De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van
Eijsden-Margraten, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;
overwegende dat het noodzakelijk is om ambtenaren aan te wijzen voor het toezicht op de naleving
van voorschriften gesteld bij of krachtens gemeentelijke verordeningen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en andere omgevingswetten zoals: de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Woningwet, de Monumentenwet, de Wet ruimtelijke ordening;
overwegende dat het noodzakelijk is om ambtenaren aan te wijzen voor het houden van toezicht naar aanleiding van noodverordeningen die worden afgekondigd door de burgemeester, de voorzitter van de Veiligheidsregio en het Rijk;
gelet op artikel 5.10, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 18.4
Wet milieubeheer; artikel 92, tweede lid van de Woningwet; artikel 7.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening; artikel 63, derde lid, van de Monumentenwet 1988; artikel 95, eerste lid, van de Wet bodembescherming; artikel 33 van de Afvalstoffenverordening; artikel 6:2 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2015; artikel 61, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s; artikel 34 van de Wet op de kansspelen; artikel 12 van de Marktverordening Eijsden-Margraten; artikel 11 van de Verordening speelautomatenhallen; artikel 6 van de Wegsleepverordening; artikel 4 van de Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Zuid-Limburg en andere maatregelen die zijn gelieerd aan de bestrijding van COVID-19;
Gelet op de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;
BESLUITEN: