Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2023

De raad van de gemeente Eindhoven;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 september 2022;

mede gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de

 

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2023

 

 

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    garagebox: een perceel dat bestemd is voor opslag van goederen en/of stalling van één motorvoertuig, zonder wateraansluiting of directe aansluiting op de gemeentelijke riolering;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode van 12 maanden waarop de afrekening van de N.V. Waterleidingsmaatschappij Oost- Brabant/Brabant Water N.V. betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

  •  

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

  •  

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

  •  

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt;

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

 

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2.

    Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanaf of vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het aantal kubieke meters water als bedoeld in het vorige lid, wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

  • 4.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  •  

Artikel 6. Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief voor het eigenarendeel bedraagt € 187,-.

  • 2.

    Het tarief voor het gebruikersdeel bedraagt voor elke volle eenheid van 500 kubieke meters water € 259,-.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 9. Vrijstelling

Van het eigenarendeel van de rioolheffing zijn vrijgesteld:

  • 1.

    de percelen welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de openbare eredienst of voor openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard;

  • 2.

    garageboxen en parkeerplaatsen.

  •  

Artikel 10. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  •  

Artikel 11. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald in één termijn, die vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die, welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 10,-, doch minder is dan € 9.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  •  

Artikel 12. Kwijtschelding

Van de heffing van het gebruikersdeel, zoals bedoeld in artikel 3, wordt geen kwijtschelding verleend.

 

Artikel 13. Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening rioolheffing 2022’, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 november 2021, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2023.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening rioolheffing 2023’.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 8 november 2022

, voorzitter.

, griffier.

Naar boven