Gemeenteblad van Haarlemmermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2018, 282153 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2018, 282153 | Beleidsregels |
Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Haarlemmermeer 2019
Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;
gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a van de Wet
inkomensvoorziening oudere gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Artikel 2. Hoogte van de boete
De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de volgende regels:
Bij de beoordeling van de boete wordt rekening gehouden met de draagkracht. Bij de berekening van de draagkracht wordt geen rekening gehouden met eventueel beschikbaar vermogen, tenzij dit vermogen is verkregen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. Als referentie-inkomen voor de voor beslag vatbare vrije ruimte van 10% wordt uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnormen bedoeld in art. 475 c t/m e RV (Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering) én van de kostendelersnorm op grond van artikel 22a PW.
Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
In het geval van een verminderde verwijtbaarheid van het betreffende gedrag van de belanghebbende
kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de
belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten
leiden, onder andere, de hieronder genoemde criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt;
de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting, de zogenaamde zelfmelder;
Artikel 4. Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete kan worden verlaagd of er kan worden afgezien van invordering in de volgende
Wanneer er naast verminderde verwijtbaarheid omstandigheden zijn die aanleiding kunnen geven om de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat om omstandigheden die voor belanghebbende, of het gezin zódanig zijn, dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zou overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen, bijvoorbeeld uithuiszetting. Kinderen mogen niet de dupe worden van verwijtbare gedragingen van de ouders. Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan van het opleggen van een bestuurlijke boete worden afgezien. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter gaan om zeer uitzonderlijke gevallen.
Artikel 5. Het geven van een schriftelijke waarschuwing
Toelichting op de Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Haarlemmermeer 2019
Bij besluit van 19 september 2016 is het Boetebesluit socialezekerheidswetten gewijzigd in verband
met de mogelijkheid van het geven van een waarschuwing en naar aanleiding van een uitspraak van
de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
In de artikelen van de desbetreffende uitkeringswetten waarbij de bestuurlijke boete is geregeld, is
aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld of kunnen worden
– de hoogte van de bestuurlijke boete bij fraude met uitkeringen; in dit kader worden ook factoren
betrokken die van belang zijn voor de bepaling van de mate van verwijtbaarheid (op grond waarvan de
uitvoerende instantie de bestuurlijke boete nader kan vaststellen);
– de mogelijkheid om een waarschuwing te geven.
Op deze onderdelen is het Boetebesluit socialezekerheidswetten 2017 aanpast.
De hoogte van de bestuurlijke boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de
mate waarin zij aan de overtreder kan worden verweten, waarbij zo nodig rekening moet worden
gehouden met de omstandigheden van het geval. Derhalve zal het college bij iedere concrete
overtreding van de inlichtingenverplichting moeten beoordelen, welk boetebedrag in dat geval
passend is. Daarnaast geldt tevens dat geen hogere boete opgelegd kan worden dan de maximale
geldboete die de strafrechter zou hebben kunnen opleggen voor de desbetreffende strafrechtelijke
overtreding met betrekking tot schending van de inlichtingenverplichting. Deze maximale boetes zijn
opgenomen in de delictsomschrijvingen van de artikelen 227a, 227b, 447c en 447d Sr en bepaald op
de vijfde, respectievelijk derde categorie. De met deze categorieën corresponderende boetebedragen
staan vermeld in artikel 23, vierde lid, Sr. Deze boetecategorieën zijn thans ook
opgenomen in de artikelen over de bestuurlijke boete in de sociale zekerheidswetten.
De hoogte van de boete wordt vastgesteld met toepassing van de uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB). Deze uitspraak voorziet in
rekenregels om de draagkracht van de belanghebbende vast te stellen.
De CRvB schrijft nu voor om bij die vaststelling uit te gaan van een ‘fictief inkomen’. Het betekent dat
wordt uitgegaan van de uitkeringsnormen (inclusief de kostendelersnorm) zoals ze letterlijk in de PW
staan. En niet zoals bedoeld in art. 475d van het Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering (Rv). Het
fictief inkomen houdt concreet in dat 10% van die bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande
ouder en gehuwden) wordt benut zónder toepassing van de beslagregels uit art. 475d van Rv
(Centrale Raad van Beroep, 21-03-2017 / 16/2676). Daarin wordt rekening gehouden met vastgelegde
andere financiële verplichtingen. Dat zijn met name de zorgpremie, woonkosten, aflossingen van
schulden of derdenbeslag Centrale Raad van Beroep, 21-03-2017 / 16/2676 PW.
Mogelijkheid vaststelling van de beslagvrije voet conform de regels van Rv.
Voor zowel een belanghebbende met een bijstandsnorm genoemd in artikel 475d Rv als een
belanghebbende met de daarin niet opgenomen kostendelersnorm, wordt de beslagvrije voet van 90%
opgehoogd conform de bepalingen van artikel 475d Rv. De belanghebbende dient hiertoe een
verzoek in en overlegt de benodigde financiële informatie.
Artikel 2. Hoogte van de boete
Lid 1. De uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 wijzigt de te bepalen hoogte van de boete.
De bestaande boetesystematiek vervalt. Nieuw is dat moet worden uitgegaan van vier categorieën
mate van verwijtbaarheid. De uitspraak betekent een grotere aandacht voor maatwerkbeoordeling. De
minimumboete van € 150,- bij een benadelingsbedrag lager dan € 150,- is vervallen. Ook de bepaling
dat voor alle benadelingsbedragen hoger dan € 150,- de boete maximaal gelijk is aan het
benadelingsbedrag, vervalt. Er zijn vier vastgestelde maximale boetebedragen overgebleven: die van
€ 82.000,- bij opzet, € 8.200,- bij grove schuld, € 5.647,- bij normale gemiddelde verwijtbaarheid en
€ 2.734,- bij verminderde verwijtbaarheid.
De grens voor het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie blijft vanaf € 50.000,- aan
Lid 2. Bij herhaling van de schending van de inlichtingenplicht kan de boete nog ongewijzigd worden
bepaald op maximaal 150% van het benadelingsbedrag. Wél dient in de bepaling van de hoogte
toetsing aan de vier categorieën van mate van verwijtbaarheid te volgen. Het college dient opzet en
grove schuld te bewijzen en heeft dus een verzwaarde onderzoeksplicht.
Aspecten stelplicht en bewijslast:
• Het college dient de belanghebbende te horen wanneer ze het voornemen heeft een boete op te
leggen. Dit geldt alleen als het benadelingsbedrag hoger is dan € 340,-. Niet reageren werkt in het
voordeel van de klant. Vooral als uit het dossier geen intentie blijkt. De boete kan dan niet hoger
zijn dan 50% van het benadelingsbedrag.
• Wanneer het college vragen stelt met betrekking tot de boeteoplegging (over het ‘waarom’) wordt
aan de belanghebbende de cautie verleend (art. 5:10a Algemene wet bestuursrecht).
• Heeft het college een inspanningsverplichting tot nader onderzoek? Wanneer het dossier geen
feiten bevat die ondersteunen dat sprake kan zijn van opzet of grove schuld, is de boete maximaal
50% van het benadelingsbedrag.
Het benadelingsbedrag is het bedrag dat belanghebbende ten onrechte heeft ontvangen. Het bedrag
aan bijstand uit de PW is een nettobedrag. Bij onterecht verleende bijzondere bijstand inclusief de
individuele inkomens- en studietoeslag, gaat het om het volledige bedrag. De IOAW/IOAZ zijn brutouitkeringen;
de benadelingsbedragen als zodanig dan ook. De door het college verschuldigde sociale
premies worden daarin niet meegenomen.
Bij de berekening van de draagkracht wordt geen rekening gehouden met eventueel beschikbaar
vermogen, tenzij dit vermogen is verkregen als gevolg van het niet nakomen van de
inlichtingenverplichting. Een voorbeeld is een belanghebbende die gehandeld heeft in tweedehands
auto’s en dit niet heeft gemeld. Met deze handel heeft de belanghebbende vermogen verworven. Met
dit vermogen kan bij de berekening van de draagkracht rekening worden gehouden.
Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn. In het Boetebesluit staan een aantal criteria (niet limitatief) voor het
aannemen van verminderde verwijtbaarheid.
Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit sociale
verzekeringswetten) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren
Een aantal situaties is nader omschreven. Doel hiervan is de uitvoering te ondersteunen en
uniformiteit in de uitvoering bevorderen. Deze twee toevoegingen maken een meer gewogen
beoordeling van de verwijtbaarheid in veelvoorkomende situaties mogelijk. In deze beleidsregels wordt
aangesloten bij deze niet limitatief gestelde regels en de daarmee geboden ruimte voor een bredere,
individueel bepaalde toepassing.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente
niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of als
belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor
moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt.
Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het
moment van de gedraging (toetsing ex tunc).
Artikel 4. Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of
bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer
uitzonderlijke gevallen waarvan de omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende
minderjarige kinderen) zo bijzonder zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid
en billijkheid zouden overschrijden. Er vindt een individuele beoordeling plaats met toepassing van het
Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijk dringende redenen. Dit is
het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin.
De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Het enkele feit dat het de
belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om
te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-
02-2012, nr. 09/4506 WWB, LJN: BV6355).
Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule. Het
afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete is van
belang indien men nogmaals niet voldoet aan de inlichtingenverplichting.
Artikel 5. Het geven van een schriftelijke waarschuwing
De eerste schending zonder benadelingsbedrag wordt geregistreerd als een formele waarschuwing.
Daarnaast is er de situatie die vaak voorkomt waarbij een formele waarschuwing te zwaar is en niet
past bij de aard van de geconstateerde verwijtbare gedraging. Dit komt veelvuldig voor en het gaat
dan vaak om het onbewust niet opgeven van wijzigingen of omdat men het gewoonweg is vergeten.
Een voorbeeld is het wachten op een salarisstrook van het uitzendbureau.
Bij herhaling van nul-fraude, nadat een formele waarschuwing is afgegeven, wordt een boete
beoordeeld zoals beschreven in artikel 2, tweede lid van deze beleidsregels.
Dit artikel voorziet ook in het geven van een schriftelijke waarschuwing in geval van een
Artikel 6. Kwijtschelden van de boete bij een schuldregeling
Het college is bevoegd om op grond van artikel 18a lid 13 en 14 van de PW en artikel 20a lid 12 en 13
van de IOAW en IOAZ de boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een
schuldregeling. Dit kan alleen als er geen sprake is van opzet of grove schuld en voorts is gebleken
dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding van
dezelfde gedraging zich heeft voorgedaan. De gedachte achter deze bepaling is dat een
belanghebbende op deze wijze een brede toegang tot de minnelijke schuldregeling heeft. Niet alleen
vermindert deze kwijtschelding de kans dat belanghebbende na het doorlopen van de schuldregeling
weer in een uitzichtloze schuldsituatie terechtkomt. Ook private schuldeisers zullen een aangeboden
schuldregeling als rechtvaardiger ervaren, en wellicht gemakkelijker accepteren, als ook de gemeente
finale kwijting verleent voor het restant van de fraudevordering na het doorlopen van de
Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het dertiende lid van artikel 18 PW, wordt ingetrokken indien
binnen vijf jaar na dit besluit wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging wordt begaan.
Artikel 7. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-282153.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.