Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing Castricum 2021

De raad van de gemeente Castricum:

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2020;

 

gezien het advies van de commissie van 22 oktober 2020;

 

gelet op het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing Castricum 2021

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder ‘gebruik maken’: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, wordt de belasting tevens geheven ter zake van het aanbieden ter lediging van een 140-liter of een 240-liter container voor restafval.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid, wordt de belasting tevens geheven ter zake van het ontgrendelen van een inzamelcontainer met behulp van een aan de woning toegewezen middel ten behoeve van het aanbieden van afvalstoffen.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede, derde of vierde lid, wordt de belasting geheven ter zake van het op verzoek op een afgesproken plaats ophalen van afvalstoffen, afkomstig van een huishouden in de gemeente Castricum.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in artikel 16, onder a, c, d en f, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte of van een in onderdeel d bedoelt samenstel.

Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in de hoofdstukken 1 en 2 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De belasting als bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van een schriftelijke of elektronische gedagtekende kennisgeving waarop het verschuldigde bedrag is vermeld.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    De belasting als bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel is verschuldigd na afloop van het belastingjaar of, zo dit eerder is na beëindiging van de belastingplicht.

  • 6.

    De belasting als bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel is verschuldigd bij de aanvraag van de dienstverlening.

  • 7.

    Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen opgelegd voor de belasting als bedoeld in de hoofstukken 1 en 2 van de tarieventabel, worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,00 en minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 3.

    De belasting als bedoeld in de hoofdstuk 3 van de tarieventabel moet worden betaald:

    • a.

      in geval van uitreiking van schriftelijke of elektronische kennisgeving: op het moment van kennisgeving;

    • b.

      in geval van toezending van de schriftelijke kennisgeving: binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Overgangsrecht

De Verordening afvalstoffenheffingen 2020 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening afvalstoffenheffing Castricum 2021’.

 

Aldus besloten in de voorzetting van de raadsvergadering van donderdag 12 november 2020 op donderdag 19 november 2020.

Mevrouw mr. V.H. Hornstra

griffier

De heer drs. A. Mans

voorzitter

Tarieventabel behorend bij de Verordening afvalstoffenheffing Castricum 2021

 

Hoofdstuk 1 Maatstaf en jaarlijks tarief afvalstoffenheffing vaste tarief (basistarief)

 

1.1

De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar;

 

 

a.

indien dat perceel wordt gebruikt door één persoon

€ 192,12;

 

b.

indien dat perceel wordt gebruikt door twee personen

€ 214,20;

 

c.

indien dat perceel wordt gebruikt door drie of meer personen

€ 253,56.

1.2

Voor de berekening van de belasting overeenkomstig het bepaalde in onderdeel 1.1 gelden de omstandigheden aan het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Maatstaven en tarieven afvalstoffenheffing variabele deel

 

2.1

De belasting als bedoeld in onderdeel 1.1 wordt vermeerderd met een variabel deel, gebaseerd op het aantal ledigingen voor het in bruikleen hebben van een container van 240 liter of 140 liter of de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van een verzamelcontainer.

 

2.1.1

Bij gebruik van een container bedraagt de belasting per lediging van:

 

 

a.

een container met een inhoud van 240 liter bestemd voor restafval

€ 9,40

 

b.

een container met een inhoud van 140 liter bestemd voor restafval

€ 5,50

2.1.2

Bij gebruik van verzamelcontainers (bij hoogbouw) bedraagt de belasting per inworp:

 

 

a.

bij een inwerptrommel van 30 liter

€ 0,80

 

b.

bij een inwerptrommel van 60 liter

€ 1,60

2.2

Voor hoogbouwbewoners is bij gebruik van verzamelcontainers een lager variabel tarief van toepassing in verband met het ontbreken van de mogelijkheid om nabij het complex plasticverpakkingen, metalen verpakkingen en drankpakken gescheiden aan te bieden.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Maatstaven en overige tarieven afvalstoffenheffing

 

3.1

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 bedraagt het bedrag voor het verstrekken van een vervangende milieupas bij verlies of diefstal, per keer

€ 10,00.

3.2

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 bedraagt de belasting voor het inzamelen van:

 

 

a.

grofvuil aan huis (max. 2 m3), per rit

€ 14,20;

 

b.

takken aan huis (max 2 m3), per rit

€ 14,20;

 

c.

bruin- en witgoed aan huis, per rit

(max. twee stuks per rit).

€ 14,20.

 

Aldus besloten in de voorzetting van de raadsvergadering van donderdag 12 november 2020 op donderdag 19 november 2020.

Mevrouw mr. V.H. Hornstra

griffier

De heer drs. A. Mans

voorzitter

Naar boven