Uitvoeringsregeling beloningsbeleid gemeente Roosendaal

Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

 

gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

gelet op artikel 160 van de Gemeentewet;

gelet op hoofdstuk 3 van de CAR-UWO;

gelet op de bereikte overeenstemming in het Georganiseerd Overleg;

 

 

BESLUITEN

 

vast te stellen de Uitvoeringsregeling beloningsbeleid gemeente Roosendaal.

Artikel 1 Recht op salaris

Gelet op het gestelde in artikel 3:2 van de CAR-UWO gelden de volgende aanvullende bepalingen:

  • 1.

    Een medewerker heeft recht op salaris vanaf de dag waarop het dienstverband (aanstelling of arbeidsovereenkomst) van de medewerker ingaat. Indien in het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst geen ingangsdatum is opgenomen, vangt het recht op salaris aan op de dag waarop de medewerker feitelijk werkzaamheden is gaan vervullen.

  • 2.

    Het salaris wordt gebaseerd op de gemiddelde arbeidsduur per week en uitbetaald per maand.

  • 3.

    Wanneer het salaris of een salaristoelage moet worden berekend over een gedeelte van een kalendermaand, wordt bedrag naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 2 Salarisverhoging

In aanvulling op het gestelde in artikel 3:4 van de CAR-UWO geldt ten aanzien van het toekennen van een salarisverhoging het volgende:

  • 1.

    Een mogelijke salarisverhoging wordt voor de eerste maal 1 jaar na de datum van indiensttreding toegekend.

  • 2.

    Het tijdstip waarop ingevolge het eerste lid van dit artikel een periodieke verhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe naar het oordeel van de werkgever aanleiding bestaat.

  • 3.

    Een verhindering wegens ziekte als bedoeld in hoofdstuk 7 van de CAR-UWO is niet van invloed op het tijdstip van toekenning van periodieke salarisverhogingen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de medewerker die goed of uitstekend functioneert meerdere periodieke verhogingen toekennen.

 

Artikel 3 Inpassing in hogere schaal

In aanvulling op het gestelde in artikel 3:6 van de CAR-UWO geldt ten aanzien van de inpassing in een hogere schaal het volgende:

  • 1.

    Wanneer voor de medewerker een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris, wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op een bedrag, gelegen onmiddellijk boven het salaris, dat de medewerker in de oude schaal zou hebben genoten. Indien deze bevordering tegelijkertijd plaatsvindt met een periodieke verhoging vindt eerst de periode verhoging plaats en vervolgens de inschaling vanwege de bevordering.

  • 2.

    Indien bij toepassing van het eerste lid van dit artikel het verschil tussen het oude salaris en het salaris in de nieuwe schaal minder dan 75% bedraagt van het verschil tussen het bedrag dat de medewerker laatstelijk genoot en het naast hogere bedrag in de oude schaal dan volgt een extra periodieke verhoging.

  • 3.

    Wanneer de in het tweede lid benoemde vergelijkingssystematiek niet mogelijk is, omdat de medewerker het maximum van de salarisschaal behorende bij zijn oude functie reeds had bereikt, dient te worden vergeleken met het verschil tussen het bedrag behorende bij periodiek 10 en 11 in de oude schaal.

  • 4.

    Eventuele salaris- en/of garantietoelagen worden geïncorporeerd in het hogere salaris.

 

Artikel 4 Uitloopschaal

In aanvulling op het gestelde in artikel 3:7 van de CAR-UWO geldt ten aanzien van het toekennen van een uitloopschaal het volgende:

  • 1.

    Onder uitloopschaal moet worden verstaan: de salarisschaal, welke naast-hoger is aan de vastgestelde functionele schaal. De functionele schaal is de salarisschaal, welke op basis van de uitkomsten van de functiewaardering aan een functie is verbonden.

  • 2.

    Medewerkers kunnen voor een uitloopschaal in aanmerking komen als zij tenminste zes jaar het maximumsalaris van de functionele schaal hebben genoten. Daarbij dient nadrukkelijk op basis van functiewaardering te zijn vastgesteld, dat de salarisschaal, waarnaar de medewerker wordt bezoldigd inderdaad de functionele schaal is. Indien blijkt, dat de huidige salarisschaal reeds hoger is dan de voor de functie vastgestelde functionele schaal, wordt de medewerker in feite reeds bezoldigd naar de uitloopschaal.

  • 3.

    Voor het bereiken van de uitloopschaal geldt naast het bepaalde in lid 2 als voorwaarde, dat de medewerker de functie, zoals deze is gewaardeerd, volledig èn op goede wijze vervult.

  • 4.

    De inpassing in de uitloopschaal geschiedt naar het naast-hogere schaalbedrag.

 

Artikel 5 Inconveniëntentoelage

  • 1.

    Indien een ambtenaar wordt belast met bijzonder vuile, zware en/of gevaarlijke werkzaamheden, kan het college aan hem voor het tijdvak, dat hem deze werkzaamheden zijn opgedragen, een toelage verlenen.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde toelage wordt aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen.

  • 3.

    De bedragen, behorende bij de toelagen, bedoeld in dit artikel zijn opgenomen in bijlage III behorende bij de Arbeidsvoorwaardenregeling Roosendaal.

 

Artikel 6 Reis- en verblijfskostenregeling

In aanvulling op het bepaalde in artikel 3:21 van de CAR-UWO geldt het volgende:

  • 1.

    Voor reizen als bedoeld in artikel 3:21 van de arbeidsvoorwaardenregeling Roosendaal dient in beginsel gebruik te worden gemaakt van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Dienstreizen per auto worden alleen op basis van de geldende kilometervergoeding betaald, indien de in artikel 3:21 van de arbeidsvoorwaardenregeling toestemming is verleend en

    • a.

      de dienstreis wordt gemaakt door twee of meer personen en/of

    • b.

      de dienstreis wordt gemaakt naar een plaats, die niet of alleen met veel tijdverlies per openbaar vervoer te bereiken is.

  • 3.

    Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief. De kosten van het gebruik van een eigen motorvoertuig worden vergoed conform de “Reisregeling Binnenland” van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

  • 4.

    In de vergoeding worden bijkomende kosten zoals parkeerkosten, pont- en tolgelden geacht te zijn verdisconteerd. Parkeerkosten bij dienstreizen van minder dan 30 km (60 retour) komen wel in aanmerking voor vergoeding.

  • 5.

    Verblijfskosten die gemaakte worden in verband met een dienstreis worden vergoed conform de in lid 3 genoemde “Reisregeling Binnenland”.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, kunnen burgemeester en wethouders een bijzondere voorziening treffen.

 

Artikel 8 Intrekking

De “Regeling vergoeding bijzondere vuile, zware en/of gevaarlijke werkzaamheden” vastgesteld op 15 december 2015 en “Regeling reis- en verblijfkosten” vastgesteld op 15 december 2015 worden ingetrokken.

 

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de derde dag na bekendmaking in het Gemeenteblad en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

 

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: “Regeling beloningsbeleid gemeente Roosendaal”.

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 18 december 2018,

de secretaris, de burgemeester,

Naar boven