Jeugdverordening gemeente Montfoort 2018

 

De raad van de gemeente Montfoort;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2017;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet;

 

gezien het advies van de Participatieraad van 29 oktober 2017; 

 

overwegende dat:

  • .

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • .

    het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • .

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele en algemene voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoorttot diens sociale netwerk;

 

B E S L U I T

 

vast te stellen de Jeugdverordening gemeente Montfoort 2018

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • b.

      Andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

    • c.

      Individuele voorziening: de op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit;

    • d.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • e.

      Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders/verzorger aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • f.

      Jeugdteam: multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders afhandelt;

    • g.

      Persoonsgebonden budget: het persoonsgebonden budget (pbg) als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • h.

      Wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Toegang jeugdhulp vai huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen hiervan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 5.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het jeugdteam zorgt namens het college voor de afhandeling van de hulpvraag.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Het college stelt bij nadere regeling de procedure van de melding van een hulpvraag, het onderzoek, en de aanvraag van een individuele voorziening vast.

Artikel 4. Aanvraag individuele voorziening jeugdhulp

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Als een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht, kunnen de jeugdige of zijn ouders in de aanvraag vermelden een pgb te wensen. Daarbij geven de jeugdige of zijn ouders in ieder geval aan:

    • a.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en;

    • c.

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde aanbieder niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      de geldigheidsduur van de beschikking;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de geldigheidsduur van de beschikking;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Bij beschikking wordt aan de belanghebbende informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

Artikel 6. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen jeugdhulp zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      voorlichting, informatie en advies bij vragen over opgroeien en opvoeden;

    • b.

      lichte hulp en ondersteuning bij het opgroeien en opvoeden.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      ambulante hulp, dagbehandeling, pleegzorg, geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen of gedragsproblemen van de jeugdige of opvoedingsproblemen;

    • b.

      persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • c.

      residentiële jeugdhulp;d. jeugdzorgplus;e. jeugdbescherming en jeugdreclassering.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen om aan te geven welke andere algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen beschikbaar zijn .

Artikel 7. Algemene criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij met eigen mogelijkheden, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 8. Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

  • 2.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits:

    • a.

      deze persoon een lager tarief betaald krijgt voor zijn diensten dan het tarief voor een professionele jeugdhulpverlener;

    • b.

      deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • c.

      tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 3.

    De volgende categorieën tarieven worden voor de individuele voorziening in de vorm van een pgb gehanteerd:

    • a.

      voor jeugdhulp door een niet daartoe opgeleid persoon geldt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners;

    • b.

      voor jeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel geldt 75% van het tarief, tenzij aannemelijk is dat dit percentage niet toereikend is om de jeugdhulp in te kopen;

    • c.

      voor jeugdhulp door een organisatie: tot maximaal 100% van de kostprijs van de goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het pgb en de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 9. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juist of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is;

    • d.

      de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • f.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de waarde in geld vorderen voor de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na afgeven van de beschikking niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 9a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een pgb-houder een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4 lid 1 sub a, d of e van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 10. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten ten behoeve van een hulpvraag van de inwoner en uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel;

    • f.

      branche afhankelijk kwaliteitskeurmerk;

    • g.

      de meldcode kindermishandeling, met dien verstande dat scholing van personeel daar ook onder wordt begrepen.

Artikel 11. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, waaronder in elk geval jeugdigen en hun ouders of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 12. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 13. Klachtregeling

Voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening is de gemeentelijke regeling voor klachtafhandeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt om de twee jaar geëvalueerd. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt de verordening aangepast.

Artikel 15. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van jeugdigen en hun ouders/gezagsdragers afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16. Intrekken huidige verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Jeugdverordening gemeente Montfoort 2015 ingetrokken met dien verstande dat besluiten die zijn genomen op grond van die verordening met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven.

Artikel 17. Overgangsrecht

Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Jeugdverordening gemeente Montfoort 2015.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018 en wordt aangehaald als: Jeugdverordening Gemeente Montfoort 2018. 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 11 december 2017 van de raad van de gemeente Montfoort.

mr. C.G.M. Bus

de griffier

mr. P.J.M. van Hartskamp-de Jong

de voorzitter

Toelichting

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat de gemeente (het college) een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft ook na de decentralisatie van deze taak naar de gemeente onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • -

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen

  • -

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;  

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • -

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

In de jeugdverordening gemeente Montfoort is invulling gegeven aan deze punten.

 

Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen. In deze verordening is dat onder meer gebeurd door op onderdelen een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van inwoners en de gemeente. Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. In de verordening is hier invulling aan gegeven.

 

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet heeft vastgesteld. In dit beleidsplan is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd.

 

Algemene (vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen

Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.

 

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt.

Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 1 sub a: algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats, dan wel een zeer beperkte. Dit laatste betekent dat voorafgaand geen diepgaand onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen beschikking nodig. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een algemene of vrij toegankelijke voorziening. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Dit sluit ook aan bij de terminologie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is, is deze overgenomen in de verordening.

 

Lid 1 sub b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

 

Lid 1 onderdeel c: individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een beschikking nodig.

 

Lid 1 sub d: gebruikelijke hulp

De term ‘gebruikelijke hulp’ is toegevoegd aan de verordening: het betreft hulp die naar algemeen aanvaarde opvatting in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Uitgangspunt is dat jeugdhulp niet hoeft te worden ingezet voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar deze zorg bieden. Om in specifieke gevallen te bepalen wanneer sprake is van gebruikelijke hulp, zijn hiervoor nadere regels gemaakt. Zie hiervoor de specifieke bijlage bij de nadere regels.

 

Lid 1 onderdeel g: persoonsgebonden budget (pgb)

Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget uit het betreffende artikel in de Jeugdwet.

 

Lid 1 onderdeel f: wet

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 2

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Jeugdwet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zou ontstaan tussen de omschrijving in de verordening en de wettelijke omschrijving. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als 'jeugdhulp', 'jeugdige', 'ouder' (zie artikel 1.1 van de Jeugdwet). Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

 

Artikel 2. Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contractrelatie, en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening.

 

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. In de gemeente Montfoort is ervoor gekozen om het jeugdteam namens het college de afhandeling van de hulpvraag te laten verzorgen. Binnen het jeugdteam is expertise samengebracht voor een zorgvuldige en deskundige afhandeling van de hulpvraag.

Het jeugdteam gaat in gesprek met de jeugdige en zijn ouders. Besproken wordt wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, zal eerst gekeken worden of dit met een vrij toegankelijke (algemene) voorziening kan worden opgelost. Als dit niet een passende oplossing is, wordt beoordeeld welke niet vrij toegankelijke individuele voorziening moet worden ingezet. In dat geval geeft het college een besluit af en schakelt het jeugdteam de noodzakelijke jeugdhulp in.

 

Artikel 4. Aanvraag individuele voorziening jeugdhulp

Lid 1

Een jeugdige of zijn ouders kunnen een aanvraag indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college.

 

Lid 2

Als de jeugdige of zijn ouders een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een aanvraag indienen, of moeten ze dit althans bij hun aanvraag (als bedoeld in lid 1) vermelden. De aanvraag is nodig om te kunnen beoordelen of de kwaliteit gegarandeerd is en de op grond van de Jeugdwet vereiste motivatie aanwezig is.

 

Lid 3

Deze bepaling regelt dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de melding van de hulpvraag, het onderzoek en de aanvraagprocedure. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan het intake- en onderzoeksproces, maar ook hoe en waar de aanvraag precies moet worden ingediend en wanneer een aanvraag als compleet wordt beschouwd.

 

Artikel 5. Inhoud beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb). De jeugdige of zijn ouders moeten op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

 

Artikel 6. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

Het gemeentebestuur is bevoegd om zelf te bepalen welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Dit is bepaald in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

In het eerste lid staan de gangbare algemene voorzieningen vermeld. Deze zijn vrij toegankelijk, in die zin dat een dergelijke voorziening zonder specifiek maatwerk aangeboden kan worden. Hierbij is geopteerd om deze vormen van jeugdhulp zo algemeen mogelijk te houden. Twee categorieën worden onderscheiden: voorzieningen in het kader van preventieve jeugdhulp en voorzieningen in het kader van lichte jeugdhulp.

Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning (individuele voorzieningen) zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. In het tweede lid staat een opsomming van de gangbare vormen van jeugdhulp, die beschikbaar worden gesteld.

 

Ambulante hulp

Ambulante vindt plaats in de thuissituatie. Bij intensieve ambulante jeugdhulp worden ook de overige gezinsleden bij de behandeling betrokken. Vormen van ambulante hulp zijn: ambulante spoedhulp, gezinsbegeleiding, individuele begeleiding, opvoedcursussen voor de ouders, trainingen voor kinderen en jongeren.

 

Dagbehandeling

Dagbehandeling vindt overdag in dagdelen plaats. Het kind gaat ’s avonds weer naar huis. Vormen van dagbehandeling zijn: dag- en deeltijdbehandeling kinder- en jeugdpsychiatrie, naschoolse dagbehandeling voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking.

 

Pleegzorg

Als een kind uit huis geplaatst wordt, wanneer het bedreigd wordt in zijn ontwikkeling of als het niet veilig is voor hem, is pleegzorg de eerste keus. Deze vorm van opvang in gezinsverband staat het dichtstbij de natuurlijke situatie. Pleegouders worden in eerste instantie in de directe omgeving van het kind gezocht: binnen de familie of bij bekenden (netwerkpleegzorg). Pleegzorg kan korte of langere tijd duren.

Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz)

De geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) biedt hulp aan kinderen en jongeren met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. De hulp wordt verleend door psychologen, psychiaters en psychiatrisch verpleegkundigen. De huisarts, psychiater en de jeugdhulp kunnen verwijzen naar de jeugd-ggz.

 

Persoonlijke verzorging

Vanaf 1 januari 2018 is de afbakening van persoonlijke verzorging tussen de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet als volgt:

  • -

    Als de persoonlijke verzorging bij jeugdigen verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt die zorg onder de Zorgverzekeringswet;

  • -

    Als de verzorgende handelingen bij jeugdigen zijn gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), valt die zorg onder de Jeugdwet. Zo blijft de verzorging van kinderen, die nodig is vanwege een ontwikkelingsachterstand of een (verstandelijke of zintuiglijke) beperking onder de Jeugdwet vallen.

Residentiële jeugdhulp

Residentiële jeugdhulp is hulpverlening waarbij kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar, op vrijwillige of gedwongen basis, dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Er bestaan verschillende typen residentiële zorg zoals gesloten, besloten en open leefgroepen. Ook zijn er leefgroepen met een deeltijdarrangement, waarbij jongeren deels in de groep wonen en bijvoorbeeld in het weekend thuis zijn.

 

Jeugdzorgplus

Jeugdzorgplus is een vorm van gesloten jeugdhulp die wordt geboden aan kinderen en jongeren die niet bereikbaar zijn voor lichtere vormen van hulpverlening. Zonder behandeling vormen zij een risico voor zichzelf of hun omgeving.

 

Jeugdbescherming en jeugdreclassering

Onder jeugdbescherming wordt formeel verstaan uit uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Jeugdreclassering is begeleiding voor jongeren die een proces –verbaal hebben gehad van de politie of leerplichtambtenaar. Jeugdreclassering is er voor jongeren tussen de 12 en 23 jaar.

    

Artikel 7. Algemene criteria individuele voorzieningen

In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting alvast een kader gegeven.

 

Lid 1

In dit artikel wordt eigen kracht verwoord door de formulering ‘eigen mogelijkheden’. Eigen kracht is geen wettelijke term, vandaar dat met de formulering in dit artikel is aangesloten bij de formulering uit artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet: ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’. Tevens is in onderdeel a duidelijk gemaakt dat gebruikelijke hulp als een invulling wordt gezien van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen .

Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden. Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de Jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (artikel 2.1 onderdeel d van de Jeugdwet). Pas als blijkt dat jeugdige of zijn ouders er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen. Uit deze bepaling volgt tevens dat geen voorziening hoeft te worden toegekend voor zover het naar algemeen aanvaarde maatstaven gebruikelijk is dat deze zorg wordt geboden door de partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. We spreken dan van gebruikelijke hulp.

 

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel b). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening te treffen.

 

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

 

Wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening, zal het college nog steeds een voorziening moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

 

Lid 2

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening verder uit te werken in nadere regels.

 

Artikel 8. Aanvullende criteria pgb

Lid 1

Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Dit neemt niet weg dat er altijd uitzonderingen zullen zijn, waarbij maatwerk nodig is ter bepaling van het pgb tarief. Deze uitzonderingen betreffen bijvoorbeeld situaties waarbij kinderen zijn aangewezen op specifiek zwaardere zorg of specialistische jeugd GGZ, die niet gecontracteerd dan wel ingekocht is.

 

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden "voor zover" de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening (artikel 8.1.1 lid 4 onderdeel a van de Jeugdwet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

 

Lid 2

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

 

Lid 3

Via jurisprudentie (rechtbank Gelderland 10-7-2017, nrs 17/2829AWB e.a.) is vastgesteld dat tariefdifferentiatie bij het toekennen van jeugdwet pgb’s behoort tot de essentialia van een voorzieningenpakket. Dit is daarom in dit onderdeel van de gemeentelijke verordening vastgelegd. Immers zonder grondslag in de verordening is het college niet bevoegd de hoogte van het pgb vast te stellen.

 

Lid 4

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb evenals de voorwaarden en verplichtingen rondom het pgb.

  

Artikel 9. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Lid 1

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

 

Lid 2

Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan intrekken of herzien. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Deze bepaling in de verordening breidt dit uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

 

Lid 3

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot de conclusie dat ten onrechte of teveel hulp is verleend. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte pgb. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

 

Lid 4

Deze bepaling is ook een ‘kan-bepaling’. Het college is dus niet verplicht om na het verlopen van de termijn de beslissing tot verlening van het pgb in te trekken. Het college kan desgewenst het hierbij te hanteren beleidskader neerleggen in een beleidsregel.

 

Artikel 9a. Opschorting betaling uit het pgb

Op grond van dit artikel kan het college aan de SVB verzoeken pgb betalingen op te schorten als daar een gegronde reden voor is. Hierbij wordt aangesloten bij de gronden zoals vermeld in de Jeugdwet.

 

Artikel 10. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van individuele jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 11. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.

 

Lid 1

Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.

 

Lid 4

Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Artikel 12. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 13. Klachtregeling

De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

 

Artikel 14. Evaluatie

De raad vindt het wenselijk dat om de twee jaar een evaluatie van het door het college gevoerde beleid plaatsvindt.

 

Artikel 15. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

 

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 16. Intrekken huidige verordening

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen. Een afgegeven beschikking blijft op basis van de verordening 2015 voor de duur van de looptijd van de beschikking door de inwerkingtreding van de verordening 2018 ongewijzigd. Hierop is de uitzondering dat bij nieuwe feiten of omstandigheden, die aanleiding geven tot nader onderzoek, een beschikking kan worden ingetrokken als daar gegronde redenen voor zijn.

 

Artikel 17. Overgangsrecht

Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt. Ook is geregeld dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van de oude verordening beoordeeld zullen worden.

Voor bezwaarschriften, die ten tijde van de oude verordening zijn ingediend, maar waarop nog niet (onherroepelijk) is beslist, geldt de oude verordening.

Naar boven