Beleidsregel aanpak ernstige en herhaaldelijke woonoverlast Gooise Meren 2018

De burgemeester van de gemeente Gooise Meren,

gelet op;

de Gemeentewet, artikelen 172 en 151d;

de Algemene Wet Bestuursrecht, artikelen 4:81 en 4:83;

de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Gooise Meren; artikel 2:79

overwegende dat;

de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde en veiligheid in de gemeente Gooise Meren;

de burgemeester, met het oog op de openbare orde en veiligheid, bevoegd is overtredingen van wettelijke voorschriften te beletten;

de burgemeester met het oog op een juiste, afgewogen en consequente toepassing van zijn bevoegdheden een beleidsregel wil vaststellen;

besluit:

tot het vaststellen van:

‘Beleidsregel aanpak ernstige en herhaaldelijke woonoverlast Gooise Meren 2018.

In heel Nederland ervaren bewoners regelmatig woonoverlast, zoals geluidsoverlast van buren, vervuilde tuinen en woningen, viezigheid van dieren of verloederde en vervallen panden. Zeker herhalende of aanhoudende overlast kan het woongenot en gevoel van onveiligheid van bewoners ernstig bedreigen.

Inleiding

Idealiter lossen bewoners die last hebben van elkaar hun geschillen onderling op. Er zijn echter ook situaties die niet ad hoc en in een normale verstandhouding met professionals en bewoners opgelost kunnen worden. Situaties van ernstige woonoverlast zijn hier een voorbeeld van.

Het begrip overlast is moeilijk definieerbaar doordat de meningen over wat overlast inhoudt, verdeeld zijn. Ook de wetgever heeft de term ‘ernstige woonoverlast’ niet nader gedefinieerd maar beschreven aan de hand van exemplarische voorbeelden van gedragingen die kwalificeren als (ernstige) woonoverlast. Het betreft een containerbegrip met een ruim toepassingsbereik.

Op dit moment heeft de overheid grofweg twee opties. Hij kan de overlastgever een bestuurlijke waarschuwing geven, of hij kan hem uit huis plaatsen. Het geven van een bestuurlijke waarschuwing is veelal te vrijblijvend en heeft in de meeste casuïstiek geen effect. Uithuisplaatsing voldoet vaak niet aan het proportionaliteitsbeginsel en zorgt voor een waterbedeffect.

Het ontbreken van meer genuanceerde instrumenten staat een effectieve aanpak van woonoverlast in de weg. Daarom is er een tussenvorm nodig. Deze tussenvorm wordt geboden door artikel 151d van de Gemeentewet.

Per 1 juli 2017 is de “Wet aanpak woonoverlast” in werking getreden (Stb. 2017,77). Daarbij is een nieuw artikel 151d Gemeentewet ingevoerd dat onder meer omvat de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang in de vorm van het geven van een gedragsaanwijzing (uitsluitend) ter bestrijding van ernstige woonoverlast voor omwonenden, veroorzaakt door (een) andere bewoner(s) in de nabije omgeving.

De bevoegdheid strekt niet tot handhaving van de openbare orde, maar ziet enkel toe op het in bestuursrechtelijke zin interveniëren in gespannen burenverhoudingen vanwege ernstige hinder in of vanuit een woning of in de onmiddellijke nabijheid ervan.

Deze beleidsregel voorziet voor de Gemeente Gooise Meren in een nadere invulling van artikel 151d van de Gemeentewet.

In deze beleidsregel staat in hoofdlijnen beschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester gebruik zal maken van het opleggen van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing van artikel 151d Gemeentewet. Ter verduidelijking van de te hanteren bestuurlijke gedragslijn beschrijft de beleidsregel daartoe eerst enige achtergrond. Vervolgens wordt het procedurele kader geschetst waarbinnen de burgemeester een afweging zal maken of en zo ja, op welke wijze de bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing wordt toegepast / een concrete invulling krijgt.

Van groot belang is dat de bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een gedragsaanwijzing pas aan de orde is, indien de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ niet op een andere geschikte wijze kan worden bestreden.

(artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet)

Gelet op het karakter van deze beleidsregel, kan in bijzondere omstandigheden – via de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 AWB – worden afgeweken van de in deze beleidsregel beschreven gedragslijn. Tenslotte is bij de toepassing van deze beleidsregel van belang te onderkennen dat artikel 151d Gemeentewet een nieuwe bevoegdheid creëert. Ten tijde van de vaststelling van deze beleidsregel bestaat met andere woorden nog geen bestendige, vaste bestuurlijke gedragslijn.

1. Doel beleidsregels

  • 1.

    Op hoofdlijnen inzichtelijk maken wat de aard en reikwijdte is van de in artikel 2:79, eerste lid APV, opgenomen zorgplicht, zodat inwoners van de gemeente Gooise Meren hierop hun gedrag kunnen afstemmen (voorzienbaarheid);

  • 2.

    Te verduidelijken dat gemelde of geconstateerde vormen van (ernstige) woonoverlast eerst op zorgvuldige wijze in kaart worden gebracht (zorgvuldigheid);

  • 3.

    Transparantie te bieden over acties en maatregelen die een burger kan verwachten bij overtreding van zijn zorgplicht m.b.t. het voorkomen van ernstige woonoverlast, waarbij het onderscheid tussen een huurwoning en een koopwoning van invloed kan zijn op de keuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing (maatwerk);

  • 4.

    Inzichtelijk maken dat ernstige woonoverlast effectief zal worden bestreden met (in deze niet limitief opgesomde) op de kenmerken van het individuele geval toegesneden, specifieke maatregelen of- voor zover doelmatig, doeltreffend en noodzakelijk geacht – met het geven van (een) gedragsaanwijzing(en) die qua aard en intensiteit zo goed mogelijk aansluiten bij de aard en ernst van de overtreding van de zorgplicht, teneinde te bewerkstellingen dat er door de gekozen maatregel een einde komt aan de ernstige woonoverlast (subsidiariteit en proportionaliteit)

2. Juridisch Kader

artikel 151d Gemeentewet luidt als volgt:

  • 1.

    De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

  • 3.

    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtredingen de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

    De gemeenteraad heeft bij besluit van d.d. 25 april 2018 besloten om toepassing te geven aan de in artikel 151d, eerste lid, van de gemeentewet bedoelde bevoegdheid. Het nieuw ingevoegde artikel 2:79 van de APV van de gemeente Gooise Meren luidt als volgt:

Artikel 2:79 (Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet)

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij:

    • a.

      ernstige en herhaaldelijke geluidshinder;

    • b.

      ernstige en herhaaldelijke hinder van één of meerdere dieren;

    • c.

      ernstige en herhaaldelijke hinder van één of meerdere bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      ernstige en aanhoudende overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een (bijbehorend) erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

3. Afbakening en definiëring

3.1 Afbakening

Ter verduidelijking van de in artikel 151d Gemeentewet en artikel 2:79 (APV) gehanteerde methodiek en begrippen geldt, in navolging van en in lijn met hetgeen daarover is vermeld in de Memorie van Toelichting op de ‘Wet aanpak woonoverlast’ (wetsvoorstel 34 007) het onderstaande.

Het instrument van de gedragsaanwijzing van artikel 2:79 (APV) komt pas in beeld indien andere reguliere bevoegdheden of maateregelen (van partners) geen soelaas bieden. Het is daarmee vooral de aard van de ‘ernstige en herhaaldelijke overlast’ zelf die bepaalt welke bestuurlijke bevoegdheid kan worden aangewend: bij drugsoverlast zal bijvoorbeeld een beroep kunnen worden gedaan op artikel 13b Opiumwet , bij bouwkundige gebreken komt de Woningwet in beeld en bij een verstoring van de openbare orde (of dreigende ernstige verstoring) rond de woning als gevolg van gedragingen in de woning kan toepassing van artikel 17a Gemeentewet worden overwogen.

3.2 Definiëring

“Andere geschikte wijze” (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet)

De burgemeester legt pas een specifieke gedragsaanwijzing op als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

Dit betekent dat de burgemeester pas overgaat tot het opleggen van een last met een gedragsaanwijzing als het niet mogelijk is gebleken om de overlast op een andere geschikte wijze tegen te gaan, waarmee wordt gedoeld op minder ingrijpende middelen (conform het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel).

De burgemeester komt beleidsvrijheid toe in de afweging of er geen andere geschikte wijze is om de hinder tegen te gaan. Dat kunnen ook andere middelen zijn dan de uitoefening van overheidsbevoegdheden. Voorbeelden van andere manieren om overlast te bestrijden zijn het geven van een waarschuwing, het gebruik van mediation of buurtbemiddeling of het door het slachtoffer zelf, of door de verhuurder van de woning van de overlastgever, aanspannen van een civiele procedure. Pas als de burgemeester meent dat er redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om de ernstige hinder tegen te gaan (blijkend uit de omstandigheid dat eerdere maatregelen of acties geen of onvoldoende soelaas bieden), legt de burgemeester een last op. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat van onderhavig middel slechts gebruik kan worden gemaakt als ‘ultimum remedium’, indien er géén andere passende en minder ingrijpende instrumenten ter beschikking staan of tevergeefs zijn toegepast. Deze beleidsregel wordt gepositioneerd als sluitstuk in de aanpak van ernstige woonoverlast hetgeen aansluit bij de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

“Woning of een bij die woning behorend erf ” (art 2:79, eerste lid, APV)

Met woning of bij die woning behorend erf wordt bedoeld de woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid, zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts. Gelet op het bepaalde in artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet vallen ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, zoals bijvoorbeeld gedragingen in de tuin van de buren, op het trottoir en of op straat ter hoogte van of vlakbij de woning, onder de reikwijdte van dit begrip (Kamerstukken II 2014/15, 34 007, 7, p. 13 resp. Kamerstukken II 2014/15, 34 007, 10, p.2).

“Gebruiker van de woning’(art 2:79, eerste lid, APV)

Onder degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt wordt verstaan degene die de woning feitelijk bewoont. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning of het erf te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit bestanddeel.

“Gedragingen” (art 2:79, eerste lid, APV)

Met ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’ worden bedoeld gedragingen die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd. De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker van de woning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook door (bijvoorbeeld) diens hond. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt. De gedragingen die worden gepleegd in de nabije omgeving van de woning, bijvoorbeeld in de tuin van de buren, vallen in beginsel onder de bepaling. Zo kan een blaffende hond op de straat voor de woning of een intimiderende gedraging voor de deur van de woning van de buurman vallen onder het bestanddeel ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’, zolang er een duidelijke connectie is tussen de gedraging en de woning of het erf.

Bij een blaffende hond of een intimiderende gedraging vijf straten verderop is geen sprake meer van gedragingen vanuit de woning of het erf.

“Zorgplicht” (art 2:79, eerste lid, APV)

De gemeenteraad heeft in artikel 2:79 (APV) bepaald dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, er zorg voor dient te dragen dat door gedragingen in of rondom die woning of dat erf geen ernstige hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

“Omwonenden” (art 2:79, eerste lid, APV)

Het gaat om bewoners die woonachtig zijn in de directe nabijheid van de woning c.a. van waaruit de overlast plaatsvindt. Dit wordt per casus bezien.

“Ernstige hinder” (art 2:79, eerste lid, APV)

Met ernstige hinder wordt gedoeld op ernstige hinder voor de omwonenden. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet kan tevens onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek. Soms staat (voor de benadeelde) alleen de privaatrechtelijke weg open om bepaalde vormen van hinder aan te pakken, bijvoorbeeld door een vordering uit onrechtmatige daad. Artikel 2:79, derde lid, van de APV somt enkele vormen van “ernstige en herhaaldelijke hinder” op.

Herhaaldelijk (art 2:79, eerste lid, APV)

Met de term ‘herhaaldelijk’ wordt gedoeld op het vereiste dat de ernstige hinder een terugkerend karakter heeft (hetgeen niet noodzakelijkerwijze hetzelfde is als “ernstige hinder zonder onderbreking”. De burgemeester geeft derhalve geen toepassing aan de bestuursdwangbevoegdheid op basis van één incident.

Overlastgedrag wordt geacht herhaald te zijn, indien de betreffende overlastgever het afgelopen jaar tenminste drie maal, waarvan één maal in de afgelopen 6 maanden, overlastgedrag heeft vertoond.

“Last onder bestuursdwang of onder dwangsom” (art 2:79, tweede lid, APV)

De burgemeester is alleen dan bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom, indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Als de raad de burgemeester de bevoegdheid heeft verleend tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, is de burgemeester ook bevoegd om, in plaats van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom op te leggen. Dit volgt uit artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. De last kan daarbij de vorm aannemen van een “aanwijzing” (gedragsaanwijzing).

Hoogte last onder dwangsom

Indien een dwangsom wordt opgelegd, is de hoogte van de dwangsom maximaal € 1.000,- per constatering, dat een (deel)overtreding van de last heeft plaatsgevonden dan wel – dit ter beoordeling van de burgemeester – maximaal € 1.000,- per week, dat niet aan de last is voldaan. Hierbij wordt een deel van een week als één week gerekend. Hiermee kan rekening worden gehouden tussen enerzijds de draagkracht van de betrokkene en anderzijds de prikkel die moet uitgaan om de opgelegde maatregel uit te voeren.

“Aanwijzing” c.q. “gedragsaanwijzing” (art 2:79, eerste lid, APV)

Ter bestrijding van ernstige woonoverlast is de burgemeester bevoegd tot het geven van een specifieke gedragsaanwijzing. De gedragsaanwijzing neemt in juridische zin de vorm aan van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. In deze last staat dat de overlastgever bepaalde handelingen moet doen of juist moet nalaten zodat de overlast ophoudt. Er kan bijvoorbeeld bepaald worden dat de overlastgever slechts een beperkt aantal bezoekers per dag mag ontvangen, na een bepaalde tijd helemaal geen bezoekers meer mag ontvangen, zijn hond moet muilkorven of anderszins moet voorkomen dat de hond overlast veroorzaakt, het portiek leefbaar moet houden, geen luide muziek mag draaien, enzovoorts. De gedragsaanwijzing kan ook een verplichting (gebod) inhouden om psychische of sociale hulp te zoeken of een agressiereductietraining te volgen (Kamerstukken II, 34 007, 9, p.3).

De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Titel 5.3 van de Awb (Herstelsancties) is van toepassing. Vanwege de bevoegdheidstoedeling om een last onder bestuursdwang op te leggen, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 van de Awb tevens bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Hierdoor kan de burgemeester een last onder dwangsom opleggen met de verplichting tot de betaling van een geldsom indien de last niet wordt uitgevoerd. Mocht dit onvoldoende effect hebben, dan kan de burgemeester middels een last onder bestuursdwang door feitelijk handelen de overlast tot een einde brengen, met inachtneming van een begunstigingstermijn.

Het geven van een gedragsaanwijzing is pas aan de orde indien de inzet van een minder ingrijpende (lichtere) maatregel redelijkerwijze niet toereikend is. In zoverre geldt de gedragsaanwijzing als een ‘ultimum remedium’. De vorm van bestuursdwang is uiteraard afhankelijk van de precieze last die is opgelegd. Bij de last onder dwangsom verbeurt de betrokken bewoner een dwangsom, indien deze binnen de begunstigingstermijn niet, niet tijdig of niet volledig aan de opgelegde last voldoet. Bij de daadwerkelijke uitoefening van de bestuursdwang kan men denken aan het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslag nemen van huisdieren, het verwijderen van vuilnis, enzovoorts. Het moet in het vermogen van de betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te beëindigen. De nadelige gevolgen van de last mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de last te dienen doelen (zie artikel 3:4, tweede lid, van de Awb). De kosten van de bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25 van de Awb worden verhaald op de overlastgever.

“Tijdelijk huisverbod” (artikel 151d, derde lid, Gemeentewet)

De burgemeester zal per geval maatgericht te werk gaan. Mocht deze gerichte aanpak niet werken, dan kan men desgewenst alsnog overgaan tot sluiting van de woning. Binnen het brede palet van het bij wijze van bestuursrechtelijke herstelsanctie geven van een gedragsaanwijzing is het uitvaardigen van een tijdelijk huisverbod een ‘ultimum remedium’.

“Uitvoerbaarheid van de last”

Het moet in het vermogen van betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet het in diens vermogen liggen om aan de eventueel opgelegde last te kunnen voldoen. Dit vloeit voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Soms wordt de overlast veroorzaakt door mensen met psychische problemen. Het is mogelijk dat zij, door hun psychische gesteldheid, niet bij machte zijn de overlastgevende gedragingen te staken. Een gedragsmaatregel op grond van deze wet is dan mogelijk niet voldoende of geen passende maatregel ter beëindiging van de overlast.

Voor overige begripsbepalingen, staande in paragraaf 4 (procedurele aanpak), kan het onderliggende privacyreglement lokale persoonsgerichte aanpak worden geraadpleegd.

4. Procedurele aanpak

De bevoegdheid van de burgemeester tot het toepassen van artikel 151d van de gemeentewet is een ultimum remedium. Pas wanneer minder ingrijpende middelen, zoals een bestuurlijke waarschuwing, een goed gesprek, buurtbemiddeling of mediation, niet hebben gewerkt kan een specifieke gedragsaanwijzing worden opgelegd. Om deze reden is in artikel 151d lid 2 bepaald dat de burgemeester slechts gebruik maakt van de bevoegdheid “indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.”

De aanpak voorziet in een oplopende keten (zie stappenplan): namelijk een keten van preventie tot repressie en nazorg waarbij hulpverleningsinstellingen, gemeentelijke diensten, corporaties en politie elkaar tijdig informeren inzake bestaande ernstige vormen van woonoverlast of situaties die daartoe kunnen leiden. Kanttekening bij de repressieve aanpak is dat het succes ervan valt of staat met een goede dossiervorming zoals deze vanaf het begin van de preventieve aanpak moet worden gestart.

Er wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande samenwerkingsvormen. Aansluiting op de bestaande samenwerkingsvormen houdt in dat deze beleidsregel een sluitstuk vormt op de aanpak zoals beschreven in de Lokale Persoonsgerichte Aanpak Gooise Meren en het Privacyreglement Lokale Persoonsgerichte Aanpak.

Aangezien samenwerking met de hierbij betrokken partijen reeds is vormgegeven in bovengenoemde documenten is het niet noodzakelijk een apart convenant af te sluiten.

Stappenplan aanpak ernstige en herhaaldelijke woonoverlast

Het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel verloopt langs een aantal stappen. Bij iedere stap is het mogelijk om niet juridische middelen toe te voegen aan het plan van aanpak (en dan eventueel de juridische acties te beëindigen). Afhankelijk van de situatie en de ernst kan de burgemeester besluiten tot het overslaan van een of meerdere stappen.

Stap 1: Melding of signalering

Signalen of meldingen van ernstige woonoverlast kunnen de gemeente via diverse wegen bereiken . Omwonenden of anderen kunnen woonoverlast zelf rechtstreeks melden bij de gemeente Gooise Meren. Het kan ook zo zijn dat de gemeente Gooise Meren, de politie, een woningcorporatie of één van de samenwerkingspartners van de gemeente Gooise Meren mogelijke situaties van ernstige woonoverlast signaleert of rapporteert.

Stap 2: Vaststellen, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast

Meldingen die bij de gemeente Gooise Meren binnenkomen worden geverifieerd, al dan niet door of met behulp van politie, buitengewoon opsporingsambtenaren of andere partijen die betrokken zijn bij de aanpak van woonoverlast. In geval van huurwoningen kan daarbij een rol zijn weggelegd voor de woningcorporatie. Belangrijk is immers om de precieze aard en omvang van de woonoverlast vast te stellen. Naar verwachting zal slechts bij een deel van de meldingen van woonoverlast sprake zijn van “ernstige en herhaaldelijke woonoverlast” als bedoeld in artikel 2:79, eerste lid, APV.

Stap 3: Dossiervorming / feitenmateriaal

Om effectief te kunnen ingrijpen in geconstateerde gevallen van “ernstige woonoverlast” (in de zin van artikel 2:79 APV) zal een dossier moet worden aangelegd dat onder meer klachten, meldingen, concreet omschreven waarnemingen, registraties en (sfeer)rapportages, de contactgegevens van betrokken bewoner(s), omwonenden en (professionele) partijen en instanties, gespreksverslagen, beoordelingen en evaluaties en adviezen van bij de bestrijding van woonoverlast betrokken partijen kan bevatten. De gemeente Gooise Meren voert de regie en ziet erop toe dat het noodzakelijke overleg met betrokken personen en instanties plaatsvindt, (evt. in het veiligheidshuis. Het veiligheidshuis bundelt de signalen en borgt de multidisciplinaire aanpak).

Het beschikken over een deugdelijk dossier en dito dossieropbouw vormt immers een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtmatige toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 2:79, tweede lid, van de APV.

Stap 4: Verkenning en inventarisatie mogelijke interventies en maatregelen

Met het oog op het de-escaleren, normaliseren en tegengaan van de geconstateerde “ernstige woonoverlast” zal vervolgens, rekening houdend met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit én met de specifieke kenmerken van de voorliggende casus, worden bekeken welke interventies of maatregelen in het concrete geval (kunnen) zijn aangewezen.

Daarbij geldt in beginsel een voorkeursvolgorde, waarbij een volgende interventie pas aan de orde is indien de aanpak van de overlastsituatie met toepassing van andere wettelijke instrumenten niet mogelijk is of niet effectief is gebleken én een eerdere, minder ingrijpende interventiemaatregel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid (het effectief tegengaan van de ernstige woonoverlast).

Op hoofdlijnen geldt daarbij een opbouw van ‘licht naar zwaar’:

  • (1)

    eerst een “goed gesprek” (bijvoorbeeld met de wijkagent of buurtbeheerder, via buurtbemiddeling of via mediation). Ook de mogelijkheid van het inzetten van hulp of zorg passeert in geval van schulden, psychische problemen, verslaving, strafbare feiten e.d. als eerste de revue. Als dat mogelijk is zetten wij die hulp en zorg in binnen de daarvoor geldende kaders.

  • (2)

    een op schrift gestelde ‘officiële waarschuwing’ van de burgemeester waarbij wordt gewezen op de bevoegdheid tot het geven van een (met een dwangsom versterkte) gedragsaanwijzing of het opleggen van een last onder bestuursdwang indien overtreding van de zorgplicht niet wordt beëindigd en, mocht ook dat geen effect sorteren.

  • (3)

    het daadwerkelijk opleggen van een gedragsaanwijzing in de vorm van een bestuursrechtelijke herstelsanctie of het daadwerkelijk toepassen van bestuursdwang.

Stap 5: Daadwerkelijke inzet van maatregelen of het geven van een gedragsaanwijzing

Bij de eerste stappen ter bestrijding van de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ – kort gezegd: het informele, althans op vrijwillige basis gelegde, contact met de betrokken bewoner(s) en het geven van een ‘officiële waarschuwing’ – geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure.

Bij de toepassing van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing zal de betrokken bewoner als belanghebbende op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Hierbij zal standaard een begunstigingstermijn van twee weken worden aangehouden, waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Rekening houdend met die zienswijze zal de burgemeester besluiten de gedragsaanwijzing al dan niet (of in gewijzigde vorm) op te leggen. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht, welke begunstigingstermijn daarvoor geldt en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. De last zal zijn afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval, waarbij belangrijk is dat het in het vermogen van de betrokkene moet liggen om tijdig aan de last te kunnen voldoen.

Voor zover gekozen wordt voor een gedragsaanwijzing zal deze in beginsel de juridische vorm van een last onder dwangsom aannemen. In voorkomende gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld wanneer de vereiste spoed zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom en direct optreden van overheidswege (in de vorm van de toepassing van bestuursdwang) is vereist of indien op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet of niet voldoende effectief zal zijn. In die gevallen kan meteen worden gekozen voor een last onder bestuursdwang.

Uit de hiervoor beschreven wijze van het inzetten van het instrumentarium vloeit voort dat de wisselwerking tussen zorg en veiligheid essentieel is om casuïstieken adequaat aan te pakken. De burgemeester zet in multidisciplinaire casuïstiek het Veiligheidshuis in, voor zover die al niet betrokken zijn. Via die netwerkoverleggen kunnen de meest betrokken partners (dus niet de overlastgevers of degene(n) die de overlast ervaart/ervaren) in het Veiligheidshuis met elkaar informatie uitwisselen een integrale aanpak opstellen, afstemmen en volgen.

Voor de uitwisseling van informatie maken partners gebruik van het privacyconventant PGA Gooise Meren.

Stap 6: Tijdelijk Huisverbod

Het tijdelijk huisverbod (artikel 151, derde lid, Gemeentewet), waarbij een bewoner tijdelijk de toegang tot de woning wordt ontzegd, geldt als “ultimum remedium”.

Stap 7: Kostenverhaal

Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de kosten ervan voor rekening van de overtreder van de zorgplicht (2:79, eerste lid, APV) komen.

5. Toezicht en handhaving

Diverse gemeenteambtenaren zijn aangewezen als algemeen toezichthouder. Zij zien onder meer toe op de regelgeving van de APV. Gelet op hun algemene aanwijzing valt ook de regelgeving, die in deze beleidsregels aan de orde zijn, onder hun toezichtdomein. Gelet op het specifieke karakter van het nieuwe instrumentarium worden ook de politiefunctionarissen (opsporingsambtenaren) van de Nationale Politie als toezichthouder aangewezen.

6. hardheidsclausule

In bijzondere situaties, waaronder die situaties die niet zijn voorzien ten tijde van het vaststellen van deze beleidsregels, kan de burgemeester van het bepaalde in de beleidsregels afwijken.

7. Bekendmaking, inwerkintreding, citeertitel

Deze beleidsregel wordt bekendgemaakt in het Gemeenteblad en op overheid.nl en treedt in werking op de dag na verschijning. Zij wordt aangehaald als ‘Beleidsregel aanpak ernstige en herhaaldelijke woonoverlast Gooise Meren 2018.’

Aldus vastgesteld te Gooise Meren, op 25 april 2018

De burgemeester van de gemeente Gooise Meren,

Drs. H. M.W. ter Heegde

Naar boven