Verordening Wet Inburgering 2017 gemeente Geertruidenberg

 

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2017 inzake de verordening wet inburgering 2017;

 

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde en zesde lid, 23, derde lid, 24 e, 24f en 35 van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012 en artikel X van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (2012, 430);

 

tevens gelet op Artikel I Wet inburgering van de wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding;

 

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

 

overwegende dat als gevolg van de wijziging van de Wet inburgering de taken van gemeenten op het terrein van inburgering beëindigd zijn;

 

overwegende dat gedurende een overgangsperiode gemeenten nog een aantal taken op het terrein van inburgering zullen uitoefenen;

 

overwegende dat met ingang van 1 oktober 2017 ingaat, de wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding

 

overwegende dat daarom de onder de Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012, opgestelde verordening dient te worden gewijzigd;

 

besluit

 

vast te stellen: de “Verordening Wet Inburgering 2017 gemeente Geertruidenberg”.

 

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente:

    • b.

      de wet: de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 en artikel X van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (2012, 430);

    • c.

      de wetswijziging: Artikel I van de wet tot wijziging van de Wet Inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding.

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

 

Deel I: Periode tot en met 31 december 2012 Wet Inburgering 2007

 

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

 

Artikel 3 Inburgeringsaanbod

Het college biedt een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige, te weten:

  • 1.

    de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, en

  • 2.

    de geestelijke bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de wet, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet,

voor zover deze uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1.

    Het college stemt de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige;

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd;

  • 3.

    Aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 kan het college maatschappelijke begeleiding aanbieden.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1.

    Het college legt in een beschikking de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet en de wijze van betaling daarvan vast. Als het college de eigen bijdrage wil verrekenen met de algemene bijstand , wordt dat ook in de beschikking vastgelegd;

  • 2.

    De inning van de eigen bijdrage vindt alleen plaats indien de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening niet (tijdig) wordt afgerond

  • 3.

    Het college sluit bij de inning van de eigen bijdrage aan bij de geldende invorderingssystematiek van het taakgebied Sociale Zaken;

  • 4.

    Indien er sprake is van vrijwillige inburgering dan wordt afgezien van het opleggen van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • 1.

    het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • 2.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • 3.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • 4.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • 5.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

Artikel 7 Ontheffing inburgeringsplicht

  • 1.

    Het college kan op schriftelijke aanvraag ontheffing verlenen aan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 die naar zijn mening voldoende is ingeburgerd, maar geen vrijstellend document kan overleggen en uit principiële gronden niet bereid is tot het afleggen van een toets. Ontheffing wordt alleen verleend als naar het oordeel van het college de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 aantoonbaar voldoende is ingeburgerd;

  • 2.

    Een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 kan op grond van onvoldoende leervermogen bij het college een verzoek tot ontheffing van de inburgeringsplicht aanvragen. Dit onvoldoende leervermogen dient te blijken uit:

    • -

      een verklaring van een deskundige waaruit blijkt dat het de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 aan leervermogen ontbreekt om met goed gevolg het inburgeringstraject te doorlopen, of

    • -

      de resultaten van het afgelegde examen aanleiding geven te veronderstellen dat de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 blijvend niet in staat zal zijn het inburgeringsexamen te halen;

  • 3.

    Het college kan op schriftelijke aanvraag ontheffing verlenen aan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.

Artikel 8 Kosten medische keuring

  • 1.

    De inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 kan op verzoek van de gemeente Geertruidenberg een medisch onderzoek ondergaan ten behoeve van een ontheffingsverzoek. De kosten van dit medisch onderzoek worden door het college betaald;

  • 2.

    De inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 kan ook op eigen verzoek een medisch onderzoek ondergaan ten behoeve van een ontheffingsverzoek. De kosten van het medisch onderzoek worden enkel door het college vergoed indien uit het advies blijkt dat tot ontheffing geadviseerd wordt;

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 9 De procedure van het doen van een aanbod

Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 1.

    In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden;

  • 2.

    De inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 2 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt;

  • 3.

    Wanneer de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 6 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 10 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • 1.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • 2.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3;

  • 3.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • 4.

    de wijze van betaling.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250, indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid van de wet;

  • 2.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500, indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening;

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500, indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel, wordt verdubbeld, indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtredingen bedoeld in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding;

 

Deel II: Periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017

 

Artikel 12 De Wet Inburgering 2013

Voor personen die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden geldt dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De gemeente is nog wel verantwoordelijk voor de trajectregie en handhaven van de inburgeringsplichtigen van voor 2013. De gemeente kan enkel nog aan een beperkte doelgroep (geestelijke bedienaren en asielgerechtigden die voor 1 januari 2013 hun verblijfsvergunning hebben gekregen maar zich na 1 januari 2013 in de gemeente hebben gevestigd) een aanbod doen. Dit aanbod is gegrond op het aanbodstelsel, niet meer op het vaststellingsstelsel. De inburgeraar hoeft het aanbod dus niet te accepteren.

 

Deel III: Periode vanaf 1 oktober 2017

 

Artikel 13 Participatieverklaring

Vanaf 1 oktober 2017 geldt, dat:

  • 1.

    het participatieverklaringstraject integraal onderdeel uitmaakt van het inburgeringsexamen;

  • 2.

    de inburgeringsplichtige binnen één jaar het participatieverklaringstraject afrondt door middel van deelname aan workshops en daaropvolgend het ondertekenen van de participatieverklaring;

  • 3.

    de termijn van één jaar, genoemd in het tweede lid, aanvangt op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig is en ingeschreven is in de basisregistratie personen, met dien verstande dat indien hij rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, het gaat om de inschrijving in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 is gehuisvest;

  • 4.

    de termijn van één jaar, genoemd in het tweede lid, verlengd kan worden indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject;

  • 5.

    het college een bestuurlijk boete oplegt aan de inburgeringsplichtige die het participatieverklaringstraject niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn, of de op basis van het vierde lid verlengde termijn, heeft afgerond;

  • 6.

    in de boetebeschikking, zoals bedoeld in het vijfde lid, een nieuwe termijn van ten hoogste één jaar wordt opgenomen, waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het participatieverklaringstraject moet afronden;

  • 7.

    het college de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens lid 6 van dit artikel vastgestelde termijn het participatieverklaringstraject heeft afgerond, een bestuurlijke boete oplegt, waarna lid 6 opnieuw in werking treedt;

  • 8.

    zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het zevende lid gestelde termijn het participatieverklaringstraject niet afrondt, het college ieder jaar een bestuurlijke boete oplegt ;

  • 9.

    de bestuurlijke boete niet hoger kan zijn dan € 340 voor het niet afronden van het participatieverklaringstraject, binnen de bij of krachtens de leden 3, 6 en 7 van dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 14 Maatschappelijke begeleiding

  • 1.

    Het college voorziet in de maatschappelijke begeleiding van de inburgeringsplichtige die rechtmatig verblijf heeft op grond van een:

  • a.

    verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of

  • b.

    verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, voor verblijf bij:

  • .

    1°. een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,

  • .

    2°. een houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, of

  • .

    3°. een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is verleend met een aantekening inzake internationale bescherming als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2.

    De maatschappelijke begeleiding vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig is en ingeschreven is in de basisregistratie personen, met dien verstande dat indien hij rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, het gaat om de inschrijving in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 is gehuisvest.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 oktober 2017.

De verordening Wet inburgering 2008 gemeente Geertruidenberg vastgesteld op 27 maart 2008 komt hiermee te vervallen.

Artikel 16 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Inburgering 2017 gemeente Geertruidenberg.

 

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 30 november 2017,

De raad van Geertruidenberg,

de griffier, de voorzitter,

 

drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere, drs. W. van Hees

 

 

Algemene Toelichting

Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet inburgering gewijzigd.

In de wet zoals die gold tot 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld. Door de gewijzigde wet vervielen deze taken van de gemeenten. Wel bleven de gemeenten op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetswijziging een aantal taken uitoefenen. Dit betreft met name inburgeraars die al met een traject gestart zijn in staat te stellen dit af te maken. Daarnaast blijven de gemeenten de oude inburgeraars handhaven.

 

De voor de gemeenten belangrijkste wijzigingen waren:

  • a.

    De verantwoordelijkheid voor inburgering wordt bij de inburgeringsplichtige gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

  • b.

    De doelgroep wordt beperkt tot vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel rechtmatig verblijf verkrijgen voor verblijf in Nederland en (direct of in een later stadium) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.

  • c.

    De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wet inburgering een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

  • d.

    Het vervallen van bovengenoemde bevoegdheden van gemeenten en het verschuiven van de resterende bevoegdheden van gemeenten naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).

  • e.

    Een overgangsregeling, die erin voorziet:

    • -

      dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

    • -

      dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

    • -

      dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet) bestaat.

 

Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per nieuwe inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1000. Dat bedrag was tijdelijk verhoogd naar € 2000 (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning kregen; daarna werd de bijdrage weer € 1000).

 

Na 1 januari 2013 kan de gemeente alleen een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijk bedienaren, die uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Aan anderen kunnen gemeenten nog wel voorzieningen aanbieden maar niet meer op grond van de Wet inburgering.

 

Gemeenten blijven de opdracht houden om de inburgeringsplichtigen in de gemeente die onder het overgangsrecht vallen goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

 

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die onder het overgangsrecht vallen. Dit betreft inburgeringsplichtigen die voor 1 januari 2013 hun inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen en voor die datum een gemeentelijk aanbod hebben gekregen.

 

Omdat na 1 januari 2013 zich nog geschillen kunnen voordoen tussen gemeenten en degenen die op grond van de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn werken deze handhavingsbepalingen ook door na 1 januari 2013.

 

In verband met deze taken draagt de wetswijziging gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 van de wet).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorziening en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, van de wet).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de wet).

     

Ad 1. Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen.

Artikel 8 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

 

Ad 2. Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen.

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Onder het overgangsrecht zijn gemeenten verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren (artikel 19, tweede lid van de wet) die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, van de wet).

 

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet).

 

Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1000. Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000 (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1000).

 

De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet).

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet).

  • -

    De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de wet).

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet).

     

Ad 3. Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete.

Artikel 35 van de wet draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

 

Vanaf 1 oktober 2017 moet alle nieuwkomers als onderdeel van hun inburgeringsexamen eerst het traject rond de participatieverklaring doorlopen bij de gemeente. Doel is om hen zo snel mogelijk bekend te maken met de normen, waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving.

 

Door de wetswijziging is vanaf 1 oktober 2017 het participatieverklaringstraject verplicht voor nieuwkomers. Het gaat daarbij om asielmigranten, maar ook om migranten die naar ons land komen in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging. Het participatieverklaringstraject bestaat onder meer uit een inleiding in de Nederlandse kernwaarden. Minister Asscher: ‘Met de participatieverklaring maken nieuwkomers kennis met de ononderhandelbare rechten en plichten en de fundamentele waarden van de Nederlandse samenleving. Voor ons zijn deze spelregels vanzelfsprekend, voor nieuwkomers vaak niet. Het is daarom belangrijk dat we hier vanaf de eerste dag heel duidelijk over zijn.’

 

Het traject wordt afgesloten met het ondertekenen van een verklaring. Daarmee verklaart de nieuwkomer kennis te hebben genomen van de waarden en regels van de Nederlandse samenleving, deze te respecteren en actief een bijdrage te willen leveren aan die samenleving. Met de wijziging van de Wet inburgering is ook vastgelegd dat gemeenten asielmigranten maatschappelijke begeleiding gaan aanbieden. Daarmee worden deze migranten wegwijs gemaakt in hun woonplaats en krijgen ze hulp bij de start van de inburgering. Gemeenten hebben de ruimte om deze maatschappelijke begeleiding deels zelf in te vullen. Zo krijgen zij ook meer regie op de start van de inburgering van lokale nieuwkomers. Het budget voor gemeenten is eerder al verhoogd van 1000 euro naar 2370 euro per asielmigrant.

 

Inburgeringsplichtigen die verwijtbaar weigeren de verklaring te ondertekenen, kunnen een boete van maximaal 340 euro krijgen. Deze boete kan herhaald worden. Daarnaast betekent het niet voldoenaan het gehele inburgeringsexamen dat er geen permanente verblijfsvergunning wordt verstrekt en dat het Nederlanderschap niet verkregen kan worden.

 

Artikelsgewijze toelichting

In de Wet inburgering worden de begrippen “inburgeringsvoorziening” en “taalkennisvoorziening” gebruikt. In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

 

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

 

Artikel 3 Inburgeringsaanbod

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden.

 

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtige, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

 

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de geschiktheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid en/of het opvoeden van kinderen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

  • -

    De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

 

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

 

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid van de wet). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid van de wet). Het tweede lid van artikel 4 van deze verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de wet).

 

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen kan ook maatschappelijke begeleiding een onderdeel uitmaken van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 19, zesde lid van de wet).

 

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt

€ 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid van de wet). Er is voor gekozen om de eigen bijdrage alleen op te boeken en slechts tot inning over te gaan als het inburgeringsexamen niet wordt behaald.

 

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

 

Artikel 7 Ontheffing inburgeringsplicht

Het college heeft de bevoegdheid om op schriftelijke aanvraag ontheffing te verlenen aan inburgeringsplichtigen, die naar hun mening voldoende zijn ingeburgerd, maar geen vrijstellend document kunnen overleggen en uit principiële overwegingen niet bereid zijn tot het afleggen van een toets. Voorwaarde hiervoor is dat de inburgeringsplichtige die de ontheffing aanvraagt, naar het oordeel van het college aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. Die beoordeling is aan het college en zal per geval moeten worden gemaakt. Het ligt voor de hand dat het college zijn oordeel onderbouwt met verschillende bewijzen waaruit een voldoende mate van inburgering van betrokkene blijkt. Te denken valt aam documenten als een arbeidscontract of een verklaring van de werkgever (met duur dienstverband en niveau Nederlandse taal), of bewijzen van publieke optredens of bestuurs- of vrijwilligersfuncties, waaruit blijkt dat de aanvrager in zijn functie-uitoefening mondeling en schriftelijk in het Nederlands communiceert. Tevens kan de aanvrager documenten overleggen die aantonen dat met goed gevolg een opleiding is gevolgd die weliswaar niet wordt erkend als vrijstellingsgrond, maar waaruit wel een voldoende mate van inburgering blijkt (artikel 2.8a, eerste lid, Besluit inburgering).

 

Vrijstelling van de plicht tot inburgering kan eveneens verleend worden indien de inburgeringsplichtige kan aantonen dat het behalen van het inburgeringsexamen op grond van onvoldoende leervermogen niet haalbaar is. De inburgeringsplichtige zal hierbij aan moeten tonen alles in het werk te hebben gesteld het examen wel te behalen. De uitslag van het afgelegde examen kan in voldoende mate aangeven dat het behalen van het examen ook in de toekomst niet haalbaar is. Daarnaast kan uit een verklaring van een deskundige tijdens de aanloop naar het examen toe al blijken dat de inburgeringsplichtige het examen nimmer zal behalen. Ook hierbij geldt dat het college zijn oordeel onderbouwt met verschillende bewijzen waaruit het ontbreken van leervermogen blijkt (artikel 31, tweede lid onder c, WI).

 

In de lijn van bovenstaande kunnen ook medische redenen aanleiding zijn om tot ontheffing van de inburgeringsplicht over te gaan. Deze medische redenen dienen in voldoende mate te zijn aangetoond, bijvoorbeeld door verklaringen van behandelend (huis)artsen en specialisten (artikel 6, eerste lid, WI).

 

Artikel 8 Kosten medische keuring

Een inburgeringsplichtige kan ontheffing worden verleend van zijn inburgeringsplicht op grond van psychische, lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen. Deze ontheffing kan op initiatief van de gemeente en/of op initiatief van de inburgeringsplichtige worden verleend, de beperkingen moeten worden aangetoond. Het aantonen dient te gebeuren aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk arts/medisch adviseur, die is ingeschreven in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg). De arts/medisch adviseur dient op de hoogte te zijn van relevante wet- en regelgeving ten aanzien van het inburgeringsexamen en van de mogelijke examenomstandigheden en het door het ministerie opgestelde Protocol medische advisering. Hiervoor heeft de arts/medisch adviseur een speciale cursus moeten volgen.

 

Wanneer de gemeente opdracht geeft tot het opvragen van een medisch advies, zijn de kosten ook voor rekening van de gemeente. Vraagt de inburgeringsplichtige om een advies dan komen de kosten ook voor rekening van de gemeente tenzij uit het medisch advies blijkt dat er geen ontheffing verleend hoeft te worden. De kosten komen dan voor rekening van de inburgeringsplichtige zelf.

 

Artikel 9 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

 

In dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking. Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod.

 

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt. Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

 

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

 

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

 

Artikel 10 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

 

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen 1 en 2). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, van de wet). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

 

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, van de wet). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel 3).

 

Onderdeel 4 bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd op welke wijze de betaling van de eigen bijdrage plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

 

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

 

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

 

Lid 4 biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel11 mogelijk is.

 

Artikel 12 De Wet Inburgering 2013

Dit artikel behoeft, buiten hetgeen reeds in de algemene toelichting is omschreven, geen nadere toelichting

 

Artikel 13 Participatieverklaring

Inburgeringsplichtigen moeten op grond van de huidige Wet inburgering binnen drie jaar na verkrijging van de verblijfsvergunning het inburgeringsexamen of een vrijstellend examen behalen. De afgelopen jaren is de behoefte ontstaan om inburgeringsplichtigen al op een eerder tijdstip niet-vrijblijvend met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving te laten kennismaken en hun betrokkenheid met Nederland te laten uitspreken.

 

Met dit artikel wordt beoogd daarin te voorzien, door het participatieverklaringstraject als nieuw onderdeel aan het inburgeringsexamen toe te voegen.

 

Het participatieverklaringstraject zal uit twee onderdelen bestaan, te weten een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de ondertekening van de participatieverklaring.

 

In de participatieverklaring staan begrippen als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit centraal. Met het ondertekenen van de participatieverklaring tonen inburgeringsplichtigen hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en hun bereidheid om daar actief aan bij te dragen. Met de introductie van het participatieverklaringstraject als verplicht onderdeel van het inburgeringsexamen wordt uitvoering gegeven aan het voornemen van de regering om het instrument van de participatieverklaring op een niet-vrijblijvende wijze in te voeren.

 

De regering is zich ervan bewust dat zonder verplichtstelling de deelname aan het participatieverklaringstraject slechts een gedeeltelijk bereik heeft. De regering acht het echter van belang dat het bereik van het participatieverklaringstraject onder inburgeringsplichtigen zo groot mogelijk is. Hiermee wordt voorkomen dat er een groep burgers ontstaat die onvoldoende kennis heeft van de Nederlandse kernwaarden. Inburgeringsplichtigen komen immers veelal uit landen waar andere waarden kunnen gelden, die soms kunnen botsen met de Nederlandse waarden.

 

Artikel 14 Maatschappelijke begeleiding

Sinds 1 januari 2013 geldt de inburgeringsplicht alleen nog voor nieuwkomers en is de regierol van gemeenten beëindigd. Vanwege het beëindigen van deze regierol van gemeenten in het inburgeringstraject, is met ingang van 1 januari 2013 ook de wettelijke bepaling over de maatschappelijke begeleiding uit de Wet inburgering geschrapt.

 

De regering achtte het desalniettemin wenselijk dat de maatschappelijke begeleiding zou worden gecontinueerd. Daarom verstrekt vanaf 1 januari 2013 het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA) de bijdragen voor maatschappelijke begeleiding aan gemeenten. Uitgangspunt is dat zodra een asielmigrant of een gezinslid van een asielmigrant zich vestigt in een gemeente, de gemeenten hiervan een schriftelijke bevestiging ontvangt van het COA. De gemeente kan vervolgens in antwoord daarop aangeven in aanmerking te willen komen voor een eenmalige vergoeding bestemd voor de maatschappelijke begeleiding. Een gemeente was tot voor kort niet verplicht maatschappelijke begeleiding aan te bieden.

 

Met de wet tot wijziging van de Wet inburgering etc. die vanaf 1 oktober 2017 vigerend is, wordt de wettelijke verplichting tot maatschappelijke begeleiding door gemeenten aan asielmigranten en hun gezinsleden opnieuw vastgelegd. Het wettelijk vastleggen van de maatschappelijke begeleiding borgt de begeleiding van asielmigranten en hun gezinsleden in de gemeente waar ze zich (regulier) vestigen. Hiermee krijgen ze begeleiding in praktische zaken en begeleiding gericht op integratie en actieve participatie in de Nederlandse samenleving.

 

Een wettelijke vastlegging voorziet ook in de mogelijkheid om aan de maatschappelijke begeleiding een landelijke invulling op hoofdlijnen te geven.

 

Naast het participatieverklaringstraject (artikel 13 van deze verordening) is ook de maatschappelijke begeleiding een middel ter bevordering van een snelle integratie en participatie. De maatschappelijke begeleiding is specifiek gericht op asielmigranten en hun gezinsleden. Ook het wettelijk vastleggen van de maatschappelijke begeleiding vloeit voort uit de gemeenschappelijke wens van de regering en gemeenten om het structurele belang van de begeleiding van inburgeringsplichtigen, in het bijzonder asielmigranten en hun gezinsleden, door gemeenten te onderstrepen.

 

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Naar boven