het Wad mag niet het slachtoffer worden van verouderde beleidsinstrumenten.

Privatisering en marktwerking zijn eveneens pogingen om een eigentijds antwoord te geven op die veranderende verhoudingen tussen overheid en burgers. Ook hier is de materie weerbarstig. Het nieuws van 29 september meldt over de kraamzorg: marktwerking heeft geleid tot kwaliteitsverlies en het niet beschikbaar zijn van de hulp. Elkaar opvolgende artikelen in Vrij Nederland laten op onthutsende wijze de geldverslindende fusies en privatisering in de zorgsector zien. De GAK-top verrijkt zichzelf, nota bene rechtstreeks met publieke middelen. Die berichten roepen een sterk gevoel van verontwaardiging op. Het door de overheid beschikbaar gestelde geld komt niet terecht bij de mensen voor wie het bedoeld is.

Deze berichten raken direct de kwaliteit van het toezicht en de controle op geprivatiseerde overheidstaken. Heeft de overheid wel voldoende greep op die processen? Is het beleidskader waarbinnen privatisering en verzelfstandiging plaatsvinden, wel helder ontwikkeld? Hanteert het kabinet samenhangende criteria? Zijn de doelen scherp geformuleerd? Op welke punten worden deze processen geëvalueerd? Hoe garandeert het kabinet de belangen van de burgers in deze processen, met name van degenen die niet zo sterk staan in deze maatschappij? In welke mate blijft de overheid invloed uitoefenen op de verzelfstandigde of geprivatiseerde eenheid? Ontbreekt hier niet een samenhangende visie? Privatisering vraagt naar de mening van mijn fractie om een time-out: tijd voor het kabinet om helderheid te verschaffen omtrent de bovengestelde vragen. Hoe dan ook, mijn fractie zal verdere privatiseringsvoorstellen scherp toetsen aan de pijlers van onze democratische, sociale rechtsstaat, aan rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en aan de in de Grondwet verankerde sociale grondrechten.

Voorzitter! De invalshoek van de overheid bij genoemde processen is vooral bestuurlijk en beheersmatig. Bij de burgers geeft het grote onzekerheid over de vraag wie waarvoor verantwoordelijk is en wie waarop kan worden aangesproken. Niets vervelender, maar vaak ook niets vernederender dan van het kastje naar de muur te worden gestuurd in ondoorzichtige bureaucratische structuren. Naar het inzicht van mijn fractie ondermijnen deze processen het gezag van de overheid. Ze raken de legitimiteit van de overheid. Ze vragen een samenhangende bezinning over de vraag waar wel en waar niet gedecentraliseerd, geliberaliseerd en geprivatiseerd kan worden, waar de verantwoordelijkheden en bevoegdheden komen te liggen en wie door de burger op wat kan worden aangesproken. Het kan toch niet zo zijn dat deze processen, omdat ze nu eenmaal in gang zijn gezet, zonder verder nadenken worden doorgezet? Ze vragen om heldere beleidskaders en om duidelijkheid omtrent verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

Mijn fractie wijst deze processen niet af, maar heeft bezwaar tegen automatismen in de toepassing en verwaarlozing van maatschappelijke inbedding, draagvlak en democratische controle. Zij spreekt het kabinet erop aan dat deze processen geen doel in zichzelf mogen zijn, maar slechts middel om de centrale rol en functie van de overheid, namelijk het instandhouden en verbeteren van de sociale en democratische rechtsstaat, te dienen.

Terecht stelt de minister van Binnenlandse Zaken in zijn essay de normen en waarden achter het overheidsbeleid aan de orde. Deze moeten niet alleen richting geven, maar ook leiden tot handhaving en herstel van gezag van overheid en politiek. Overheidsgezag is niet langer vanzelfsprekend, zoals dat een eeuw geleden het geval was. Gezag, ook overheidsgezag, moet verdiend worden. Om dat te bereiken, is het in de eerste plaats nodig dat het beleid erkend en herkend wordt door de burgers voor wie het bedoeld is. Daarvoor is het van belang de werkelijkheid van de burgers, van alle burgers en niet alleen de zelfredzamen, als vertrekpunt te nemen. Hun werkelijkheid moet gekend worden. Overheidsgezag wordt in de tweede plaats bepaald door de betrouwbaarheid van de overheid, het consequent nakomen van afspraken en het onpartijdig handhaven van de rechtsorde. De burger wil op de overheid kunnen rekenen. In de derde plaats wordt het gezag van de overheid bepaald door de kwaliteit van de dienstverlening door of namens de overheid. Het horizontalisme als kenmerk van onze samenleving brengt met zich dat de geïndividualiseerde en geëmancipeerde burger heel direct de overheid als klant aanspreekt op de kwaliteit van die dienstverlening. Een klant die eisen stelt en van betutteling niet is gediend.

Dat er met de kwaliteit van de dienstverlening het nodige aan de hand is, blijkt uit de vele initiatieven die burgers nemen om zelf die dienstverlening mee ter hand te nemen. Dit leidt, bijvoorbeeld, in het onderwijs tot het oprichten van privé-scholen en op sommige scholen tot het aantrekken door ouders, die dat kunnen betalen, van speciale leerkrachten. Het gaat ook om privé-klinieken in de gezondheidszorg en om burgerwachten om de veiligheid op straat te bevorderen. Mijn fractie ziet deze ontwikkelingen als ernstige kritiek op de kwaliteit van de dienstverlening door de overheid en bedreigend voor de cohesie in onze samenleving. Voor dit soort vraagstukken is 1 mld. extra onvoldoende. Het gaat om veel wezenlijker zaken, die het hart van onze sociale rechtsstaat en van onze democratie raken.

Intussen, zo stelt fractie verheugd vast, neemt het kabinet de veranderende verhouding tussen overheid en samenleving serieus. Dat blijkt uit de recent verschenen notitie "Vertrouwen in verantwoordelijkheid" en de daarbij behorende notities over "Integriteit van het openbaar bestuur" en "Management- en personeelsontwikkeling rijksdienst". Het resultaat van een toezegging aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. Het is een welkome bijdrage tot verheldering en nadere precisering van de ministeriële verantwoordelijkheid. Juist bij een steeds diffuser wordende overheid is dit begrip van cruciaal belang voor onze democratie. Het kabinet kondigt initiatieven aan om het brede maatschappelijke debat hierover te stimuleren. Gezien het grote belang van dit debat, zou mijn fractie graag vernemen welke deze initiatieven zijn.

De sociaal-democratie heeft, tezamen met andere politieke stromingen, in deze eeuw veel "staatsinmenging" ten gunste van de burger afgedwongen. De verhouding overheid-burger is in diezelfde periode grondig veranderd. Internationale ontwikkelingen van mondialisering en Europese integratie, van technologische revoluties op het terrein van informatisering en communicatie, van demografische ontwikkelingen en migratie, beperken de speelruimte van de nationale overheid. In combinatie met de maatschappelijke ontwikkelingen van emancipatie en democratisering heeft dit in ons land tot sterk veranderende verhoudingen tussen overheid en samenleving geleid. Dit dwingt tot bezinning op onze democratische, bestuurlijke inrichting. De sociaal-democratie is volop in debat over deze vraagstukken. Nationaal en internationaal vinden discussies plaats over de verplaatsing van de politiek, over de Derde Weg. Het essay en de drie eerder genoemde notities horen bij die discussie. Hoe het precies moet worden is nog niet duidelijk, maar alles wijst in de richting van herzie- ning en heroriëntatie.

Wat de overheid betreft komt mijn fractie, zonder volledig te kunnen zijn, tot een aantal eisen waaraan de overheid zou moeten voldoen. In de eerste plaats heeft de burger recht op een transparante overheid, op transparant bestuur, waar het duidelijk is op welk niveau en bij wie de bevoegdheden en verantwoordelijkheden liggen. Het ligt bij uitstek op de weg van de nationale overheid om die duidelijkheid te verschaffen. Immers, op dat niveau vallen de besluiten welke bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan de bovenkant worden afgestaan, welke niet en welke aan de onderkant.

In de tweede plaats zal de overheid op die terreinen waar zij bevoegd en verantwoordelijk is, een sterke overheid moeten zijn, een overheid met gezag. Gezag dat in de huidige maatschappij steeds opnieuw verdiend zal moeten worden. Daartoe zal de burger het beleid moeten erkennen en herkennen. Het gaat om de legitimiteit van het beleid. Dat betekent de noodzaak van een responsieve overheid, een competente, consequente en luisterende overheid. Competent in het oplossen van problemen van burgers die te maken hebben met de overheidsorganisatie, consequent in het nakomen van afspraken en het onpartijdig handhaven van de rechtsorde: een betrouwbare overheid. Luisterend naar de opvattingen en verlangens van de burgers, álle burgers, ook de minder zelfredzamen. Een overheid die de werkelijkheid van die burgers kent en juist de minder zelfredzamen bescherming biedt, die bereid is van fouten te leren en de eigen organisatie drastisch aan te passen aan gebleken kritiek. Een overheid die in de dienstverlening waarover zij gaat, kwaliteit levert aan haar burgers: de geëmancipeerde en geïndividualiseerde burgers van de 21ste eeuw.

In de derde plaats zal de overheid een ordenende en faciliterende overheid moeten zijn. Een overheid die de (wettelijke) randvoorwaarden stelt waarbinnen maatschappelijke organisaties en burgers zelf hun bestaan als geëmancipeerde burgers grotendeels kunnen regelen. Voorwaarden, die een optimale "zelfregulering" van de samenleving mogelijk maken, maar daarbij hoge eisen stellen aan het behouden en versterken van de samenhang in de samenleving. Voorwaarden, die er ook voor zorgen dat bij verzelfstandigde overheidstaken het toezicht op de uitvoering zodanig is dat de overheidsverantwoordelijkheid voor 100% kan worden waargemaakt.

Mijnheer de voorzitter! Vele wezenlijke vragen komen er bij het binnentreden van de 21ste eeuw op ons af. Vragen die totaal anders liggen dan die waarvoor de overheid zich een eeuw geleden geplaatst zag. We verwachten van Kok II dat het zich niet terugtrekt in bestuurlijke en beheersmatige beslommeringen, maar met visie de uitdaging aangaat die besloten ligt in de eerder geschetste problemen en de zojuist aangegeven eisen ten aanzien van de overheid. Wij verwachten een kabinet dat de dialoog aangaat met de samenleving over vragen die de veranderde verhoudingen tussen overheid en die samenleving betreffen en de gevolgen daarvan voor onze democratische, bestuurlijke inrichting. Een dialoog die ook uitgaat van een relativering van de nationale overheid in het licht van aan de ene kant processen van mondialisering en Europese integratie en aan de andere kant emancipatie en individualisering van burgers, met daarbij speciale aandacht voor de minder-zelfred- zamen in onze samenleving. De dialoog is urgent. Over 45 dagen begint de 21ste eeuw.

De vergadering wordt van 16.06 uur tot 16.20 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik zou het woord willen geven aan de heer Schuurman, ware het niet dat ik vind dat er te weinig bewindslieden onder zijn gehoor zijn.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Voorzitter! Vandaag treedt bij de algemene politieke beschouwingen voor het eerst een combinatie van RPF en GPV in deze Kamer op. Sinds de laatste verkiezing van de nieuwe Eerste Kamer vormen we samen één fractie, die qua aantal leden tegelijk is verdubbeld. Beide partijen zullen via een politieke unie het nieuwe millennium versterkt ingaan. We hopen dat daardoor het reliëf van het politieke landschap in Nederland wordt verrijkt. Samen willen we vanuit een diepe godsdienstige overtuiging politiek bedrijven. We nemen ons voor om gezamenlijk nog meer dan elk afzonderlijk onze visie met overtuigingskracht in de politiek in te brengen. We zijn dankbaar voor de geestelijke vrijheid die we ontvangen en wij zullen van die vrijheid gebruikmaken om in de politiek in dienst van onze Schepper en Verlosser het welzijn van de samenleving te zoeken, het kwaad in te dammen en aandacht te vragen voor samenbindende en bezielende waarden en normen. Erkenning van de werkelijkheid als schepping van God verplicht ons als goede rentmeesters te zorgen voor een schoon milieu, voor bewaring en bescherming van de natuur en voor het bevorderen van rechtvaardige verhoudingen tussen de volkeren. Ook zal onze politiek gekenmerkt worden door aandacht voor allen die vanwege zwakte bescherming verdienen. Het heersende materialisme zullen we in zijn consequenties eerst in onze eigen levens en daarna ook op het publieke terrein bestrijden.

Voorzitter! Nog altijd loopt de overheid met een boog heen om het behoud en versterken van waarden en normen. Zijn wij zo in verwarring dat een aantal fundamentele normatieve grondpatronen niet gezamenlijk kunnen worden bevestigd? Wat is ons gemeenschappelijk publiek belang? Hoe denkt het kabinet – er wordt in de Troonrede over gesproken – samenhang in onze maatschappij te bewaren en de solidariteit te versterken? Lukt dat zolang we goede scholen propageren, maar twee straten verder koffieshops toestaan? Zolang wij zedenmisdrijven steeds strenger bestraffen, maar porno overal verkrijgbaar is? Zolang wij geweldsdelicten aanpakken, maar geweld op televisie nauwelijks beteugelen? Zolang wij jongerenbeleid voeren, maar via een liberaal gokbeleid toelaten dat ze snel schulden opbouwen?

Mijnheer de voorzitter! Een zeer aangelegen punt voor ons is, dat het gezin in het overheidsbeleid te weinig aandacht en steun krijgt. Een niet onbelangrijke factor voor het ontstaan van jeugdcriminaliteit, onveiligheid op straat en verslaving van jongeren, is de ontbinding van het gezinsleven. De gevolgen daarvan laten zich duidelijk merken in bijvoorbeeld het onderwijs. Een reden voor de D66-wethouder van Onderwijs in Groningen om bij versterking van de orde op school ook de hulp van ouders weer in te roepen. Hij zegt dat er eigenlijk geen goed onderwijs te geven is als er thuis niet wordt meegewerkt aan orde en een goede dagindeling voor de kinderen.

Het gezin is voor kinderen bij uitstek de plaats van geborgenheid en veiligheid. Zou de overheid wanneer wordt ingezien dat het gezin de plek is voor het aanleren en respecteren van waarden en normen, voor het accepteren van het ouderlijk gezag en daarmee voor oefening in wellevendheid, niet veel meer moeten doen om de kracht van het gezin te herstellen en te steunen, in plaats van zich er onverschillig tegenover op te stellen? Ik denk dan ook met name aan het recente voorstel om ook alleenstaande ouders, waaronder bijstandsmoeders, te verplichten de arbeidsmarkt op te gaan. Prevaleert hier de financiële en economische orde niet boven de sociale orde?

Over de medisch-ethische kwesties wil ik vanuit een bepaald gezichtspunt spreken. Het kabinet heeft het recht van zelfbeschikking tot uitgangspunt gemaakt voor het wetsvoorstel inzake euthanasie en hulp bij zelfdoding. Algemene internationale verdragen hebben het recht op leven van eenieder in ondubbelzinnige termen vastgelegd. De mens is van waarde vanwege het feit dat hij of zij – ongeacht zijn mogelijke handicaps – onderdeel van de schepping is en daarom heeft het menselijk bestaan zin. Zelfs één van de voorlopers van het liberalisme, John Locke, hield de stelling hoog dat zowel het eigen leven als het leven van anderen niet mag worden aangetast. Met een beroep op zelfbeschikking mag het recht van leven niet worden prijsgegeven.

Het valt te bestrijden als men zegt dat het bij het recht op leven om bescherming tegen derden gaat en dat er geen conflict is met het recht op zelfbeschikking. Maar laten we aannemen dat dit het geval zou zijn, dan nog zou ingezien moeten worden dat de voorgestane wetswijziging het maatschappelijk ethos inzake levensbescherming uitholt en onder druk van maatschappelijke of financiële aangelegenheden derden wel degelijk invloed zullen uitoefenen op het toepassen van euthanasie. De voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen heeft daar terecht op gewezen. Legalisering van euthanasie zal de samenleving ongetwijfeld veranderen. Bovendien wordt van de arts geëist niet-medische handelingen te verrichten, de dood tengevolge hebbend, waardoor zijn publieke ambt om genezing te bevorderen, in diskrediet wordt gebracht en wantrouwen wordt opgeroepen bij patiënten. Wat voor betekenis hebben dan nog geneeskundige handelingsovereenkomsten? Daarnaast zullen zij die om des gewetenswille niet aan de nieuwe praktijken zullen willen deelnemen, moeilijker een baan of vestigingsplaats in de gezondheidszorg kunnen vinden. Barmhartigheidswerk komt onder druk te staan; de gezondheidszorg zal meer verzakelijken en onderlinge verhoudingen zullen verkillen. Hoe ver zijn we nog verwijderd van de legalisering van euthanasie op wilsonbekwamen? Deze vraag dringt vooral ook in verband met de constatering die oud-minister Sorgdrager – lid van een toetsingscommissie – een paar weken geleden deed, dat euthanasie plaats vindt "omdat het niets anders kan". Ze zegt: "_ het ziekenhuis stuurt een patiënt naar huis met de mededeling dat er niets meer gedaan kan worden, er vervolgens op korte termijn geen thuiszorg is, en er geen bed in het verpleeghuis is." Verder zegt ze dat ze het vermoeden heeft dat soms om euthanasie wordt gevraagd omdat de patiënt het gevoel heeft dat hij de omgeving tot last is. Onzes inziens zou palliatieve zorg deze situatie kunnen voorkomen. Ik vat dit punt samen: werd vroeger euthanasie als een misdaad gezien, straks wordt ze verwelkomd of als een weldaad of als een onontkoombare dwangdaad! Ik hoop van harte dat de minister-president het met deze conclusie oneens is en daarvoor sterke argumenten heeft!

Het gaat economisch gezien goed in ons land. Het gevaar van deze situatie is dat we denken dat we de methode bij uitstek hebben gevonden voor de oplossing van alle kwalen. Een verabsolutering van het marktdenken zal niet direct zichtbare problemen oproepen, maar wanneer het economische tij keert, zal duidelijk worden dat overal waar het marktdenken is geïntroduceerd, de zwakken het eerst de dupe worden van de nadelige gevolgen. Velerlei gerechtvaardigde zekerheden in sectoren als gezondheidszorg, openbaar vervoer, onderwijs, enz., worden momenteel op ruwe wijze voor individualistische marktwerking ingeruild. Voor de toekomst ligt daarin veel conflictstof in de Nederlandse samenleving opgehoopt. Moet het kabinet daarmee niet meer rekening houden?

Voorzitter! In de laatste milieubalans van het RIVM staat te lezen dat de druk op het milieu de laatste jaren, ondanks de vrij sterke economische groei, is verminderd. Van de kant van het kabinet is daar diverse keren op gewezen. Ik wil graag een paar kanttekeningen maken bij dat optimistische beeld. In de eerste plaats wordt naar mijn indruk het begrip milieudruk versmald tot de verschillende vormen van emissie. Daar is natuurlijk niet alles mee gezegd. Wordt bijvoorbeeld voldoende rekening gehouden met de uitputting van grondstoffen of ziet het kabinet hier geen serieuze problemen?

In de tweede plaats rijst de vraag: hoe duurzaam is deze ontkoppeling van economische groei en milieudruk? Als de huidige economische groei van 2,5% per jaar aanhoudt, zouden aan het eind van de volgende eeuw productie en consumptie ongeveer 12 keer zo groot zijn als nu. Is aannemelijk dat bij een dergelijke groei, zelfs bij een enorme verdere technische ontwikkeling, de druk op het milieu niet zal toenemen? De huidige voorzitter van de SER, de heer Wijffels heeft zich vorig jaar in een interview in Natuur en Milieu ook al eens in die zin uitgelaten. Ik vat zijn uitspraken samen: "De eenzijdige oriëntatie op nog meer materiële welvaart leidt ertoe dat we buiten de grenzen van het natuurlijke systeem treden, waardoor we in ons voortbestaan worden bedreigd."

Dit probleem krijgt nog meer reliëf wanneer we het wereldwijd bezien. Uit het Human Development Report van de VN van het vorige jaar valt af te leiden dat de 20% rijken in deze wereld per persoon gemiddeld een ongeveer 16 keer zo groot beroep doen op de natuurlijke hulpbronnen als de overige 80% van de mensheid. Acht het kabinet het denkbaar dat deze overige 80% in de buurt van ons welvaartsniveau kan komen, zonder dat de mondiale milieugebruiksruimte onaanvaardbaar en onomkeerbaar wordt overschreden? Kan in een eindige wereld een exponentiële groei zoals wij die kennen, eigenlijk wel tot in lengte van jaren worden volgehouden? Als het antwoord op deze vragen ontkennend moet zijn, hetgeen ik verwacht, moet dat dan geen consequenties hebben voor het Nederlandse beleid en voor het beleid in de rijke landen in het algemeen, voor wat betreft productie, consumptie en economische groei?

De Duitse cultuurfilosoof Enzensberger stelde een paar jaar geleden dat de echte toekomstige behoeften van de in overdaad badende rijke westerling zijn: rust, ruimte, aandacht, stilte, tijd, een schoon milieu en veiligheid. Bezien vanuit onze op de Bijbel gebaseerde uitgangspunten spreekt dit prioriteitenlijstje ons aan, in elk geval heel wat meer dan het streven naar steeds meer en steeds sneller dat in onze samenleving dominant is. Ik denk dat we ons terdege moeten realiseren dat de zojuist door mij genoemde behoeften – in wezen gaat het om welzijn – moeilijk zijn te verenigen met een ongebreidelde groei van productie en consumptie, met nog meer dynamiek, nog meer stress door gebrek aan tijd, nog meer lawaai en nog meer ruimtebeslag. Hebben we langzamerhand niet een punt bereikt waarbij een verdere groei schaarse dingen nog schaarser maakt en overvloedige dingen nog overvloediger, zodat per saldo het welzijn niet toe- maar afneemt?

Voorzitter! We kunnen er niet omheen nog een paar opmerkingen te maken over het landbouwbeleid. Op dat terrein zien we wel heel duidelijk waar groei en nog eens groei toe kan leiden. De overheid heeft tientallen jaren lang de expansie en intensivering van met name de veehouderij om economische redenen gestimuleerd. Nu zitten we met grote problemen; de milieubelasting is veel te groot geworden. Dus moeten er dringend maatregelen worden genomen, maar de veelal kleine bedrijven zijn niet in de gelegenheid om de extra kosten daarvan door te berekenen in de opbrengstprijzen. Milieumaatregelen zetten vrijwel altijd de inkomens onder druk. De recente berekening van het LEI inzake de jongste mestvoorstellen spreekt boekdelen. Volgens de laatste milieubalans zijn de milieukosten in de agrarische sector, afgezet tegen de toegevoegde waarde, vele keren hoger dan elders in de economie. Daarom moet het milieubeleid in het bijzonder voor deze sector aan hoge eisen voldoen, ook voor wat betreft de sociale aspecten. Daar komt bij dat er ook andere ontwikkelingen op de sector afkomen die de inkomens onder druk kunnen zetten. Ik denk aan de liberalisering, aan de hogere eisen ten aanzien van het welzijn van dieren, enz. En als ik dan constateer dat sinds 1950 meer dan tweederde van de boerenbedrijven is verdwenen en verneem dat desondanks 20 tot 25% van de agrarische gezinnen een inkomen heeft beneden de in ons land gehanteerde armoedegrens, dan dring ik bij het kabinet aan op een zodanig samenhangend beleid dat de positie van deze mensen niet nog moeilijker wordt gemaakt; een beleid dat hun weer echt perspectief biedt. Moet er geen beloning komen voor multifunctionele landbouw?

Ik zei al dat het ons economisch goed gaat. Maar ook voorspoed is niet zonder zorgen. In het regeerakkoord is de afspraak uit 1994 over het uitgavenplafond gecontinueerd. Voor meevallers in de inkomstensfeer is afgesproken die half om half te bestemmen voor lastenverlichting en vermindering van de staatsschuld. De afspraak van 1994 was in de toenmalige omstandigheden goed, maar past ze nog op de huidige situatie?

De vermindering van de staatsschuld moet ook naar ons oordeel doorgaan. Er tekenen zich voor de verre toekomst genoeg publieke lasten af om die generatie niet op te zadelen met de lasten van onze huidige publieke bestedingen. Is het kabinet bereid voor de begroting van 2001 als inspanningsverplichting op zich te nemen dat die zonder tekort sluit?

Wij vinden daarentegen de lastenverlichting die uit het regeerakkoord voortvloeit, nu 1 mld. en volgend jaar 5 mld., aan de hoge kant. Het is ongewenst dat het tekort in 2001 weer oploopt: het is nu de tijd om de buffer te vormen voor het opvangen van slechte tijden binnen het stabiliteitspact van de EMU. Bovendien wordt door de lastenverlichting de consumptie nog verder aangezwengeld, waardoor het probleem van de krappe arbeidsmarkt wordt verscherpt en te hoge loonstijgingen als gevolg daarvan dreigen. Daarmee kunnen we de huidige voorspoed eigenhandig de nek omdraaien.

Voor de werkgelegenheid is een algemene lastenverlichting ook niet meer nodig. Daarentegen gaat het uitgavenplafond steeds meer knellen. Bezuinigen was in de achter ons liggende jaren onvermijdelijk, maar hierdoor zijn ook vele publieke behoeften onvervuld gebleven. We weten hoezeer onderwijs en zorg onder druk staan. De Tweede Kamer heeft bij haar algemene beschouwingen al extra bedragen weten te bedingen. Wij vragen het kabinet op die weg voort te gaan in plaats van verdere lastenverlichting. Wat ons betreft mag de afspraak in het regeerakkoord worden gewijzigd in half om half staatsschuldvermindering en verhoging van het peil van publieke voorzieningen. Anders komen we terecht in een samenleving van private rijkdom en publieke armoede en die begeren wij niet, al was het alleen omdat nooit allen delen in die private rijkdom en wel allen gebaat zijn bij de kwaliteit van de publieke dienst.

Afgezien van het aspect van de lastenverlichting hebben wij wel waardering voor de opzet van het Belastingplan 2001. Over onderdelen van de voorstellen zal nog wel gesproken moeten worden. Onze wens is dat de doorzichtigheid en inzichtelijkheid van het nieuwe belastingsysteem als voorbeeld mogen strekken voor een herziening van ons sociaal zekerheidsstelsel en het stelsel gezondheidszorg. Beide systemen zijn onzes inziens aan een duidelijke en inzichtelijke herziening toe. Wat zijn de kabinetsplannen op deze gebieden?

Wij waarderen het dat de minister van Buitenlandse Zaken de bescherming van de godsdienstvrijheid als een speerpunt in zijn beleid heeft aangemerkt. Helaas is er op dat punt in de wereld nog veel te doen. Recentelijk bereikten ons berichten over verstoring van erediensten in Turkije en Vietnam. Heeft de regering de overheden van die staten daarover al iets laten weten? Het motief voor de verstoringen – tweemaal! – in Turkije was de aanwezigheid van buitenlanders tijdens de dienst. Hun zijn zelfs de paspoorten afgenomen. Dat is toch onvoorstelbaar en onacceptabel van een land dat lid is van de Raad van Europa en lid wil worden van de Europese Unie? Wil de regering hier een zwaar punt van maken voordat op de Eurotop van december over de EU-kandidatuur van Turkije wordt besloten?

Waardering hebben we ook voor de toespraak van minister Van Aartsen op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De prioriteit voor de mensenrechten, zo nodig ten koste van het beginsel van de nationale soevereiniteit, spreekt ons aan. Over mensenrechten gesproken: waarom moest van alle 180 staten in de wereld uitgesproken Cuba bezoek krijgen van onze "minister van buitenlandse handel"? Heel het economisch leven, inclusief de buitenlandse investeringen, staan daar ten dienste van de communistische staatsmacht. Ook al kennen wij geen bindende boycot, onze regering zou zich toch beter afzijdig kunnen houden van het actief stimuleren van economische betrekkingen. We mochten bovendien via de media getuige zijn van een twist tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken over de wenselijkheid van dit bezoek. Uiteindelijk heeft minister Van Aartsen daarbij het onderspit gedolven. De mooie woorden die aan staatssecretaris Ybema zijn meegegeven, kunnen niet verhullen dat de handelsbelangen het hier gewonnen hebben van de mensenrechten. Hoe was het in het licht van de herijking mogelijk dat EZ dit bezoek heeft afgesproken zonder het fiat van Buitenlandse Zaken? Wil de minister-president erop toezien dat ook in dezen de eenheid van het regeringsbeleid wordt bewaard? En dan graag met prioriteit voor de mensenrechten.

Opkomen voor mensenrechten overal ter wereld vereist natuurlijk voor alles een onberispelijke praktijk in eigen land en de bereidheid zich open te stellen voor internationale toetsing. Onze fractie betreurt daarom dat de toetsing aan het verdrag inzake de rechten van het kind zo stroef en teleurstellend is verlopen. Kon de regering zich hier niet royaler opstellen? Inzonderheid vragen wij aandacht voor de bescherming van minderjarige asielzoekers. Het mag toch niet zo zijn dat deze opvang louter dient als doorgangshuis naar de prostitutie! Ons land zou deze kinderen moeten beschermen als waren het onze eigen kinderen. Wat denkt de regering hier te doen?

De NAVO heeft dit jaar voor het eerst echt oorlog gevoerd. Het is uiteindelijk goed afgelopen, in die zin dat het doel bereikt is. Maar onverdeeld gelukkig kunnen we met het verloop niet zijn. Is er niet vooraf een half jaar tijd verloren voor de bescherming van de Kosovaren? Heeft de NAVO vooraf alle eventualiteiten wel voldoende doorgerekend? We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat men zich na de eerste dagen voor het verloop heeft laten verrassen en vervolgens in hoge mate moest improviseren. Welke lessen trekt het bondgenootschap uit deze ervaring? Acht de regering deze inzet van het bondgenootschap buiten het verdragsgebied voor herhaling vatbaar en waar ziet ze dan de territoriale grenzen liggen?

Ons land heeft lof geoogst voor zijn bijdrage. En dat is mooi. Tegelijk moeten we constateren dat onze ambities op het punt van medewerking aan vredeshandhaving niet evenredig zijn aan de beschikbare middelen qua financiën en mankracht. Wij dringen er daarom bij de regering op aan, de bezuiniging op Defensie in het regeerakkoord te heroverwegen.

Nu de Senaat van de Verenigde Staten het Kernstopverdrag heeft verworpen, vernemen wij graag de mening van de regering over de gevolgen hiervan. Welke mogelijkheden ziet zij nog om de verdere ontwikkeling en verspreiding van kernwapens tegen te gaan en de rol van dit massavernietigingswapen terug te dringen?

De Europese Unie bereidt zich voor op toetreding van een groot aantal nieuwe lidstaten. Althans, de onderhandelingen met de desbetreffende landen worden gevoerd, niet met een kleine voorhoede, maar in beginsel met alle gegadigden. Wij juichen het toe dat de landen van Europa zich verantwoordelijk tonen voor de ontwikkeling van landen die lang hebben geleden onder communistische regimes. De grens die door het IJzeren Gordijn werd gevormd, was niet alleen een grens van onvrijheid, maar ook een zeer willekeurige grens. Er is historisch gezien een grens sinds 1054, sinds het grote schisma dat de westerse en de oosterse christelijke kerk verdeelde. En deze grens lijkt cultureel gezien nog steeds relevant. Van meerdere landen uit de voormalige Russische invloedsfeer blijkt dat zij de aansluiting bij het westen goed weten te hervinden. De uitbreiding van de Europese Unie zal overigens met wijsheid ter hand genomen moeten worden. Niet alleen zullen kandidaat-lidstaten tijd nodig hebben om zich in financieel-economisch opzicht voor te bereiden – en dat in onderling zeer verschil lend tempo – maar er zal ook ruimte en ondersteuning moeten zijn voor hun ontwikkeling als democratische rechtsstaten.

De besprekingen met de kandidaat-lidstaten krijgen aandacht. De interne voorbereiding binnen de Europese Unie is een ander verhaal. Over de wijze waarop de uitbreiding binnen de unie moet worden gerealiseerd, bestaat geen consensus. Het laatste is niet verwonderlijk, bijvoorbeeld omdat een minimale slagvaardigheid van de unie moeilijk te verenigen is met een vetorecht van alle individuele lidstaten en omdat dus de invloed in formele zin van de lidstaten zal verkleinen. Naar onze opvatting mag de uitbreiding niet vertraagd worden door deze interne problematiek.

Een belangrijke kwestie is de wijze waarop nationale parlementen hun taak vervullen ten aanzien van Europese ontwikkelingen, met name in de zogenaamde derde pijler. Nog ingewikkelder wordt het wanneer afvaardigingen van de nationale parlementen betrokken worden in het overleg over adviezen aan Europese instituties of in een forum dat een handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet voorbereiden. Hoe ziet de minister-president de functie van het Nederlandse parlement in aangelegenheden als de hiervoor genoemde?

Aan het slot van mijn betoog wil ik bijzondere aandacht geven aan de bedreiging van onze democratie. In de Troonrede wordt meer dan eens een beroep gedaan op de kracht van de democratie. "De grondslagen van onze democratie vragen voortdurend om onderhoud", zegt de Troonrede. Wij zouden nog liever van versteviging willen spreken. Onzes inziens wordt de huidige democratie bedreigd door verlies aan politieke overtuiging en door een zakelijk-pragmatische wijze van politiek voeren. Het is zaak dat de democratie gevuld blijft met hoogstaande waarden en normen en met een inhoudsvolle betrokkenheid van de burger bij het overheidsbeleid.

Er zijn er nog een aantal factoren waardoor momenteel de democratie bedreigd wordt. Het eerste dat aandacht verdient, is dat de huidige technisch-economische ontwikkeling in intensiteit toeneemt. Wij zien dat in de schaalvergroting die deze ontwikkeling ondergaat. Dat komt vooral door de informatie- en communicatietechnologie. Deze ICT betekent een versterking, versnelling en uitbreiding van de economische ontwikkeling. Het zijn ondernemingen die leiding geven aan het technisch-economische proces. Het nieuwe van de laatste tijd is dat veel ondernemingen fuseren en op wereldschaal gaan opereren. Een samenballing van ondernemingen die uitgroeien tot megaconcerns is in economisch opzicht financieel vele keren sterker dan bijvoorbeeld grote staten. De dans om de wereldmacht wordt bepaald door het ontstaan van deze megaconcerns. Het zijn deze megaondernemingen die met hun macht de richting van technologie en economie beheersen. Zij zijn de motor van het schijnbaar niet te keren proces van de 24-uurseco- nomie. En vanwege hun macht slepen zij in dat proces veel kleine ondernemingen mee en zetten zij mensen sterk onder druk. Mensen worden gedwongen zich bij dat proces aan te passen en ondervinden daarvan in toenemende mate de nadelen.

Eén van de ernstige gevolgen van dit wereldomspannende proces is, dat de democratische controle erover eigenlijk niet meer goed mogelijk is. Niet de politiek bepaalt de cultuurontwikkeling, maar de technisch-economische en financiële machten bepalen die. Dat kan tot gevolg hebben dat de verhoudingen tussen staten en volkeren bepaald worden door sterke technisch-economische machten. Daarin zit een bedreiging voor recht en publieke gerechtigheid in internationale verhoudingen. Vanzelfsprekend zijn er nog wel meer factoren aan te wijzen die onze democratie bedreigen. Ik denk dan aan de materialistische gezindheid en aan de bureaucratie van de overheid. Zelfs wanneer in onze democratie ter sprake komt of bewindslieden wel altijd in politieke zin verantwoordelijk zijn, omdat hun ambtenaren feitelijk het meer dan eens voor het zeggen hebben, vormt die discussie naar onze overtuiging als zodanig al een bedreiging voor onze democratie. De vraag zou moeten zijn hoe de macht van de ambtenaren teruggedrongen kan worden om de volle verantwoordelijkheid weer bij de politici te leggen, die democratisch gelegitimeerd zijn en zich dus ook democratisch hebben te verantwoorden voor wat zij doen en laten.

Ik vat samen. Het wordt hoog tijd, ook in internationaal verband, om aandacht te vragen voor de vele vormen van bedreiging van de democratie. Voor de politiek is het fnuikend als de genoemde bedreigingen worden miskend. Ontmaskering van wat er werkelijk gaande is, is nodig. Niets minder dan recht en publieke gerechtigheid staan op het spel. Om daarvoor aandacht te hebben, is een revitalisering van onze democratie noodzakelijk. Graag zou ik horen of de minister-president het met deze analyse over de bedreigde democratie eens is en wat ertegen gedaan moet worden.

Mijnheer de voorzitter! Bij de uitoefening van het overheidsambt wensen wij de regering veel wijsheid toe en bidden wij om Gods zegen voor haar.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! "Koning Kaskoeskiliwan zat op zijn troon een uurtje te regeren." Deze eerste zin uit een bekend kinderboek uit mijn jeugd fascineerde mij als kind in hoge mate. Onder de zin was een koning getekend in een hermelijnen mantel, zittend op een troon. Het was mij al snel duidelijk dat je als koning behoorlijk wat macht had. Je kon opdrachten geven die dan onmiddellijk werden uitgevoerd. Een minder leuk trekje was dat je ook mensen in een turfkist kon laten opsluiten. Maar dat gebeurde eigenlijk nooit; het bleef bij dreigen. Het leek mij wel wat om ook koning te worden. Want hoewel ik het in die periode van mijn leven niet zo kon formuleren, was het mij helder dat het primaat om dingen te regelen bij de politiek lag.

Ik vraag mij af of kinderen nu het gevoel dat het primaat bij de politiek ligt ook nog zo ervaren. Ik weet eigenlijk wel zeker van niet. De politici spreken het weliswaar bij herhaling uit, maar dat is op zichzelf een veeg teken. Het betekent immers dat de vanzelfsprekendheid waarmee dat vroeger werd aanvaard niet meer aanwezig is. Als wij eerlijk naar onszelf kijken, dan kunnen wij niet anders dan erkennen dat de invloed op de samenleving in belangrijke mate door de alom tegenwoordige media tot stand komt en dat de sturing van die samenleving meer dan ooit in het verleden door bedrijven en door organisaties wordt gegeven. De politiek is er natuurlijk nog wel als factor van belang, maar de exclusiviteit is er al lang niet meer. De vraag is of dit erg is. Wanneer het antwoord "ja" is, zal men andere acties ondernemen dan wanneer men de vraag met "nee" beantwoordt. Maar de laatsten hebben natuurlijk wel de plicht om de opdracht van de politiek opnieuw te formuleren. In de politieke groepering die ik hier vertegenwoordig is dat debat in volle gang. Aan de ene kant spitst dat zich toe op de kerntaken van de overheid, waartoe in ieder geval behoort de zorg voor de veiligheid van de samenleving; aan de andere kant concentreert het zich op de voorwaarden scheppende taak. Alom aanwezig is de controlerende functie of de regelgeving ook de bedoelingen die eraan ten grondslag liggen realiseert.

De overal aanwezige discussie over het primaat van de politiek heeft rechtstreeks te maken met de vraag naar de plaats van de overheid in onze samenleving. Die plaats is aan verandering onderhevig. De overheid is zich gaan concentreren op haar kerntaken: vrede en veiligheid, het schild voor de zwakken, de zorg voor de toekomst en in het bijzonder het milieu, de Waddenzee bijvoorbeeld, om een paar onmiskenbare elementen te noemen. Er is in het afgelopen decennium een groot aantal taken afgestoten. Er is een groei in zogenoemde zelfstandige bestuursorganen en er heeft een groot aantal privatiseringsoperaties plaatsgevonden. Die ontwikkeling is bepaald niet geruisloos verlopen. De ene keer werd de samenleving geconfronteerd met exorbitante salarisverhogingen van het voorheen ambtelijk management, zoals onlangs nog bekend werd bij het GAK. De andere keer lazen we over de ondernemende overheid met gemeenschapsgeld, zoals in de Ceteco-affaire. Het is de vraag of wetgeving om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan het geëigende antwoord is. De minister van Binnenlandse Zaken heeft bijvoorbeeld naar aanleiding van de Ceteco-zaak wetgeving aangekondigd. Wij moeten er evenwel voor waken dat niet elke evidente misstand gaat leiden tot wetgeving. Hoe staat de minister-president daar tegenover?

Inmiddels is wel duidelijk dat bezinning op het gevoerde beleid nodig is. Daaraan vooraf gaat de bezinning op de positie van de overheid. De overheid moet niet gaan bankieren omdat zij daar geen verstand van heeft, zei de minister van Binnenlandse Zaken. Dat nu lijkt ons niet het juiste argument. Ook al zou de overheid er wel verstand van hebben, dan nog dient zij van die activiteit verre te blijven, omdat het niet behoort tot de rol en de functie van die overheid. Lange tijd heeft de overheid te inefficiënt gewerkt en te veel aan zich getrokken. Daarna werd het devies "marktwerking en privatisering". Binnenkort kunnen bedrijven voor hun elektrische energie gaan winkelen in Europa. Echter, wij waren toch zover dat elektriciteitsdistributiebedrijven de beleidslijn hadden dat zij zo weinig mogelijk zouden verkopen; dat zij zoveel mogelijk energie uit een duurzame, dus voorlopig nog dure, bron zouden betrekken? Hoe kun je bedrijven in een concurrerende markt zetten met die doelstelling? Als wij die doelstelling toch als overheid en als samenleving willen, wat zal dan precies de positie van de overheid daarbinnen zijn? Wij zouden het op prijs stellen als de minister-president daarover eens zijn licht laat schijnen. Mijn fractie heeft begrepen dat het kabinet van oordeel is, dat de waterleidingbedrijven vanwege hun nutsfunctie in handen van de overheid dienen te blijven. Mijn fractie is het daarmee eens en ziet daarin op zichzelf al een heroverweging van een ingezet beleid. Is dat juist, zo vragen wij de minister-president. Overigens betekent onze opstelling niet dat wij van oordeel zijn dat ook de exploitatie door de overheid zou moeten worden gedaan. Dat is een open zaak die hier nog wel uitvoerig aan de orde zal komen. Heeft het kabinet daar al een opvatting over?

Het denken over de plaats van de overheid in onze samenleving, het duidelijk maken welke spelregels gelden, is ook nodig vanuit nog een andere invalshoek. Voor alle fatsoenlijke partijen in Nederland leidt het geen twijfel dat democratie het beste uitgangspunt is voor de vaststelling van beleid en van de spelregels. Maar democratische besluitvorming betekent bijna per definitie ook een trage besluitvorming. Dat was in de eerste helft van onze eeuw minder belastend dan nu. En de snelheid waarmee veranderingen in onze samenleving plaatsvinden, neemt nog sterk toe. Zo'n tien of vijftien jaar geleden bestond er vrijwel consensus over de aanleg van de Betuwelijn. Nu is die zelfde lijn hevig in discussie. Als dan ook nog het kabinet met wijzigingen op de eerdere uitgangspunten komt, is er ten minste reden om het project opnieuw te bezien. Politici hebben moeite om op hun schreden terug te keren, bevreesd als zij zijn om als draaitol te worden neergezet. Maar politieke besluitvorming doordrukken zonder voldoende maatschappelijk draagvlak is gevaarlijk.

Behalve over het politieke primaat, werd er de afgelopen periode ook veel geschreven over de ministeriële verantwoordelijkheid. Daar gaat naar het oordeel van mijn fractie vaak een verkeerd signaal van uit. Gespeend van elk historisch besef, is hier en daar wel bepleit om het principe maar naar de mestvaalt te verwijzen. Maar voor de D66-fractie staat het buiten kijf, dat de ministeriële verantwoordelijkheid onverminderd het draaipunt blijft voor het functioneren van onze parlementaire democratie. De controletaak van het parlement staat of valt immers met de mogelijkheid om ministers ter verantwoording te roepen. Ministers zijn en blijven gehouden tekst en uitleg te geven over het aan hen toevertrouwde beleidsveld. Zonder die verantwoordelijkheidsrelatie verwordt de controletaak van het parlement tot een soort consumentenbondachtige activiteit: veel boeiende informatie, weinig harde gevolgen. Een minister die niet de hete adem van het parlement in zijn nek weet, heeft geen aansporing meer om op de beslissende momenten anderen deelgenoot te maken van zijn afwegingen. Ook voor loyale ambtenaren betekent de ministeriële verantwoordelijkheid het nodige. De schaduw van de parlementaire tucht dwingt hen ertoe de eigen minister scherp te informeren over het reilen en zeilen van de eigen dienst. Kortom, er kan geen sprake van zijn dat aan de verantwoordingskant bochten worden afgesneden. Wel kan uiteraard discussie ontstaan over het parlementaire oordeel op de afgelegde verantwoording. Het gaat dan om de vertrouwensregel. En dat is de andere zijde van de medaille. Zien de leden van de D66-fractie het goed, dan worden beide elementen te vaak door elkaar gehaald, met als gevolg dat de roep om inperking van de verantwoordelijkheid luider is gaan klinken. Waar het om gaat, is dat, gegeven de verantwoordelijkheid van de minister, het parlement – uiteraard eerst en vooral de Tweede Kamer – een passend antwoord geeft op de afgelegde verantwoording. In hoeverre kan de minister in politieke zin worden aangerekend dat hij niet tijdig op de hoogte was, of niet tijdig heeft ingegrepen, of juist prematuur is opgetreden? Kortom, differentiatie ten aanzien van de verantwoorde- lijkheidsvraag is niet aan de orde, maar differentiatie ten aanzien van de politieke gevolgen is nadrukkelijk wel mogelijk. Wij zouden het waarderen als de minister-president hierop reageert.

In het regeerakkoord staat ook een passage over de Eerste Kamer. In de concepten die aan het akkoord voorafgingen, was duidelijk wat de bedoeling van die passage was: terugkeer naar de situatie van voor de grondswetswijziging van 1983, hetgeen betekent dat de Kamer niet meer in haar geheel verkozen zou worden maar in delen. Wij hebben ons daar toen in beginsel mee akkoord verklaard. De huidige passage in het regeerakkoord laat echter open of het hierbij blijft. Wij zouden graag van de minister-president vernemen, wat wij de komende tijd kunnen verwachten aan voorstellen die onze positie betreffen en ook wanneer wij die mogen verwachten. Wij willen er sterk voor pleiten dat bij het denken over de positie van deze Kamer ook de mogelijkheden worden onderzocht om de Verenigde Vergadering meer bij het werk te betrekken. Verdragen als het Verdrag van Maastricht en Amsterdam zouden toch heel goed door de Verenigde Vergadering behandeld kunnen worden, evenals grondwetswijziging. Dat voorkomt bedrijfsongevallen, zoals bij de grondwetsherziening inzake het correctief referendum. Wil de minister-president toezeggen dat de positie van de Verenigde Vergadering bij de voorstellen wordt betrokken?

Een andere circulerende gedachte is die van het terugzendrecht van deze Kamer. Daarop zijn diverse varianten voorstelbaar. Is het kabinet van plan, in de te verschijnen notitie daarover voorstellen te doen, zo vraag ik de minister-president. Het is overigens verrassend te zien, mijnheer de voorzitter, hoe ineens het denken over bestuurlijke hervormingen nu ook bij andere partijen, waar het tot voor kort geen onderwerp was, is doorgedrongen. Zowel bij het CDA als de VVD zijn werkgroepen actief die voorstellen doen over de rol van de senaat, de gekozen burgemeester, een ander kiessysteem en dergelijke. Wij zien dat met vreugde aan.

Paars II heeft een moeilijk eerste jaar achter de rug. Het heeft geen zin, dat te ontkennen en het heeft ook geen zin, naar schuldigen daarvoor te zoeken. Als ik mij niet vergis, is het kabinet erin geslaagd, kort voor de zomer en ook kort daarna, zich te bezinnen op de aanpak voor de komende tijd. Dat geeft vertrouwen voor de toekomst. Het is logisch dat de kleinste regeringsfractie die bij verkiezingen en in de peilingen daarna een forse prijs betaalt voor het nemen van die verantwoordelijkheid, behoefte heeft, duidelijk te laten zien waarom zij die verantwoordelijkheid niet schuwt. Wij doen dat op basis van een visie die ik ter wille van de tijd samenvat in een viertal kernaspecten.

Wij verwachten van dit kabinet een beleidsontwikkeling op het terrein van ethische kwesties als euthanasie, abortus, het gebruik van foetusmateriaal bij medische experimenten. Het is wel zeker dat een kabinet met D66 daarin tot andere voorstellen komt dan een kabinet met het CDA. Wij verwachten van het kabinet een beleidsontwikkeling op het gebied van de democratische ontwikkeling en de bestuurlijke hervorming. Het is wel zeker dat een kabinet met D66 daarin tot andere voorstellen komt dan een kabinet met alleen PvdA en VVD.

Wij verwachten van het kabinet een beleidsontwikkeling op het gebied van de internationale politiek die Europa meer doet zijn dan een economische unie. Een ontwikkeling naar meer democratische verhoudingen is nodig om ook te komen tot politieke afstemming. Het is wel zeker dat een kabinet met D66, daarin meer uitdaging ziet dan een kabinet met GroenLinks.

De heer De Boer (GroenLinks):

Een eerste termijn zonder enige interruptie is toch wel een beetje al te gortig. Ik offer mij daarom maar even op. Waar collega Schuyer een kabinet met GroenLinks ontwaart, ontgaat mij geheel. Maar hoe komt hij erbij dat een kabinet met D66 erin harder zou werken aan democratische verhoudingen, bijvoorbeeld in Europa dan een kabinet met eventueel GroenLinks erin? Dat snap ik niet zo goed. Kan hij mij de argumenten daarvoor geven?

De heer Schuyer (D66):

Dat ontwaren begrijp ik, want als ik mij het gespartel met de NAVO-passage uit zijn rede voor ogen houd, dan zal het ook nog wel even duren voordat er een kabinet met GroenLinks is.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik vind het een beetje gênant om dat gespartel te noemen.

De heer Schuyer (D66):

Dat is het toch echt geweest.

De heer De Boer (GroenLinks):

Worstelen is iets anders dan spartelen.

De heer Schuyer (D66):

Dat hangt ervan af waar je het doet. In het water komt het op hetzelfde neer.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dit woord behoor je bij dit thema niet te gebruiken.

De heer Schuyer (D66):

Dan verschillen wij daarover van mening.

De heer De Boer (GroenLinks):

Daar moet de heer Schuyer dan eens over nadenken.

De heer Schuyer (D66):

Ik heb nog goed de discussie over de euro in deze Kamer op het netvlies. De houding van de GroenLinks-fractie was dat zij Europa heel duidelijk op afstand zette van de ontwikkelingen daarin. Men zei eerst een sociale paragraaf, eerst dit en eerst dat te willen, terwijl iedereen weet dat die dingen ook moeten, maar dat de volgtijdelijkheid een wezenlijk verschil is. Die volgtijdelijkheid is tussen D66 en GroenLinks wezenlijk anders.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Over dat onderwerp spreekt de heer Schuyer niet in zijn tekst. Daarin heeft hij het over het bevorderen van meer democratische verhoudingen in Europa. Als ik het goed heb, maakt D66 deel uit van de liberale fractie in het Europese Parlement die op dat punt bepaald niet voorop loopt. GroenLinks en de Groene fractie in het Europese Parlement hebben een lange geschiedenis achter zich in het pleiten voor meer democratische verhoudingen in Europa. Waarop baseert de heer Schuyer toch zijn tekst?

De heer Schuyer (D66):

In de tekst staat "meer uitdaging". Dat betekent dat je in ieder geval een bestaande ontwikkeling accepteert. Bij uw fractie hier is die acceptatie ten aanzien van Europa veel minder aanwezig.

De heer De Boer (GroenLinks):

De heer Schuyer heeft het over het bevorderen van democratische verhoudingen in Europa. Dat is juist ons kritiekpunt en de reden waarom wij op sommige momenten nog niet voluit voor Europa kunnen gaan, maar dan kan hij de fractie van GroenLinks toch niet verwijten dat zij daar geen aandacht voor heeft? Het is immers het centrale punt in onze overwegingen.

De heer Schuyer (D66):

Dat is ook allerminst mijn bedoeling geweest.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dan moet u het ook niet zeggen.

De heer Schuyer (D66):

Het staat er ook niet. Mijn bedoeling is geweest om te stellen dat GroenLinks ten aanzien van Europa een zodanige politiek voert dat die vraag helemaal niet aan de orde komt, omdat GroenLinks eigenlijk niet aan dat debat wil deelnemen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat lijkt mij helemaal onzin, gelet op onze bijdrage in het Europees Parlement op dit moment.

De heer Schuyer (D66):

Ik heb het over uw fractie hier.

De voorzitter:

De heer Schuyer vervolgt nu zijn betoog.

De heer Schuyer (D66):

Ten slotte verwachten we van dit kabinet een beleidsontwikkeling die rekening houdt met de razendsnelle opkomst van de nieuwe technologie op vrijwel elk terrein van het menselijk bedrijf. Daarvoor is nodig dat men bereid is om een beleid te ontwikkelen dat wat langer meegaat dan een kabinetsperiode, ook als je daar aanvankelijk niet voor wordt geprezen. In het dit jaar extra boeiende rapport van het SCP worden een aantal ontwikkelingen geschetst die voor het kabinet richtsnoer voor beleid kunnen zijn. De integratie van immigranten bijvoorbeeld wordt beschreven als een generaties durend omspannend proces dat onze samenleving zeker blijvend van aanzien zal doen veranderen. Leidinggeven aan dat proces beschouwt mijn fractie als een kerntaak van de overheid. In het begin – ik bedoel niet het begin van deze kabinetsperiode, maar een veel verder in het verleden liggend begin – is daar wellicht onvoldoende oog voor geweest. Dat lijkt nu te zijn veranderd. De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, de staatssecretaris voor Justitie en de minister-president zelf laten door hun optreden en uitspraken zien dat zij zich bewust zijn van de importantie van deze zaak. Daarbij doet zich echter wel de vraag voor of de rijksoverheid voldoende instrumenten heeft om een beleid te ontwikkelen en daaraan leiding te geven. In hetzelfde rapport wordt de ontwikkeling geschetst van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding, naar een woord van Bram de Zwaan. Natuurlijk behoort ook het integreren van immigranten niet via bevelvoering te gebeuren, want dat is tot mislukken gedoemd. Iets meer sturing is echter wellicht onontkoombaar. Hoe ziet de minister-president dit?

Een ander door het SCP aangestipt punt is de langzame groei van de inkomensongelijkheid. Wij beschouwen het als een kerntaak van de overheid om die groei binnen aanvaardbare grenzen te houden. Alertheid op dit punt is geboden. Overigens constateren wij met genoegen dat hetzelfde planbureau constateert dat de armoede in Nederland in absolute zin is afgenomen. Dat is toch blijkbaar ook het gevolg van paars beleid. De recente uitspraken van Alan Greenspan over de economie van de VS geven de discussie over de nieuwe economie in ieder geval een aardige impuls. De groei van de Amerikaanse economie gaat echter gepaard met een stijging van de arbeidsproductiviteit van de werknemer. Daar is in Nederland al een tijd geen sprake meer van. Onze groei wordt verklaard door stijging van de arbeidsdeelname. Als die stijging stokt of haar grenzen bereikt, komen we in de problemen. Er is op gewezen dat investeren in onderwijs en kennis daarom bitter noodzakelijk is en dat we daar een forse achterstand hebben door bezuinigingen in een reeks van jaren. Wij zouden het een heel goede zaak vinden als het kabinet meer geld vrijmaakt voor investeringen op dit terrein. Ziet ook de minister-president die noodzaak? Zo ja, is hij dan bereid om daar bij de voorbereiding van de begroting van 2001 blijk van te geven?

Het ziet ernaar uit dat evenals ten tijde van het kabinet-Den Uyl de grondpolitiek weer actueel wordt. Het tijdig onderkennen daarvan kan er misschien voor zorgen dat de materie beter beheersbaar blijft dan toen. De aanleiding nu vormt de vijfde nota voor de ruimtelijke ordening. Centraal daarbij staat de constatering dat agrarische grond als gevolg van woningbouwactiviteiten grootschalig voorwerp van waardestijging is geworden. Niet uit te sluiten is dat de rijksoverheid met de nota dit proces een nieuwe stimulans gaat geven. Recent heeft staatssecretaris Remkes gesteld: "De boer, op wiens land gebouwd gaat worden, heeft recht op meer dan agrarische verkeerswaarde. Dat is staande praktijk. Daaraan wil ik niet tornen. Maar tegelijkertijd is de vraag legitiem hoe een groter deel van de waardestijging ten goede kan komen aan publieke voorzieningen." Voor mijn fractie staat vast dat het onderwerp grondpolitiek terecht weer op de politieke agenda is beland, omdat inderdaad onverminderd de vraag moet worden beantwoord in hoeverre de overheid gerechtigd is, te delen in de waardestijging van grond, die het gevolg is van overheidsbeleid en overheidsinvesteringen. Het voornemen van het kabinet om het grondbeleid beter te gaan coördineren, is een eerste stap. Maar in hoeverre is het huidig wettelijk instrumentarium, het gemeentelijk voorkeursrecht, toereikend om negatieve ontwikkelingen te voorkomen? En in hoeverre kan de overheid met een pro-actief aankoopbeleid zaken sturen? Voor mijn fractie staat niet vast dat nadere regulering achterwege kan blijven. Kan de minister-president aangeven of die regulering er ook komt?

Voorzitter! Het recente rapport van het Crisisonderzoeksteam naar de rellen rond de huldiging van Feijenoord maakt duidelijk dat de overheid nog het nodige te doen staat als het om de voorbereiding van Euro 2000 gaat. Wij zijn er niet gerust op dat dit ook voldoende gebeurt. In dit verband is relevant het recente advies van de commissie van korpsbeheerders, korpschefs en hoofdofficieren van justitie. Deze commissie geeft aan dat het wenselijk is om bepaalde bevoegdheden, die thans louter in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde kunnen worden toegepast, ook in te zetten voor de handhaving van de openbare orde. Het gaat hier specifiek om de mogelijkheden van langdurige observatie, afluisterfaciliteiten en de inzet van burgerinformanten. Als degenen die straks de eerste verantwoordelijkheid dragen voor handhaving van de openbare orde unaniem van oordeel zijn dat hier met voorrang zaken geregeld moeten worden, moet het kabinet met een wel heel bijzondere argumentatie komen om hierop afwijzend te kunnen reageren. Mijn fractie nodigt de minister-president uit, hierop nader in te gaan. En wellicht dat de minister-president daarbij ook kan aangeven hoe het staat met het onderzoek naar doorberekening van politiekosten. Uit het voorgaande valt op te maken dat wij van oordeel zijn, dat de minister van Binnenlandse Zaken en Justitie op dit terrein actiever zou moeten zijn. Maar wij willen die opmerking ten aanzien van de minister van Justitie gaarne gepaard laten gaan met de waardering die wij hebben voor zijn houding bij het debat aan de overzijde over pedofilie. Een debat dat beschamende elementen in zich had.

Voorzitter! Ik kom tot enkele voor ons gewichtige slotopmerkingen. Het eerste jaar van Paars II is voor ons teleurstellend geweest. Dat komt niet zozeer door het kabinet als wel door de gebeurtenissen in deze Kamer bij de stemming over het referendum. De korte crisis die erop volgde, was in de ogen van mijn fractie onvermijdelijk. Onder leiding van de vice-president van de Raad van State is een uitweg gevonden waarin wij vertrouwen hebben. Maar er blijven gevaren op de loer liggen. In de samenstelling van deze Kamer is in juni een forse verandering gekomen. De heer de Boer heeft daar al grappen over gemaakt bij de stemming over de studiefinanciering. Een betere illustratie dat deze Kamer politieker is geworden, kon hij moeilijk geven. Immers, als wij ervan uitgaan dat de politieke afweging aan de overzijde is gemaakt en dat onze taak een andere is, zou de getalsverhouding tussen fracties er aanmerkelijk minder toe doen. Er zou veel vaker unanimiteit heersen over het oordeel inzake kwaliteit en uitvoerbaarheid van wetgeving. Maar dat is niet de praktijk. Alle drie de coalitiepartijen zijn hier nodig voor de meerderheid.

De heer De Boer (GroenLinks):

Precies! Dat is het dilemma. Het gaat mij een beetje te ver dat ik word opgevoerd als de enige in deze Kamer die probeert om hier politiek te bedrijven. Dat lijkt mij bezijden de waarheid. Ik heb de afgelopen negen jaar te vaak meegemaakt, net als D66 toen zij in de oppositie zaten, dat regeringspartijen in eerste instantie behoorlijk veel kritiek hebben op wetsvoorstellen. Wij denken immers regelmatig na de eerste termijn dat er geen spaan heel blijft van een wetsvoorstel. De kritiek verdwijnt vervolgens als sneeuw voor de zon in de tweede termijn. Met andere woorden: regeringspartijen zijn eigenlijk degenen die de grootste fout maken door niet te blijven bij wat ze vinden, maar onder coalitiedwang de zaak op te geven. Om dan hieruit de conclusie te trekken dat wij hier meer unanimiteit moeten hebben en meer moeten luisteren naar argumenten, om vervolgens op grond van argumenten te stemmen. Was het maar waar, voorzitter. Ik zou er hartelijk aan meedoen.

De heer Schuyer (D66):

De heer De Boer heeft kennelijk moeite om mijn tekst te lezen, want daarin wordt hij niet als enige opgevoerd. Ik geef dit als voorbeeld aan en ben het in hoge mate eens met hetgeen hij nu zegt. Inderdaad moeten regeringspartijen vaak rekening houden met de coalitie. Het zou mij liever zijn als ook het kabinet zou denken dat er grote vrijheid is van deze Kamer om wetgeving op kwaliteit en doelmatigheid te beoordelen.

Alle drie de coalitiepartijen zijn hier nodig voor de meerderheid, zei ik zojuist. Dat prisoners dilemma dienen de actoren zich bewust te zijn. De senaatsfractie van D66 heeft er nooit een geheim van gemaakt dat zij bereid is het regeerakkoord daarbij als uitgangspunt te nemen, hetgeen overigens in onze ogen best samen kan gaan met het beoordelen van wetten op kwaliteit en uitvoerbaarheid. Het kabinet moet zich er echter wel van bewust zijn dat de volgtijdelijkheid waarmee de afspraken uit het regeerakkoord ons bereiken, van groot gewicht is. Na de kabinetscrisis is een afspraak gemaakt om een referendumwet in te dienen die het adviserend referendum bijvoorbeeld bij burgemeestersbenoemingen mogelijk maakt. Er is na de kabinetscrisis nu ongeveer een half jaar verstreken en er is nog niets. Dat tempo staat in schrille tegenstelling met de snelheid die bij het belastingplan betracht wordt. Wij willen van de minister-president weten wanneer wij de indiening van de referendumwet tegemoet kunnen zien.

Een ander voorbeeld is de deconstitutionalisering van de burgemeestersbenoeming uit de Grondwet. Het kabinet heeft aan dit huis niet het verzoek gedaan dit wetsontwerp af te handelen in dit kalenderjaar, zoals dat bij tal van andere wetsontwerpen die ons voor 26 november zullen bereiken, wél het geval is. Vermoedelijk is de reden daarvan gelegen in het gegeven dat de VVD-fractie het wetsontwerp wil bezien in samenhang met het advies van de staatscommissie-Elzinga. Dat is trouwens ook door de heer Dees gezegd. Nu is daar op zichzelf wel mee te leven, maar het is goed hier te memoreren dat dit niet is gebaseerd op een afspraak uit het regeerakkoord. Daar is, overigens met een grote mate van eensgezindheid, gesteld dat het naar aanleiding van allerlei gebeurtenissen noodzakelijk is dualisme in het lokaal bestuur te brengen, en is de afspraak gemaakt over de invoering ervan advies te vragen aan een staatscommissie. De opdracht van de commissie luidt dan ook niet om te onderzoeken of dualisme in het lokaal bestuur geïntroduceerd moet worden, maar om te onderzoeken hoe je dat dualisme het beste vorm kunt geven. Dat heeft niets te maken met het deconstitutionaliseringsartikel van de burgemeester uit de Grondwet. Dat is een op zichzelf staande afspraak uit het regeerakkoord waar mijn fractie groot belang aan hecht en waar wij onze partners op mogen aanspreken.

Het komt erop neer, mijnheer de voorzitter, dat niemand van ons selectief moet gaan winkelen uit het regeerakkoord. Als een afspraak wijziging behoeft, behoort dat te gebeuren met de instemming van alle coalitiepartners. De heer Dijkstal heeft onlangs een correcte actie ondernomen. Hij stelde dat het belastingplan voor de zelfstandige ondernemer een effect heeft dat zijns inziens onbedoeld was, en kondigde aan dit bij de partners aan te kaarten. Maar hij zei er direct bij dat een wijziging alleen mogelijk is met het consent van de coalitiepartners. Zo niet, dan voelde ook hij zich gehouden aan de tekst van het regeerakkoord. Zo hoort het, maar dan niet alleen bij het belastingplan.

Voorzitter! Volgens het klokje zou ik nu pas elf minuten gesproken hebben. Dat komt omdat u bij de eerste interruptie van de heer De Boer het klokje eerst hebt stilgezet en daarna op nul hebt gezet. Ik zou dus nog gebruik kunnen maken van een minuut of veertien spreektijd.

De voorzitter:

Nee, want ik kan wel optellen.

De heer Schuyer (D66):

Maar ik kan nu niet zien hoe ver ik in mijn spreektijd ben. Overigens zal ik niet nog extra tijd nemen, maar nog wel zeggen dat dezelfde kiezer die de heer De Boer een fractie van acht leden en een spreektijd van 31 minuten, mij een spreektijd van 25 minuten heeft bezorgd. Dan is het toch een kwestie van passen en meten. Wij hebben zeer bewust deze keer niet gekozen voor een passage over het buitenland, hoewel dat buitengewoon belangwekkende aspecten heeft. Ik wil mij dan ook graag aansluiten bij de zeer gedegen beschouwing die door de Partij van de Arbeid-fractie op dat punt is gehouden. Met name sluit ik mij aan bij de vragen over de positie van de Europese Unie. Zeer in het bijzonder wachten wij ook met belangstelling het antwoord van de regering af op de vragen over de Verenigde Naties en over Oostenrijk.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Ondanks de ietwat beklemmende magie, omgeven met gevoelens van onzekerheid, die voor sommigen in dit geseculariseerde land blijkbaar uitgaat van de komende millenniumwisseling, wil de SGP-fractie bij deze laatste algemene politieke beschouwingen van de eeuw en de eerste van deze zittingsperiode van de Kamer, wat haar bijdrage aan die beschouwingen betreft, vasthouden aan een opzet die de regering inmiddels van ons is gewend. Dat wil zeggen, dat onze bijdrage uiteenvalt in twee hoofddelen. Wij beginnen met enkele financieel-economische getinte opmerkingen naar aanleiding van Troonrede en Miljoenennota en vervolgen met enkele beschouwingen van algemeen-politieke aard.

Voorzitter! Het is al talloze keren, ook vanmiddag, door vriend en vijand van dit kabinet opgemerkt: het gaat economisch goed met Nederland. In de Macro-economische verkenning 2000 staat dat Nederland met een sterke economie het nieuwe millennium ingaat. Al zes jaar lang ligt de economische groei boven de 2%. En het kabinet hanteert, naar het zelf verklaart, voor de nabije toekomst een behoedzaam groeiscenario.

Vorig jaar bij de algemene beschouwingen maande het kabinet ons nog tot extra behoedzaamheid in verband met de Azië-crisis. De gevolgen ervan zijn, zo kunnen wij inmiddels vaststellen, beperkt gebleven, althans voor de westerse wereld. Thans zegt de premier, dat West-Europa en Amerika economisch gezien op een vulkaan leven, maar dat het een slapende en geen tikkende vulkaan is. Misschien vindt hij morgen gelegenheid om deze metafoor met een op feiten gebaseerde analyse wat nader toe te lichten.

Hoe het ook zij, de financieel-economische gang van zaken in ons land draagt er ongetwijfeld toe bij dat één op de drie Nederlanders (34%) zegt wel vertrouwen te hebben in het huidige kabinet. Dat bleek uit de politieke opiniepeiling van het NIPO van midden oktober jongstleden. Het meeste vertrouwen geniet het kabinet bij stemmers op de Partij van de Arbeid (70%) en D66 (68%). Bij de VVD-stemmers ligt dat lager, namelijk op 56%. Aanhangers van de oppositiepartijen hebben veel minder vertrouwen in de verrichtingen van het tweede paarse kabinet. Dat geldt vooral voor de stemmers op de kleine christelijke partijen, waarvan 83% zegt weinig fiducie te hebben in het kabinet. Onder CDA-stemmers bedraagt dat percentage 63. Dat zijn geenszins verrassende uitkomsten, lijkt mij. Op het vertrouwen bij de kleine christelijke partijen kom ik in het vervolg van mijn bijdrage uiteraard terug.

Thans echter eerst iets over de financieel-economische situatie. Het schatkistsaldo is eindelijk, na meer dan 25 jaar, dichtbij een evenwicht, waarmee we terug zijn op het niveau van 1970. Dat komt doordat er de afgelopen 20 jaar aan gewerkt is, deels omdat wij dat zélf nodig vonden, deels omdat Brussel (EMU-criteria) ons daartoe dwong. Dit resultaat is in niet geringe mate toe te schrijven aan het feit, dat het tot de pijlers van achtereenvolgende regeerakkoorden behoorde een strikte scheiding te hanteren tussen de uitgaven- en inkomstenkant van de begroting. Alleen uitgavenmeevallers (minder uitkeringen en rentelasten) mogen worden benut voor extra investeringen. Inkomstenmeevallers (uit premies, belastingen en aardgasbaten) gaan naar lastenverlichting en het financieringstekort. Wij steunen de minister van Financiën graag in het volhardend vasthouden aan dat uitgangspunt en wij hopen dat hij wat dat betreft op de steun van de minister-president zal kunnen blijven rekenen. Als men inkomstenmeevallers wil gaan gebruiken voor extra uitgaven, lijkt ons dat geen aanvulling op, maar het openbreken van het regeerakkoord te noemen. Ziet de minister-president dat ook zo?

Intussen heeft volgens "De Nederlandse economie 1998" van het CBS ook de overheid vorig jaar flink geprofiteerd van de economische groei. Haar reële beschikbare inkomen groeide met 6,5%. Hierdoor kreeg de overheid bijna de helft van de totale groei van het beschikbaar inkomen. Haar aandeel nam toe van 25,1% in 1997 tot 26% in 1998. Eén van de vruchten was dat de nettobesparingen van de overheid verbeterden, mede omdat de toename van de consumptieve bestedingen (plus 5,7%) in de pas liep met de stijging van het bruto binnenlands product. Omdat de investeringen van de overheid vrijwel gelijk bleven, vond een aanzienlijke reductie plaats van het vorderingentekort van 1,2% van het bbp in 1997 (in 1996 nog 1,8%) naar 0,8% in 1998. Onder erkenning van dit mooie resultaat, kunnen wij er echter niet om heen een jarenlang naar voren gebracht punt van zorg opnieuw naar voren te brengen: de staatsschuld. Die schuld gaat thans richting 60% van het bbp, de Europese norm. In absolute cijfers stijgt de staatsschuld echter nog steeds: van 521 mld. dit jaar tot 529 mld. volgend jaar, hetgeen gepaard zal gaan met een rentelast van ongeveer 35 mld. Als ik goed heb gerekend, betekent dat heel concreet dat op elk Nederlands huishouden per maand nog steeds ƒ 420 voor rente drukt. Van onze kant achten wij het wenselijk dat de druk op de kapitaalmarktrente wordt verminderd en dat de rijksbegroting minder inflexibel wordt gemaakt. Om die reden zien wij liever een reductie van de staatsschuld tegemoet dan een lastenverlichting.

Tijdens de recente algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer maakte ook de term "nieuwe economie" onderdeel uit van de discussie. Volgens sommige economen zou het einde van de traditionele conjunctuurtheorie zijn ingeluid. We zouden het tijdperk zijn binnengetreden waarin werk en inkomen alleen maar toenemen en op een structureel hoger niveau komen te liggen als gevolg van de technologische revolutie op informatie- en communicatiegebied. Die verwachting lijkt gebaseerd te worden op het feit dat de laatste drie jaar de productiviteitsgroei in de VS hoger is geweest dan geraamd: meer dan 2% per jaar. De president van de Amerikaanse centrale bank heeft bovendien eind vorige maand voorspeld dat de economische voorspoed in de VS nog jaren zal aanhouden en dat er van een structurele verandering sprake is. Wij kunnen dit optimisme niet delen. Het geloof in een ononderbroken groei van de economie lijkt ons eerder een uiting van een blind paradijsgeloof en van overschat zelfvertrouwen. Na vette jaren zijn nog altijd magere jaren gevolgd. Na een hoogconjunctuur kwam onvermijdelijk een recessie. De vette jaren komen ten einde als er bijvoorbeeld echt geen mensen meer te vinden zijn die het werk kunnen doen of wanneer de salarissen die betaald moeten worden om ze elders weg te kopen zó hoog zijn dat de prijzen de pan uit rijzen. Dan wordt er niet meer uitgebreid en geïnvesteerd en loopt de groei tegen een fysieke grens aan. Het lijkt ons nog veel te vroeg om te concluderen dat als gevolg van de introductie van internet en andere media een einde zal komen aan inflatie- en rentestijgingen. Zijn er niet reeds tekenen die op een kentering in de groei duiden? Wij denken dan aan de achterblijvende groei van de arbeidsproductiviteit in ons land. Kortom; de "nieuwe economie" lijkt ons een fictie, ontsproten aan overspannen verwachtingen. Wij delen dat optimisme – als gezegd – niet. Belangrijker is evenwel nog dat wij bij de theoretici van die "nieuwe economie" geen spoor van aandacht hebben aangetroffen voor de onvermijdelijke nadelen die met een permanente en structureel hogere economische groei zijn verbonden! Ik mag op dit punt misschien verwijzen naar hetgeen de heer Schuurman daarover naar voren heeft gebracht.

Voorzitter! In het kader van de zorg voor oververhitting van onze economie plaats ik onder andere de geluiden dat thans binnen de boezem van het kabinet – na kabinetsperiodes van stilte – weer ideeën circuleren over een vorm van grond- of grondprijspolitiek. Dat is gegeven het huidige niveau van de grondprijzen, zowel voor agrarisch als niet-agrarisch gebruik, niet echt verwonderlijk te noemen. Net zo min als het verbazing kan wekken dat in een land waar de claims op schaarse grond toenemen – en er dus stijgende vraagmarkt is – de prijzen stijgen. Sommigen hebben daar last van, anderen hebben er baat bij. Er bestaat reeds lang een aantal instrumenten die de beschikbaarheid van grond voor algemene belangen veiligstelt. Maar bij een vrije onroerend goedmarkt – die dus meer dan alleen de grond omvat – is het een uiterst riskante manoeuvre om in te grijpen in het prijsmechanisme. Daar kunnen verstrekkende – ook onbedoelde – effecten van uitgaan, zeker wanneer men de problematiek zou versmallen door ze te vatten in termen van speculatie en woekerwinsten.

Naar wij hebben vernomen, zou het kabinet in juni aanstaande met een nota grondpolitiek willen komen. Bestaat dat voornemen nog steeds? Anderen – buiten het kabinet – spreken reeds over een fiscale aanpak in het kader van de herziening van het belastingstelsel eind dit jaar of over een aanscherping en uitbreiding van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Nóg weer andere geluiden willen dat het kabinet in mei aanstaande met nieuwe grondpolitieke voorstellen zal komen, in de tijd gekoppeld aan de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Wij zouden zo mogelijk graag uitsluitsel ontvangen over de voornemens van het kabinet en over het tijdpad dat het kabinet daarvoor voor ogen staat. Wij willen het kabinet op dit moment van onze kant meegeven dat voorkomen moet worden dat de landbouw – bedoeld óf onbedoeld, doordat ze is "vergeten" – mede de dupe wordt van welk ingrijpen door de overheid in de grondmarkt dan ook.

Ter afsluiting van dit hoofdonderdeel van onze bijdrage dat was gewijd aan financieel-economische kwesties, kom ik – zoals aangekondigd – terug op de uitslag van de opiniepeiling naar het vertrouwen in het huidige kabinet. Het zal wel duidelijk geworden zijn dat het geringe vertrouwen bij de kleine christelijke partijen géén verband houdt met het beleid en de prestaties van het kabinet op financieel-economisch gebied. Het was echter wrang te ervaren dat de coalitiepartners het oneens waren of leken te zijn over de besteding en de verdeling van inkomstenmeevallers en over de vraag of daartoe het regeerakkoord opengebroken moest of mocht worden, maar dat zij het een jaar geleden aan het begin van de formatiebesprekingen in een vroeg stadium en snel eens werden over een aantal ingrijpende voorstellen, die inmiddels aan de Tweede Kamer zijn gepresenteerd, op gebieden waar het niet gaat om geld en economie, maar om immaterieel welzijn, en die een golf van verontrusting hebben veroorzaakt met name onder vele christenen in dit land.

Voorzitter! Ik zal daar hier en bij deze gelegenheid niet dieper op ingaan noch herhalen wat door de voorzitter van de SGP-fractie in de Tweede Kamer en anderen bij de algemene politieke beschouwingen op 22 september jongstleden aldaar is gezegd, al sluiten wij ons daar wel bij aan. Ook ik ben van oordeel dat het kabinet met de bedoelde voorstellen niet op de goede, dat wil zeggen een voor onze samenleving heilzame weg is. Ik kán niet geloven dat, door op kenmerkende punten te breken met het christelijk cultureel erfgoed, de samenleving sterker en socialer wordt.

Deze kritische opmerkingen brengen mij tevens bij het tweede deel van onze bijdrage die wij, hoe dan ook, bereid zijn te leveren aan de algemene, politieke discussie. De Troonrede memoreert dat de 20ste eeuw een tijdperk is geweest van grote veranderingen en ze duidt die in termen van vooruitgang, wetenschappelijk, technologisch en economisch. Tegelijkertijd is er het besef dat hiermee bepaald niet alles is gezegd. Een zinnetje als "Op de drempel van de nieuwe eeuw staat ons land voor bijzondere uitdagingen", dat wordt toegelicht met een vijftal items, is veelzeggend. Het woord "uitdagingen" vervang ik echter liever door "opdrachten".

Het was deze zomer tien jaar geleden dat Francis Fukuyama, toen beleidsplanner op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, plotseling wereldbekendheid verkreeg met zijn veel besproken stelling over het einde van de geschiedenis. Met zijn artikel "The end of history" in het conservatieve tijdschrift "The National Interest" verkondigde hij de stelling dat na de ondergang van het communisme, de Westerse liberale, kapitalistische democratie het eindpunt van de ideologische evolutie van de mens zou betekenen. Dit jaar heeft Fukuyama, nu hoogleraar aan de Amerikaanse George Mason University, tegelijk met zijn nieuwe boek "The great disruption" – "De grote ontwrichting", een ambitieuze analyse van de westerse cultuur aan het eind van de 20ste eeuw – een artikel, opnieuw in "The National Interest", gepubliceerd onder de titel "Second thoughts", "Bij nader inzien". In dit artikel wordt teruggeblikt op zijn stelling van tien jaar geleden. Daarin dient hij zijn critici nog één keer van repliek en analyseert hij ook waarom hij het zélf destijds mis had.

Hij erkent nu dat zijn betoog van destijds meer sloeg op trends in de internationale economie en politiek, eigenlijk op de globalisering, een ontwikkeling die onvermijdelijk lijkt voort te gaan. Alternatieven voor de liberale democratie ziet hij nog steeds niet. Ook de zogeheten "Derde weg", de vernieuwingsbeweging binnen enkele sociaal-democratische partijen in Europa, ziet hij niet als realistisch alternatief voor de liberale, kapitalistische democratie. In zijn recente artikel betrekt hij de stelling dat het einde van de geschiedenis niet mogelijk is zonder einde van de wetenschap. Ik citeer hem (in vertaling): "Wetenschap maakt de geschiedenis, is de motor van de geschiedenis, van economische en daarmee ook politieke ontwikkelingen. Dus zolang er geen einde van de wetenschap is, kan er ook geen einde van de geschiedenis zijn." De ontwikkeling van de wetenschap ziet hij met name in de ontwikkelingen in de biotechnologie en het genetische onderzoek, waardoor onze ideeën over wat een mens is, drastisch zullen veranderen, zo vermoedt hij. Als we eenmaal begrijpen wat de biologische wortels van het menselijk gedrag zijn, kunnen we ze ook gaan manipuleren. Zodoende ligt de ontwikkeling van een nieuw type mens binnen bereik en daarmee komt het einde in zicht van de geschiedenis van de mensheid zoals hij die eerder voorzag.

Voorzitter! Zo ver is het nog niet of nog lang niet. Daarom schonk hij in "The great disruption" aandacht aan de morele en maatschappelijke wanorde die hij, naast positieve ontwikkelingen, als een gevolg van de technologische revolutie op informatie- en communicatiegebied beschouwt. Hij heeft er vertrouwen in, op grond van historische ervaring, dat die wanorde op den duur weer wordt bedwongen door de aangeboren behoefte van de mens aan orde. Als Fukuyama in dit laatste opzicht gelijk zou krijgen, zou er wellicht ook nog uitzicht zijn voor de landen, binnen en buiten de grenzen van Europa, die meegesleurd zijn in de val van het communisme, maar die, behalve meer vrijheid van beweging, nog nauwelijks iets bemerkt hebben van de zegenrijke gevolgen van de overwinning van het Westerse liberalisme.

Voor vele, maar gelukkig niet alle, van die landen is de snelle overgang van een centraal geleide economie naar een markteconomie een ramp gebleken. Alleen in de rij landen die tegen West-Europa aan ligt en de Baltische staten gaat het goed. Terwijl hervorming van de staat in de Oostbloklanden het hoofddoel had moeten zijn, is de staat ontmanteld. Radicale privatisering heeft de maffia kansen gegeven en voor corruptie, zwarte markten en sociale ellende gezorgd.

Terugkerend naar de opdrachten voor de 21ste eeuw voor ons land en de actuele politieke discussie, worden wij geconfronteerd met de ideologische leegte in de politiek met onder andere als gevolg klachten over gebrek aan politiek debat, over onheldere verantwoordelijkheden, over het verval van de staat en het primaat van de politiek, ongeïnteresseerdheid van de burger, enz. Kortom, de publieke zaak lijkt in het slop te zijn geraakt. Voor de discussie verwijs ik kortheidshalve naar de lezing die de heer Tjeenk Willink onlangs heeft gehouden bij gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit te Rotterdam over de kwetsbare overheid die ten prooi is gevallen aan een reeks van contradictoire eisen en verwachtingen – zie de Staatscourant van 27 september jongstleden – en naar de toespraak van de Commissaris der Koningin Van Kemenade ter gelegenheid van een bijeenkomst van Eerste-Kamerleden en voormalige Eerste-Kamerleden. Hiervoor verwijs ik naar Binnenlands Bestuur van 1 oktober jongstleden.

De laatste tijd spitsen de discussies zich wat toe op het punt van de privatisering van publieke diensten, zie het WRR-rapport Over publieke en private verantwoordelijkheden. Ik heb mevrouw Lycklama à Nijeholt voor een time-out op dit punt horen pleiten. Het is verhelderend als de minister-president hierop morgen reageert. Kennelijk wordt ervaren dat economisch succes, marktwerking en privatisering niet zaligmakend zijn. Politiek als voornamelijk een zaak van geld en efficiëntie, van bestuur en management, weet burgers niet te binden. We moeten, denk ik, constateren dat met de verdamping van de ideologische tegenstellingen, ook de invloed van het parlement en, breder, het gezag van de politiek is verdampt. Interactieve beleidsvorming – een nieuw bedenksel – die geïnspireerd is door het harmoniemodel, het creëren van een draagvlak, en een opvatting over democratisering, zal vermoedelijk het tij niet doen keren. Immers, voor de vertegenwoordigende organen blijven weinig andere functies dan die van stempelmachine voor besluiten waaraan alle deelnemers aan het eerdere overleg zich hebben gecommitteerd. Ik kan bijna verwijzen naar het regeerakkoord.

Tot besluit. De SGP-fractie heeft geen simpele oplossing voor alle kwalen bij de hand. Wél zijn wij ervan overtuigd dat een op publieke waarden en normen georiënteerde discussie, waarbij het private domein voedingsbodem is, tot verheldering en meer consistentie in het openbaar bestuur zou kunnen leiden. De SGP wil daaraan een bijdrage leveren door voor politiek en democratie zijn richtsnoer te zoeken in de waarheid van Gods Woord, wet en evangelie, bevel en belofte. Daarin zoeken wij de basis voor onze waarden en normen. Een hechte en een betrouwbare basis, waarvan wij geloven dat ze heilzaam is voor de samenleving. Niet om te heersen, maar om te dienen, om op deze grondslag invulling en uitwerking te geven aan vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Op die grondslag zijn wij te allen tijde aanspreekbaar als ons rekenschap wordt gevraagd, als wij fouten maken, als wij onduidelijk zijn in concrete politieke stellingnames. Onze keuze houdt in dat wij met pragmatisme en relativisme niet uit de voeten kunnen in de politiek. De mens en zijn eigenbelang als maat van alle dingen of een visie waarin de mens uitsluitend een materiegeoriënteerd calculerend wezen is, ontwricht de samenleving en schaadt het mens zijn. Zo'n benadering in de politiek doet te kort aan de mens als beelddrager van God en aan Zijn Schepper en Verlosser.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter! Het centrale onderwerp van mijn bijdrage is de stelling "Markt versus maakbaarheid", met als subtitel: "Laatste kans, alles moet weg!". Het laatste zal ik toelichten.

Het ligt voor de hand om bij deze laatste algemene beschouwingen van de eeuw terug te kijken naar de achterliggende periode en de balans op te maken. Hierbij maak ik een vergelijking van de politieke en maatschappelijk toestand bij het begin van de eeuw met die aan het einde ervan. Daarbij zal ik met name ingaan op de gevolgen van de trits privatisering, deregulering en marktwering.

De termen "privatisering" en "marktwerking" zijn sinds 1994 toverwoorden in het beleid van Paars. Met als gevolg een gigantische en permanente uitverkoop. Stellen wij ons de vraag wat heeft dat opgeleverd heeft, dan zien we als uitkomst, naast een berg met geld, vooral chaos en ellende. Zelfs zoveel dat inmiddels de grootste voorstanders van de opruiming van de staat aan het twijfelen zijn geslagen.

De leidende gedachte in dit programma, zo stond te lezen in het regeerakkoord van het eerste kabinet-Kok in 1994, is het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en de eigen verantwoordelijkheid. En de Troonrede van het jaar daarop zei het nog duidelijker: Meer marktwerking en minder regulering zijn onontbeerlijk. We zijn inmiddels 6 jaar verder en ik moet toegeven: Paars I en Paars II hebben woord gehouden met betrekking tot de privatisering. Dat wil zeggen dat de uitverkoop reusachtig en bijna alomvattend is geweest. Ik zet de belangrijkste resultaten op een rij:

  • - de concurrentie is als leidend beginsel ingevoerd op overheidsterreinen als het openbaar vervoer, de sociale zekerheid en de telecommunicatie;

  • - op grote schaal zijn overheidsbedrijven verkocht, zoals de PTT, nu KPN, dat alleen al 12 mld. opleverde;

  • - de NS werd opgedeeld in verschillende marktgerichte BV's.

Dat waren de grote jongens. Het beleid heeft echter tot meer geleid. De terugtredende overheid leidde bijvoorbeeld ook tot:

  • - de privatisering van het kadaster;

  • - de wijziging van de winkelsluitingswet;

  • - marktwerking in de thuiszorg en de kraamzorg;

  • - verruiming van de werktijd in de Arbeidstijdenwet;

  • - uitbesteding van de werkzaamheden van de UVI's en de sociale diensten aan commerciële bedrijven;

  • - de privatisering van het ABP;

  • - de liberalisering van het taxivervoer;

  • - de privatisering van de bewaking van militaire objecten;

  • - het principebesluit tot verkoop van Schiphol.

Daarbij ben ik nog vergeten de opkomende sponsoring van het onderwijs. De centrale leuze bij al die maatregelen lijkt wel te zijn dat alles weg moet: de uitverkoop moet gauw plaatsvinden, want dit is de laatste kans. Het lijkt erop dat wij alles voor het jaar 2000 kwijt moeten zijn.

De golf van "meer markt en meer deregulering" heeft ook de lagere overheden en maatschappelijke instellingen, zoals de universiteiten, niet onberoerd gelaten. De universiteiten hebben talrijke BV's opgericht en vooral gemeenten doen op grote schaal hun bezittingen in de verkoop. Dat loopt van energiebedrijven tot kabelbedrijven, van vuilophaaldiensten tot woningbedrijven, van huisvestingsbureaus tot stadskwekerijen, van zwembaden tot recreatiegebieden en van hele stadscentra tot bejaardentehuizen en openbaarvervoerbedrijven. Het lijkt wel of op de onderkant van deze bedrijven staat geschreven: uiterste verkoopdatum 1 januari 2000. De houdbaarheidsdatum schijnt nog maar een paar weken te zijn. Alles moet weg. En wat leverde deze uitverkoop ons op? Zeker, een grote som met geld – zo was vooral aan het begin van Paars I de bedoeling – maar wat verder? Verder bar weinig goeds.

Immers, na de privatisering is de dienstverlening van bijvoorbeeld de post er juist op achteruitgegaan. Bezorging van de post binnen één dag is een zeldzaamheid geworden. De NS werd marktgericht, moest bezuinigen op het onderhoud en kampt sindsdien met steeds meer uitval van treinen en vertragingen. De privatisering van de Ziektewet werd een fiasco: voorrangszorg, beter gezegd voorkruipzorg, werd ons deel en mensen met "een vlekje" worden tegenwoordig uitgesloten. De WAO zou na privatisering veel beter en vooral veel goedkoper worden: beide doelstellingen, zo stellen wij vast, zijn niet gehaald. De marktwerking in de WAO kostte zelfs honderden miljoenen extra. Sinds dat feit niet meer te ontkennen is, worstelt de ene na de andere staatssecretaris vergeefs met de WAO. Op de thuiszorg heeft de marktwerking een funeste uitwerking gehad. Chaos is daar meer regel dan uitzondering. En in de geprivatiseerde bedrijven weten de marktconforme directies niet hoe snel zij hun salaris moeten verhogen, met als triest hoogtepunt het GAK. Ik heb geconstateerd dat ik de vierde ben die dit punt naar voren brengt. Tegelijk zien de burgers hun invloed en inspraak verdwijnen. Dat is een belangrijke bijkomstigheid bij deze privatisering. Kon men vroeger nog bij de overheid aankloppen, nu wordt men door hooghartige directies en voorlichters het bos in gestuurd. De burger blijft met lege handen achter. Inmiddels is deze ontwikkeling in vele rapporten bevestigd. Ik noemde al de WAO, maar ook de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de privatisering van het Loodswezen mogen er zijn. In plaats van besparingen belopen de extra kosten 54 mln. per jaar. Ook de bouw van gevangenissen en rechtbanken blijkt veel duurder uit te pakken dan wanneer de overheid ze zelf gebouwd zou hebben. Hoezo besparingen?

Politicoloog Andries Hoogerwerf, die een uitgebreide analyse maakte van Paars I, concludeerde: "Het marktdenken, gebaseerd op de veronderstelling dat de markt beter functioneert dan de Staat, heeft ertoe geleid dat het eerste paarse kabinet zich verhoudingsgewijs eenzijdig op zijn financieel-economische taken en relatief weinig op zijn sociale, culturele en ecologische taken heeft gericht. De herijking van de verzorgingsstaat is een vorm van bezuiniging waarvan veel mensen met lage inkomens en andere kwetsbare groepen het slachtoffer zijn geworden en beter gesitueerden hebben geprofiteerd."

Toch hoeft die ontwikkeling ons niet te verbazen. Er zijn leerzame voorbeelden van te vinden in het buitenland. Neem bijvoorbeeld Engeland, waar onder het bewind van mevrouw Thatcher al in de jaren tachtig het heil werd gezocht in privatisering en marktwerking. Zelfs de waterbedrijven moesten eraan geloven, met als gevolg dat het water in Engeland nu wordt geleverd door 28 winstgerichte bedrijven. De prijs van het water is er met 77% gestegen en de dienstverlening laat alles te wensen over. Renationalisatie of deprivatisering wordt daar inmiddels serieus overwogen. En hoe beroerd het gesteld is met de geprivatiseerde Engelse spoorwegen is sinds kort voor iedereen duidelijk.

Mijnheer de voorzitter! Toch zijn er veranderingen op komst. Het tij begint langzaam te keren. De treurige resultaten van de privatisering geven daartoe ook aanleiding. Dat er een kentering op komst is, is zelfs bij het kabinet en de regeringspartijen te zien. Immers, in de thuiszorg neemt de regering gas terug en de volledige privatisering van de UVI's ondervindt breed verzet in de Tweede Kamer.

Ook de eerder voorgenomen verkoop van de waterbedrijven staat op losse schroeven, zoals andere sprekers al hebben gememoreerd. Het schijnt dat de regering nu ineens vindt dat deze bedrijven overheidsbedrijven moeten blijven. De argumentatie daarvoor doet naar mijn mening echter merkwaardig aan. Drinkwater is een eerste levensbehoefte, zo zegt de regering; privatisering in het buitenland stemt niet vrolijk en op de huidige organisatie van de waterlevering is niets aan te merken. Op zichzelf zijn dat allemaal juiste argumenten, maar ze gelden toch even zo goed voor bijvoorbeeld de elektriciteitsvoorziening. Gaat de regering met deze argumenten in de hand die privatisering nu terugdraaien? Dat zou toch logisch en consequent zijn. Ik hoor er graag de mening van de regering over.

Ik stel vast dat behalve de regering ook verschillende politieke partijen, die tot voor kort geen been zagen in de grote uitverkoop, een kentering laten zien. De fractievoorzitter van het CDA in de Tweede Kamer, de heer De Hoop Scheffer, heeft kort geleden het licht gezien. Voor en ook na 1994 werkte het CDA unverfroren mee aan heel wat privatiseringen. In de NRC van 10 september jongstleden leren wij een heel ander CDA-geluid kennen. Het heet niet voor niets de publieke sector met een streep onder "publiek" en het openbaar vervoer met een streep onder "openbaar", aldus De Hoop Scheffer. Wij moeten het gezag van de overheid zien terug te winnen. Dat zijn wij de afgelopen jaren kwijtgeraakt. De overheid moet borg staan voor de kwaliteit en toegankelijkheid voor iedereen van maatschappelijk nuttige goederen, of dat zorg is of openbaar vervoer, zo voegt hij daaraan toe.

Van de VVD is bekend dat de privatisering nog niet ver genoeg is doorgevoerd. Minister Jorritsma is nog steeds voor de verkoop van de waterbedrijven. De terughoudendheid bij de regering op dat punt ziet zij slechts als een voorlopige situatie, misschien wel een time-out. Des te interessanter is het om te zien hoe de vlag erbij hangt binnen de PvdA. Het was opmerkelijk dat de heer Melkert in zijn algemene beschouwingen van september jongstleden plots opriep om overheidsdiensten voortaan alleen te privatiseren als het voordeel daarvan bewezen is. Andere Tweede-Kamerleden van de PvdA, zoals mevrouw Van Zuijlen, prefereren echter nog steeds het neoliberale geluid. Maar ook binnen de PvdA-fractie van deze Kamer – waarom zou die minder zijn dan de PvdA-fractie aan de andere kant? – worden kritische opvattingen gehuldigd over de privatiseringsgolf. Ik las dat de heer Wöltgens grote bezwaren koestert tegen de huidige ontwikkeling op het gebied van de privatisering:

"Ik pleit ervoor eerst eens goed te kijken naar de feitelijke ervaringen met de privatiseringen. Dus geen ideologische discussie, maar kijken naar de praktijk. Neem de privatisering van de Ziektewet. Uit onderzoek van het CTSV blijkt dat de positieve effecten die verwacht werden niet optreden. Terwijl de negatieve gevolgen er wel zijn. Zo moeten we ook de andere privatiseringen tegen het licht houden. Wat zijn de maatschappelijke effecten van tien jaar privatisering? Daarover zouden we een parlementaire enquête moeten houden. Om te voorkomen dat we de nutsbedrijven helemaal van de hand doen en de uitvoering van de sociale zekerheid overlaten aan commerciële verzekeringsconglomeraten en daar later enorm spijt van krijgen."

Voorzitter! Ik hoor graag hoe de regering denkt over deze opvatting van de heer Wöltgens over de privatisering. Ik hoor hem al iets roepen en mompelen, maar dat zal ik nu niet herhalen.

De voorzitter:

Dan had hij wel geïnterrumpeerd.

De heer Ruers (SP):

Ik zag het meer als een ondersteuning, maar het waren zijn eigen woorden. Dat kan dus ook niet anders.

Aan de door mij opgesomde voorbeelden van privatisering, deregulering en marktwerking zijn andere toe te voegen. Wat te denken van de recente proefballon van oud-SG Van Wijnbergen om het OM te privatiseren en de wens van hoofdcommissarissen van politie om gegevens te mogen uitwisselen met particuliere diensten? Naar mijn mening zijn dit evenzovele stappen in de richting van de verdergaande ontmanteling van de overheid. Bovendien gaat het hierbij om ontwikkelingen die reacties oproepen, doordat particuliere ondernemers het vacuüm gaan opvullen dat de overheid creëert. Op die wijze zijn wij hard op weg naar de situatie dat de politie en het gevangeniswezen ook in particuliere handen worden gelegd en dat de nachtwakersstaat wordt gerealiseerd. Die nachtwaker zal dan natuurlijk wel een uitzendkracht zijn.

In het verlengde van deze aantasting van de overheid ligt de discussie over de integriteit van het openbaar bestuur. In de notitie van 21 september jongstleden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt ingegaan op de openbaarmaking van nevenfuncties van ambtenaren. De minister stelt voorstander te zijn van maximale transparantie van overheidshandelen, vooral daar waar de schijn van belangenverstrengeling aan de orde is. Nu ik dat lees en het niet zelden voorkomt dat burgemeesters en commissarissen der Koningin allerlei nevenfuncties vervullen, hoor ik graag of de regering bereid is daartegen op te treden. De notitie is zeer helder en duidelijk. Maar als ik haar naast de praktijk leg, dan zeg ik: er is van alles te doen. Ik herinner mij dat er kortgeleden een burgemeester van een bepaald niet kleine gemeente was die, naast zijn functie van burgemeester, 46 nevenfuncties had. Er werd schertsend opgemerkt: dan zal die 47ste wel de functie van burgemeester zelf zijn geweest. Ik heb niet gezien dat de rijksoverheid daartegen is opgetreden. Het is mij bekend dat bijvoorbeeld commissarissen van de Koningin een groot aantal nevenfuncties, ook commerciële en betaalde, hebben. Wat gaat de regering daar met deze notitie in de hand aan doen? Naar mijn mening staat de integriteit van het openbaar bestuur op het spel. Die zelfde conclusie moet ik trekken nu onlangs gebleken is dat zelfs leden van de Hoge Raad betaalde nevenfuncties vervullen, waarbij het bovendien gaat om nevenfuncties die in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling wekken. Het vertrouwen van de burger in de overheid wordt op deze manier ernstig geschaad. Ik hoor graag wat de regering daaraan gaat doen.

Centraal staat nog steeds de vraag waar het politieke primaat behoort te liggen: bij de markt of bij de sturende overheid? Die vraag speelt in nationaal verband; ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Maar ook in de internationale verhoudingen komen wij die tegen. Dat werd onlangs zichtbaar bij de klachten die de regering van Canada bij de Wereldhandelsorganisatie heeft ingediend tegen Frankrijk en de Europese Unie, want Frankrijk en de Europese Unie hadden eindelijk het gebruik van het levensgevaarlijke asbest verboden. Canada stelt zich daarbij op het standpunt dat de asbestverboden van Frankrijk en de EU in strijd zijn met afspraken, jawel, over de vrije wereldhandel. Een ongelooflijk standpunt voor wie bekend is met de tienduizenden slachtoffers van asbest. Binnenkort zal de Wereldhandelsorganisatie over die klacht van Canada beslissen. Ik hoor graag van de regering of zij in dat kader bereid is om zich sterk te maken voor de instandhouding van de asbestverboden, die wij zelf in 1993 al hebben uitgevaardigd. Is de regering bereid om de Nederlandse delegatie naar de WHO-conferentie in die zin te instrueren?

De ontwikkelingen van de 20ste eeuw overziende, moeten wij vaststellen dat de privatiseringsgolf van de laatste tien jaar in schril contrast staat met de inzet en de strijd van met name de sociaal-democraten van de eerste 60 à 70 jaar van deze eeuw. SDAP- en PvdA-voormannen als Troelstra, Wibaut, De Miranda en later ook Drees en Den Uyl streden voor een verzorgingsstaat, voor vadertje staat, voor sociale voorzieningen en voor een sterke overheid, met name ter bescherming van de zwakkeren. Maar veel van wat werd bereikt, is de laatste tien jaar van deze eeuw weer verloren gegaan ten gevolge van de trits privatisering, deregulering en marktwerking. Helaas zijn wij op veel maatschappelijke terreinen anno het jaar 2000 weer terug bij af, dat wil zeggen net zover als in 1900.

Ik kom tot de afsluiting van mijn betoog. Ik had op dit punt aan de minister-president als waarschuwing en ook als herinnering de bekende foto uit de Groene Amsterdammer willen meegeven. Dat mag ik echter niet volgens de regels van deze vergadering. Ik heb het de voorzitter gevraagd en hij zei mij: dat kun je hier niet maken. Wij moeten het hier met het gesproken woord doen. Het gaat om de foto waarin de minister-president gemonteerd staat in Madurodam. Het is op zichzelf een hele mooie foto, maar ook symbolisch. De minister-president moet daarop heel voorzichtig lopen, omdat hij anders brokken maakt. Ik zal hem straks overhandigen als herinnering aan het feit dat het heel gevaarlijk is als je met grote voeten door een land loopt waardoor je heel veel kunt afbreken. Er is al heel veel afgebroken. Ik hoop dat de minister-president hem boven zijn bureau hangt of boven zijn bed. Hij kan zich dan herinneren hoe gevaarlijk het is, met grote voeten door een klein land te lopen en veel te privatiseren. Hij zou op zijn minst op kousenvoeten moeten lopen. Ik hoop dat hij dan minder brokken maakt.

Ik zie met belangstelling de antwoorden van de regering tegemoet op de door mij gestelde vragen.

De heer Bierman (OSF):

Voorzitter! Het is al in alle toonaarden bezongen: het gaat economisch goed in Nederland. De vraag is alleen wat hiervan relevant is voor dit debat. Wat moeten wij toeschrijven aan Paars I en II en wat ergens anders aan? Bij de vorige algemene beschouwingen heb ik de welvaart al een beetje getypeerd en de relatie daarvan met het kabinet. Het was meer geluk dan wijsheid. Op dat geluk ben ik een beetje doorgegaan. Ik wil nu proberen met mijn beperkte vermogens iets meer over de wijsheid te zeggen. In de mij verstrekte tijd wil ik enkele inhoudelijke dingen noemen die misschien het kabinet van pas kunnen komen. Ik doe het in de trant van: wat zou ik doen als ik nu in het kabinet zat?

Ik moet allereerst constateren dat de kas nog steeds op orde is, dat er beheerst met de bedragen wordt omgegaan en dat ik dat het kabinet in ieder geval kan meegeven. De minister van Financiën is op zijn plek gebleven. Die continuïteit wil ik markeren en daarvoor zwaai ik het kabinet lof toe.

Zodra wij verder kijken waar het wonder van Wassenaar eigenlijk op gebaseerd is, namelijk proberen de lonen te stabiliseren, moet ik constateren dat de onvrede in hoge mate gecompenseerd is doordat de helft van de Nederlandse huishoudens die in het bezit zijn van een koopwoning de mogelijkheid hadden, de gebakken lucht van de waardestijging te verhypothekeren en daarvan de leuke dingen te doen die niet uit de loonstijging konden worden betaald. Dat proces gaat nog wel even door. Als de lastenverlichting in het nieuwe belastingplan doorgaat, wordt het even gecontinueerd. Het eerste huis blijft vrij. Via een lage rentestand en een prettig belastingvoordeel kun je dus de leuke dingen doen die uit zijn gebleven na het akkoord van Wassenaar.

Het is weliswaar de verdienste van de minister-president in een vorig leven, maar niet van Paars I en II. Ik ben het dus met de minister-president eens als hij zegt dat wij op een vulkaan leven. Dat geldt niet alleen voor ons, want ik heb uit de pers vernomen dat ook veel Tweede-Kamerleden op een dergelijke vulkaan leven. Hun hypotheken zijn bekend. Op een zeker moment zal die vulkaan tot uitbarsting komen. Dat zal ongeveer zijn in 2005 als de grote bulk van de Vinex-locaties wordt opgeleverd en door de eerste effecten van de vergrijzing de vroege senioren hun perfecte woningen gaan verlaten. Dat valt ongeveer samen. Dat houdt in dat naar mijn berekening de markt grote kans maakt, in te storten.

Vat ik dat samen, dan is de conclusie dat het eigenlijk veel te goed gaat. Wij hebben nu al een jeugdwerkloosheid van nul. Wij komen toe aan een soort frictiewerkloosheid. 3,3% is toch erg voordelig. Er is bijna volledige werkgelegenheid. De spanning op de arbeidsmarkt loopt al op. Als ik dat gegeven plaats in het licht van de komende demografische ontwikkeling, dan zie ik aan de ene kant een grote massale uittreding, waarschijnlijk ook nog vervroegd, van senioren en aan de andere kant een veel te kleine groep borelingen die niet in staat zal zijn, het werk dat blijft liggen, op te pakken.

Als ik dat projecteer op wat ik zou doen als ik in het kabinet zat – de minister van Economische Zaken heeft deze ontwikkeling al lang ontdekt – dan is een van de eerste dingen die je kunt doen, zeggen dat er langer gewerkt moet worden door de mensen die al werken. Ik meen dat zij al een berekening heeft gemaakt dat als de parttimers een kwartier langer werken, het probleem opgelost is, althans voorlopig. Iets dergelijks lijkt rekenkundig mogelijk. Daar blijft het natuurlijk niet bij als de structurele vergrijzing doorzet en de ontgroening om zich heen grijpt. Aan een toenemende spanning op de arbeidsmarkt is dus niet te ontkomen. Als het zoveel te goed gaat, moeten wij in feite op de rem trappen. De minister van Economische Zaken zegt dat wij met de handrem aan rijden, maar we moeten gewoon ophouden met rijden; we moeten gewoon stoppen. Een van de eerste opties daarbij is dat wij zeer terughoudend moeten zijn met het aggregeren van nieuwe werkgelegenheid. Waarom leggen wij nu nog bedrijfsterreinen aan? Daarmee creëren wij toch ons eigen probleem? Ik verneem graag van de minister-president hoe hij daarover denkt. Als je die terreinen niet aanlegt, zal bovendien een optimalisering van de bestaande terreinen optreden.

Een tweede element in het verlengde van het langer werken is dat je dan een selectie moet toepassen: alleen het soort werk waar mensen op hogere leeftijd nog leuk mee uit de voeten kunnen komen, moet nog worden aanvaard en geaggregeerd. Ook daarvoor hebben wij geen bedrijfsterreinen nodig: wij moeten juist in de stad kantoren in de dienstensector ontwikkelen.

Ten aanzien van grote infrastructurele werken heb ik als ingenieur al geleerd dat je die in een periode van laagconjunctuur het voordeligst aanlegt. Bij hoogconjunctuur moet je die werken dus niet aanleggen, tenzij zij vreselijk urgent zijn. Ik heb gelezen dat de Betuweroute niet meer de urgentie heeft die wij daar eerst aan dachten te moeten toekennen, omdat de binnenscheepvaart het transport een hele tijd aankan. Ligt het dan niet voor de hand om, gelet op het gebrek aan ingenieurs, heipalen en zand en op het vele werk dat elders moet worden gedaan, de aanleg van de Betuweroute op te schorten om bijvoorbeeld de HSL en de 25 kilovolt-operatie bij het railvervoer toch uit te voeren?

De tekorten gaan natuurlijk verder en bestaan in verschillende sectoren. Ik zal die sectoren niet allemaal behandelen, maar ook de krijgsmacht gaat duidelijk gebukt onder een gebrek aan bekwaam personeel. In Engeland heeft men daarvoor een oplossing gevonden in het mobiliseren van lichte criminelen. Ik denk niet dat wij die weg moeten ingaan, maar ik hoor graag van de minister-president of ook hij al in die richting denkt.

Ook bij de politie is het tekort aan gekwalificeerd personeel duidelijk kenbaar. Surveillanten, die volgens mij niet over een wapen mogen beschikken en alleen handboeien hebben, worden bij gebrek aan personeel in uiterst gevaarlijke situaties ingezet.

Het onderwijs is hier al vaker genoemd. Studenten staan voor de klas. Moeten wij die ontwikkeling doorzetten? Hoe wordt dat aangepakt? Er moeten toch creatieve mogelijkheden geboden worden? Als wij doorgaan met het creëren van werk in andere sectoren, waardoor men een slijtend beroep in het onderwijs niet meer hoeft te accepteren, staan straks zelfs geen studenten meer voor de klas en moeten de kinderen het zichzelf allemaal leren.

Ook de zorgsector wil ik nog noemen. De wachttijden en wachtlijsten geven heel duidelijk aan dat er nu al een gigantisch probleem is. Als ik dat plaats in het kader van de naderende dubbele vergrijzing, ontstaat druk om vanwege andere redenen dan alleen levensmoe zijn via euthanasie heen te gaan. Je eigen verwaarlozing wil je immers niet meer meemaken. Kortom: de zorgclaim komt er straks aan en wordt door de afnemende vitaliteit van de grote groep senioren uit de geboortegolf nog versterkt.

Hoe zit het eigenlijk met de jongere generaties, die onze hoop vormden? Ik wijs op de programma's die allemaal moeten worden ontwikkeld om de jongere generaties op het juiste spoor te houden en op wat er allemaal moet gebeuren ter vergroting van de veiligheid. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan de komst van conducteurs op tram en trein en aan het entameren van heropvoe- dingsprogramma's voor ouders. Er wordt ook reeds gesproken over internaten en over meer surveillance op school en bij disco's. Er komt dus een buitengewoon arbeidsintensieve generatie aan, terwijl er al een grote spanning op de arbeidsmarkt is. Hoe gaan wij daarmee om?

Je kunt natuurlijk zeggen: laat iedereen langer werken. Kunnen wij dat echter afdwingen? Met welke argumenten zouden wij dat willen doen? Moeten ook mensen die vinden dat werken voor de dommen is en die toch in hun onderhoud kunnen voorzien, gaan werken om de spanning op de arbeidsmarkt niet ondragelijk te laten oplopen? Er zijn immers nog altijd ongeveer 3 miljoen mensen die niet willen werken, van wie 2 miljoen mensen zich dat ook kunnen permitteren. Het komende Belastingplan jaagt de mensen echter weer de arbeidsmarkt op. Ik vind dat hier een stuk dirigisme in zit. De boodschap van de overheid is dat werken goed voor je is. Het unverfroren recht om door een baas te mogen worden afgesnauwd, is echter wellicht niet voor iedereen de beste maatschappelijke bijdrage! Ik wil, kortom, de argumentatie horen op grond waarvan gezegd kan worden dat mensen langer zouden moeten gaan werken.

Ik lees over deze nieuwe generatie in een rapport van het Sociaal en cultureel planbureau dat er sprake is van een individualiseringstrend. Er is minder normatieve invloed en er is minder toezicht van verwanten, buren en kerk. Daardoor zijn de verleidingen groot, grenzen te overschrijden. Bepaalde criminele verleidingen blijkt men niet te kunnen weerstaan. Ik lees ook over de lossehandjesmentaliteit van het moment. Prof. Schuyt sprak daarover. Al deze facetten wijzen er echter op dat dit personeel gaat kosten. Wij moeten hiervoor een structurele oplossing vinden. Het gaat steeds meer personeel kosten als wij een en ander uitstellen.

Ik heb gehoord dat er veel creatieve voorstellen worden verwacht van het kabinet. Ik las in de Troonrede dat een van de bijzondere en heel belangrijke uitdagingen op de drempel naar de volgende eeuw die is van het versterken van de solidariteit in onze samenleving, die immers van leeftijdsopbouw en samenstelling verandert. Ik ben blij dat erkend wordt dat de samenleving veranderd qua leeftijdsopbouw en samenstelling. Daar vervolgens de bakens naar verzetten, is echter een heel andere zaak. Als wij dat aan de genoemde solidariteit kunnen koppelen, die ook verloren dreigt te gaan, wat kan er dan worden gedaan? Ik verwacht zeer creatieve voorstellen van dit kabinet. Het kabinet kan hiermee immers laten zien bij de tijd te zijn en klaar te zijn voor de volgende eeuw.

Wellicht kan het kabinet komen met een voorstel ter introductie van een maatschappelijke stage. Daardoor kunnen in de publieke sector al die taken worden verricht die blijven liggen door de spanningen op de arbeidsmarkt nu maar vooral straks. Daarin kan ook de opvoedende kant meegenomen worden. Op deze manier is er sprake van een tweesnijdend zwaard. Ik zou daarom graag zien dat de minister-president morgenochtend met een voorstel komt om, een interdepartementale stuurgroep op te richten om een en ander voor elkaar te krijgen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De regering zal morgenochtend vanaf 10.00 uur antwoorden.

Sluiting 18.20 uur

Naar boven