CONCEPT-Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2018

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Versie voor inspraak / ter inzagelegging

Vanaf 8 juni 2017 tot en met 23 juni 2017 is de nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2016 in concept beschikbaar voor inspraak.

 

 

De raad van de gemeente Leerdam;

gelezen het voorstel van het college;

gelezen de inspraakreacties op de concept verordening en de reactie van het college hierop in het raadsvoorstel en in de nota waarop wordt ingegaan op de inspraakreacties;

overwegende:

  • -

    dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat van de gemeente verwacht mag worden dat zij inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, ondersteuning biedt, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

gelet op de artikelen 2.1.3 t/m 2.1.7, artikel 2.3.6 en artikel 2.6.6 van de Wet

maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit:

vast te stellen de volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente X 2018.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die normaal in de reguliere handel verkrijgbaar is, ook door mensen zonder beperkingen wordt aangeschaft en gebruikt en die niet aanzienlijk duurder is dan voorzieningen met vergelijkbare functies;

  • b.

    algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    arrangement: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt afgestemd geheel van activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zolang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven

  • d.

    collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt (aangevraagd en) verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • e.

    bezoekbaar maken: toegankelijk maken van de woning en toegankelijk en bruikbaar maken van maximaal één woonkamer en één toilet;

  • f.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet; voorheen bekend als eigen bijdrage;

  • g.

    cliënt: onder cliënt wordt verstaan degene die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet en onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;

  • h.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • i.

    de gemeente: gemeente X;

  • j.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • k.

    maatwerkvoorziening: een voorziening die door het college op basis van de wet wordt verstrekt;

  • l.

    mantelzorg: zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie;

  • m.

    melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, om onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning;

  • n.

    ondersteuningsplan: de concrete weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die door de gemeente in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten, globale frequentie van de ondersteuning en de evaluatie daarvan;

  • o.

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer;

  • p.

    persoonlijk plan: een door de cliënt aan het college overhandigd plan waarin cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a t/m g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • q.

    persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • r.

    ritbijdrage: een door het college vast te stellen bedrag dat een persoon met beperkingen bijdraagt aan het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer;

  • s.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (bepaling inzake bijdragen Wmo);

  • t.

    verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • u.

    voorliggende voorziening: voorziening waarmee een vergelijkbaar compenserend resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet;

  • v.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • w.

    zelfredzaamheid: zelfredzaamheid is de eigen vaardigheid en kennis om taken ten aanzien van zelfverzorging, zelfsturing en het onderhouden van sociale contacten te verrichten.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

  • 1.

    Deze verordening richt zich op personen:

    • a.

      die ingezetenen zijn van gemeente X of rechtmatig verblijven en;

    • b.

      die ondersteuning nodig hebben bij hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie, of;

    • c.

      die, al dan niet woonachtig in gemeente X, als mantelzorger ondersteuning aan een ingezetene van de gemeente X bieden.

  • 2.

    Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domein overstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

  • 1.

    Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan bij het college schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch worden gedaan;

  • 2.

    Het college bevordert maximale toegankelijkheid voor alle ingezetenen die een melding willen doen van een ondersteuningsbehoefte. Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning;

  • 3.

    De melding wordt geregistreerd en de ontvangst van de melding wordt bevestigd. De cliënt wordt geïnformeerd over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. Naar aanleiding van de melding wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede tot en met achtste lid van de wet;

  • 4.

    Het college wijst degenen die zich met een ondersteuningsvraag melden nadrukkelijk erop dat zij zich bij het gesprek kunnen laten bijstaan door iemand uit het eigen netwerk of een cliëntondersteuner;

  • 5.

    Het college zal naar aanleiding van de melding nagaan waar de behoefte aan ondersteuning van de cliënt en diens mantelzorger uit bestaat;

  • 6.

    Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, of de cliënt geeft aan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te willen doen, zal de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, moeten overleggen of anderszins verschaffen;

  • 7.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen;

  • 8.

    Indien de cliënt of de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg en met instemming van de cliënt volstaan met een kort onderzoek en afzien van een uitgebreid onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, lid 4 van de wet;

  • 9.

    Bij het onderzoek wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget en de gevolgen daarvan;

  • 10.

    Het college kan de mogelijkheid instellen van een herbeoordeling van de melding als bedoeld in het vijfde lid door een andere medewerker voor de gevallen dat de cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over een ondersteuningsplan;

  • 11.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de toegangsbeoordeling als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

Het college bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig en voor zover nodig:

  • 1.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • 2.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te ondersteunen;

  • 3.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met behulp van vrijwillige inzet te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • 4.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • 5.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • 6.

    de verplichtingen gerelateerd aan een maatwerkvoorziening

  • 7.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • 8.

    informatie over bijdragen in de kosten die de cliënt verschuldigd zal zijn.

Artikel 2.3 Verslag onderzoek

  • 1.

    De cliënt ontvangt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij er overwegende bezwaren bestaan dit verslag te verstrekken. Indien er een ondersteuningsplan wordt opgesteld geldt dat als verslag van het onderzoek.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt over dit verslag dienen op verzoek van de cliënt als bijlage te worden toegevoegd.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door een cliënt schriftelijk ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet en artikel 2.1., derde lid bedoelde termijn.

  • 2.

    Het college beschikt binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Bij de voorkeur voor een persoonsgebonden budget dient de aanvrager aan te geven wat de voorgenomen uitvoering daarvan is en wat de kwalificaties zijn van de uitvoering.

Artikel 2.5 Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening wordt toegekend en het beoogde resultaat hiervan;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is, voor zover dit door het college wordt bepaald;

    • c.

      hoe de voorziening in natura wordt verstrekt;

    • d.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan de te verstrekken maatwerkvoorziening.

  • 1.

    Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke maatwerkvoorziening het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld, voor zover dit door het college wordt bepaald, en

    • d.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget en

    • e.

      welke regels gelden ten aanzien van facturering en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Als er sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt dit in de beschikking opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1.

    Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van gemeente X of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk zonder of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.

  • 2.

    Het college bevordert en treft eventueel de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.

  • 3.

    Algemene voorzieningen sluiten zoveel mogelijk aan op eigen initiatieven van inwoners.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de vorm van algemene voorzieningen, de algemene en specifieke doelgroep, gebruiksvoorwaarden en het nakomen van de gebruiksvoorwaarden.

Artikel 3.2 Ambulante ondersteuning

Het college draagt zorg voor niet- geïndiceerde ambulante ondersteuning. Deze ondersteuning omvat waar nodig:

  • a.

    informatie, advies;

  • b.

    vraagverheldering;

  • c.

    kortdurende ondersteuning;

  • d.

    langdurende ondersteuning.

Artikel 3.3 Dagactiviteiten met lichte ondersteuning

Het college draagt zorg voor niet-geïndiceerde dagactiviteiten met lichte ondersteuning met het oog op het aangaan van sociale contacten, het bieden van enige structuur alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers.

Artikel 3.4 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Het college draagt zorg voor collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 3.5 Mantelzorgwaardering

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers. Het college stelt nadere regels vast op welke wijze deze blijk van waardering inhoud en vorm wordt gegeven.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Het college neemt het onderzoeksverslag als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak tot compensatie en de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemene voorzieningen en/of;

    • f.

      voorliggende voorzieningen.

  • 1.

    Indien meerdere maatwerkvoorzieningen als passend aan te merken zijn, verstrekt het college de voorziening die voldoende compenseert en het goedkoopst is.

Artikel 4.2 Algemene weigeringsgronden

Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

  • 1.

    indien de aanvraag om een maatwerkvoorziening betrekking heeft op een algemeen gebruikelijke voorziening of indien er sprake is van normale maatschappelijke kosten;

  • 2.

    indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente X of niet rechtmatig verblijft;

  • 3.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt;

  • 4.

    voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt, waarbij er sprake is van een afschrijvingstermijn en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • 5.

    voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn;

  • 6.

    indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet.

  • 7.

    indien de maatwerkvoorziening of de noodzaak daarvan voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

  • 8.

    indien de maatwerkvoorziening voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt;

  • 9.

    indien de noodzaak tot het treffen van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 1.

    Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • c.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • d.

      de kosten betrekking hebben op de administratie en het beheer van het persoonsgebonden budget en dit geen deel uitmaakt van het ondersteuningsplan.

  • 3.

    Het college kan nadere regels opstellen waarin met betrekking tot een persoonsgebonden budget, voorwaarden en voorschriften staan, het tarief en de kwaliteit van de gevraagde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van de maatwerkvoorziening in de vorm van dit persoonsgebonden budget, waarbij geldt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.

  • 4.

    Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk als wordt voldaan aan noodzakelijke kwaliteitseisen, waaronder mede wordt verstaan opleidingseisen. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor ondersteuning vanuit de arrangementen Zelfredzaamheid

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor ondersteuning in de vorm van een arrangement Zelfredzaamheid als

  • a.

    bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van individuele begeleiding, of;

  • b.

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of;

  • c.

    toezicht op de cliënt mogelijk nodig is en.

  • d.

    de noodzaak tot ondersteuning bij persoonlijke verzorging in overwegende mate voortkomt uit een verstandelijke, zintuiglijke of psychiatrische beperking en dit een bijdrage levert aan de zelfredzaamheid. De behoefte aan persoonlijke verzorging hangt niet samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop.

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor ondersteuning vanuit de arrangementen Participatie

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een arrangement Participatie als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende in staat is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren, en;

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of;

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding in de vorm van een arrangement Participatie met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als

    • a.

      de aanvrager onvoldoende vaardigheden heeft inzake het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en;

    • b.

      de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of;

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 3.

    In afwijking van artikel 4.5 lid 2 kan het college ten behoeve van een cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, besluiten op grond van zijn ondersteuningsplan, artikel 4.5 lid 2 overeenkomstig toe te passen.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor arrangement kortdurend verblijf:

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt met een maximum van 50 etmalen per jaar in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als daarmee overbelasting van de mantelzorger kan worden voorkomen of als de mantelzorger tijdelijk afwezig is, en;

  • a.

    de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke hulp en ondersteuning met intensief toezicht, en;

  • b.

    arrangementen Zelfredzaamheid en Participatie niet voldoende oplossing bieden, en;

  • c.

    voor zover de cliënt geen aanspraak kan maken op zijn zorgverzekering of de Wet langdurige zorg.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en;

    • b.

      in redelijke mate inspanning heeft gedaan om een geschikte woning te vinden en te bewonen, en/of;

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 1.

    Een cliënt kan alleen voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien deze langdurig noodzakelijk en de goedkoopst compenserende voorziening is. Bij deze overweging worden ook voorzienbare kosten in de toekomst meegewogen. Verhuizing wordt in beginsel niet toegepast indien de kosten en de te verwachten kosten in de toekomst, beoordeeld door een indicatiesteller, van een noodzakelijke woonvoorziening(en) lager zijn dan een bedrag dat door het college wordt vastgesteld in de Nadere Regels.

  • 2.

    Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning ingeval:

  • 1.

    er aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden aanwezig zijn, en;

  • 2.

    aanwezige gebruikelijke hulp en/of mantelzorg geen of onvoldoende oplossing bieden.

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vraagafhankelijk vervoer als deze langdurig noodzakelijk is en de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.1 en het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen tot maximaal een omvang per jaar van 2000 kilometer mogelijk maken.

  • 6.

    Indien meer kilometers nodig zijn dan 2000 kilometer per jaar, kan een gemotiveerde aanvraag worden ingediend voor ophoging van de kilometers en wordt deze individueel beoordeeld.

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem langdurig noodzakelijk is om zich hiermee te verplaatsen. Mogelijk kan een cliënt voor een sportvoorziening in aanmerking komen wanneer hij voornemens is hier langdurig gebruik van te maken.

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Het college kan nadere regels stellen inzake de inhoud, beoogde doelgroep en hoogte van de tegemoetkoming.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

Artikel 5.1 Algemeen: Compensatie gebruikskosten

  • 1.

    De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening vraagt aan de cliënt een bijdrage voor de kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de voorziening, voor zover dat tussen het college en de aanbieder is afgesproken. Het gaat hierbij in elk geval om kosten:

    • a.

      voor het gebruik van consumpties en maaltijden bij dag- en nachtopvang en;

    • b.

      voor het doen van een was.

  • 1.

    De hoogte van de bijdrage is kostendekkend. De aanbieder maakt de verschuldigdheid en hoogte van de bijdrage zichtbaar voor de cliënten die de voorziening van hem betrekken.

Artikel 5.2 Bijdrageplicht algemene voorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening.

  • 1.

    De bijdrage is inkomensonafhankelijk. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het geven van korting aan door het college aan te wijzen groepen.

  • 1.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en hoogte van de bijdrage, zoals bedoeld in artikel 5.2, eerste lid.

Artikel 5.3 Ritbijdrage collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 1.

    De cliënt is een ritbijdrage verschuldigd voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer. De ritbijdrage is inkomensonafhankelijk.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels waarin de hoogte van de ritbijdrage en het aantal reiszones wordt bepaald;

Artikel 5.4 Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd, zoals bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid onder b, van de wet, voor het gebruik van een maatwerkvoorziening zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.4 eerste lid is inkomensafhankelijk.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt bepaald overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met dien verstande dat op grond van artikel 3.8 lid 2 onder b van het uitvoeringsbesluit:

    • a.

      het percentage van 12,5%, zoals genoemd in lid 1 van artikel 3.8, wordt verlaagd naar 7,5% (* In Leerdam wordt het percentage verlaagd naar 0%) en;

    • b.

      de inkomensbedragen, zoals genoemd in lid 1 van artikel 3.8, worden verhoogd met 20%. Het college stelt in de nadere regels de inkomensbedragen vast.

  • 4.

    De bijdrage is nooit hoger dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 5.

    De kostprijs voor een maatwerkvoorziening wordt berekend aan de hand van:

    • a.

      indien de maatwerkvoorziening als arrangement zelfredzaamheid, arrangement participatie of huishoudelijke ondersteuning wordt geleverd: een vast bedrag per periode;

    • b.

      voor woon- en vervoersvoorzieningen: de prijs die de gemeente betaalt voor de voorziening;

    • c.

      voor overige gevallen per periode en op basis van de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening over die periode verschuldigd is.

  • 6.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, wordt geen bijdrage gevraagd voor het collectief vraagafhankelijk vervoer, de verhuiskostenvergoeding en een sportvoorziening.

  • 7.

    De bijdrage inzake toekenning van een voorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1.5 van de wet verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 1.

    Het college brengt de bijdrage voor de volgende periode in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening: zolang de toekenning voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in een periode ondersteuning is geboden;

    • b.

      voor een voorziening in natura, anders dan onder a: zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening, en waar van toepassing tot maximaal de kostprijs van een eenmalig verstrekte voorziening;

    • c.

      bij een periodieke verstrekking van een persoonsgebonden budget: over iedere periode waarover een persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 2.

    Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten of omstandigheden, herziening en intrekking

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit als bedoeld In artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

Artikel 6.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 6.2 Terugvordering

  • 1.

    Als het college een besluit op grond van artikel 6.1, tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op het persoonsgebonden budget is ingetrokken op de grond dat het persoonsgebonden budget niet is aangewend voor de bekostiging van een voorziening, kan het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 3.

    Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De aanbieder van een voorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:

  • a.

    de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is;

  • b.

    de voorziening is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • c.

    de voorziening is afgestemd op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • d.

    de beroepskracht die een voorziening levert, handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • -

    een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

  • -

    de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt bij het leveren van hulpmiddelen en woningaanpassingen en het vaststellen van de tarieven daarvan, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te leveren hulpmiddelen of woningaanpassingen;

  • b.

    de kwaliteitseisen van het hulpmiddel of de woningaanpassing

  • c.

    de reële marktprijs van het hulpmiddel of de woningaanpassing, en

  • d.

    de eventuele extra taken die in verband met het hulpmiddel of de woningaanpassing van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • i.

      aanmeten, levering en plaatsing van het hulpmiddel of de woningaanpassing;

    • ii.

      instructie over het gebruik van het hulpmiddel of de woningaanpassing;

    • iii.

      onderhoud van het hulpmiddel of de woningaanpassing.

Artikel 7.3 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 7.4 Regeling voor medezeggenschap

1 Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

2.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschap van aanbieders.

Artikel 7.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en iedere vorm van geweld en/of discriminatie bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en iedere vorm van geweld en/of discriminatie die zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld en/of discriminatie.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld en/of discriminatie bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8 Inspraak

  • 1.

    Het college betrekt adviesorganen als zijnde belangenbehartigers van cliënten bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening.

  • 2.

    Het college stelt de adviesorganen van de gemeente vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, en gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt dat adviesorganen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de verplichtingen genoemd in de voorgaande leden.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Evaluatie verordening

Het college evalueert jaarlijks voor 1 juli de werking van deze verordening.

Artikel 9.2 Verhouding met Verordening beschermd wonen en opvang gemeente X

Deze verordening is niet van toepassing op beschermd wonen en opvang en andere onderwerpen die zijn geregeld in de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente X.

Artikel 9.3 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de regels bij of krachtens deze verordening, als toepassing van de regels bij of krachtens deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.4 Indexering

  • 1.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de door het college vastgestelde bedragen voortvloeiend uit deze verordening verhogen of verlagen.

  • 2.

    Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 9.5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X wordt ingetrokken;

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

  • 3.

    Het nieuwe besluit als bedoeld in het tweede lid treedt niet eerder in werking dan drie maanden na verzending;

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de oude verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 9.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018. Het bepaalde in artikel 7.2 werkt terug tot 1 juni of 1 augustus* (VNG heeft namelijk uitstel aangevraagd) 2017.

Artikel 9.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X 2018.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van nog in te vullen

De griffier, De voorzitter,

B.J. Nootenboom D.R. van der Borg

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X 2018

Algemene toelichting

Wettelijke grondslag.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X 2018 is gebaseerd op de ”Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is op 18 juli 2014 gepubliceerd in het Staatsblad.

Doel Wmo

De wetgever stimuleert inwoners eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van inwoners dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de inwoner meer met elkaar in evenwicht te brengen. Inwoners die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie in de samenleving, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.

De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van bepaalde verantwoordelijkheden die in de AWBZ waren opgenomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

Het streven naar een inclusieve samenleving kan niet los worden gezien van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het doel van dit verdrag is een voor ieder toegankelijke samenleving. Het verdrag is op 21 januari 2016 geratificeerd in de Tweede Kamer. Ook de Eerste Kamer dient nog in te stemmen met het verdrag. Daarmee maakt dit verdrag deel uit van de wettelijke context waarbinnen overheden (en daarmee gemeenten) dienen te opereren.

Opdracht Wmo 2015 aan Gemeenten

De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van zijn inwoners, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met “de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen” (artikel 2.1.3 Wmo 2015).

Verordening

De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet). In de verordening zijn aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van de inwoners, mede gelet op de specifieke gemeentelijke praktijk.

In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de nieuwe “melding en onderzoek”-fase zal immers de rol van de mantelzorger en de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden; deze fase zal de transformatie naar een nieuwe verhouding tussen overheid en inwoner moeten ondersteunen.

Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van de algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn.

Evaluatie verordening 2015

De verordening 2016 is op onderdelen gewijzigd naar aanleiding van een gehouden evaluatie. De opgenomen wijzigingen hebben betrekking op de aanvullende criteria voor maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo 2015 en de grondslag voor de berekening van de eigen bijdrage. Verder zijn de wijzigingen voornamelijk tekstueel en juridisch-technisch van aard.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In de Wmo en het daarop gebaseerde Besluit is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.

a.algemeen gebruikelijke voorziening

Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een beperking worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een fiets, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering.

b.algemene voorziening

Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het bieden van maatschappelijke ondersteuning.

De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.

c.bijdrage

Voorheen werd dit de eigen bijdrage genoemd; de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze verordening.

d.gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Onder een huisgenoot wordt verstaan een persoon die (al dan niet samen met anderen) een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste ingezetenen die ondersteuning nodig hebben vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen bij het versterken van hun zelfredzaamheid en behoud van participatie. Als ingezetenen worden ook gezien: personen die hun hoofdverblijf hebben in een verzorgingshuis of verpleeghuis maar nog staan ingeschreven op het oude woonadres of personen die een aanvraag doen voor het bezoekbaar maken van een woning in de gemeente X.

Naast ingezetenen worden op grond van artikel 1.2.2 lid 1 van de wet ook vreemdelingen die rechtmatig verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, gerekend tot de doelgroep van de verordening.

Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van de gemeente. De gemeente dient de belangen van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger kan ook eigenstandig recht hebben op een maatwerkvoorziening. De gemeente kan de mantelzorger ook wijzen op ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.

De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding, waarmee de bespreking van een ondersteuningsbehoefte start. De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan, bij voorkeur digitaal. De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat; dit wordt ook wel het gesprek genoemd. De medewerker kan zo nodig vanuit en met het sociale team het onderzoek uitvoeren. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen, indien aanwezig. Hierbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de Nederlandse taalvaardigheid van de cliënt en zijn/haar mogelijkheid om zaken te begrijpen.

De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal dit nader onderzoek plaatsvinden. De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek. De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd. De termijn voor vaststellen ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken. Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan herbeoordeeld met een andere medewerker. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) plan hebben gemaakt bijvoorbeeld over welke ondersteuning hij wenst en op welke manier. Dit is het persoonlijk plan.

In artikel 2.3.2 van de wet en in dit artikel van de verordening staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.

Artikel 2.3 Verslag onderzoek

In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt, tenzij er overwegende bezwaren zijn het verslag te verstrekken, dan wel er een ondersteuningsplan wordt opgesteld. In dat geval maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld.

Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen.

Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur (een onafhankelijke medisch of ergonomisch adviseur) worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd.

Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget

Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een voorkeur aan kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven worden in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.

Artikel 3.2 Ambulante ondersteuning

Ambulante ondersteuning wordt geleverd door bijvoorbeeld cliëntondersteuningsorganisaties. Het staat open voor alle inwoners van de gemeente X. Samen met de melder wordt hier bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kort- of langdurend zijn, de vorm hebben van vinger aan de pols contact of structureel worden ingezet. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit cliëntondersteuning, uit mantelzorgondersteuning, uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken.

Artikel 3.3 Dagactiviteiten met lichte ondersteuning

Deze dagactiviteiten zijn voor iedere inwoner van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Deze voorziening biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt enige structuur, sociale contacten en zingeving. Het activiteitenprogramma resulteert waar mogelijk in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociale en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Er is een intensieve samenwerking met basisvoorzieningen in de buurt. Onder meer omdat ook vrijwilligers uit de buurt en mantelzorgers ondersteunen bij een deel van de zorg en begeleiding, of omdat zo mogelijk aangesloten wordt op activiteiten voor en door inwoners. Deze vorm van dagactiviteit biedt in een aantal gevallen ook een inloopfunctie.

Voor het vervoer naar de activiteiten is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie te bereiken, zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagactiviteit vervoer georganiseerd worden.

Artikel 3.4 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarbij mensen van adres naar adres vervoerd worden. Cliënten kunnen op grond van de Wmo in aanmerking komen voor dit vervoer voor een aangepast tarief; het betreft dan een individuele verstrekking voor het sociale vervoer in de regio. Het college hanteert een afstand van maximaal 22 kilometer hemelsbreed vanaf het woonadres. Mobiliteit over grotere afstanden valt in principe onder verantwoordelijkheid van het Rijk: voor vervoer over afstanden die verder zijn dan 5 zones (circa 22 kilometer) in het openbaar vervoer, organiseert het Rijk Valys.

Artikel 3.5 Mantelzorgwaardering

Voor de inwerkingtreding van de wet kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Deze fiscaal onbelaste vergoeding werd vervolgens op de rekening van de mantelzorger gestort.

Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar inwoners. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in nadere regels uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. In dit hoofdstuk is daar vorm aan gegeven. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

In dit artikel is verwoord dat eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt ondersteuning te bieden, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, een verwijzing naar een algemene voorziening en het inzetten van vrijwilligers. In het kader van voorzienbaarheid wordt van inwoners verwacht vooruit te denken over toekomstige beperkingen en te voorzien wat de consequenties kunnen zijn en hierop in redelijkheid te anticiperen. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk. Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de voorziening die voldoende compenseert en het goedkoopst is. Voorop staat dat de voorziening compenserend (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt, kiest het college voor de goedkoopste variant.

Artikel 4.2. Algemene weigeringsgronden

Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (2007) werden maatwerkvoorzieningen verstrekt in de vorm van een individuele voorziening. Voor een aantal van deze voorzieningen zoals bijvoorbeeld woonvoorzieningen (traplift) geldt een technische afschrijvingsduur. Biedt de voorziening nog voldoende ondersteuning en is deze nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig. Wanneer een voorziening wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt deze geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft om te beoordelen of de voorziening noodzakelijk is, de beperking voldoende compenseert en een passende oplossing biedt en de gemeente geen invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening. Onderzocht kan worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet in strijd met het beginsel voldoende compenserend/ goedkoopst.

Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan een bruikleenovereenkomst worden afgesloten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.

Voorbeelden van normale maatschappelijke kosten zijn: benzinekosten, telefoonkosten, internetkosten, kosten voor een paspoort, rijbewijs etc.

Onder rechtmatig verblijf wordt op grond van artikel 1.2.2 lid 1 van de wet verstaan: Een vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

Nog meer dan voorheen is het persoonsgebonden budget een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Het persoonsgebonden budget krijgt een ander karakter door de manier waarop het wordt verstrekt. Niet langer wordt er geld overgemaakt op de rekening van de budgethouder. Als een budget is toegekend, kan de uitgevoerde zorg na facturering aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener uitbetaald worden door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert.

De gemeente weigert een cliënt een persoonsgebonden budget als de gemeente in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget te verstrekken heeft herzien dan wel ingetrokken omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a), niet voldeed aan de gestelde voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d) of de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e).

Met de in dit artikel opgenomen criteria sluit gemeente X aan bij de beperkingen voor het persoonsgebonden budget in de Wmo 2015. Daaraan is toegevoegd de bepaling in het tweede lid onder c; dit betreft het collectief vervoer. De financiering daarvan, zo is in rechtspraak ook geaccepteerd, zou zodanig duur worden als voor deze voorziening ook een persoonsgebonden budget mogelijk was, dat het openstellen van die mogelijkheid een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente oplevert. Om het financieel risico te beperken en het stelsel van ondersteuning in stand te kunnen houden, heeft gemeente X ervoor gekozen dit criterium in de verordening te verankeren. > Dit artikel wordt mogelijk gewijzigd op grond van wettelijke bepalingen.

Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden voor zover de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het persoonsgebonden budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een persoonsgebonden budget. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Artikel 4.3 lid 2 sub f: Het is slechts legitiem als een ingehuurde ondersteuner assisteert bij administratieve taken, indien dit in het ondersteuningsplan is opgenomen. Het is niet mogelijk om aparte facturen voor administratiekosten te betalen vanuit het persoonsgebonden budget.

Een persoonsgebonden budget is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een persoonsgebonden budget is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Het derde [en vierde] lid berust[en] op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Ten aanzien van het vierde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor begeleiding, arrangementen Zelfredzaamheid

Deze arrangementen zijn gericht op het individueel ondersteunen van de zelfredzaamheid of de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Met als doel dat deze persoon zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen. Het belangrijke verschil met de algemene voorziening ambulante ondersteuning is de noodzaak van gespecialiseerde vaardigheden en kennis bij de te leveren ondersteuning in de vorm van professionele en deskundige ondersteuning. Er is indicatiestelling nodig alvorens toegang tot deze vorm van ondersteuning mogelijk is.

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor begeleiding, arrangementen Participatie

Deze arrangementen kenmerken zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma. De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is. Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat. Het vervoer naar de voorziening is inbegrepen in het arrangement.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor arrangement kortdurend verblijf

Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Ook kunnen zich situaties voordoen dat de mantelzorger door omstandigheden tijdelijk afwezig is. Randvoorwaarde is dat er sprake is van intensief toezicht in verband met de beperkingen van de cliënt. Kortdurend verblijf kan hierbij uitkomst bieden. Het verhaal van de mantelzorger is leidend. Als is vastgesteld dat de mantelzorger overbelast is of dreigt te raken, dan wel tijdelijk afwezig is, en daardoor niet meer in staat is de zorg te leveren, zal onderzoek naar eigen mogelijkheden en/of (wettelijk) voorliggende voorzieningen om de overbelasting te voorkomen moeten plaatsvinden. Is dit niet mogelijk dan kan kortdurend verblijf worden ingezet. Kortdurend verblijf heeft mede een preventief karakter. De mogelijkheden vanuit de Wet langdurige zorg en zorgverzekering van cliënt zijn voorliggend. Een cliënt kan maximaal 50 etmalen per jaar in aanmerking komen voor kortdurend verblijf. Deze etmalen kunnen naar eigen inzicht worden ingezet. Indien er behoefte is aan meer etmalen per jaar, dan moet een cliënt een beroep doen op de Wet Langdurige Zorg.

Artikel 4.7Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Verhuizen naar een geschikte woonruimte kan een maatwerkvoorziening zijn binnen deze verordening. Voor deze voorziening wordt gekozen als deze de goedkoopst compenserende is en er geen zwaarwegende belangen zijn om niet te verhuizen. Verhuizing wordt in beginsel niet toegepast indien de kosten en de te verwachten kosten in de toekomst, beoordeeld door een indicatiesteller, van een noodzakelijke woonvoorziening(en) lager zijn dan een bedrag, dat door het college wordt vastgesteld en vastgelegd in de Nadere regels. Kosten die in de toekomst zullen moeten worden gemaakt, worden in de overweging meegenomen. Een woonvoorziening kan ook worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is. Dit kan bijvoorbeeld zijn: de ouderlijke woning of de woning van de achtergebleven partner.

Artikel 4.8Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis, in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen indicatie voor huishoudelijke ondersteuning, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Artikel 4.9Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het primaat ligt bij het collectief vervoer, in gemeente X Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) genoemd. Dit is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. In het CVV worden aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen. Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen, die al dan niet in combinatie met het CVV voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.

Artikel 4.10Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken langdurig niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.

Artikel 4.11Financiële tegemoetkoming meerkosten

Dit artikel komt voort uit artikel 2.1.7 van de wet. Aan dit artikel is door het college uitvoering gegeven door het vaststellen van nadere regels in de vorm van de Regeling meerkosten chronisch zieken en mensen met een beperking 2015. Deze regeling wordt namens de gemeenten in de regio uitgevoerd door Avres. Inwoners met een chronische ziekte of beperking met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm kunnen aanspraak maken op deze regeling.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

De wet schrijft voor dat, voor zover gemeente X een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de inwoner en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Daarom wordt er een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. Naast de wettelijke uitzonderingen (w.o. rolstoelen) wordt evenmin een bijdrage gevraagd voor de verhuiskostenvergoeding. Een bijdrage van de cliënt is nodig om de groeiende vraag naar zorg op te vangen en de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden. Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat inwoners zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik. Voor de bijdrage in de kosten geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte van de bijdrage berekent en het bedrag int. Voor algemene voorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd voor algemeen gebruikelijke kosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een bijdrage wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden.

Cliënten die in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer (Molenhopper) betalen een eigen bijdrage. De eigen bijdrage heeft de vorm van een ritprijs. Cliënten betalen een gereduceerd tarief. De hoogte van de ritprijs wordt door het college vastgesteld in nadere regels. Deze bijdrage is inkomensonafhankelijk. In afwijking van de reguliere maatwerkvoorzieningen vindt de inning van deze bijdrage plaats via de vervoerder, niet via het CAK. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening begeleiding en huishoudelijke ondersteuning wordt berekend op basis van een vast bedrag per periode van 4 weken.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente X in de uitvoering door middel van goed onderzoek de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van het ten onrechte verstrekken van voorzieningen. De gemeente zal ten onrechte verstrekte voorzieningen beëindigen en voor zover mogelijk terugnemen of –vorderen. Dit is ook een wettelijke verplichting.

Artikel 6.2 Terugvordering

Lid 2 en 3: Over het terugvorderen van de in natura verstrekte voorzieningen zegt de wetgever niets. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een bestuursorgaan bevoegd om tot terugvordering van teveel betaalde uitkering over te gaan, tenzij andere rechtsbeginselen zich daartegen verzetten (vgl. CRvB 18 maart 2005, LJN:AT3162). Gelet op deze algemene regel is in de leden 2 en 3 de bevoegdheid tot terugvordering van de maatwerkvoorziening opgenomen. In deze leden is de bevoegdheid conform het eerste lid gekoppeld aan een intrekkingsbesluit en niet aan een herzieningsbesluit in de zin van artikel 6.1.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.3 Regeling voor klachtenafhandeling

Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

Artikel 7.4 Regeling voor medezeggenschap

Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren.

Artikel 7.5Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Dit artikel regelt dat het college een gemeentelijk toezichthouder op de Wmo benoemt. De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder wanneer zich calamiteiten voordoen en bij iedere vorm van geweld en/of discriminatie bij het verstrekken van een Wmo voorziening. De gemeentelijk toezichthouder stelt een onderzoek in en adviseert het college.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8 Inspraak

Dit artikel regelt dat het college de inwoners van gemeente X betrekt bij de totstandkoming van het Wmo beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en inwoners samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt inwoners de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo beleid en verplicht het college om inwoners in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven. De evaluatie is bij wet en bij verordening geregeld. Hierbij worden de Wmo-adviesorganen betrokken. Daarnaast kan het college kleine doelgroepen apart benaderen voor overleg en advies. Ook op grond van de Inspraakverordening geldt overigens de in dit artikel opgenomen verplichting, en die geldt als aanvulling op wat in deze verordening niet geregeld wordt.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Evaluatie

De wet voorziet in een onderzoeksplicht van het college hoe cliënten de kwaliteit van de ondersteuning ervaren. Het college dient de uitkomsten van dit onderzoek jaarlijks voor 1 juli te publiceren. Verder stelt de raad periodiek een beleidsplan op. Richting nieuwe beleidsperiode is het vanzelfsprekend dat een evaluatie van het gevoerde beleid plaatsvindt. Deze evaluaties staan los van de werking en effectiviteit van de Wmo verordening. Zeker in de beginfase van de nieuwe Wmo is het wenselijk om de verordening jaarlijks tegen het licht te houden. Op termijn kan de evaluatie van de verordening worden meegenomen in de reguliere beleidscyclus.

Artikel 9.2 Beschermd wonen en opvang

In de Wmo was maatschappelijke opvang gepositioneerd als zogenoemde collectieve voorziening. In de Wmo 2015 geldt de maatschappelijke opvang met beschermd wonen als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nachtopvang. Deze ondersteuning wordt geregeld in de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente X .

Artikel 9.3 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening en de nadere regels die hieruit voortvloeien. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening en/of de nadere regels wordt afgeweken.

Artikel 9.4 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 9.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X 2018.

Naar boven