Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem;

 

overwegende dat:

  • -

    de gemeenteraad van Kaag en Braassem de Verordening sociaal domein Kaag en Braassem heeft vastgesteld;

  • -

    in artikel 62 van de Verordening sociaal domein Kaag en Braassem is gesteld dat het college in aanvulling op de Verordening nadere regels kan stellen;

  • -

    In de Maatschappelijke agenda 2.0 is aangegeven dat bij de uitvoering van de Verordening zoveel mogelijk maatwerk moet worden betracht;

besluit:

  • 1.

    Nadere regels sociaal domein 2019 en 1e wijziging in te trekken.

  • 2.

    Nadere regels sociaal domein 2021 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    begeleiding: activiteiten waarmee een inwoner wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. De activiteiten zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid;

  • b.

    belangenbehartigers: personen of organisaties die de belangen van kwetsbare inwoners vertegenwoordigen, niet zijnde personen uit het sociaal netwerk;

  • c.

    dagactiviteit: daghulp en dagopvang met als functie passende zorg die wel noodzakelijk is maar niet in de thuissituatie kan worden geboden in de directe omgeving van de inwoner;

  • d.

    dagdeel: een dagdeel is vier uur;

  • e.

    kortdurend verblijf: logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor inwoners die als gevolg van hun beperking aangewezen zijn op permanent toezicht, indien dat noodzakelijk is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg levert;

  • f.

    persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;

  • g.

    persoonsgebonden budget (pgb): een pgb als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wmo of artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een inwoner, dat hem in staat stelt de ondersteuning die in de vorm van een maatwerkvoorziening verstrekt is van derden te betrekken;

  • h.

    plan: een integraal plan zoals bedoeld in artikel 3c van de verordening;

  • i.

    professional: een MBO/HBO opgeleid persoon met algemene deskundigheid en brede kennis van ondersteuning of jeugdhulp;

  • j.

    specialist: een HBO/WO opgeleid persoon met specifieke deskundigheid en diepgaande kennis op een beperkt terrein van ondersteuning of jeugdhulp;

  • k.

    verordening: Verordening sociaal domein Kaag en Braassem.

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

 

Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorziening via een pgb

Uitwerking van artikel 5a van de Verordening

Artikel 2. Voorwaarden pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb aan inwoners onder de voorwaarde dat:

    • a.

      De inwoner samen met het team een verslag of plan opgesteld heeft - tenzij in overleg is afgezien van een verslag of plan - waarin benoemd is:

      • 1.

        dat een maatwerkvoorziening nodig is;

      • 2.

        hoe de inwoner het pgb gaat besteden;

      • 3.

        welke resultaten gerealiseerd worden met het pgb; en

      • 4.

        wanneer en hoe het plan, inclusief het gebruik van het pgb, door de inwoner en een medewerker van het team geëvalueerd wordt.

    • b.

      De inwoner volgens het advies van het team voldoende in staat geacht wordt om - al dan niet met ondersteuning van mensen uit zijn sociaal netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde - de taken, die aan het pgb verbonden zijn, op een verantwoorde manier uit te voeren.

    • c.

      De persoon of organisatie die de inwoner vertegenwoordigt, is niet ook uitvoerder van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht, tenzij dit, gezien de situatie van de inwoner, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college aanvaardbaar is.

    • d.

      De ondersteuning die met het pgb ingekocht wordt volgens het advies van het team van voldoende kwaliteit is.

  • 2.

    Het pgb is bedoeld om ondersteuning in te kopen. Inwoners die met een pgb ondersteuning inkopen, mogen dit pgb niet besteden bij tussenpersonen of professionele belangenbehartigers. Het pgb mag niet besteed worden aan reiskosten, administratiekosten of bemiddelingskosten. Vervoerskosten naar en van dagactiviteiten kunnen onderdeel zijn van het pgb conform artikel 6 lid 4 en zijn in dat geval onderdeel van het tarief.

  • 3.

    In het geval dat een pgb voor een periode langer dan 1 jaar wordt verstrekt, vindt de evaluatie, conform artikel 2 lid 1a.4, ten minste 1 keer per jaar plaats.

  • 4.

    Bij wijzigingen van zorgverlener stelt de budgethouder de medewerker van het team hiervan op de hoogte.

Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

  • 1.

    De inwoner aan wie een pgb wordt toegekend, kan alleen ondersteuning betrekken van personen die tot zijn sociaal netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden voldaan wordt:

    • a.

      De inzet van het sociaal netwerk aanvullend is op de gebruikelijke hulp en/of mantelzorg, zoals omschreven in bijlage 1 van de Nadere regels;

    • b.

      de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter of minimaal gelijkwaardig aan professionele ondersteuning;

    • c.

      de geboden hulp of ondersteuning is passend, adequaat en veilig;

    • d.

      de personen uit het sociaal netwerk die de hulp of ondersteuning gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van ondersteuning verbonden zijn; en

    • e.

      bij de personen uit het sociaal netwerk die de hulp of ondersteuning gaan bieden, is geen sprake van overbelasting.

  • 2.

    De inwoner aan wie een pgb wordt toegekend, kan alleen ondersteuning betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren, wanneer het gaat om huishoudelijke ondersteuning, begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Onder de Jeugdwet geldt dat dagactiviteiten niet geleverd kunnen worden door het sociaal netwerk.

  • 3.

    Inzet van het sociaal netwerk met een pgb wordt in ieder geval aantoonbaar beter geacht, als de hulp en ondersteuning:

    • a.

      vooraf niet goed in te plannen is;

    • b.

      op ongebruikelijke tijden geboden moet worden;

    • c.

      op veel korte momenten per dag geboden moet worden;

    • d.

      op verschillende locaties geboden moet worden;

    • e.

      24 uur per dag en op afroep beschikbaar moet zijn;

    • f.

      vanwege de aard van de beperking geboden moet worden door een persoon met wie de inwoner vertrouwd is en goed contact heeft.

  • 4.

    Inwoners aan wie een pgb is toegekend, dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders

Professionele en specialistische aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten voldoen aan de eisen die in de Jeugdwet en de Wmo aan aanbieders van ondersteuning in natura worden gesteld.

Artikel 5. Vervallen

 

Artikel 6. Tarief pgb

  • 1.

    De aard van de benodigde ondersteuning voor de inwoner is leidend voor het bepalen van het tarief. Ondersteuning geboden uit het sociaal netwerk komt niet in aanmerking voor het tarief van een professional of specialist, uitgezonderd de situaties waarbij een professional of specialist nodig is en de benodigde zorgverlener uit het sociaal netwerk van de inwoner komt.

  • 2.

    Het maximale tarief voor begeleiding is:

    • a.

      € 21,84 per uur als begeleiding geboden wordt door het sociaal netwerk;

    • b.

      € 37,17 per uur als begeleiding geboden wordt door een professional;

    • c.

      € 55,75 per uur als begeleiding geboden wordt door een specialist.

  • 3.

    Het maximale tarief voor dagactiviteiten is:

    • a.

      ongewijzigd;

    • b.

      € 45,92 per dagdeel als dagactiviteiten geboden worden door een professional en de groepsgrootte groter dan vijf personen is of kan zijn;

    • c.

      € 56,84 per dagdeel als dagactiviteiten geboden worden door een professional dan wel specialist en/of de groepsgrootte kleiner dan vijf personen moet zijn vanwege de aanwezige problematiek.

  • 4.

    Voor vervoer van en naar dagactiviteiten kan een bedrag van maximaal € 10,20 per dag aan het budget toegevoegd worden.

  • 5.

    Het maximale tarief voor kortdurend verblijf is:

    • a.

      vervallen;

    • b.

      € 110,36 per dag als kortdurend verblijf geboden wordt door een professional;

    • c.

      Een tarief voor een specialist is niet van toepassing bij kortdurend verblijf.

  • 6.

    Het maximale tarief voor persoonlijke verzorging jeugd is:

    • a.

      € 21,84 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door het sociaal netwerk;

    • b.

      € 28,42 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door een professional;

    • c.

      € 40,43 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door een specialist.

  • 7.

    Het maximale tarief voor huishoudelijke ondersteuning is € 15,81 per uur.

Artikel 7. Uitbetaling pgb

  • 1.

    Een pgb wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitbetaald aan de zorgverlener.

  • 2.

    Een eenmalig pgb wordt door de gemeente uitbetaald aan de inwoner. De inwoner moet binnen drie maanden na verstrekking van het pgb aan de gemeente verantwoording afleggen over de besteding van het pgb.

     

Paragraaf 2.2 Terugvordering

Uitwerking van artikel 8 van de Verordening

Artikel 8. Algemeen

  • 1.

    De begrippen die in deze nadere regels over terugvordering gebruikt worden en die niet nader omschreven worden, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de verordening.

  • 2.

    De bepalingen in deze paragraaf van deze nadere regels zijn naast de terugvordering op grond van de Participatiewet, IOAW/IOAZ en Bbz 2004 ook van toepassing op een boete, een bijdrage op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), een maatwerkvoorziening en een pgb als bedoeld in de verordening.

Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het herzien dan wel intrekken van het recht op een uitkering, pgb of maatwerkvoorziening, indien de uitkering, pgb of maatwerkvoorziening tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend;

    • b.

      het invorderen en bruteren van te veel of ten onrechte verleende uitkering, pgb of maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Van het bepaalde in lid 1 kan worden afgezien als het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125, er geen andere terugvorderingen openstaan én de terugvordering niet meer verrekend kan worden met de periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud inclusief vakantiegeld.

Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van artikel 9 lid 1 van deze nadere regels wordt de uitkering niet teruggevorderd als een termijn van zes maanden verstreken is na het bekend worden van gegevens, die hadden moeten leiden tot wijziging en of intrekking/beëindiging van de uitkering, tenzij de belanghebbende niet correct aan de inlichtingenplicht voldaan heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 9 lid 1 onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel zou zijn verstrekt als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.

  • 3.

    Een terugvordering wordt niet gebruteerd als de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet voldaan is in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

     

Paragraaf 2.3 Invordering

Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit

  • 1.

    Als de belanghebbende een uitkering ontvangt voor de kosten van levensonderhoud van de gemeente, dan wordt de vordering, in overeenstemming met de artikelen 60 van de Participatiewet en artikel 28 van de IOAW/IOAZ, verrekend met deze uitkering.

  • 2.

    Rekening houdend met de beslagvrije voet, wordt de afloscapaciteit vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of netto grondslag IOAW/IOAZ.

  • 3.

    Als verrekening van de vordering niet (meer) mogelijk is, dan wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld (het restant van) de vordering volledig te voldoen binnen zes weken of in maandelijkse termijnen met ten minste 10% van de norm in artikel 21 sub b van de Participatiewet.

  • 4.

    Van het minimale termijnbedrag genoemd in lid 3, kan afgeweken worden als de belanghebbende daarom vraagt, onder overlegging van financiële en andere relevante gegevens. Het college stelt op grond van de individuele situatie het maandelijks af te lossen bedrag vast en bevestigt dit schriftelijk aan de belanghebbende.

  • 5.

    Zolang de belanghebbende correct aan de betalingsverplichtingen voldoet, vindt er geen heronderzoek plaats naar de afloscapaciteit, tenzij de belanghebbende daar zelf om vraagt. Lopende aflossingen en verrekeningen voor inwerkingtreding van deze nadere regels blijven gehandhaafd.

Artikel 12. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college kan uitstel van betaling verlenen als de belanghebbende daar om vraagt, omdat hij van mening is de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.

  • 3.

    Als een zelfstandige op grond van de BBZ 2004 een lening voor bedrijfskrediet verstrekt heeft gekregen, is artikel 41 BBZ 2004 van toepassing.

Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen

Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is, niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.

Artikel 14. Rente en kosten

Als het college de vordering overdraagt aan het incassobureau of de deurwaarder, dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten van invordering. Voor de hoogte van kosten van invordering wordt aangesloten bij de artikelen 4:113 en 4:120 van de Awb.

 

Paragraaf 2.4 Kwijtschelding

Artikel 15. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    Boetevorderingen waarbij sprake is van opzet of grove schuld en fraudevorderingen waarbij een boete is opgelegd of aangifte is gedaan;

  • b.

    vorderingen die gedekt worden door pand of hypotheek voor zover die vorderingen op die zaken verhaald kunnen worden;

  • c.

    bijstand welke verstrekt is in de vorm van een lening;

  • d.

    vorderingen die zijn ontstaan, omdat belanghebbende later met betrekking tot dezelfde periode over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Artikel 16. Kwijtschelding van vorderingen en afzien van terugvorderingen die niet het gevolg zijn van schenden inlichtingenplicht

  • 1.

    Het college kan een vordering geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft, maar het achterstallige bedrag over die periode, met de daarover eventueel verschuldigde rente en kosten, alsnog voldoet;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingsverplichtingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub a en b, wordt alleen genomen nadat de belanghebbende daar schriftelijk een verzoek voor heeft ingediend en na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.

Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1.

    Het college werkt altijd mee aan een schuldregeling als te voorzien is dat de belanghebbende zijn schulden niet kan bestalen en zonder dit besluit geen schuldregeling tot stand komt.

  • 2.

    Het college kan bij een schuldregeling een vordering alleen kwijtschelden tegen finale kwijting als:

    • a.

      Er geen sprake is van schenden inlichtingenplicht;

    • b.

      Er sprake is van schenden inlichtingenplicht waarbij geen boete is opgelegd of aangifte is gedaan.

  • 3.

    Het college kan bij meewerken aan een schuldregeling een boetevordering kwijtschelden tegen finale kwijting als deze boete niet het gevolg is van opzet of grove schuld en er geen sprake is van recidive.

Artikel 18. Vervallen

 

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

 

Paragraaf 3.1 Voorzieningen Wmo

Artikel 19. Collectieve voorziening vervoer

  • 1.

    In aanvulling op artikel 5 van de Verordening kan het college besluiten een collectieve voorziening voor vervoer te verstrekken, indien de inwoner voldoet aan de voorwaarden die in de Verordening zijn gesteld.

  • 2.

    De collectieve voorziening voor vervoer bestaat uit gebruik van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief voor maximaal 450 zones per jaar.

  • 3.

    Indien de collectieve voorziening als bedoeld in het tweede lid niet passend is, wordt een nader onderzoek naar de vervoersbehoefte uitgevoerd en kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

Artikel 20. tot en met 22. zijn gereserveerd

 

Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor de aanpassing van een keuken en/of badkamer, indien:

    • a.

      de noodzaak voor aanpassing van de keuken en/of badkamer is komen vast te staan; en

    • b.

      de huidige keuken en/of badkamer nog niet afgeschreven is.

  • 2.

    Van het gestelde in het eerste lid onder b kan worden afgeweken als redelijkerwijs niet van aanvrager kan worden verwacht dat hij zelf dan wel met behulp van zijn sociaal netwerk zorgdraagt voor de aanpassing of met hulp van zijn sociaal netwerk.

Artikel 24. Woningaanpassingen gemeenschappelijke ruimten

  • 1.

    Als de medische noodzaak van een inwoner voor het plaatsen van een elektrische deuropener op een centrale toegangsdeur in of tot de gemeenschappelijke ruimte(n) van een wooncomplex is komen vast te staan, kan het college overgaan tot het verstrekken van een vergoeding. Zowel de kosten voor de deuropener zelf als de plaatsingskosten worden hierbij vergoed. Hierbij wordt het volgende onderscheid gemaakt:

    • -

      In een wooncomplex dat is gebouwd voor circa 1992 kan het college een bijdrage vanuit de Wmo verstrekken tot maximaal 100% van de kosten;

    • -

      In een wooncomplex dat is gebouwd na circa 1992 kan het college een bijdrage vanuit de Wmo verstrekken tot maximaal 50% van de kosten;

    • -

      Heeft het wooncomplex een seniorenlabel of het label levensloopbestendig dan wordt geen bijdrage in de kosten verstrekt.

  • 2.

    De elektrische deuropener wordt in eigendom van de woningcorporatie (huur) of VvE (koop) verstrekt. Reparatie en onderhoud komen voor rekening van de woningcorporatie of VvE.

  • 3.

    Er wordt gekeken naar de kortste route als het gaat om toegang.

Artikel 25. Sportvoorziening

  • 1.

    Een sportvoorziening kan tot een maximum van € 4.000 in natura of door middel van een pgb worden verstrekt. Dit bedrag is inclusief verzekering, onderhoud en reparaties.

  • 2.

    Een sportvoorziening kan na ten minste drie jaar te zijn gebruikt in aanmerking komen voor vervanging, mits de voorziening technisch is afgeschreven.

     

Paragraaf 3.3 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ

Artikel 26. Reiskosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het college dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen die verbonden zijn aan arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de belanghebbende binnen een reisafstand van 10 kilometer (enkele reis) geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 3.

    Het college kan besluiten van lid 2 af te wijken, als lopen of fietsen vanwege de persoonlijke situatie, redelijkerwijs niet van de belanghebbende verlangd kan worden.

  • 4.

    Vergoeding van reiskosten vindt plaats op basis van de kosten van openbaar vervoer tweede klasse, waarbij de goedkoopste mogelijkheid vergoed wordt.

  • 5.

    In uitzonderingsgevallen kan overgegaan worden tot vergoeding van de kosten van eigen vervoer; voor de bepaling van de kosten wordt aangesloten bij de maximale onbelaste vergoedingen volgens de belastingwetgeving, waarbij de kortste reisafstand gehanteerd wordt.

  • 6.

    De vergoeding wordt periodiek op basis van declaratie uitbetaald.

  • 7.

    Gemaakte reiskosten kunnen tot maximaal drie maanden na de periode waarop ze betrekking hebben gedeclareerd worden.

Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage

  • 1.

    Een werkervaringstraject/stage kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college bijdraagt om de vooraf gestelde leerdoelen te bereiken en bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Een werkervaringstraject/stage duurt 6 maanden en kan in individuele gevallen verlengd worden met maximaal 6 maanden.

  • 3.

    Het doel van een werkervaringstraject/stage is het opdoen van werkervaring/vakkennis, het opdoen van arbeidsritme en/of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 4.

    Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van een werkervaringstraject/stage en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 26b. Proefplaatsing

  • 1.

    Een proefplaatsing kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college bijdraagt om werkervaring op te doen voorafgaand aan een regulier dienstverband.

  • 2.

    Een proefplaatsing duurt niet langer dan 2 maanden.

  • 3.

    Het doel van de proefplaatsing is het, met behoud van uitkering, opdoen van werkervaring in de toekomstige functie bij de werkgever om daarmee uitval na indiensttreding te voorkomen.

  • 4.

    Het college biedt een proefplaatsing aan, indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en hierdoor geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

  • 5.

    Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van de proefplaatsing en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 26c. Persoonlijke ondersteuning (jobcoaching)

  • 1.

    Jobcoaching kan worden aangeboden als er sprake is van een dienstbetrekking en ondersteuning noodzakelijk is voor het verrichten van taken op de werkplek.

  • 2.

    Jobcoaching wordt toegekend voor 6 maanden en duurt maximaal één jaar.

  • 3.

    Het doel van jobcoaching is het bieden van ondersteuning en begeleiding op de werkplek om ervoor te zorgen dat de werkzaamheden zo zelfstandig mogelijk verricht kunnen worden.

  • 4.

    Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van de jobcoaching en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag

  • 1.

    Het college verstrekt aan doelgroepouders als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), in aanvulling op de door de Belastingdienst te verstrekken kinderopvangtoeslag, een bijdrage voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid komen de kosten voor tussenschoolse opvang voor vergoeding in aanmerking als het voor het traject noodzakelijk is dat kinderen van de belanghebbende hiervan gebruik maken.

Artikel 28. Overige kosten

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die de belanghebbende moet maken om werk te kunnen aanvaarden of die noodzakelijk zijn voor deelname aan het traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Voor een vergoeding als bedoeld in het eerste lid komen alleen kosten in aanmerking die:

    • a.

      naar het oordeel van het college, noodzakelijk en aantoonbaar zijn en in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende gebracht kunnen worden;

    • b.

      niet vergoed kunnen worden vanuit een voorliggende voorziening;

    • c.

      maximaal de goedkoopst adequate oplossing bedragen.

Artikel 29. en 30. Vervallen

 

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet

Geen nadere regels.

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo

 

Paragraaf 5.2 Mantelzorgwaardering

Uitwerking van artikel 27 van de Verordening

Artikel 31. Mantelzorgwaardering

  • 1.

    De Driemaster geeft invulling aan de waardering van mantelzorgers door het organiseren van activiteiten tijdens of in het kader van de Dag van de Mantelzorg.

  • 2.

    Het college waardeert mantelzorgers van inwoners in de vorm van een mantelzorgcompliment van € 100,- per kalenderjaar tot 2022.

  • 3.

    Mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor een mantelzorgcompliment:

    • a.

      Als zij door de inwoner die mantelzorg ontvangt, eventueel met hulp van iemand uit het sociaal netwerk, worden voordragen bij de mantelzorgconsulent van De Driemaster.

    • b.

      Als de mantelzorgconsulent- van De Driemaster dit zelfstandig signaleert.

  • 4.

    De mantelzorgconsulent van De Driemaster toetst of de mantelzorger voor het compliment in aanmerking komt en zorgt dat Participe het compliment uitbetaald aan de mantelzorger.

Artikel 31a. Financiële tegemoetkoming meerkosten afval

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken aan inwoners die aantoonbaar onvermijdbare meerkosten hebben door het aanbieden van extra huishoudelijke afvalstoffen als gevolg van een chronische ziekte of beperking.

  • 2.

    De aanvraag voor een financiële tegemoetkoming meerkosten afval hoeft één keer te worden gedaan. De tegemoetkoming wordt bij ongewijzigde omstandigheden van de cliënt jaarlijks uitgekeerd met een bedrag van € 80,- per huishouden per kalenderjaar.

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid moeten inwoners aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • a.

      de aanvraag moet worden ingediend door de belanghebbende belastingplichtige, als bedoeld in de Verordening afvalstoffenheffing, binnen het huishouden waar de meerkosten worden gemaakt en

    • b.

      er moet een verklaring , een kopie van het recept of een nota van de apotheek worden overlegd waaruit blijkt dat binnen het huishouden sprake is van een chronische ziekte of beperking die tot de onvermijdbare meerkosten leidt.

Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ

 

Paragraaf 6.1 Individuele inkomenstoeslag

Uitwerking van artikel 37 van de Verordening

Artikel 32. Aanvullende voorwaarden

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 37 van de Verordening komen personen die op de datum van aanvraag of gedurende de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag door het rijk bekostigd onderwijs volgen/volgden, niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag aangezien zij worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 37 van de Verordening komen personen niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een maatregel opgelegd is wegens schending van de arbeids- of re-integratieplicht.

 

Paragraaf 6.2 Draagkracht

 

Paragraaf 6.2.1 Vaststelling draagkracht

Artikel 33. Algemeen

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

  • a.

    het vast te stellen deel van het inkomen, en

  • b.

    het vast te stellen deel van het vermogen.

Paragraaf 6.2.2 Draagkracht naar inkomen

Artikel 34. Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van twaalf maanden.

  • 2.

    De ingangsdatum van de draagkrachtperiode is de eerste van de maand waarin de aanvraag op basis van artikel 35 van de Participatiewet ingediend wordt of een voorziening als bedoeld in artikel 12 van de verordening toegekend wordt.

  • 3.

    Als bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verleend wordt, dan kan in afwijking van lid 2, de ingangsdatum van de draagkrachtperiode bepaald worden op de eerste van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.

Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte

  • 1.

    Bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het netto inkomen per maand, exclusief vakantietoeslag, keer twaalf.

  • 2.

    Als de belanghebbende en zijn eventuele partner een vast inkomen hebben, dan wordt bij de berekening uitgegaan van het meest recente maandinkomen.

  • 3.

    Als de belanghebbende en/of zijn eventuele partner over een wisselend inkomen beschikken, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag bijzondere bijstand dan wel het toekennen van de voorziening.

  • 4.

    Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2, de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5, de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 sub b van de Participatiewet, worden voor de draagkrachtberekening niet meegenomen.

  • 5.

    De draagkrachtruimte wordt vastgesteld door op het inkomen het volgende in mindering te brengen:

    • a.

      110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet onder aftrek van de vakantietoeslag als genoemd in artikel 19 lid 3 van de Participatiewet en;

    • b.

      eventuele buitengewone lasten die gelet op de persoonlijke situatie van de belanghebbende noodzakelijk zijn, waarvoor geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening en geen bijzondere bijstand verleend wordt.

  • 6.

    Voor de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in lid 5 wordt uitgegaan van de norm die geldt op het moment van de aanvraag.

Artikel 36. Vaststelling draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt vastgesteld op 35% van de draagkrachtruimte.

  • 2.

    Als bijzondere bijstand aangevraagd wordt voor de algemene kosten van het bestaan, dan is de draagkracht 100%.

  • 3.

    Algemene kosten van het bestaan als bedoeld in lid 2 zijn kosten waarvan men gewoonlijk geacht wordt deze zelf te financieren, ook vanuit een inkomen op bijstandsniveau. Onder deze kosten wordt in ieder geval verstaan: woonkosten en inrichtingskosten.

  • 4.

    De draagkracht geldt over de periode van 12 maanden.

  • 5.

    Al er sprake is van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks verrekend.

  • 6.

    De draagkracht kan bij periodieke bijzondere bijstand in de volgende situaties worden aangepast:

    • a.

      als het inkomen met tenminste 10% wijzigt;

    • b.

      bij wijziging van het vermogen, de woon- en/of gezinssituatie welke van invloed is op de draagkrachtberekening.

Paragraaf 6.2.3 Draagkracht naar vermogen

Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen

  • 1.

    Het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

  • 2.

    Het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet wordt voor de draagkracht berekening niet meegeteld.

  • 3.

    Een auto, motor, scooter of brommer tot een waarde van € 3.000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.

Artikel 38. tot en met 41. zijn gereserveerd.

 

Paragraaf 6.4 Bijdrage duurzame huishoudelijke apparaten

Artikel 42. Voorwaarden

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor een bijdrage voor de aanschaf of vervanging van duurzame huishoudelijke apparaten als:

    • a.

      het inkomen in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag niet hoger is dan 110% van de, ten tijde van de aanvraag, van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag en;

    • b.

      het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten bedrag als genoemd in artikel 34 van de Participatiewet en;

    • c.

      gedurende drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een zelfstandig huishouden gevoerd is.

  • 2.

    Als een bijdrage verstrekt is voor de aanschaf van een duurzaam huishoudelijk apparaat, dan kan voor dit zelfde duurzame huishoudelijk apparaat voor een periode van 7 jaar na verstrekking niet nogmaals een bijdrage worden verstrekt. Voor een computer is bovengenoemde periode 5 jaar.

  • 3.

    Er bestaat géén recht op een bijdrage voor de aanschaf van een computer zoals genoemd in artikel 43 lid 2. sub b. wanneer er recht bestaat op een bijdrage op grond van artikel 39 lid 1. sub c. óf de termijn van 5 jaar zoals bedoeld in artikel 39 lid 1. sub c. nog niet verstreken is.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 sub a wordt het inkomen van de persoon in fase 2 en 3 van een minnelijk schuldhulpverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende het traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 43. Duurzame huishoudelijke apparaten

  • 1.

    De bijdrage kan verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden.

  • 2.

    Duurzame gebruiksgoederen zoals bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a.

      een wasmachine, stofzuiger, koelkast en een kookplaat; en

    • b.

      een televisie óf een computer/laptop.

  • 3.

    De bijdrage bedraagt per huishouden maximaal € 380 per jaar, waarbij de bedragen van het Nibud gehanteerd worden.

Artikel 44. Betaling van de bijdrage

  • 1.

    De bijdrage duurzame huishoudelijke apparaten wordt betaald na overleg van de (proforma)nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de leverancier.

  • 2.

    Wanneer de bijdrage niet aan de leverancier wordt betaald, dient het originele betaalbewijs overlegd te worden.

 

Paragraaf 6.5 Collectieve zorgverzekering - bijzondere bijstand zorgkosten

Nadere uitwerking van artikel 28 van de Verordening

Artikel 45. Aanspraak collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Een persoon heeft recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering van Zorg en Zekerheid en op een vergoeding van de kosten hiervan van het college als:

    • a.

      het gezamenlijk inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag;

    • b.

      het vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

    • c.

      voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Participatiewet.

  • 2.

    Bij een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld verstrekt het college:

    • a.

      een bijdrage die gelijk is aan 100% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering;

    • b.

      een bijdrage die gelijk is aan 70% van de premie voor de aanvullende top verzekering.

  • 3.

    Bij een inkomen hoger dan 110% maar niet hoger dan 130% verstrekt het college:

    • a.

      een bijdrage die gelijk is aan 50% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering;

    • b.

      een bijdrage die gelijk is aan 40% van de premie voor de aanvullende top verzekering.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 sub a en lid 3 wordt het inkomen van de persoon in fase 2 en 3 van een minnelijk schuldverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende het traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)

  • 1.

    Jaarlijks vindt een toetsing plaats of de deelnemer, die geen bijstand ontvangt, aan de gestelde voorwaarden voor voortzetting van de deelname aan de collectieve zorgverzekering voldoet.

  • 2.

    De collectieve zorgverzekering eindigt per 31 december van het kalenderjaar, waarin de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voor deelname als bedoeld in artikel 45 lid 1 van deze Nadere regels voldoet.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 eindigt de collectieve zorgverzekering op de datum waarop de deelnemer niet meer ingeschreven staat als inwoner van de gemeente volgens de Basisregistratie Personen (BRP) of de uitkering beëindigd is wegens fraude.

  • 4.

    Bij beëindiging van de collectieve zorgverzekering vervalt het recht op de tegemoetkoming/bijdrage in de premie van de collectieve aanvullende zorgverzekering.

Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten

  • 1.

    Een persoon kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor hierna te noemen zorgkosten als:

    • a.

      hij niet deelneemt aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid omdat hij nog elders verzekerd is; óf

    • b.

      hij niet kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering vanwege een betalingsachterstand bij de zorgverzekeraar en hij een traject minnelijke schuldbemiddeling of wettelijke schuldsanering volgt.

  • 2.

    De bijzondere bijstand zoals bedoeld in het eerste lid betreft de niet uitstelbare kosten van de tandarts, een bril of lenzen, fysiotherapie waarvoor een vergoeding mogelijk is volgens de collectieve aanvullende zorgverzekering.

  • 3.

    Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de maximale bedragen op grond van de collectieve aanvullende standaard verzekering bij Zorg en Zekerheid.

  • 4.

    De draagkrachtregels op grond van paragraaf 6.2 zijn bij een aanvraag voor deze kosten van toepassing.

  • 5.

    De bijzondere bijstand aan de persoon genoemd in het eerste lid sub a wordt slechts verstrekt tot uiterlijk het eerstvolgende kalenderjaar en aan de persoon genoemd in het eerste lid sub b tot uiterlijk de datum waarop men (weer) kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.

 

Paragraaf 6.6 Overige bepalingen bijzondere bijstand

Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt overeenkomstig artikel 44 lid 1 van de Participatiewet niet verleend voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.

  • 2.

    In een bijzondere individuele situatie kan van lid 1 afgeweken worden, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Deze uitzonderingsbepaling is niet van toepassing op een aanvraag duurzame huishoudelijke apparaten zoals bedoeld in paragraaf 6.4

Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden

  • 1.

    De persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan op grond van de individuele situatie gedurende een periode van maximaal 6 maanden in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in de kosten van de huur, gas, elektriciteit, water en inboedelverzekering.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bij aanvang van de detentie duidelijk is dat de periode van vrijheidsbeneming langer zal duren dan 6 maanden.

  • 3.

    De gemeente betaalt de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de verhuurder, verzekeraar en/of de leverancier van gas, elektriciteit en water.

  • 4.

    De bijzondere bijstand op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en in termijnen verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd, zodra belanghebbende uit detentie is.

  • 5.

    Als belanghebbende over de periode genoemd in het eerste lid een huurtoeslag van de belastingdienst ontvangt, welke redelijkerwijs in deze periode niet voor de betaling van de huur kon worden aangewend, dan wordt de bijzondere bijstand tot het bedrag van de huurtoeslag zo mogelijk in één keer terugbetaald als aflossing van de leenbijstand.

 

Paragraaf 6.7 Overige bepalingen Participatiewet

Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie

  • 1.

    Gelet op artikel 27 van de Participatiewet wordt de uitkering verlaagd als een woning bewoond wordt waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur, dan wel kosten van de eigen woning, verbonden zijn.

  • 2.

    De verlaging bedraagt 20% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm op grond van artikel 20 en 21 van de Participatiewet.

Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstand als bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet.

  • 2.

    In de situaties van onderhoudsplicht zoals bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet wordt geen verhaal van bijstand toegepast, maar wordt aan de uitkering op grond van artikel 55 van de Participatiewet de volgende verplichting verbonden:

    • a.

      bij de rechtbank alimentatie te eisen tot de grens van de onderhoudsplicht voor belanghebbende en/of minderjarig(e) kind(eren);

    • b.

      onder de verplichting genoemd in lid 3 sub a wordt ook het vragen van een voorlopige voorziening begrepen;

    • c.

      het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in te schakelen als de onderhoudsplichtige de door de rechtbank opgelegde alimentatie niet betaalt;

    • d.

      zich volledig in te zetten om de verplichtingen genoemd in lid 3 sub a, b en c maximaal te realiseren.

  • 3.

    Het college kan (tijdelijk) van verhaal afzien als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen, sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen. Voor het opleggen van de verplichtingen op grond van het tweede lid is dit van overeenkomstige toepassing.

 

Paragraaf 6.8 Bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht

Artikel 48b. Zekerheidstelling

  • 1.

    Als bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet wordt deze verleend onder zekerheidstelling van hypotheek of pandrecht. Als de geldlening naar verwachting lager is dan € 6.500,- is zekerheidstelling niet nodig.

  • 2.

    Het college verleent aan de bijstand bedoeld in het eerste lid de verplichting dat belanghebbende meewerkt aan het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht.

Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten

  • 1.

    De geldlening, bedoeld in artikel 48b is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de waarde, als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van de meest recente beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).

  • 3.

    De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, de inschrijving van het pandrecht en overige bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 48d. Voorwaarden opnemen in hypotheekakte of akte van pandrecht

  • 1.

    Aan de geldlening worden in elk geval de voorwaarden verbonden genoemd in de artikelen 48e en 48f.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of de akte van pandrecht.

Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente

  • 1.

    Aflossing van de geldlening vindt in maandelijkse termijnen plaats na beëindiging van de uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet.

  • 2.

    Het maandbedrag van de aflossing wordt vastgesteld op 50% van de draagkrachtruimte zoals bedoeld in artikel 35 van deze nadere regels.

  • 3.

    Wanneer vastgesteld is dat belanghebbende geen afloscapaciteit heeft, vindt jaarlijks onderzoek plaats naar zijn financiële situatie en wordt beoordeeld of aflossing mogelijk is.

  • 4.

    Als belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 48f. Verkoop woning

  • 1.

    Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 48e bijgeschreven rente, direct opeisbaar. De aflossing vindt binnen redelijke termijn plaats.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de Participatiewet volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3.

    Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en eventuele rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 48g. Opnieuw recht binnen twee jaar

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

 

Paragraaf 6.8.1 Bijstand ex-gedetineerde jongeren

Artikel 48h. Tijdstip indiening en aanvraag voorschotverlening

  • 1.

    De persoon die uit detentie komt en jonger is dan 27 jaar kan, als hij niet beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien, eerder dan de periode genoemd in artikel 41 lid 4 van de Participatiewet een aanvraag voor algemene bijstand indienen.

  • 2.

    Aan de persoon genoemd in het eerste lid kan indien nodig direct een voorschot worden verstrekt in de kosten van levensonderhoud. Dit voorschot wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

 

Paragraaf 7.1 Regels schuldhulpverlening

Artikel 49. Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    adviesgesprek: een of meer gesprekken met klanten waarin advies wordt gegeven over de financiële situatie van de klant.

  • b.

    intake- en stabilisatie(fase): het proces dat start als een positieve beschikking is gegeven na beoordeling van de aanvraag waarin ernaar gestreefd wordt inkomsten en uitgaven van de klant in evenwicht te brengen en te houden.

  • c.

    Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen, zoals bedoeld in de Faillisementswet.

Artikel 49a. Uitvoering

De uitvoering van de verschillende vormen van schuldhulpverlening vindt plaats op het Serviceplein in Alphen aan den Rijn conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer, Budgetcoaching, Schuldregeling en Betalingsregeling.

Artikel 49b. Adviesgesprek

  • 1.

    Een inwoner kan advies vragen over zijn/haar financiële situatie.

  • 2.

    Voor een adviesgesprek hoeft geen aanvraagformulier ingevuld te worden.

  • 3.

    Na afronding van het adviesgesprek (de adviesgesprekken) kan de gemeente het advies schriftelijk toesturen per e-mail of post.

Artikel 49c. Intake- en stabilisatiefase

Schuldhulpverlening wordt aangevraagd door het inleveren van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier. Door middel van een beschikking wordt belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing op de aanvraag. Daarna start de intake- en stabilisatiefase.

Artikel 49d. Producten schuldhulpverlening

Producten die de gemeente aanbiedt zijn onder meer:

  • a.

    budgetbeheer;

  • b.

    budgetcoaching;

  • c.

    schuldregeling;

  • d.

    verklaring Wsnp.

Artikel 49e. Budgetbeheer en budgetcoaching

  • 1.

    Budgetbeheer wordt ingezet voor maximaal 24 maanden.

  • 2.

    Indien na 24 maanden het beëindigen van het budgetbeheer niet raadzaam is, kan het college besluiten budgetbeheer te verlengen.

  • 3.

    Budgetbeheer wordt alleen ingezet in combinatie met budgetcoaching.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 en 2 kan beschermingsbewind worden geadviseerd of als voorwaarde worden opgelegd, wanneer belanghebbende niet leer- of coachbaar blijkt.

  • 5.

    Budgetcoaching wordt alleen ingezet als vastgesteld is dat belanghebbende leer- en coachbaar is.

Artikel 49f. Schuldregeling

  • 1.

    Indien er zich een andere mogelijkheid voordoet om de problematische schulden op te lossen, dan is deze mogelijkheid voorliggend aan de inzet van een schuldregeling.

  • 2.

    Privé-schulden worden meegenomen als de schuld aannemelijk is. Hiervoor moet worden aangetoond dat de schuldeiser een betaling heeft verricht voor belanghebbende en dat hij deze schuld terug moet betalen.

Artikel 49g. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)

Indien geen akkoord kan worden bereikt met alle schuldeisers of indien vanwege een andere reden de schuldbemiddeling niet kan starten of mislukt, dan kan op verzoek van de belanghebbende een verzoekschrift worden ingediend bij de Rechtbank om voor de Wsnp in aanmerking te komen.

Artikel 49h. Verplichtingen

  • 1.

    Belanghebbende is verplicht om naast de verplichtingen zoals vastgelegd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode Schuldhulpverlening en de modules van de NVVK alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens de schuldhulpverlening.

  • 2.

    De medewerking bestaat onder andere uit:

    • a.

      het nakomen van afspraken, aanvullende voorwaarden en verplichtingen, zoals het aanvragen van beschermingsbewind;

    • b.

      de verplichting om zich in te spannen om werk te vinden of te behouden, dan wel het inkomen te verhogen, waarbij de inspanning hiertoe aangetoond moet worden;

    • c.

      geen nieuwe schulden maken of aangaan en alle lopende vaste lasten iedere maand op tijd betalen;

    • d.

      alle extra inkomsten en vermogen te melden en te reserveren voor de schuldeisers.

Artikel 49i. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening

  • 1.

    Als de gemeente redelijkerwijs niet de verwachting heeft dat de schuldhulpverlening gestart kan worden of succesvol afgerond zal worden, dan kan schuldhulpverlening worden afgewezen of beëindigd.

  • 2.

    Schuldhulpverlening kan onder andere worden afgewezen of beëindigd indien:

    • a.

      het inkomen nog niet op orde is;

    • b.

      belanghebbende heeft aangegeven te gaan scheiden, maar waarbij de scheiding og niet is uitgesproken of wel dat sprake is van ontbinding geregistreerd partnerschap en dit nog niet heeft plaatsgevonden;

    • c.

      eerst een passende woonsituatie moet worden gevonden;

    • d.

      een ex-onderneming op naam van belanghebbende staat, die nog niet financieel is afgehandeld, bijvoorbeeld doordat nog geen belastingaangifte is gedaan;

    • e.

      een alimentatieplicht door de rechter is opgelegd die niet passend is in het budget;

    • f.

      er niet-saneerbare vorderingen zijn die eerst betaald moeten worden;

    • g.

      het feitelijke verblijfadres niet gelijk is aan het in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen adres;

    • h.

      de schuldhulpverlening/Wsnp succesvol is afgerond;

    • i.

      een schriftelijk verzoek om beëindiging wordt ingediend;

    • j.

      belanghebbende is overleden;

    • k.

      niet of niet voldoende is voldaan aan de verplichtingen zoals opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode Schuldhulpverlening en de modules van de NVVK) en in deze beleidsregels of aan overige opgelegde verplichtingen;

    • l.

      belanghebbende zich ten opzichte van de medewerkers, belast met de uitvoering van de schuldhulpverlening, misdraagt;

    • m.

      tijdens het schuldhulpverleningstraject frauduleuze handelingen worden verricht;

    • n.

      er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • o.

      er sprake is van een faillissement;

    • p.

      er sprake is van een gewijzigde situatie die van invloed is op de schuldhulpverlening waardoor deze niet kan worden voortgezet of niet langer passend of noodzakelijk is;

    • q.

      de gestelde doelen zijn gerealiseerd.

  • 3.

    Als er bij een afwijzing of beëindiging van de schuldhulpverlening zorgen zijn over de (psychosociale) gezondheidssituatie van belanghebbende of als er een gezin met inwonende minderjarige kinderen bij betrokken is, dan kan er een zorgmelding bij het Meldpunt zorg en overlast worden gedaan.

Artikel 49j. Uitsluiting schuldhulpverlening

  • 1.

    Als de schuldhulpverlening of de Wsnp voortijdig is beëindigd door aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van (nieuwe) schuldhulpverlening.

  • 2.

    Als binnen de uitsluitingstermijn van drie jaar toch aanspraak wordt gemaakt op schuldhulpverlening, dan kan schuldhulpverlening toegekend worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college kan aan die toekenning aanvullende voorwaarden/verplichtingen verbinden waarmee belanghebbende voorafgaand akkoord dient te gaan.

  • 3.

    Als de schuldhulpverlening en/of de Wsnp is beëindigd, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van schuldhulpverlening.

 

Paragraaf 7.2 Bijdragen voor kinderen tot 18 jaar

Artikel 50. Voorwaarden

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de schoolkosten en de kosten van deelname aan sportieve en culturele activiteiten van de ten laste komende kinderen als het inkomen, exclusief vakantiegeld, niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    Voor de vaststelling van het inkomen gelden de volgende regels:

    • a.

      als sprake is van een vast inkomen, dan wordt uitgegaan van het meest recente maandinkomen;

    • b.

      als sprake is van een wisselend inkomen, dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 wordt het inkomen van de persoon die aan een traject schuldhulpbemiddeling of schuldsanering deelneemt gedurende het traject gelijkgesteld met het wettelijk sociaal minimum.

Artikel 51. Bijdrage voor schoolkosten en kleding

  • 1.

    Voor de kosten van (schoolgaande) kinderen kan een aanvraag worden ingediend bij de stichting Leergeld. De stichting Leergeld verstrekt de voorzieningen in natura.

  • 2.

    De inkomenstoets overeenkomstig artikel 50 wordt door Stichting leergeld uitgevoerd.

  • 3.

    Stichting Leergeld heeft de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van de norm van 120% tot maximaal 130% indien bij de beoordeling blijkt dat het verstrekken van een vergoeding vanuit de kindregeling ten behoeve van het meedoen van het kind wenselijk wordt geacht.

  • 4.

    De Kindregelingen vanuit Stichting Leergeld zijn:

    a. Alle kinderen

     

    Kindpas (kleding) kinderen

    € 90

    Gezinscomputer 1 per 5 jaar

     

    (kinderen van 7 tot 18 jaar)

    € 550

    b. Primair onderwijs

     

    Gymspullen vanuit Schoolspullenpas

    € 25

    c. 1e jaar voortgezet onderwijs

     

    Fiets (tweedehands)

     

    eenmalig bij overgang naar voortgezet onderwijs

    € 230

    Laptop (nieuw)

     

    eenmalig, vanaf voortgezet onderwijs

    € 425

    Schoolspullenpas voortgezet onderwijs 1e jaar

    € 150

    Gymspullen voorgezet onderwijs

     

    (vanuit schoolspullenpas)

    € 50

    d. 2e jaar en hoger voortgezet onderwijs

     

    Schoolspullenpas voortgezet onderwijs

     

    2e jaar en verder

    € 50

    Gymspullen voortgezet onderwijs (vanuit schoolspullenpas)

    € 50

  • 5.

    Stichting Leergeld kan in overleg met het onderwijs de volgende regeling(en) verstrekken:

    Schoolreisje primair onderwijs werkelijke kosten

    € 70

    Schoolkosten: maximale bijdrage huur

     

    Laptop/tablet (indien voorgeschreven door onderwijs)

    € 150

    Schoolreisje of werkweek werkelijke kosten

    € 500

Artikel 52. Deelname/bijdrage sportieve en culturele activiteiten

  • 1.

    Jeugdigen die willen deelnemen aan sportieve en/of culturele activiteiten kunnen een beroep doen op het Jeugdfonds sport en cultuur.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 sub a van deze regels op 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm gesteld.

Artikel 53. Betaling van de bijdrage

vervallen

Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten

Geen nadere regels.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 54. Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem.

Artikel 55. Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2021.

Artikel 56. Overgangsbepaling

  • 1.

    Op de aanvragen die tot en met 30 december 2020 zijn ingediend en waarvan de beschikking op of na 1 januari 2021 wordt afgegeven, zijn de Nadere regels sociaal domein gemeente Kaag en Braassem 2021 van toepassing.

  • 2.

    Op de aanvragen waarvan de beschikking voor 1 januari 2021 is afgegeven en de beschikking doorloopt in 2021 en verder, zijn de Nadere regels sociaal domein gemeente Kaag en Braassem 2018 van toepassing.

 

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 15 december 2020.

De gemeentesecretaris

M.E. Spreij

De burgemeester

Mr. K.M. van der Velde-Menting

Bijlage 1 Afwegingskader gebruikelijke hulp en eigen kracht

Inleiding

Gebruikelijke hulp is “de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten” (zie artikel 1.1.1 Wmo 2015). In de Jeugdwet gaat het over de vraag in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (eigen kracht) van ouders toereikend zijn, (zie art 2.3 lid 1 Jeugdwet).

 

Wat vinden we redelijk als het gaat om gebruikelijke hulp? Als de zorg de gebruikelijke hulp overstijgt, moet er dan een voorziening worden geleverd? In welke verhouding staat gebruikelijke hulp tot mantelzorg? Wanneer vinden we het reëel en redelijk om een pgb te verstrekken voor zorg die wordt verricht door een huisgenoot? Hoe beoordelen we of ouders (van minderjarige kinderen) voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht) hebben om de hulpvraag van hun kind te kunnen beantwoorden?

Over deze vragen gaat dit kader. Het kader heeft tot doel om het begrip gebruikelijke hulp en eigen kracht van ouders concreter te maken en handvatten te bieden voor het onderzoek.

Wat verstaan we onder gebruikelijke hulp?

Gebruikelijke hulp gaat om hulp aan huisgenoten, die een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de inwoner met beperkingen of kwetsbaarheden. We spreken van gebruikelijke hulp als het gaat om huisgenoten die met de inwoner met beperkingen of kwetsbaarheden één woning delen, samen een leefeenheid vormen en daardoor bepaalde momenten op een dag samen zijn. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is dan de hulp, die nodig en passend is, te krijgen van de huisgenoot of huisgenoten. Dit kan concreet in kaart worden gebracht. Er mag vanuit worden gegaan dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten. Met name als het gaat om kortdurende hulp hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten om elkaar te helpen. Ook hulp die de huisgenoot weinig moeite kost en/of meegenomen kan worden in de dagelijkse activiteiten, mag verwacht worden van de huisgenoot, zonder dat daar een voorziening voor hoeft te worden ingezet.

Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van een inwoner en zijn huisgenoot(en). Iedere situatie is anders en dient met maatwerk bekeken te worden. De redelijkheid bepaalt dus wat als gebruikelijke hulp kan worden geduid.

Gebruikelijke hulp bij volwassenen (Wmo)

Bij volwassenen onderling kan van partners ten opzichte van elkaar aangenomen worden dat het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding onderling dus gebruikelijk is.

 

De geleverde hulp door de huisgenoot die de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, wordt gezien als niet gebruikelijke hulp. Hierbij is het van belang dat onderzocht wordt in hoeverre er bij de huisgenoot, die gebruikelijke (en niet gebruikelijke) hulp levert, sprake is van (dreigende) overbelasting voor langere tijd. Indien de huisgenoot de gebruikelijke (en de niet gebruikelijke) hulp vanwege overbelasting (tijdelijk) niet kan leveren, zal er gekeken worden naar andere oplossingen.

 

Bij opgroeiende jongeren (18 tot 23 jaar) kan van ouders verwacht worden dat zij hun thuiswonende jongeren (nog) helpen bij zaken waar zij tegenaan lopen in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit kan onder meer het volgende zijn: uitleg en hulp bij het voeren van een huishouden, aanleren van huishoudelijke taken, het koken, boodschappen doen, bijhouden van een administratie, studiekeuzes, helpen bij huiswerk, het huren of kopen van een woning, klankbord zijn bij lastige situaties, etc.

Eigen kracht ouders (Jeugdwet)

Bij jeugdigen tot 18 jaar valt de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien allereerst onder het ouderlijk gezag, ook als er sprake is van ziekte en/of een beperking. Deze verantwoordelijkheid van ouders is terug te lezen in artikel 247 van Boek 1 van het BW (zie ook 3.3. van de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2012/13 33 684, nr. 3). Hierbij past een actieve rol van ouders en kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen. Dit kan ook betekenen dat het dagelijks leven mogelijk anders moet worden georganiseerd.

 

De gemeente beoordeelt of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, eventueel met behulp van personen uit het sociale netwerk of andere instellingen toereikend is voor de hulpvraag van de jeugdige. Eigen kracht van ouders kan zowel gebruikelijke hulp als niet gebruikelijke hulp bevatten. Als de jeugdige en zijn ouders zelf voldoende mogelijkheden hebben om de hulpvraag op te lossen of het hoofd te bieden, is een voorziening vanuit de Jeugdwet niet nodig.

 

Om te kunnen beoordelen of voornoemde eigen kracht toereikend is voor de hulpvraag, worden de volgende vragen onderzocht:

  • 1.

    Is de ouder in staat om de noodzakelijke hulp adequaat te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp adequaat te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

Als uit onderzoek naar deze vragen blijkt dat ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan hoeft er geen voorziening vanuit de Jeugdwet ingezet te worden.

 

Het gaat hierbij om een individuele afweging, waarvan de uitkomst per situatie kan verschillen, omdat de problematiek, de eigen kracht en de omgeving per situatie nu eenmaal verschilt.

 

Als er sprake is van onvoldoende eigen kracht, zullen er voorzieningen ingezet worden die erop gericht zijn het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk te herstellen, te versterken dan wel aan te vullen.

Overbelasting

Kan de hulp door ouders of huisgenoot in redelijkheid gedragen worden? Overbelasting ontstaat bij “meer belasten voor langere tijd dan het prestatievermogen toelaat”. Dit betekent dat er dan langdurig geen evenwicht meer is tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan.

 

Toelichting op de Nadere regels sociaal domein gemeente Kaag en Braassem

 

In de Nadere regels wordt meerdere malen de inwoner aangeduid als hij en hem. Daar waar hij en hem staat, kan ook zij en haar worden gelezen. Voor de leesbaarheid van het stuk is gekozen om alleen de mannelijke vorm te gebruiken.

 

In de bijlage van de Nadere regels sociaal domein gemeente Kaag en Braassem is een afwegingskader opgenomen. Het afwegingskader gebruiken professionals van het team om tot een besluit voor pgb te komen. Het afwegingskader is onderdeel van de Nadere regels sociaal domein gemeente Kaag en Braassem.

Artikel 2. Voorwaarden pgb

In dit artikel zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb opgenomen, zowel voor jeugd als voor de Wmo. Binnen de Participatiewet is het pgb niet aan de orde.

 

Een plan, door de aanvrager samen met het team opgesteld, moet de basis zijn voor het verstrekken van een pgb. Als voorwaarde wordt daarom gesteld dat een plan ten grondslag moet liggen aan het verstrekken van een pgb. In het plan moet benoemd worden welke resultaten nagestreefd worden (stabilisatie problematiek, ontwikkeling vaardigheden etc.). Als de besteding van het pgb niet opgenomen is in het integrale plan, dan moet de budgethouder een afzonderlijk budgetplan opstellen waarin hij aangeeft hoe hij het pgb gaat inzetten. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de ondersteuning/jeugdhulp opgeleverd heeft, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende ondersteuning/jeugdhulp inzichtelijk gemaakt. Dat betekent ook dat de budgethouder het team informeert, indien de budgethouder een andere zorgverlener wil gaan inzetten. Het pgb kan overigens deel uitmaken van een arrangement, waarbij onderdelen van ondersteuning/jeugdhulp in natura en onderdelen via een pgb ingezet worden. Als het gaat om hulpmiddelen, woningaanpassingen, hulp bij het huishouden en trapliften is een verslag voldoet.

 

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is geregeld dat inwoners, aan wie een maatwerkvoorziening verstrekt is, onder voorwaarden, het recht hebben om te kiezen voor een pgb. Voor een algemene voorziening kan dus nooit een pgb verstrekt worden. Er worden drie voorwaarden genoemd:

Bekwaamheid

Inwoners moeten het vermogen hebben om een pgb goed te besteden. Dit betekent dat de inwoner in staat geacht moet worden om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. De inwoner mag daarbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

 

Het gaat om de volgende twee aspecten:

Kan hij een juiste beoordeling maken van zijn belangen ten aanzien van de hulpvraag? De persoon of organisatie die de inwoner hierbij vertegenwoordigt, is niet ook uitvoerder van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht, tenzij dit, gezien de situatie van de inwoner, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college aanvaardbaar is. Hiermee wordt voorkomen dat voor de inwoner een te grote afhankelijkheid ontstaat van de beheerder van het pgb en er sprake is van belangenverstrengeling.

 

  • Kan hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uitvoeren? Hierbij gaat het onder meer om het kiezen van een zorgaanbieder, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgaanbieder. De inwoner mag hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk, dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de SVB. Het is wel van belang om te weten dat een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week ondersteuning/jeugdhulp inkoopt, een werkgever is met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de inwoner getoetst, maar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam is leidend. Als het team van mening is dat de inwoner onbekwaam is, dan kan het college het pgb weigeren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.

Motivering

De Wmo 2015 stelt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een pgb, de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. De aanvrager heeft dus een motiveringsplicht. Als de aanvrager dit beargumenteerd heeft, dan kan deze voorwaarde geen basis voor het college zijn om een pgb te weigeren.

Kwaliteit

De voorzieningen die de inwoner met het pgb wil inkopen moeten veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

 

Lid 3 gaat over de termijn van het pgb. Een gangbare termijn van een pgb is een jaar. Echter, voor sommige inwoners is de hulpvraag voor langere tijd vast te stellen. Bijvoorbeeld voor inwoners met een verstandelijke of lichamelijke handicap. Rekeninghoudend met die situaties, is er geen maximale termijn aan een pgb gesteld.

Indien een pgb een termijn heeft van langer dan een jaar, wordt wel jaarlijks het plan, inclusief het gebruik van het pgb, geëvalueerd door de inwoner en het team.

 

Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) wordt in Kaag en Braassem uitgevoerd door de regiotaxi Holland Rijnland. Als de regiotaxi toereikend is om inwoners lokaal te verplaatsen, dan is het niet mogelijk om hiervoor een pgb te verstrekken. Vanwege de houdbaarheid van het collectieve vervoerssysteem wordt hier terughoudend mee omgegaan.

Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

In de Wmo en in de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeente kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inwoner aan wie een pgb verstrekt wordt, de mogelijkheid heeft om hulp of ondersteuning te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een beroep levert. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin iemand zijn baan opzegt of minder gaat werken om kinderen intensief te ondersteunen of waarin het veiliger/praktischer is dat een naaste uit het gezin de hulp of ondersteuning levert. Als iemand vanuit het sociaal netwerk de hulp of ondersteuning gaat bieden, dan moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat uit het verslag/integraal plan blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Extra inzet is dus nodig.

 

Het uitgangspunt is dat een pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere hulp of ondersteuning leidt of minimaal gelijkwaardig is. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:

  • zorgcontinuïteit: de partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet;

  • emotionele binding: de ouder of andere familie/kennissen hebben een emotionele band die bijdraagt aan de effectiviteit van de hulp of ondersteuning;

  • een praktische reden: de partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties uitgevoerd worden.

Als iemand vanuit het sociaal netwerk de hulp of ondersteuning gaat bieden, dan moet diegene wel over de juiste competenties en expertise beschikken:

  • bereidheid tot het volgen van trainingen/cursussen waar nodig;

  • bereidheid tot het samenwerken met professionals waar nodig en;

  • de inzet mag niet leiden tot overbelasting. Indien nodig wordt tijdig aan de bel getrokken.

Een periodiek gesprek met het Kernteam of GO! voor jeugd (1 keer per jaar of vaker) moet inzicht geven in de kwaliteit van de geboden hulp of ondersteuning.

 

De persoon die vanuit het sociaal netwerk hulp of ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. De vraag die daarbij gesteld moet worden is: kan de persoon die hulp of ondersteuning levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de hulp of ondersteuning dan geleverd?

 

Als hulp of ondersteuning ingezet wordt in situaties waarin sprake is van onvoldoende opvoedvaardigheden of bij (dreigende) overbelasting, dan kan geen pgb ingezet worden voor het sociaal netwerk. Het is aan de professional om dit te beoordelen.

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders

In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning/jeugdhulp die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Wmo 2015 en de Jeugdwet van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een VOG en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.

Artikel 6. Tarief pgb

In artikel 6 worden de pgb tarieven per vorm van ondersteuning/jeugdhulp genoemd. Dit zijn maximum tarieven. In onderstaand overzicht zijn deze tarieven nogmaals beschreven.

 

Bij de afweging tussen algemene en specialistische ondersteuning is de aard van de benodigde ondersteuning bepalend. Algemene ondersteuning wordt geleverd door een professional. Specialistische ondersteuning wordt geleverd door een specialist.

 

Ondersteuning geboden uit het sociaal netwerk komt niet in aanmerking voor het tarief van een professional of een specialist, uitgezonderd de gevallen waarbij een professional of specialist nodig is voor de inwoner en de beoogde zorgverlener uit het sociaal netwerk van de inwoner komt. De voorwaarden aan de inzet van het sociale netwerk, zoals beschreven in artikel 3, spelen dan geen rol bij de levering van de ondersteuning.

 

Ondersteuning/jeugdhulp

Informeel

Individuele begeleiding

€ 21,84 per uur

Dagactiviteiten en kortdurend verblijf

Nvt

Persoonlijke verzorging

€ 21,84 per uur

 

Ondersteuning/jeugdhulp

Professioneel (algemeen)

Individuele begeleiding

€ 37,17 per uur

Dagactiviteiten (begeleiding groep)

€ 45,92 per dagdeel

Vervoer van en naar dagactiviteiten (begeleiding groep)

€ 10,20 per dag

Kortdurend verblijf

€ 110,36 per etmaal

Persoonlijke verzorging

€ 28,42 per uur

 

Ondersteuning/jeugdhulp

Professioneel (specialistisch)

Individuele begeleiding

€ 55,75 per uur

Dagactiviteiten (begeleiding groep)

€ 56,84 per dagdeel

Vervoer van en naar dagactiviteiten (begeleiding groep)

€ 10,20 per dag

Persoonlijke verzorging

€ 40,43 per uur

Artikel 7. Uitbetaling pgb

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s (voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel) in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht (via de SVB) uit te voeren.

Artikel 24. Woningaanpassingen gemeenschappelijke ruimten

Geconcludeerd kan worden dat zowel de doelgroep van de bewoners als de leeftijd van het woongebouw een rol kunnen spelen.

Waar we ook nog rekening mee moeten houden is dat als iemand al beperkingen heeft en verhuist naar een appartement zonder elektrische deuropeners de Wmo die niet hoeft te vergoeden. Iemand dient namelijk dan te verhuizen naar passende woonruimte. Maar als de eigen woning niet (meer) geschikt is en de bewoner wil verhuizen dan moet er gekeken worden wat de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 26. Reiskosten

Dit artikel bevat regels over een bijdrage in de kosten van vervoer die zijn verbonden aan arbeidsinschakeling. Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer binnen de 10 kilometer. Daarvoor is geen bijdrage mogelijk. Uiteraard wordt elke situatie afzonderlijk onderzocht en beoordeeld. Als de afstand te groot is om te lopen, of als lopen of fietsen vanwege de persoonlijke situatie niet mogelijk is, kan het college afwijken van deze 10 kilometergrens.

Voor het bepalen van de reisafstand wordt gebruik gemaakt van Routenet.nl.

Artikel 31. Mantelzorgwaardering

Iemand is mantelzorger als: een persoon langdurig en onbetaald zorgt voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. En met wie hij een persoonlijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of een kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Mantelzorg is zorg die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.

 

Het college heeft grote waardering voor de inzet van mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners. Daarom stelt het college via de Driemaster een voorziening beschikbaar om deze waardering te tonen, in de vorm van een geldbedrag. Met een geldbedrag kan elke mantelzorger zelf kiezen op welke manier hij de voorziening wil besteden. Het bedrag kan een bijdrage leveren aan de meerkosten die veel mantelzorgers maken, maar kan ook besteed worden aan een dagje uit.

 

De voorziening is niet alleen een blijk van waardering vanuit het college, maar ook vanuit de inwoner die mantelzorg ontvangt. Daarom kan de inwoner die mantelzorg ontvangt, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger(s), door diegene voor te dragen bij de mantelzorgconsulenten van de Driemaster. Zij hebben een goed beeld van de mantelzorgers in de gemeente en beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de voorziening. Ook kunnen de mantelzorgconsulenten zelfstandig mantelzorgers die een waardering verdienen het compliment aanbieden.

De voorziening is bedoeld voor de mantelzorgers van inwoners die in de gemeente wonen. De mantelzorger kan dus buiten de gemeente wonen.

Artikel 45. Aanspraak Collectieve zorgverzekering

Per 1 januari 2014 heeft het rijk twee regelingen ter compensatie van meerkosten voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft, namelijk de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de regeling compensatie eigen risico (CER). De regelingen hadden naar de mening van de regering niet het effect dat beoogd was; namelijk het compenseren van meerkosten ten gevolge van chronische ziekte of handicap voor mensen die dat echt nodig hebben. Volgens het rijk kunnen gemeenten beter maatwerk leveren. Gemeenten krijgen daarom een deel van de vrijvallende middelen. Ze mogen zelf beslissen of ze deze middelen inzetten voor een ‘maatwerkvoorziening’ voor chronisch zieken en gehandicapten.

 

De gemeenten in Holland Rijnland hebben gekozen voor het uitbreiden van de bestaande Collectieve ziektekostenverzekering voor minima naar een collectiviteit die zich óók richt op de doelgroep ‘chronisch zieken en gehandicapten’. De middelen die wij als gemeente ontvangen voor de uitvoering van een Maatwerkvoorziening inkomensondersteuning, vanwege de afschaffing van de tegemoetkoming op basis van de Wtcg en de CER, worden via de collectiviteit ingezet als bijdrage in de premie, waarbij de aanvullende verzekering goedkoper of zelfs gratis kan worden aangeboden. De doelgroep heeft op die wijze de mogelijkheid tot een zeer uitgebreid verzekeringspakket, zonder de daarbij horende premiekosten volledig zelf te moeten financieren. De middelen zijn daarbij direct verbonden met gemaakte zorgkosten buiten de basisverzekering.

Naar boven