Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weesp 2018

1. Inleiding

Deze beleidsregels liggen in het verlengde van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Wmo-verordening van de gemeente Weesp. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze beleidsregels vastgesteld op 12 december 2017 op grond van artikel 4:81 van de Awb.

 

In de Wmo 2015 staat een zorgvuldige toegangsprocedure centraal. Het gaat er om de ondersteuningsvraag van de klant, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen en om te achterhalen wat iemand op eigen kracht en met informele hulp kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. In aanvulling hierop wordt gekeken of algemene voorzieningen beschikbaar zijn of dat (daarnaast) een maatwerkvoorziening nodig is.

 

2. Uitgangspunten

We stellen de behoefte van de inwoner centraal, we bieden maatwerk en kijken samen met de inwoner welk resultaat hij of zij wil bereiken. Hierbij maken we zoveel mogelijk gebruik van de eigen kracht van de inwoner en zijn of haar netwerk. Daarbij streven we naar zoveel mogelijk eigen regie voor de inwoner. Er is een ruime keuze tussen de verschillende gecontracteerde aanbieders, maar een persoonsgebonden budget is ook mogelijk. Onze manier van indiceren en beschikken biedt de inwoner flexibiliteit en mogelijkheden om het beschikbare budget naar eigen inzicht in te delen.

 

Deze beleidsregels hebben als doel om de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, te objectiveren. Tegelijkertijd bieden de beleidsregels ruimte tot maatwerk. Dat betekent automatisch dat gelijke gevallen leiden tot een gelijke uitkomst en dat ongelijke gevallen leiden tot een ongelijke uitkomst.

2.1. Maatwerkvoorziening

Op basis van het onderzoek kan blijken dat een inwoner van Weesp ondersteuning nodig heeft van de gemeente. In dat geval kan een maatwerkvoorziening worden ingezet. Welke maatwerkvoorziening wordt ingezet, hangt af van het resultaat dat inwoner en gemeente wensen te behalen. Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen geldt dat de gemeente toetst of de voorziening duurzaam, passend en proportioneel is.

 

3. Hulp bij het Huishouden

3.1. Resultaat

Het belangrijkste resultaat waar de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden voor kan worden ingezet is ‘een schoon en leefbaar huis’. Een schoon en leefbaar huis betekent dat het huis niet vervuilt, dat gezondheidsrisico’s worden voorkomen en dat periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoon te realiseren. Dit betekent dat de belanghebbende gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes (inclusief schoon beddengoed), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap, hierna aangeduid als de noodzakelijke ruimtes. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat te worden schoongemaakt. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Een leefbaar huis staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het te bereiken resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ beperkt zich tot de binnenkant van het huis.

 

Naast een schoon en leefbaar huis kan Hulp bij het Huishouden ook worden ingezet voor enkele andere resultaten, deze resultaten worden in paragraaf 3.2. benoemd.

3.2. Indicatiestelling

Indien er beperkingen zijn in het voeren van het huishouden, komt de inwoner mogelijk in aanmerking voor de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden. De resultaten die bij deze maatwerkvoorziening horen zijn:

 

zelfstandig wonen in een schoon en leefbaar huis;

beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (boodschappen kunnen doen);

beschikken over maaltijden; brood- en warme maaltijden;

het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

dagelijkse organisatie van het huishouden.

 

Hulp bij het Huishouden kan worden ingezet om een of meer van deze resultaten te behalen.

 

Een indicatie voor Hulp bij het Huishouden wordt afgegeven in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget per vier weken. De klant heeft daarmee de mogelijkheid flexibele afspraken te maken met de aanbieder over de inzet van de voorziening of het budget binnen vier weken.

 

De (hoogte van de) indicatie voor de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden wordt bepaald aan de hand van de gegevens uit het onderzoek. De volgende factoren worden in elk geval onderzocht en zijn van invloed op de indicatie:

  • -

    Aard en omvang van de beperkingen

  • -

    Aanwezigheid van gebruikelijke / particuliere hulp

  • -

    Aanwezigheid van minderjarige kinderen

  • -

    Woonvorm

  • -

    Mogelijke inzet van voorzieningen op basis van andere wetgeving, of algemene voorzieningen

Op basis van de persoonlijke situatie van de inwoner stelt de consulent van de gemeente een indicatie op maat vast. Om tot een objectief oordeel te komen wordt gebruik gemaakt van normtijden per deeltaak (zie 3.9).

3.3. Gebruikelijke Hulp

Er wordt geen maatwerkvoorziening getroffen wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. In deze paragraaf wordt toegelicht wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp.

 

Dit is het geval wanneer een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Of iemand inwonend is en behoort tot de leefeenheid, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.

 

Er wordt van zowel volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • -

    Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • -

    Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (zoals: opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • -

    Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (zoals: opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen);

  • -

    Alle huisgenoten die 18 jaar of ouder zijn worden geacht om Hulp bij het Huishouden te bieden en een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Huisgenoten vanaf 23 jaar worden verondersteld een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren en daarmee de taken van belanghebbende over te nemen.

3.4. Maatwerk

In de definitie van gebruikelijke hulp wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Ook redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot hulp uit hoofde van de Wmo 2015. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.

Toch heeft de gemeente de mogelijkheid om, ondanks de aanwezigheid van huisgenoten, een maatwerkvoorziening toe te kennen. Dit is het geval wanneer aanwezige huisgenoten om aanwijsbare redenen niet, of onvoldoende, gebruikelijke hulp kunnen leveren. Ook dreigende overbelasting van een mantelzorger kan een reden zijn om Hulp bij het Huishouden te verstrekken.

3.5. Particuliere Hulp

De aanwezigheid van particuliere hulp, zoals een hulp van Schoonthuis, kan worden gezien als een vorm van eigen kracht. Wel moet worden meegewogen of de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak voldoende toereikend is, vanuit Wmo-maatstaven gezien. Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo 2015 kan immers meer inhouden dan alleen schoonmaak en heeft ook een signalerende functie. Daarnaast kan het doel hiervan ook zijn het samen opwerken met de klant of het ondersteunen bij de organisatie van het huishouden.

 

De gemeente zal daarom steeds moeten onderzoeken en een afweging moeten maken of particuliere schoonmaakhulp voldoende is of dat inzet van Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo 2015 (ter aanvulling) noodzakelijk is. Van de klant wordt verwacht dat deze inzage geeft in de werkzaamheden van de particuliere hulp.

 

Indien een inwoner een beroep wil doen op de Wmo 2015 voor Hulp bij het Huishouden en nog geen gebruik maakt van een particuliere schoonmaakhulp, kan particuliere hulp niet gezien worden als gebruikelijke hulp. Wel kan de inwoner worden gewezen op de mogelijkheid van particuliere hulp, zoals Schoonthuis. Het staat de inwoner echter vrij om te kiezen voor ondersteuning vanuit de Wmo.

3.6. Normtijden

Voor het bepalen van de normtijden voor Hulp bij het Huishouden is gebruik gemaakt van de richtlijnen die het CIZ in 2006 heeft vastgesteld. Als gevolg van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 zijn de richtlijnen in het najaar van 2016 getoetst aan het onafhankelijke onderzoek dat KPMG in opdracht van de gemeente Utrecht heeft uitgevoerd. Het resultaat hiervan is verwerkt in deze beleidsregels.

3.7. Algemene uitgangspunten

Indicaties worden per 4 weken afgegeven in combinatie met het daarvoor gestelde budget. Hierdoor kan de inwoner samen met zorgaanbieder de taken over de tijd verdelen. De gemeente ziet erop toe dat Hulp bij het Huishouden duurzaam, passend en proportioneel wordt ingezet. Vanuit deze gedachte worden voor het frequente schoonmaakwerk alleen de ‘noodzakelijke ruimtes’ meegenomen in de indicatie. De noodzakelijke ruimtes zijn ruimtes die schoon moeten zijn om het zelfstandig wonen en participeren van de inwoner te kunnen realiseren. Indien er overige ruimtes aanwezig zijn, wordt voor deze ruimten in totaal maximaal 20 minuten per 4 weken gerekend om vervuiling te voorkomen. De omvang van de overige ruimtes kan vanuit de visie van de gemeente niet leiden tot een hogere indicatie, omdat de inwoner een eigen verantwoordelijkheid draagt om in een geschikt huis te wonen.

 

Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achterblijft, wordt de Hulp bij het Huishouden gedurende maximaal twee maanden voortgezet op naam van de achterblijvende partner. De partner ontvangt een beschikking waarin dit beschreven staat. In deze beschikking staat ook wanneer de indicatie eindigt of wanneer de herindicatie plaatsvindt.

 

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions en in geval van kamerhuur wordt in beginsel geen Hulp bij het Huishouden verstrekt, tenzij men beschikt over een gedoogbeschikking, men permanent in de woning verblijft en daar ingeschreven staat in de BRP. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

 

Overige uitgangspunten:

  • -

    Voor achterstallig werk wordt geen extra tijd geïndiceerd;

  • -

    In geval van een ernstig vervuilde woning kan tijdelijk extra tijd geïndiceerd worden;

  • -

    Er hoeft niet in alle hoeken en gaten gesopt te worden;

  • -

    Er wordt geen extra tijd geïndiceerd vanwege aanwezigheid van huisdieren;

  • -

    De inwoner is zelf verantwoordelijk dat de hulp zijn/haar werk goed kan doen. Bijv. zorgen voor een opgeruimde kamer, zodat de hulp kan stofzuigen;

  • -

    De inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de noodzakelijke schoonmaakmiddelen en materialen.

3.8. Maatwerk

De gemeente bekijkt met de inwoner wat de inwoner, met hulp van het netwerk, zelf kan en wat vanuit de Wmo 2015 aangevuld moet worden. Op basis van het onderzoek wordt bepaald welke deeltaken vanuit de Wmo 2015 moeten worden gecompenseerd. Aan de hand van onderstaande tabel wordt de normering en het budget per vier weken bepaald.

 

De gemeente kan extra tijd indiceren, indien er sprake is van specifieke aandoeningen. Deze aandoeningen kunnen om twee redenen leiden tot een hogere indicatie:

  • -

    Als gevolg van de aandoening raakt het huishouden ernstiger en sneller vervuild, waardoor het schoonhouden meer tijd kost;

  • -

    Als gevolg van de medische aandoening worden aantoonbaar hogere eisen gesteld aan de hygiëne dan gebruikelijk.

 

De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is aan de hand van een verklaring van een behandelend arts of een medisch advies.

3.9. Richttijden per deeltaak

Onderstaande tabel laat zien wat de richttijden en frequenties zijn per deeltaak. De gemeente Weesp gebruikt deze richttijden om tot een objectiveerbare indicatie te komen. Op basis van het onderzoek wordt bepaald welke deeltaken vanuit de Wmo 2015 moeten worden gecompenseerd, de frequentie waarin deze moeten worden uitgevoerd en wat de tijdsinzet per deeltaak is. Aan de hand hiervan wordt het budget per vier weken bepaald.

Zwaar huishoudelijk werk

Deeltaak

Gemiddelde frequentie

Min p/w

Afwijken bij

toelichting

Stofzuigen

Woonkamer inclusief hal/gang, keuken, toilet en 1 slaapkamer.

1x p.w.

20

+ 5 bij elke vaste trap

+ 5 voor elke extra (slaap)kamer die in gebruik is door bewoners

+ 10 hulphond

Slaapkamer of hobbykamer in gebruik door bewoners, logeerkamers worden niet meegerekend

Sanitair (badkamer / toilet)

Inclusief dweilen

1x p.w.

30

+ 10 bij specifieke aandoeningen

(bv. stoma, thuisdialyse, chemo)

 

Keuken, inclusief dweilen

1x p.w.

15

 

 

Bed verschonen

1x per 2 weken, 10 minuten

5

– 5 als persoonlijke verzorging dit overneemt

+ 5 bij incontinentie

+ 5 voor elk extra bed dat in gebruik is door bewoners

Ongeacht een- of tweepersoonsbed, bepaald op basis van het KMPG onderzoek Utrecht

 

Als continentiemateriaal niet toereikend is

Dweilen van overige ruimtes (indien nodig i.v.m. type vloer)

 

10

 

 

Ramen wassen (binnen),

inclusief raambekleding

1x per 6 weken, 60 minuten

10

 

Het wassen van de ramen aan de buitenkant valt niet onder Hulp bij het Huishouden binnen de Wmo 2015. De inwoner kan hiervoor een glazenwasser inschakelen

Licht huishoudelijk werk

Deeltaak

Gemiddelde frequentie

Min p/w

Afwijken bij

toelichting

Stof afnemen nat en/of droog

1x p.w.

20

+ 5 bij elke vaste trap

+ 5 voor elke extra (slaap)kamer die in gebruik is door bewoners

+ 10 hulphond

Slaapkamer of hobbykamer in gebruik door bewoners, logeerkamers worden niet meegerekend

Opruimen

1x p.w.

20

Minderen als leefeenheid dit volledig of gedeeltelijk zelf doet

 

Afwassen

 

10

Minderfactor: indicatie maaltijd klaarzetten/opwarmen/ bereiden

Vaatwasser of afwassen kost ongeveer net zoveel tijd

 

Bezoek kan eigen vaat afwassen

Wassen en strijken

Deeltaak

Gemiddelde frequentie

Min p/w

Afwijken bij

toelichting

Sorteren + inladen

1x p.w.

5

+ 5 bij tweepersoonshuishouden

 

Ophangen /in droger doen

1x p.w.

10

+ 5 bij tweepersoonshuishouden

 

Was afhalen/vouwen / opbergen

1x p.w.

15

+ 5 bij tweepersoonshuishouden

 

Strijken

1x p.w.

15

+ 5 bij tweepersoonshuishouden

+ 15 wanneer er een medische noodzaak is voor strijken onderkleding/bed- en linnengoed

Alleen bovenkleding

Ophogen tijd

 

 

+ 20 bij elk kind

+ 20 bij ernstige incontinentie

+ 20 bij bedlegerigheid

 

Normtijd halveren als alleen beddengoed/linnengoed overgenomen wordt

Deze meer- en minderfactoren gelden voor de hele indicatie wasverzorging en niet per deeltaak

Boodschappen

Deeltaak

Gemiddelde frequentie

Min p/w

Afwijken bij

toelichting

Lijstje maken en bestellen

1x p.w.

10

 

De boodschappendienst is als algemene voorziening beschikbaar voor de meeste inwoners. Indien nodig kan de hulp helpen bij de bestelling

Boodschappen doen

1x p.w.

20

+ 10 reistijd naar dichtstbijzijnde winkel

+ 10 per extra persoon

> 2km

Boodschappen opruimen

1x p.w.

10

 

 

Maaltijden

Deeltaak

Gemiddelde frequentie

Min p/w

Afwijken bij

toelichting

Broodmaaltijd

1x per dag

15

Tijd verdubbelen als de inwoner de lunch niet zelf uit de koelkast kan halen

Voor dagen dat de maaltijd door mantelzorger/bezoek kan worden verzorgd geen tijd indiceren

Lunch kan tegelijk met ontbijt worden klaargemaakt en in de koelkast worden gezet

Warme maaltijd opwarmen

1x per dag

15

 

 

Koken

1x per dag

30

10 minuten extra bij meer dan 4 gezinsleden

10 minuten extra bij gezinnen met kinderen jonger dan 4 jaar

Het opwarmen van de maaltijd is in de meeste gevallen de goedkoopst passende oplossing

Algemeen

Deeltaak

Gemiddelde frequentie

Min p/w

Afwijken bij

toelichting

Plannen over te nemen taken, taakverdeling maken bij samen opwerken

1x p.w.

10

Ernstige gedragsproblemen of communicatieproblemen als gevolg van beperkingen kunnen aanleiding zijn om extra tijd te indiceren

 

Instructie en advies

 

30

 

Samen activiteiten uitvoeren, resultaat binnen 6 weken bereiken

Check houdbaarheid levensmiddelen

1x p.w.

10

 

 

Indirecte tijd

1x p.w.

10

 

Het standaard toekennen van indirecte tijd is overgenomen uit het KPMG rapport dat in opdracht van de gemeente Utrecht is uitgevoerd. De omvang van de directe tijd is lokaal bepaald. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat in gemeente Weesp op onderdelen al extra tijd wordt toegekend (maatwerk)

 

Overige ruimtes

 

5

 

Er wordt maximaal 20 min per periode van vier weken toegekend om vervuiling van de ruimtes die niet frequent worden schoongemaakt te voorkomen

Kindverzorging

Kindverzorging wordt vanuit de Wmo 2015 toegekend indien de ouder(s) als gevolg van een beperking door een acute situatie tijdelijk niet in staat zijn de verzorging en/of opvang van hun gezonde kinderen uit te voeren. Hieruit volgt dat een voorzienbare gebeurtenis geen reden kan zijn om Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo 2015 toe te kennen. De indicatie voor kindverzorging wordt op maat vastgesteld.

 

4. Maatwerkvoorzieningen

4.1. Rolstoelvoorzieningen

Zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • -

    Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • -

    Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • -

    Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice of de rolstoel- en scootmobielpool. Bewoners van een instelling kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).

4.2. Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf staat een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • -

    Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

  • -

    Bouwkundige woonvoorzieningen: nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een traplift);

  • -

    Verhuizing

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Voordelen van losse voorzieningen zijn: snel in te zetten, soms voordeliger, vaak voor meerdere doeleinden te gebruiken (bijvoorbeeld: een douchestoel is ook te gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en ze kunnen meegenomen worden in het geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

 

Voor alle Wmo-hulpmiddelen, zoals opgenomen in het aanbestedingsdocument Wmo-hulpmiddelen van de Regio Gooi en Vechtstreek, geldt het uitgangspunt dat deze in bruikleen worden verstrekt. Voor de relatief goedkope hulpmiddelen, waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel, geldt dat deze in eigendom worden verstrekt.

4.3. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.

In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • -

    verhoogde toiletpot;

  • -

    eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • -

    hendelmengkranen en thermosstatische kranen;

  • -

    antislipbehandeling badkamervloer;

  • -

    eenvoudige douchestoelen;

  • -

    renovatie van badkamer en keuken;

  • -

    tweede toilet;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    meterkast met meerdere groepen;

  • -

    elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel of elektrische rolstoel;

  • -

    keramische- of inductie kookplaat;

  • -

    kleine drempeloplopen tot 3 cm;

  • -

    tweede trapleuning.

Tijdens het onderzoek wordt, in volgorde, het volgende afgewogen:

  • -

    Geen ondersteuning als de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien: b.v. een ouder iemand vernieuwt de badkamer en zorgt niet voor een adequate douche.

  • -

    Geen ondersteuning als de voorziening ouder is dan 20 jaar. Op dat moment is een vervanging algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele kosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor ondersteuning in aanmerking.

Als de voorziening jonger is dan 20 jaar wordt de situatie per geval beoordeeld. De gemeente hanteert afschrijvingstermijnen op basis van de in de sociale woningbouwsector gebruikelijke methode. Voor de keuken en badkamer geldt een afschrijvingstermijn van 15 tot 20 jaar. Vergoeding zal naar rato plaatsvinden.

 

Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom, als huurwoningen. Mocht een verhuurder bij een oudere voorziening niet een deel van de kosten op zich willen nemen, op basis van binnen de woningbouwverenigingen bestaand beleid op dit punt, dan wordt met de verhuurder in overleg getreden en wordt geprobeerd tot een maatwerkoplossing te komen.

4.4. Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

4.5. Bezoekbaar

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

4.6. Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning), waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor (onder voorwaarden) een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget worden verstrekt. In het geval de cliënt kiest voor zorg in natura, regelt de consulent samen met de cliënt dat de betreffende materialen worden vervangen. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. In het geval de cliënt kiest voor een pgb, wordt een eenmalig pgb aangeboden ter hoogte van de kosten die de gemeente zou hebben indien woningsanering in natura (bijvoorbeeld het aanschaffen en leggen van laminaat) zou worden toegekend.

 

Toelichting: het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in de woning gebruikte materialen valt niet onder de werking van de Wmo-verordening. Ook wordt geen woonvoorziening verstrekt als de klachten die de cliënt ervaart voortvloeien uit overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering hierop is mogelijk als er sprake is van niet voorziene onverwacht optredende meerkosten waarvoor de cliënt geen geld heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de cliënt allergisch is voor huisstofmijt waardoor zijn woning gesaneerd moet worden.

 

Beperkingen die het gevolg zijn van achterstallig onderhoud zoals bijvoorbeeld vocht en tocht komen in principe ook niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De woningeigenaar is verplicht het grotere onderhoud uit te voeren.

4.7. Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat. Dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uitkwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken, de sociale omgeving en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorzieningen nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen wordt dus nog steeds de afweging gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is.

Als geadviseerd wordt om te verhuizen kan eventueel – indien nodig- ondersteuning worden geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt, maar kunnen bestaan uit plaatsing op de lijst voor vrijkomende rolstoelwoningen of hulp door een cliëntenondersteuner bij het zoeken op WoningNet of Funda.

4.8. Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

4.9. Verhuiskosten

Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor heeft men geld kunnen reserveren en wordt niet tegemoet gekomen in de verhuiskosten. Wanneer sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is, kan een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel tegemoet gekomen worden in de verhuiskosten.

 

Jurisprudentie geeft aan dat geen verhuiskostenvergoeding meer mag worden verstrekt. In plaats daarvan heeft cliënt de keuze uit zorg in natura of een pgb. In het geval van zorg in natura, regelt de consulent samen met de cliënt een verhuisbedrijf voor cliënt. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. In het geval cliënt kiest voor een pgb, wordt een eenmalig pgb aangeboden ter hoogte van de kosten die de gemeente zou hebben indien verhuizing in natura (het inschakelen van een verhuisbedrijf) zou worden toegekend.

 

Om aanspraak te kunnen maken op de zorg in natura of het pgb voor verhuizing, dient de cliënt binnen zes maanden een andere woning te betrekken. De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens worden door corporaties leeg gemeld bij de gemeente. De gemeente beoordeelt wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn.

 

Tenslotte kan een maatwerkvoorziening of pgb voor verhuizen worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

 

In uitzonderlijke situaties kan een maatwerkvoorziening of pgb voor verhuizen worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden), bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

4.10. Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn, ter ondersteuning bij beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de beoordeling van de Wmo-consulent of de medisch adviseur een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist antirevaliderend werken. Bij de beoordeling wordt tevens uitsluitsel gegeven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen langer dan 6 maanden verstaan of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor Hulp bij het Huishouden en Begeleiding kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig is per situatie anders. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag van een kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

 

5. Vervoer

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

 

  • -

    De korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken);

  • -

    De middenlange afstanden: de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een ziekenhuis of uitgaanscentra);

  • -

    De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom wordt individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat, om te kunnen participeren, de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor een Wmo-vervoersvoorziening.

5.1. Regiotaxi

De regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger of een begeleider meereizen. Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij om welke reden dan ook niet gebruik kan maken van het openbaar vervoer (bv. vanwege een te grote afstand tot een bushalte of treinstation of vanwege te grote drukte in het openbaar vervoer), in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening.

5.2. Collectief vervoer versus individueel vervoer

Het toekennen van collectief vervoer is in veel gevallen een goedkoper alternatief dan bijvoorbeeld een individuele vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van de (eigen) auto of (rolstoel)taxi. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening is voor een cliënt, dan kan in beginsel een vervoerspas voor het collectief vervoer worden toegekend. Echter zal in die gevallen waarbij een cliënt een pgb wenst, ook de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb moeten worden aangeboden. In dat geval wordt een pgb aangeboden ter hoogte van de kosten die de gemeente zou hebben indien collectief vervoer in natura (bijvoorbeeld een vervoerspas) zou worden toegekend.

 

De mogelijkheid bestaat om het collectief vervoer uit te breiden met de volgende meeropties:

  • -

    cliënt heeft medische begeleiding nodig;

  • -

    cliënt maakt gebruik van een rollator, rolstoel of scootmobiel;

  • -

    cliënt kan alleen in een extra lange/brede rolstoel worden vervoerd;

  • -

    cliënt gebruikt een SOHO (SOciale HOnd) of hulphond;

  • -

    cliënt heeft gehoor- of visuele problemen;

  • -

    cliënt moet voorin de bus worden vervoerd;

  • -

    cliënt kan alleen in een personenauto worden vervoerd;

  • -

    cliënt kan alleen in een bus met een lage instap worden vervoerd.

Dit wordt in de beschikking aangegeven, waardoor de chauffeur hier rekening mee kan houden.

 

Tevens wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Als dat niet het geval is wordt geen vergoeding verstrekt omdat de kosten dan algemeen gebruikelijk zijn.

5.3. Vervoersdoeleinden

Niet alle vervoersdoeleinden vallen onder de Wmo 2015. Dit is in de volgende situaties het geval:

  • -

    Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen leerlingenvervoer worden aangevraagd op grond van de Verordening Leerlingenvervoer.

  • -

    Als bij vervoer naar het werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

  • -

    Voor vervoer naar dagbesteding (die geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er wordt dan beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is een eigen bijdrage verschuldigd.

5.4. Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtstreeks aan cliënten wordt aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

5.5. Aangepaste fietsen

Dit betreft bijvoorbeeld de driewielfiets, een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd is voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven wordt verkocht. Een fiets met lage instap (merknaam: Tavara), fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets. Uitzondering hierop is de e-bike voor kinderen, voor kinderen is een fiets met hulpmotor niet algemeen gebruikelijk.

5.6. Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Voor hen is een scootmobiel een dure voorziening, temeer omdat er vaak ook aanpassingen moeten worden uitgevoerd om dit voertuig met accu’s vorst en vochtvrij te stallen. In die gevallen kan het lenen van een scootmobiel uit de scootmobielpool een goede oplossing zijn.

5.7. Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is meestal niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als (bv. op basis van medisch advies) is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet, wordt een gesloten buitenwagen overwogen.

5.8. Autoaanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de Wmo wordt uitgegaan van een levensduur van de aanpassingen van minimaal 10 jaar. Na deze termijn kunnen opnieuw aanpassingen worden verstrekt, uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment. Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 10 jaar mee kan).

5.9. Kortdurend verblijf

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer is hij doorgaans in het bezit van een pasje voor de regiotaxi, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden, zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

 

6. Begeleiding

6.1. Omvang begeleiding individueel

De omvang van de indicatie (het aantal uren) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus: welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig? Deze indicatie is maatwerk.

6.2. Omvang dagbesteding

De omvang van de indicatie is afhankelijk van:

  • -

    de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of wat bieden andere voorzieningen?, hoe belast is de mantelzorg etc.?);

  • -

    de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?);

  • -

    het doel dat dagbesteding voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid, dan worden bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen geïndiceerd, vergelijkbaar met een werkweek);

  • -

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) wordt ook dit element bij de indicatie betrokken.

6.3. Kortdurend verblijf

Per jaar kunnen, aanvullend op de eventueel al bestaande indicatie kortdurend verblijf, maximaal 20 etmalen kortdurend verblijf geïndiceerd worden, waarmee de mantelzorger of de cliënt zelf, op vakantie kan. Dit is het minimum aantal wettelijke vakantiedagen per jaar bij een dienstverband van 40 uur per week.

 

7. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening

7.1. Bekwaamheid van de aanvrager

  • 1)

    Is een cliënt voldoende in staat om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren?

    Dit kan eventueel worden getest met de zelftest van Per Saldo: http://www.pgb-test.nl. Of is hiervoor voldoende hulp uit het sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde? Deze persoon mag niet de zorgaanbieder zijn en geen betalingen ontvangen voor bemiddeling of administratie. Iemand moet zelf zorgaanbieders vinden, zorgovereenkomsten afsluiten, de rol van opdrachtgever/werkgever op zich nemen, zorgen voor vervanging bij ziekte, etc. Bij twijfel aan de vaardigheid kun je de cliënt het voordeel van de twijfel geven en een korte indicatie afgeven. Daarna beoordeel je nogmaals of iemand pgb-vaardig is. Wijs erop dat er een eigen bijdrage betaald moet worden aan het CAK (dit zit niet in het pgb-bedrag en mag daar ook niet uit worden betaald) en dat alle zorgovereenkomsten aan de belasting worden doorgegeven.

  • 2)

    Kan een cliënt motiveren waarom een pgb beter passend is dan ZIN?

    Het is wettelijk bepaald dat de cliënt de keuze voor een pgb goed moet kunnen motiveren. Enkele argumenten voor het inzetten van een pgb zijn een specifieke sociale, culturele of religieuze achtergrond of de wens om een specifieke hulpverlener in te zetten. Een ander argument kan zijn dat iemand bijvoorbeeld al een paar jaar iemand inhuurde via een pgb en deze persoon graag wil aanhouden.

  • 3)

    Is de ondersteuning van goede kwaliteit en draagt deze bij aan het beoogde resultaat?

    De kwaliteit moet onderwerp van gesprek zijn bij het keukentafelgesprek. De ondersteuning moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. De uiteindelijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de budgethouder, maar de consulent/medewerker moet wel kijken of hier geen vreemde voorstellen worden gedaan (bijvoorbeeld groepsbegeleiding door een familielid) en moet de budgethouder wijzen op zijn verantwoordelijkheden. De doelen en resultaten worden vastgelegd in het onderzoeksverslag.

7.2. Beschikking pgb

Als de cliënt kiest voor een pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

  • -

    het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht;

  • -

    voor welk resultaat het budget moet worden ingezet;

  • -

    welke eisen er in de zorgovereenkomst opgenomen moeten worden;

  • -

    het feit dat er een eigen bijdrage moet worden betaald;

  • -

    de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn;

  • -

    de wijze van verantwoording van de besteding van het budget.

 

De toekenning eindigt wanneer:

  • -

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • -

    de budgethouder overlijdt;

  • -

    de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • -

    de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • -

    de budgethouder zijn pgb laat omzetten in ZIN.

7.3. Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

 

Een uitzondering wordt gemaakt voor de eenmalige pgb’s, zoals voor een hulpmiddel of voorziening. Deze worden op basis van een geaccepteerde offerte rechtstreeks overgemaakt naar de budgethouder. De budgethouder moet binnen 6 maanden de voorziening aanschaffen en middels een factuur verantwoorden.

 

De uitvoeringskosten van de SVB worden niet doorberekend aan de budgethouder.

7.4. Kwaliteit van dienstverlening

In de Wmo heeft de aanvrager zelf de regie over de kwaliteit van de zorg die hij met zijn pgb contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Hiermee kan dus vooraf getoetst worden of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning geleverd kan worden.

De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 toegepast worden op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. De aanvrager kan dit inzichtelijk maken in het persoonlijk plan. In dit plan geeft de aanvrager aan:

  • -

    waar hij de ondersteuning gaat inkopen

  • -

    op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en

  • -

    hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd

  • -

    hoe de continuïteit van de ondersteuning bij ziekte of andere uitval wordt gegarandeerd.

  • -

    extra bij ondersteuning uit sociaal netwerk: de zorgverlener motiveert in het plan van aanpak Wmo waarom de zorgverlener capabel is om de ondersteuning te bieden.

7.5. Eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

  • het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd).

 

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

7.6. Periodiek keukentafelgesprek

De effectiviteit van de inzet van een pgb wordt getoetst door middel van een periodiek keukentafelgesprek met de budgethouder, vlak voor afloop van de beschikking.

7.7. Pgb voor Hulp bij het Huishouden

Voor Hulp bij het Huishouden geldt aanvullend dat de toekenning eindigt:

  • -

    op de laatste dag van de indicatieperiode;

  • -

    als de budgethouder overlijdt;

  • -

    als de budgethouder wordt opgenomen in een Wlz-instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  • -

    als de budgethouder recht heeft op Hulp bij het Huishouden volgens een andere regeling;

  • -

    als de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • -

    als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op Hulp bij het Huishouden (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. Cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura.

7.8. Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.

 

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

 

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat deze (langzaam) achteruit gaat, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen en een factuur in te dienen. De Wmo-consulent neemt na ca. vier maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Als het nodig is dan krijgt cliënt de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

Pgb-bedrag

Het pgb-bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de naturavoorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de naturavoorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. Als het door de cliënt beoogde hulpmiddel duurder is dan de goedkoopst vergelijkbare voorziening in natura, betekent het niet dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste voorziening duurder is. Het pgb kan dan alleen geweigerd worden voor dat gedeelte dat duurder is dan de goedkoopst, vergelijkbare voorziening in natura. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper kan leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

 

Voor vervoer van en naar dagbesteding door het eigen sociale netwerk wordt geen pgb toegekend. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan uiteraard worden afgeweken. In dat geval kan een kilometervergoeding worden toegekend van € 0,19 per kilometer. Voor vervoer van en naar dagbesteding op grond van de Wmo wordt alleen een pgb toegekend in combinatie met een indicatie voor dagbesteding in de vorm van een pgb. Immers: bij een indicatie voor dagbesteding in natura wordt het vervoer door de aanbieder georganiseerd indien nodig.

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb voor een voorziening wordt immers maar per 7 jaar verstrekt.

7.9. Vrij besteedbaar bedrag

Het vrij besteedbaar bedrag is geen onderdeel meer van het pgb. Dit betekent dat alle uitgaven uit het pgb moeten worden verantwoord. Op deze wijze worden cliënten met een pgb en cliënten met zorg in natura op gelijke wijze behandeld. Cliënten die zorg in natura ontvangen hebben ook niet de beschikking over een vrij besteedbaar bedrag.

 

8. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

De wet maakt onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

8.1. Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Voor alle maatwerkvoorzieningen, behalve rolstoelen, de Wmo-regiotaxi en voorzieningen voor kinderen (behalve woningaanpassingen) verstrekt vanuit de Wmo, kan een eigen bijdrage opgelegd worden. Het gaat om de volgende categorieën/voorzieningen:

  • -

    Hulp bij het Huishouden

  • -

    Begeleiding

  • -

    Kortdurend verblijf

  • -

    Woondiensten

  • -

    Dagbesteding

  • -

    Vervoersdiensten

  • -

    Vervoersvoorzieningen

  • -

    Woonvoorzieningen

  • -

    Service- en onderhoudskosten van voorzieningen

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

8.2. De duur van de eigen bijdrage

Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening mag nooit de kostprijs van de voorziening te boven gaan. Wordt een voorziening (in eigendom of in bruikleen) verstrekt, dan geldt de termijn maximaal conform de afschrijvingsperiode. Inwoners die een hoge eigen bijdrage moeten betalen, betalen vaak niet gedurende de gehele afschrijvingsperiode een eigen bijdrage. In het geval van doorlopende dienstverlening, zoals Hulp bij het Huishouden of begeleiding, loopt het heffen van de eigen bijdrage door zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

 

Om de afschrijvingsperiode te bepalen, wordt onderstaande tabel gebruikt:

Voorziening

Afschrijvingsperiode

Speciale fietsen

91 perioden (7 jaar)

Scootmobielen

91 perioden (7 jaar)

Douche- en toiletstoelen (krukjes en zitjes vallen onder ‘eenvoudige douche- en toiletvoorzieningen’, zie hieronder)

91 perioden (7 jaar)

Douchezitjes (douchezitting opklapbaar, douchezitting opklapbaar met rugleuning, douchezitting opklapbaar met rugleuning en armleggers, hulppootset voor douchezitting, contraplaat bevestigingsset)

130 perioden (10 jaar)

Traplift

156 perioden (12 jaar)

 

9. Toegang Beschermd Wonen

In tegenstelling tot andere vormen van Wmo-ondersteuning, is in de wet bepaald dat voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen en opvang. De financiële middelen hiervoor zijn over de centrumgemeenten verdeeld.

 

De VNG heeft een handreiking én een convenant opgesteld om de landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen te waarborgen. De uitvoering en middelen van beschermd wonen zijn belegd bij de centrumgemeenten. Alle centrumgemeenten hebben daarom het convenant ondertekend en daarmee aangegeven te werken volgens de handreiking van de VNG. In de regio Gooi en Vechtstreek is er echter voor gekozen om de uitvoering én financiële verantwoordelijkheid voor beschermd wonen bij de regiogemeenten te beleggen en niet alleen bij centrumgemeente Hilversum. Daarom heeft de regio Gooi en Vechtstreek de landelijke handreiking “Landelijke toegankelijkheid Beschermd Wonen” aangepast aan de situatie in regio Gooi en Vechtstreek. Alle gemeenten in de regio werken volgens de beleidsregels die in deze handreiking staan.

 

De handreiking Landelijke toegankelijkheid Beschermd wonen van de Regio Gooi en Vechtstreek is als bijlage toegevoegd en maakt integraal onderdeel uit van de beleidsregels Wmo 2018.

 

10. Slotbepalingen

Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregels Wmo 2018, gemeente Weesp .

Ingangsdatum en overgangsrecht

Deze regeling gaat in op 1 januari 2018 en is van toepassing op aanvragen die op of na 1 januari 2018 worden ingediend. De voor 1 januari 2018 ingediende aanvragen worden op de tot dan toe gevolgde uitvoeringspraktijk afgehandeld. Ten aanzien van bezwaar- en (hoger) beroepschriften blijft de oude uitvoeringspraktijk van voor 1 januari 2018 van kracht, tenzij het om bezwaar- en (hoger) beroepschriften gaat, die op een aanvraag vanaf 1 januari 2018 betrekking hebben.

11. Bijlagen

Landelijke toegankelijkheid Beschermd Wonen – Handreiking en beleidsregels. (Regio Gooi en Vechtstreek, januari 2017)

Naar boven