Beleidsregels bijzondere bijstand, toeslagen en minimaregelingen Hellevoetsluis 2017

 

 

Datum 11 mei 2017

Gemeente Hellevoetsluis

Afdeling Samenlevingszaken

 

 

 

BELEIDSREGELS

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis;

 

gelet op

 

de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet artikel 108 en artikel 147;

 

en rekening houdend met

 

aan de ene kant de bevoegdheid van het college om regels op te stellen bij de verlening van bijzondere bijstand aan inwoners die daar recht op hebben, en aan de andere kant de behoefte van de inwoner om na te kunnen gaan op grond van welke beleidsregels de gemeente de aanvragen beoordeelt;

 

besluit vast te stellen deze

 

‘Beleidsregels bijzondere bijstand, toeslagen en minimaregelingen Hellevoetsluis 2017’,

 

onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2012, de beleidsregels Bijzondere bijstand: reiskosten 2014, en het addendum ‘Beleidsregels bijzondere bijstand 2012: de remigratieregeling en de verordening ‘Sport- en Cultuurfonds’ en de verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015, de verordening Individuele Studietoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015.

 

 

INHOUD

LEESWIJZER

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

HOOFDSTUK 2 PROCEDURES

PARAGRAAF 2.1 ALGEMENE REGELS AANVRAAG EN BESLUIT

Artikel 1 Rechthebbende

Artikel 2 Aanvraag

Artikel 3 (Financiële) gegevens aanvraag

Artikel 4 Inlichtingen-, medewerkings-, identificatieverplichting, verantwoording en privacy

Artikel 5 Het besluit

PARAGRAAF 2.2 ALGEMENE REGELS BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 6 Categoriale bijzondere bijstand: premie cv hellevoetsluis

Artikel 7 Toetsingscriteria categoriale bijzondere bijstand

Artikel 8 Individuele bijzondere bijstand

Artikel 9 Toetsingscriteria individuele bijzondere bijstand

PARAGRAAF 2.3 REGELS DRAAGKRACHTBEREKENING

Artikel 10 Algemene regels draagkrachtberekening

Artikel 11 Draagkracht uit vermogen

Artikel 12 Draagkracht uit inkomen

Artikel 13 Draagkracht en problematische schulden

HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGEN EN HOOGTE

PARAGRAAF 3.1 VERSTREKKING CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 14 Categoriale bijzondere bijstand: premie cv hellevoetsluis

Artikel 15 Hoogte bijdrage premie cv hellevoetsluis

PARAGRAAF 3.2 VERSTREKKING INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 16 Algemene regels hoogte individuele bijzondere bijstand

Artikel 17 Individuele bijzondere bijstand om niet

Artikel 18 Individuele : bijstandlening

Artikel 19 Bijstandlening bij eigenwoningbezit

Artikel 20 Individuele bijzondere bijstand voor geringe kosten

PARAGRAAF 3.3 VERSTREKKINGEN BIJZONDERE BIJSTAND TOESLAGEN

Artikel 21 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 22 Hoogte individuele inkomenstoeslag

Artikel 23 Individuele studietoeslag

Artikel 24 Hoogte individuele studietoeslag

Artikel 25 Jongerentoeslag

Artikel 26 Hoogte jongerentoeslag

Artikel 27 Woonkostentoeslag

Artikel 28 Hoogte woonkostentoeslag

PARAGRAAF 3.4 VERSTREKKING MINIMAREGELINGEN

Artikel 29 Minimaregelingen

Artikel 30 Hoogte minimaregelingen

Artikel 31 Minimaregeling voor volwassenen: participatiefonds

Artikel 32  Minimaregeling voor kinderen en jeugdigen: kindpakket

Artikel 33  In natura regeling peuteropvang

Artikel 34  Hoogte in natura regeling peuteropvang

HOOFDSTUK 4 KOSTENSOORTEN INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

PARAGRAAF 4.1 NIET NOODZAKELIJK, NIET IN AANMERKING KOMEND

Artikel 35 Niet in aanmerking komende kosten

PARAGRAAF 4.2 ZORGVRAAG, CHRONISCHE ZIEKTE, HANDICAP, UITVAART

Artikel 36 (Para)medische kosten

Artikel 37 (Meer)kosten boven algemeen gebruikelijk

Artikel 38 Langer zelfstandig thuis wonen

Artikel 39 Reiskosten bij behandeling of ziekenbezoek

Artikel 40 (Reis)kosten bij een uitvaart

PARAGRAAF 4.3 SOCIALE OMSTANDIGHEDEN

SUBPARAGRAAF 4.3.1 KINDKOSTEN

Artikel 41 Kraampakket

Artikel 42 Eigen bijdrage kinderopvangtoeslag

Artikel 43 Reiskosten voor woon-schoolverkeer

Artikel 44 Reiskosten omgangsregeling

SUBPARAGRAAF 4.3.2 VERBLIJF ELDERS EN VERHUIS- EN INRICHTINGSKOSTEN

Artikel 45 Woonkosten bij tijdelijk verblijf elders

Artikel 46 Reiskosten bij detentie

Artikel 47 Verhuis- en inrichtingskosten

Artikel 48 Duurzame gebruiksgoederen en inventaris

Artikel 49 Garderobe bij schrijnende omstandigheden

SUBPARAGRAAF 4.3.3 VERWERVINGSKOSTEN

Artikel 50 Representatiekosten bij sollicitatie

Artikel 51 Reiskosten woon-werkverkeer

PARAGRAAF 4.4 LEGES, JURIDISCHE – EN VRIJSTELLINGSKOSTEN

Artikel 52 Leges identiteitbewijs

Artikel 53 Juridische (reis)kosten

Artikel 54 Vrijstellingskosten bij scholingsplicht

PARAGRAAF 4.5 BELASTINGSCHULD EN KOSTEN GEMISTE TOESLAGEN EN (SCHULD)HULPVERLENING

Artikel 55 Onder minimuminkomen door (voorlopige) aanslag

Artikel 56 Niet ontvangen toeslagen

Artikel 57 Bewindvoering, mentorschap en curatele

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 58 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 59 Citeertitel

Artikel 60 Inwerkingtreding

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

 

 

LEESWIJZER 

Hoofdstuk 1 geeft uitleg over de begrippen die in deze beleidsregels voorkomen.

Hoofdstuk 2 beschrijft hoe een aanvraag kan worden ingediend door een belanghebbende, en welke procedures de gemeente moet volgen om de aanvraag te beoordelen, zodra deze in behandeling is genomen.

In het bijzonder: Paragraaf 2.1 omschrijft de regels waaraan de belanghebbende zich moet houden bij een aanvraag en de regels waaraan het besluit moet voldoen.

Paragraaf 2.2 bevat de algemene regels die de gemeente gebruikt bij de beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand: de categoriale bijzondere bijstand en de individuele bijzondere bijstand.

De draagkrachtberekening wordt omschreven binnen paragraaf 2.3.

Hoofdstuk 3 beschrijft de vormen van verstrekken van bijzondere bijstand en de manier waarop de hoogte van de verstrekkingen wordt bepaald.

Paragraaf 3.1 gaat uitsluitend over de categoriale bijdrage in de collectieve ziektekostenverzekering: CV Hellevoetsluis.

Paragraaf 3.2 beschrijft de vormen voor individuele bijzondere bijstand om niet of als bijstandlening, bijvoorbeeld bij eigen woningbezit. Daarnaast is er uitleg over de declaratieregeling voor geringe kosten.

In paragraaf 3.3 staan de regels en de hoogte van de gemeentelijke toeslagen vermeld.

Paragraaf 3.4 beschrijft de minimaregelingen: het Participatiefonds voor volwassenen en voor kinderen tot 18 jaar het Kindpakket. Met de leeftijdsgebonden bedragen.

Hoofdstuk 4 betreft een niet gelimiteerde opsomming van verschillende kostensoorten binnen de bijzondere bijstand die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Paragraaf 4.1 begint met de kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Paragraaf 4.2 zijn de kostensoorten die samen hangen met zorg of een beperking, of een uitvaart.

Paragraaf 4.3 beschrijft kostensoorten bij sociale situaties.

Daarbinnen is een onderverdeling gemaakt in kindgebonden kosten: subparagraaf 4.2.1, verblijf elders, verhuiskosten en inrichting: subparagraaf 4.2.2, en de verwervingskosten bij arbeid: subparagraaf 4.2.3.

Paragraaf 4.4 betreft juridische kosten en leges.

Paragraaf 4.5 tenslotte beschrijft de kosten samenhangend met belastingschuld door gemiste toeslagen of heffingen, en (schuld)hulpverlening.

Hoofdstuk 5 betreft de afsluiting van deze beleidsregels.

Dit hoofdstuk behandelt de afwijkingsbevoegdheid van het college, de titel die gebruikt wordt als naar deze beleidsregels wordt verwezen en de ingangsdatum van deze beleidsregels.

 

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

aanvraag

het verzoek van de belanghebbende aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, om op basis van het ingevulde en ondertekende aanvraagformulier een besluit te nemen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de gevraagde verstrekking voor bijzondere bijstand of een minimaregeling;

belanghebbende

iedere alleenstaande of het gezin, wonend in de gemeente Hellevoetsluis zoals bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van Nederlandse nationaliteit, of de vreemdeling bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet, die recht heeft op bijzondere bijstand, als alleenstaande of als het gezin, als deze naar het oordeel van het college niet over de middelen beschikt om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, dan wel behoort tot de doelgroep voor een minimaregeling;

besluit

ook wel beschikking genoemd, is de schriftelijke beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op basis van de beoordeling van de aanvraag van de belanghebbende. Het besluit kan een toekenning, of een (gedeeltelijke) afwijzing zijn van de aanvraag. Als de belanghebbende het niet eens is met het besluit, staat de mogelijkheid voor bezwaar en beroep open;

bijstandsnorm

de bijstandsnorm zoals bedoeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de Wet, inclusief de verlaging van de norm op grond van artikel 27 of 28 van de Wet. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt artikel 22a. van de Wet (kostendelersnorm) buiten beschouwing gelaten. In het geval dat op de aanvrager de kostendelersnorm (artikel 22a van de Wet) van toepassing is of zou zijn, wordt bij de bepaling van de draagkracht de bijstandsnorm gehanteerd die van toepassing zou zijn als er geen sprake was van een kostendelersnorm, op grond van TK 30 169 nr. 41;

bijzondere bijstand

de bijstand, bedoeld in artikel 35, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b;

CAK-peiljaar

het inkomensjaar dat het CAK gebruikt voor de berekening van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen. De eigen bijdrage wordt standaard gebaseerd op het inkomen van twee jaar geleden;

CV-Hellevoetsluis

het samengestelde pakket van de gemeentelijke collectieve zorgverzekering, bestaande uit de verplichte basiszorgverzekering en de vrijwillige aanvullende zorgverzekering.

de Wet

de Participatiewet;

gemeente

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis

gezin

het gezin als omschreven in artikel 4 eerste lid sub c van de Wet;

inkomen

het totale netto inkomen van de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin als bedoeld in de artikel 31 en de artikelen 32 en 33 van de Wet;

kind

het in Nederland woonachtige eigen kind, pleeg- of stiefkind als beschreven in artikel 4 lid 1 sub d van de Wet;

Kindpakket

minimaregeling voor kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar;

maatschappelijke participatie

het bij voorkeur in vereniging of in groepsverband deelnemen aan sportieve en/of sociaal-culturele activiteiten;

NIBUD

Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting;

Participatiefonds

minimaregeling voor volwassenen vanaf 18 jaar tot de AOW-leeftijd;

partner

echtgenoot, geregistreerd partner of de ongehuwde die met een ander een gezamenlijk huishouden voert, bedoelt in artikel 3 eerste en tweede lid sub a van de Wet;

vermogen

het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet. Een eigen woning die door de belanghebbende en zijn gezin zelf wordt bewoond, wordt niet tot het vermogen gerekend voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd;

zelfstandige

de belanghebbende die voor de inkomensbelasting als ondernemer telt en geen personeel in dienst heeft.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Wet en de overige in de Wet opgenomen en daaruit voortvloeiende bepalingen zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 2 PROCEDURES

PARAGRAAF 2.1 ALGEMENE REGELS AANVRAAG EN BESLUIT

ARTIKEL 1 RECHTHEBBENDE

  • 1.

    Bijzondere bijstand staat open voor iedere belanghebbende met een laag inkomen tot of onder 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, behalve de belanghebbende onder lid 4 van dit artikel.

  • 2.

    De minimaregeling voor volwassenen: het Participatiefonds, staat open voor iedere belanghebbende met een laag inkomen tot of onder 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De minimaregeling voor kinderen tot 18 jaar: het Kindpakket staat open voor ieder kind van de belanghebbende met een inkomen tot of onder 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    De belanghebbende in een minnelijke schuldsaneringsregeling of die is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) maakt ongeacht de hoogte van het inkomsten uit arbeid of uitkering aanspraak op de tegemoetkomingen van de minimaregelingen.

  • 4.

    De belanghebbende die aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel studiefinanciering ontvangt op grond van de genoemde Wet, heeft geen recht op bijzondere bijstand of een minimaregeling, met uitzondering van de Individuele Studietoeslag.

  • 5.

    De ouder die zelf aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel studiefinanciering ontvangt op grond van de genoemde Wet, kan wel voor zijn ten laste komende minderjarige kind(eren) een aanvraag doen voor de minimaregeling voor kinderen: het Kindpakket.

ARTIKEL 2 AANVRAAG

  • 1.

    De gemeente wijst de belanghebbende die een beroep wil doen voor bijzondere bijstand of de minimaregelingen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning tijdens de aanvraagperiode op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    De belanghebbende die een aanvraag doet dient meerderjarig te zijn. De bijzondere bijstand of een vergoeding uit het Kindpakket voor een minderjarig kind wordt aangevraagd door de ouders of anderszins wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige belanghebbende. Alleen in bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken en kan individuele bijzondere bijstand - bij voorkeur in natura - aangevraagd worden voor een (minderjarige) belanghebbende door derden.

  • 3.

    De belanghebbende gebruikt voor de aanvraag een door de gemeente beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het aanvraagformulier is zowel digitaal als in papieren vorm beschikbaar. Als de belanghebbende voor verschillende kosten en/of voor verschillende gezinsleden een aanvraag wil doen kunnen deze aanvragen als één verzamelde aanvraag worden ingediend.

  • 4.

    Voor kosten die korter dan een jaar voor aanvraag zijn ontstaan, maar nog niet zijn betaald, kan een aanvraag voor bijzondere bijstand in behandeling worden genomen.

  • 5.

    Voor kosten die langer dan een jaar voor aanvraag zijn ontstaan is geen bijzondere bijstand mogelijk. In dat geval wordt een aanvraag voor ontstane kosten niet in behandeling genomen.

  • 6.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand en minimaregelingen kan alleen in behandeling worden genomen als het aanvraagformulier is ondertekend en met de gevraagde gegevens compleet en tijdig is aangeleverd.

  • 7.

    Als de gevraagde gegevens niet worden aangeleverd - of niet alsnog binnen de geboden hersteltermijn worden aangeleverd - wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld, op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL 3 (FINANCIËLE) GEGEVENS AANVRAAG

  • 1.

    Bij de eerste aanvraag of voor de belanghebbende met een lopende bijstandsuitkering voor levensonderhoud levert de aanvrager in elk geval de volgende (financiële) gegevens aan:

    • a.

      een geldig legitimatiebewijs van de aanvrager ter inzage, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, en - wanneer dat van toepassing is - van de partner,

    • b.

      afschriften van alle bank-, en spaarrekeningen van de belanghebbende en/of gezinsleden met het saldo zichtbaar, over de periode van één maand voorafgaande aan de aanvraagdatum,

    • c.

      een bewijs van de nog te betalen kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd,

    • d.

      als het individuele bijzondere bijstand voor (para)medische kosten betreft: de polis van de zorgverzekering en/of de specificatie van de eigen bijdrage van de zorgverzekering.

  • 2.

    Als de belanghebbende geen lopende bijstandsuitkering voor levensonderhoud heeft, is dit aanvullend:

    • a.

      een recente opgave van de inkomsten van de aanvrager, en - wanneer van toepassing - van de partner,

    • b.

      afschriften van alle bank-, en spaarrekeningen van de belanghebbende en/of gezinsleden met het saldo zichtbaar, over de periode van drie maanden voorafgaande aan de aanvraagdatum,

    • c.

      een opgave van in bezit zijnde luxe (ont)roerende goederen in binnen- en buitenland,

    • d.

      een opgave van de formele schulden, zoals schuldovereenkomsten of akte van schuld.

  • 3.

    De situatie van de belanghebbende die bij de Kamer van Koophandel ingeschreven staat als (ex)zelfstandige ondernemer, wordt aanvullend op lid 1 en lid 2 beoordeeld aan de hand van de jaarwinst voor inkomensbelasting van het voorafgaande boekjaar, tenzij aanleiding wordt gevonden om hiervan af te wijken.

  • 4.

    De situatie van de belanghebbende kan beoordeeld worden op basis van overige aanvullende (financiële) gegevens, als daar volgens de gemeente aanleiding voor is. In dat geval zal de gemeente aan de belanghebbende verzoeken de aanvullende (financiële) gegevens te leveren.

ARTIKEL 4 INLICHTINGEN- , MEDEWERKINGS-, IDENTIFICATIEVERPLICHTING, VERANTWOORDING EN PRIVACY

  • 1.

    De gemeente mag op grond van de Wet:

    • a.

      alle voor de beoordeling en verwerking van de aanvraag benodigde en toegankelijke gegevens over de belanghebbende en zijn (financiële) situatie verzamelen,

    • b.

      beoordelen of de belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand,

    • c.

      het recht op al toegekende bijzondere bijstand heronderzoeken

    • d.

      de ten onrechte verstrekte bijzondere bijstand terugvorderen,

    • e.

      onderzoek doen bij vermoeden van fraude met bijzondere bijstand,

    • f.

      een beëindigingsonderzoek doen.

  • 2.

    De belanghebbende geeft aan de gemeente, tijdens de aanvraagperiode en op andere momenten, uit eigen beweging of als hierom wordt gevraagd, alle noodzakelijke (financiële) gegevens waar hij redelijkerwijs over kan beschikken.

  • 3.

    De belanghebbende overlegt aan de gemeente, tijdens de aanvraagperiode en op andere momenten, uit eigen beweging of als hierom wordt gevraagd, direct alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijzondere bijstand.

  • 4.

    De belanghebbende is verplicht als hierom wordt gevraagd, aan de gemeente medewerking te geven die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wet. 

  • 5.

    In geval van een verstrekking vooraf, vindt de verantwoording aan de gemeente achteraf plaats via het overleggen van de gevraagde bewijsstukken van de gemaakte kosten. Het niet kunnen verantwoorden van de juiste besteding leidt tot terugvordering.

  • 6.

    Voor het verwerken van privacygevoelige informatie die de belanghebbende heeft verstrekt aan de gemeente en die verband houdt met de aanvraag zelf, is geen toestemming vereist van de belanghebbende.

  • 7.

    Als voor het beoordelen van een aanvraag bepaalde privacygevoelige informatie moet worden opgevraagd bij anderen dan de belanghebbende, wordt volgens de geldende privacyregels eerst toestemming gevraagd van de belanghebbende. De belanghebbende kan op zijn verzoek inzage krijgen in de opgevraagde gegevens.

ARTIKEL 5 HET BESLUIT

  • 1.

    Na de beoordeling van de aanvraag wordt door het college een schriftelijk besluit afgegeven, ook wel beschikking genoemd, aan de belanghebbende en - wanneer dat van toepassing is - diens partner.

  • 2.

    In een (deels) positieve beschikking wordt vermeld:

    • a.

      voor welke (toekomstige) kosten de verstrekking bestemd is, op grond van:

      • i.

        categoriale bijzondere bijstand: bijdrage zorgverzekering CV Hellevoetsluis, of

      • ii.

        individuele bijzondere bijstand, of

      • iii.

        de minimaregeling voor volwassenen: het Participatiefonds, of

      • iv.

        de minimaregeling voor kinderen tot 18 jaar: het Kindpakket;

    • b.

      de begindatum van de beschikking en de einddatum van de beschikking;

    • c.

      het bedrag, of bij meerdere verstrekkingen: de totale som van de verstrekkingen;

    • d.

      hoe de betaling van de verstrekking plaatsvindt:

      • i.

        eenmalig in eens, of

      • ii.

        tot één jaar in 2 tot maximaal 12 maandelijkse termijnen, of

      • iii.

        vanaf één jaar of langer periodiek maandelijks, bijv. jongerentoeslag;

    • e.

      aan wie de verstrekking(en) wordt betaald, door storting:

      • i.

        op rekening van belanghebbende, of

      • ii.

        op rekening van een derde, of

      • iii.

        rechtstreeks aan de leverancier (in natura);

    • f.

      in welke vorm de bijzondere bijstand wordt verstrekt:

      • i.

        om niet, zonder terugbetaalverplichting, of

      • ii.

        via een renteloze lening (bijstandlening), met terugbetaalverplichting;

    • g.

      de voorwaarden van de verstrekking, waaronder als dit van toepassing is:

      • i.

        bij individuele bijzondere bijstand of een minimaregeling: de wijze van verantwoording van de besteding,

      • ii.

        bij de woonkostentoeslag met verhuisverplichting: de concrete gedragingen waarop controle plaatsvindt,

      • ii.

        bij een bijstandlening: de termijnen van terugbetaling,

      • iv.

        bij het niet nakomen van de voorwaarden: de mogelijke gevolgen.

    • h.

      Indien sprake is van specifieke voorwaarden onder g, dient in de beschikking vermeld te zijn wanneer deze specifieke voorwaarden met belanghebbende besproken zijn.

  • 3.

    De beschikking dient ook duidelijk aan te geven op welke manier de belanghebbende na beëindiging van de afgegeven beschikking in aanmerking kan komen voor een opvolgende beschikking, zoals bij een gemeentelijke toeslag.

  • 4.

    In het geval van een (deels) negatieve beschikking moet de gemeente de belanghebbende eerst in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen, zoals bedoeld in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Pas daarna volgt een gemotiveerde schriftelijke (gedeeltelijke) afwijzing.

PARAGRAAF 2.2 ALGEMENE REGELS BIJZONDERE BIJSTAND

ARTIKEL 6 CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND: PREMIE CV HELLEVOETSLUIS

Categoriale Bijzondere bijstand wordt op grond van artikel 35 lid 3 van de Wet verstrekt voor een bijdrage in de premie voor de collectieve ziektekostenverzekering; CV Hellevoetsluis.

ARTIKEL 7 TOETSINGSCRITERIA CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Voor de beoordeling van de aanvraag categoriale bijzondere bijstand voor de CV Hellevoetsluis onderzoekt de gemeente op grond van artikel 35 lid 3 alleen of de belanghebbende:

  • a.

    op grond van artikel 35 van de Wet recht heeft op bijzondere bijstand, en

  • b.

    een inkomen heeft tot of onder 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, en

  • c.

    de wettelijk verplichte ziektekostenverzekering dient af te sluiten voor zichzelf of het gezin.

ARTIKEL 8 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

  • 1.

    Individuele bijzondere bijstand kan op grond van artikel 5 lid e en artikel 15, lid 1 van de Wet verstrekt worden voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan die daadwerkelijk gemaakt worden.

  • 2.

    Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid van een drempelbedrag op grond van artikel 35, lid 2 van de Wet, bij het in behandeling nemen van een aanvraag voor individuele bijzondere bijstand.

ARTIKEL 9 TOETSINGSCRITERIA INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

  • 1.

    De gemeente beoordeelt aan de hand van de situatie en mogelijkheden van de belanghebbende of er sprake is van de noodzaak om bijzondere bijstand te verstrekken voor in aanmerking komende kostensoorten aan de hand van de volgende vier vragen:

    • a.

      Doen de nog te betalen kosten zich daadwerkelijk voor?

    • b.

      Zijn deze kosten noodzakelijk voor belanghebbende?

    • c.

      Zijn deze kosten ontstaan door bijzondere individuele omstandigheden?

    • d.

      Kunnen deze specifieke (meer)kosten worden betaald uit aanwezige middelen: de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm?

  • 2.

    Als het antwoord op een vraag vanuit het voorgaande lid negatief is, is sprake zijn van een directe afwijzingsgrond.

  • 3.

    Kosten die al zijn betaald door de belanghebbende voordat de aanvraag is ingediend en beoordeeld, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, aangezien de noodzaak tot verstrekking daarmee is komen te vervallen.

  • 4.

    Kosten die al geheel vanuit een passende en toereikende voorliggende voorziening worden vergoed of kosten die vanuit een voorliggende voorziening al als niet noodzakelijk worden aangemerkt, worden binnen deze beleidsregels als niet noodzakelijk gesteld, tenzij anders wordt vermeld.

  • 5.

    In het geval de (meer)kosten te maken hebben met medische of psychosociale aspecten, kan advies en indicering worden gevraagd bij een door de gemeente aan te wijzen deskundige, zodat de noodzaak van de gevraagde individuele bijzondere bijstand kan worden vastgesteld. Bij verstrekkingen op (para-) medische voorschrift is de medische noodzakelijkheid al vastgesteld.

  • 6.

    Als de belanghebbende noodzakelijke algemene (para)medische kosten heeft, zonder hiervoor de verplichte ziektekostenverzekering, dan wel de vrijwillige aanvullende zorgverzekering en/of tandartsverzekering te hebben afgesloten, wordt uitgegaan van de bedragen op de vergoedingenlijst van de CV-Hellevoetsluis.

  • 7.

    In het geval van blijkend tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid kan de bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand worden verstrekt.

  • 8.

    Bij ernstig of herhalend tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid of als de kosten het gevolg zijn van verwijtbaar nalatig gedrag kan de gevraagde bijzondere bijstand deels of volledig geweigerd worden.

  • 9.

    Er wordt bij de beoordeling uitgegaan van maatwerk als blijkt dat de belanghebbende door persoonlijke beperkingen of omstandigheden buiten zijn schuld (nog) niet in staat is om aanspraak te maken op een (wettelijke) voorliggende, toereikende en passende voorziening.

PARAGRAAF 2.3 REGELS DRAAGKRACHTBEREKENING

ARTIKEL 10 ALGEMENE REGELS DRAAGKRACHTBEREKENING

  • 1.

    Het college stelt op grond van artikel 35 van de Wet nadere regels over het vaststellen van het inkomen, het vermogen, de draagkracht en de draagkrachtperiode van de belanghebbende die een aanvraag doet voor individuele bijzondere bijstand.

  • 2.

    Bij de draagkrachtberekening wordt de draagkracht beoordeeld aan de hand van financiële gegevens, zoals omschreven binnen artikel 3. Deze beoordelingsperiode loopt vanaf de 1ste dag van de maand waarin de aanvraag wordt gedaan.

  • 3.

    De draagkracht wordt in beginsel vastgesteld voor een heel jaar: het draagkrachtjaar. Dit draagkrachtjaar loopt vanaf de 1ste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan, tenzij aanleiding is om hiervan af te wijken.

  • 4.

    Het draagkrachtjaar kan eerder ingaan dan vanaf de datum van aanvraag als de individuele bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend en wel met ingang van de eerste van de maand waarin de oudste kosten gemaakt zijn die nog voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 5.

    De hoogte van de individuele bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de vastgestelde draagkracht en de hoogte van de kosten die in aanmerking komen voor de individuele bijzondere bijstand.

  • 6.

    Als sprake is van individuele bijzondere bijstand die maandelijks of per kwartaal wordt verstrekt, wordt de vastgestelde draagkracht verrekend naar rato van het aantal maanden waarvoor de individuele bijzondere bijstand wordt verstrekt, met een maximum van 12 maanden.

  • 7.

    Voor een volgende aanvraag binnen het geldende draagkrachtjaar wordt tussentijds geen nieuwe draagkrachtberekening gemaakt, behalve als er sprake is van substantiële wijziging in de (financiële) situatie.

  • 8.

    Bij de belanghebbende die het voorafgaande draagkrachtjaar een inkomen uit uitkering ontvangen heeft op grond van de Participatiewet, wordt het draagkrachtjaar jaarlijks verlengd tot het moment waarop de belanghebbende geen beroep meer doet op de uitkering, behalve als er sprake is van substantiële wijziging in de (financiële) situatie.

ARTIKEL 11 DRAAGKRACHT UIT VERMOGEN

  • 1.

    Met het draagkrachtvermogen wordt bedoeld het vermogen als beschreven in artikel 34 lid 1a van de Wet. Bezittingen zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 en artikel 34 lid 2 van de Wet worden niet tot het draagkrachtvermogen gerekend. Onder schulden wordt verstaan de aantoonbaar aanwezige schulden, waarop aantoonbaar aflossing plaatsvindt.

  • 2.

    Het vermogen van de belanghebbende waarop een executoriaal beslag rust, moet buiten beschouwing worden gelaten voor de duur van het beslag.

  • 3.

    Het positieve draagkrachtvermogen is dat gedeelte van het vermogen van de belanghebbende of het gezin dat aangewend moet worden voor de betaling van zich voordoende bijzondere kosten en bedraagt 100% van het in aanmerking te nemen vermogen, met uitzondering van de specifieke vermogensvrijlatingen gesteld in lid 4, 5 en lid 6 van dit artikel.

  • 4.

    Een uitvaartverzekering in natura wordt in beginsel vrijgelaten.

  • 5.

    Voor een gepensioneerde belanghebbende is sprake van een extra vermogensvrijlating als er sprake is van een uitvaartreservering op een geblokkeerde spaarrekening, waarvan is vastgesteld dat dit voor de uitvaart bestemd is. Indien de belanghebbende evenwel een uitvaartverzekering (al dan niet in natura) heeft afgesloten, waaruit de kosten van de uitvaart grotendeels of geheel bekostigd kunnen worden, is deze extra vrijlating van vermogen niet van toepassing.

  • 6.

    De waarde van een eigen auto wordt geheel vrijgelaten.

ARTIKEL 12 DRAAGKRACHT UIT INKOMEN

  • 1.

    Met het draagkrachtinkomen wordt bedoeld het – meest waarschijnlijke – inkomen, op grond van het inkomen zoals bekend op het moment van de aanvraag.

  • 2.

    Bij het vaststellen van het draagkrachtinkomen van een zelfstandige ondernemer zonder aanvullende inkomsten wordt uitgegaan van de jaarwinst voor inkomensbelasting, als vastgesteld in het jaarverslag van het boekjaar voorafgaande aan de aanvraagdatum, verminderd met 25%.

  • 3.

    Naast inkomsten op grond van artikel 31 lid 2 en artikel 33 lid 5 van de Wet, wordt ook de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 en artikel 36b van de Wet niet tot het draagkrachtinkomen gerekend, behalve als de aanvraag betrekking heeft op deze kosten, zoals de individuele inkomenstoeslag bij kosten voor duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting.

  • 4.

    Niet tot het draagkrachtinkomen wordt eveneens gerekend het persoonsgebonden budget vanuit de maatwerkregeling op grond van de beleidsregels Jeugd van de gemeente Hellevoetsluis, behalve als de aanvraag betrekking heeft op deze kosten.

  • 5.

    Het inkomen van de belanghebbende waarop een executoriaal beslag rust, moet buiten beschouwing worden gelaten voor de duur van het beslag, tenzij de oorzaak van het executoriaal beslag op het inkomen van de belanghebbende ligt in een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 6.

    Voor individuele bijzondere bijstand geldt dat er geen draagkracht uit inkomen is bij een gezinsinkomen tot 110% van de normbedragen zoals vermeld in artikel 20 tot en met 23 van de Wet inclusief vakantietoeslag.

  • 7.

    Een belanghebbende die beschikt over een inkomen hoger dan de in dit artikel genoemde toepasselijke bijstandsnormen, heeft draagkracht uit inkomen. Dit draagkracht uit inkomen bestaat uit het inkomensdeel dat hoger is, verminderd met - voor zover hiervan sprake is -buitengewone uitgaven en het vrijstellingspercentage.

  • 8.

    Van kosten op grond van wettelijke verplichtingen die in mindering worden gebracht op het inkomen, voorafgaande op de toepassing van het vrijstellingspercentage, kan alleen sprake zijn als voor deze uitgaven geen (andere) tegemoetkoming wordt verleend. Hiervoor worden de volgende kosten voor buitengewone uitgaven aangemerkt:

    • a.

      woonkosten, tot het verschil tussen de maximaal mogelijke huurtoeslag op basis van een inkomen op bijstandsniveau en de feitelijk ontvangen huurtoeslag,

    • b.

      de toegepaste draagkracht bij de gemeentelijke belastingen,

    • c.

      formeel verschuldigde en betaalde alimentatie en onderhoudsbijdragen.

  • 9.

    Voor bijzondere noodzakelijke kosten wordt een vrijstellingspercentage van 25% gehanteerd tot maximaal € 600,=. Het college kan de hoogte van het vrijstellingspercentage jaarlijks wijzigen.

  • 10.

    Het restant meerinkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt beschouwd als financiële draagkracht uit inkomen.

ARTIKEL 13 DRAAGKRACHT EN PROBLEMATISCHE SCHULDEN

  • 1.

    Bij een belanghebbende met problematische schulden die een schuldenregeling doorloopt zijnde:

    • a.

      een rechtelijke schuldregeling of traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) bij een Wsnp-bewindvoerder, of

    • b.

      een (buitenrechtelijke schuldregeling of) minnelijke traject bij een NVVK-lid, op basis van een schuldregelingsovereenkomst of schuldbemiddelingsovereenkomst, of

    • c.

      (nog) geen wettelijk of minnelijk schuldregeling of schuldsaneringstraject doorloopt bij een NVVK-lid, maar wel op grond van artikel 48 lid 1:c en 1:d van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) minimaal drie maanden aantoonbaar aflost op grond van een schriftelijke aflossingsovereenkomst met schuldeisers - al dan niet tegen finale kwijting – waarbij:

      • i.

        sprake is van problematische schulden, en/of

      • ii.

        in de eerste levensbehoefte bedreigende schulden, en

      • iii.

        voor de feitelijke aflossing van schulden het beschikbare vermogen en inkomen wordt gebruikt, en

      • iv.

        het netto besteedbaar inkomen 94% of minder bedraagt van de toepasselijke 100% bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag,

    • wordt uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen inclusief vakantiegeld, mits:

       

      • v.

        aan de overige voorwaarden van artikel 35 van de Participatiewet wordt voldaan en

      • vi.

        de belanghebbende voldoet aan alle in de overeenkomst opgenomen verplichtingen, en

      • vii.

        binnen de schuldregeling bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag geen rekening is gehouden met de kosten waarvoor de bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

  • 2.

    Aflossing van schulden kan op grond van artikel 13 van de Wet, eerste lid aanhef en onder g verder alleen als de belanghebbende een belastingschuld heeft die is ontstaan in de periode waarop recht op (bijzondere) bijstand was, en er vanaf die periode sprake is van een te lage (bijstand)uitkering en/of inkomen uit werk om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. In dat geval wordt de schuld als buitengewone uitgave aangemerkt die in mindering op het inkomen wordt gebracht.

HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGEN EN HOOGTE

PARAGRAAF 3.1 VERSTREKKING CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

ARTIKEL 14 CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND: PREMIE CV HELLEVOETSLUIS

  • 1.

    De gemeente Hellevoetsluis heeft speciaal voor de belanghebbende met een laag inkomen een uitgebreide collectieve aanvullende ziektekostenverzekering afgesloten; de CV Hellevoetsluis.

  • 2.

    De belanghebbende die de CV Hellevoetsluis heeft afgesloten kan hiervoor maandelijkse een bijdrage in de premie ontvangen. Deze categoriale bijzondere bijstand vindt bij voorkeur in natura plaats.

ARTIKEL 15 HOOGTE BIJDRAGE PREMIE CV HELLEVOETSLUIS

  • 1.

    De hoogte van de bijdrage voor de premie zorgverzekering bedraagt in 2017 € 30,00 per maand, gedurende het kalenderjaar.

  • 2.

    Het college kan per kalenderjaar de hoogte van deze categoriale bijzondere bijstand vaststellen.

     

PARAGRAAF 3.2 VERSTREKKING INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

ARTIKEL 16 ALGEMENE REGELS HOOGTE INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

  • 1.

    Individuele bijzondere bijstand voor bijzondere en noodzakelijke kosten wordt alleen verstrekt voor de goedkoopst adequate voorziening, tenzij anders vermeld.

  • 2.

    Bij de hoogte van individuele bijzondere bijstand anders dan reiskosten, bedraagt de vergoeding maximaal 70% van de bedragen binnen de Prijzengids van het NIBUD, tenzij anders wordt gesteld.

  • 3.

    De individuele bijzondere bijstand voor reiskosten vindt plaats op basis van openbaar vervoer (OV): NS voor 2e klasse, tenzij een andere goedkoopst adequate oplossing noodzakelijk wordt gesteld.

  • 4.

    In het geval vervoer per OV of andere voorliggende vervoersvoorziening (zoals vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning) aantoonbaar geen passende oplossing is, kan vervoer per eigen auto of taxivervoer noodzakelijk worden gesteld. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de CV-Hellevoetsluis kilometervergoeding voor eigen autovervoer of taxivervoer.

  • 5.

    De verstrekking voor bijzondere bijstand wordt toegerekend aan de maand van het kalenderjaar, waarin de kosten zich voordoen en wordt in het geval van periodiek bijzondere bijstand toegekend voor maximaal een jaar, tenzij anders wordt gesteld.

  • 6.

    De uitbetaling vindt slechts plaats nadat de (te maken) kosten zijn aangetoond aan de hand van als gebruikelijk geldende bewijsstukken.

ARTIKEL 17 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND OM NIET

Bij individuele bijzondere bijstand wordt uitgegaan van een uitkering ‘om niet’, dus zonder terugbetaalverplichting, met uitzondering van bijzondere bijstand als bijstandlening op grond van artikel 48, 50 of 51 van de Wet. Tenzij maatwerk wordt toegepast.

ARTIKEL 18 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND ALS LENING: BIJSTANDLENING

  • 1.

    Individuele bijzondere bijstand in de vorm van een bijstandlening is altijd een renteloze lening, waarover geen wettelijke rente verschuldigd is. De maximale aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag. De bijstandlening is direct opeisbaar als de middelen beschikbaar komen.

  • 2.

    In aanvulling op het vorige lid wordt - nadat maximaal 36 maandelijkse aflossingstermijnen zijn betaald - een resterende schuld kwijtgescholden, mits de belanghebbende zich aan de terugbetalingsafspraken heeft gehouden.

  • 3.

    Dezelfde bepalingen zijn van toepassing als die bij de terugvordering van niet-fraudeschulden in de beleidsregels Verhaal en Terugvordering Participatiewet van de gemeente Hellevoetsluis, tenzij anders wordt vermeld binnen deze beleidsregels.

  • 4.

    Als een belanghebbende meerdere bijstandleningen heeft, dan wordt de bijstandlening die volgt uit het oudste toekenningsbesluit als eerste afgelost. Als een bijstandlening samenloopt met een terugvordering, kan de gemeente nader bepalen op welke schuld het eerste wordt afgelost.

  • 5.

    Bij de terugbetaling van een bijstandlening in gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de Wet, en voor duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting op grond van artikel 51 van de Wet, wordt een terugbetalingsperiode van maximaal 3 jaar of 36 maanden gehanteerd, te beginnen bij de eerste maand na verstrekking. De maximale aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

  • 6.

    Als de belanghebbende op het moment van verstrekking aflost op een eerder verstrekte bijstandlening, wordt de toegekende bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet verstrekt, zonder terugbetaalverplichting.

ARTIKEL 19 BIJSTANDLENING BIJ EIGENWONINGBEZIT

  • 1.

    Op grond van artikel 50 van de Wet wordt individuele bijzondere bijstand in de vorm van een bijstandlening verstrekt, aan een belanghebbende die eigenaar is van de door belanghebbende bewoonde woning, als:

    • a.

      de individuele bijzondere bijstand over de periode van een jaar naar verwachting meer bedraagt dan het netto wettelijk minimumloon over een maand, zoals bedoeld in artikel 37 van de Wet, en

    • b.

      sprake is van eigen vermogen vanuit de woning dat meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen vanuit de woning op grond van artikel 34.

  • 2.

    In het geval van een bijstandlening tot het bedrag van zes maanden netto wettelijk minimumloon, wordt een terugbetalingsperiode van maximaal 3 jaar of 36 maanden gehanteerd, te beginnen bij de eerste maand na verstrekking. Nadat maximaal 36 maandelijkse aflossingstermijnen zijn betaald wordt een resterende schuld kwijtgescholden, mits de belanghebbende zich aan de terugbetalingsafspraken heeft gehouden.

  • 3.

    Bij situaties waarbij sprake is van een situatie omschreven onder lid 1b, waarbij de individuele bijzondere bijstand binnen een periode van een jaar naar verwachting het bedrag van zes maanden netto wettelijk minimumloon overstijgt, wordt het overstijgende deel als bijstandlening verstrekt:

    • a.

      onder verband van hypotheek van de door de belanghebbende of zijn gezin bewoonde eigen woning (onroerend goed),

    • b.

      onder vestiging van pandrecht van de door de belanghebbende of zijn gezin bewoonde eigen woonwagen of woonschip (roerend goed),

    • c.

      inclusief de bijstand voor kosten van de registratie van de hypotheek of het pandrecht en bijkomende kosten.

  • 4.

    De vaststelling van de waarde van de woning wordt gedaan op basis van de WOZ-waardebeschikking.

  • 5.

    De schuld is direct opeisbaar door de gemeente als de woning wordt verkocht of vererfd.

ARTIKEL 20 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND VOOR GERINGE KOSTEN

  • 1.

    Op basis van een al afgegeven en geldende beschikking kunnen periodiek terugkerende geringe kosten die in aanmerking komen voor individuele bijzondere bijstand, worden vergoed. Binnen deze beschikking wordt specifiek beschreven voor welke terugkerende en geringe uitgaven binnen het betreffende draagkrachtjaar een gecumuleerde vergoeding kan worden verstrekt.

  • 2.

    De geringe kosten mogen niet hoger zijn dan € 20,00 per besteding en gezamenlijk niet hoger dan €180,00 binnen het betreffende draagkrachtjaar.

  • 3.

    De belanghebbende declareert de geringe kosten via een door de gemeente verstrekt declaratieformulier en verstrekt daarbij de bewijzen van de gemaakte kosten.

  • 4.

    Het compleet ingevuld en ondertekende declaratieformulier kan voor uitbetaling aangeleverd worden tot maximaal één jaar en drie maanden vanaf de datum waarop de oudste te declareren kosten zijn gemaakt.

     

PARAGRAAF 3.3 VERSTREKKINGEN BIJZONDERE BIJSTAND TOESLAGEN

ARTIKEL 21 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

  • 1.

    De gemeente beoordeelt of een belanghebbende op de datum van de aanvraag voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet en of het huishoudensinkomen de drie jaren voorafgaande aan de datum van aanvraag niet hoger is geweest dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    De gemeente toets de omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld onder artikel 36 lid 2 als volgt: een belanghebbende waaraan in de twaalf kalendermaanden voorafgaand aan de datum van aanvraag een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting, komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag.

  • 3.

    Als één van de partners is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag op grond van de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    Individuele inkomenstoeslag kan slechts eens per twaalf maanden worden toegekend.

ARTIKEL 22 HOOGTE INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

  • 1.

    De hoogte van de individuele inkomenstoeslag is gekoppeld aan de hoogte van de toepasselijke bijstand norm, zoals deze geldt op de datum van aanvraag en bedraagt:

    • a.

      voor een alleenstaande: 40% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: 50% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • c.

      voor (gehuwde) partners: 40% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Het college kan jaarlijks de hoogte van de individuele inkomenstoeslag vaststellen.

ARTIKEL 23 INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

  • 1.

    De gemeente beoordeelt op de datum van de eerste aanvraag of een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36b van de Participatiewet.

  • 2.

    De gemeente toets de mogelijkheden van de belanghebbende op dezelfde wijze als bij de doelgroepbepaling voor de loonkostensubsidie en maakt daarbij gebruik van het doelgroepregister van het UWV.

  • 3.

    De beschikking voor Individuele studietoeslag kan slechts eens per zes maanden worden toegekend. Na de positieve beoordeling van de eerste aanvraag, kan de belanghebbende ieder half jaar een vereenvoudigde heraanvraag doen.

  • 4.

    Bij de beoordeling tot halfjaarlijkse voortzetting van een al eerder toegekende individuele studietoeslag, beoordeelt de gemeente alleen of de belanghebbende op de datum van de heraanvraag nog steeds onderwijs volgt.

ARTIKEL 24 HOOGTE INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

  • 1.

    De hoogte van de individuele studietoeslag bedraagt € 600,00 (peildatum 1 januari 2015). Indexatie vindt jaarlijks op 1 januari plaats op basis van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande kalenderjaar en wordt afgerond naar boven in hele Euro’s.

  • 2.

    De individuele studietoeslag wordt in overleg met de belanghebbende bij voorkeur in natura verstrekt, rechtstreeks aan de onderwijsinstelling.

  • 3.

    Als de belanghebbende de lesgelden al (aantoonbaar) betaald heeft aan de onderwijsinstelling, wordt de Individuele Studietoeslag rechtstreeks verstrekt aan de belanghebbende.

ARTIKEL 25 JONGERENTOESLAG

  • 1.

    Op grond van artikel 12 van de Wet bestaat recht op een toeslag tot het niveau van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een 21-jarige, als de noodzakelijke kosten van het zelfstandig wonen hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De zelfstandig wonende of (pseudo) dak- of thuisloze belanghebbende is jonger dan 21 jaar en:

    • a.

      alleenstaande, of

    • b.

      alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, of

    • c.

      (gehuwd) partner, waarvan één of beide partners jonger zijn dan 21 jaar,

  • 2.

    De noodzaak van het zelfstandig wonen is in dit geval een anders dan algemeen gebruikelijke oorzaak, waarbij in de (hogere) bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van deze kosten met (een) ander(en), of voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

    • 1.

      de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of

    • 2.

      de jongere redelijkerwijs de ouders niet kan aanspreken op het onderhoudsrecht.

  • 3.

    Het niet te gelde maken van het onderhoudsrecht, zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet, wordt aangenomen wanneer:

    • 1.

      beide ouders zijn overleden of in het buitenland wonen, of één van de ouders is overleden en de andere ouder in het buitenland woont, of

    • 2.

      de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst, of

    • 3.

      de jongere gedurende een periode langer dan 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag niet in gezinsverband met zijn ouders heeft gewoond, of

    • 4.

      sprake is van een crisissituatie, waarin door de jongere zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiervoor moet een indicatie afgegeven worden van een hulpverlenende instantie, waarbij vanuit maatwerk in het kader van de Jeugdwet ook de minderjarige jongere als belanghebbende kan worden aangemerkt.

  • 4.

    De beschikking voor Jongerentoeslag wordt afgegeven tot en met de kalendermaand waarop de jongvolwassen belanghebbende 21 jaar oud wordt, of korter als daar in het individuele geval van de belanghebbende reden toe is.

ARTIKEL 26 HOOGTE JONGERENTOESLAG

  • 1.

    De hoogte van de jongerentoeslag wordt tussentijds niet gewijzigd met uitzondering van de wettelijke aanpassingen, tenzij daar in het individuele geval van de belanghebbende reden toe is.

  • 2.

    Uitbetaling vindt periodiek maandelijks plaats als aanvulling op het eventuele inkomen tot de toepasselijke norm voor 21-jarigen.

ARTIKEL 27 WOONKOSTENTOESLAG

  • 1.

    De woonkostentoeslag is niet bedoeld om de levensstijl of het behoud van de leefomgeving van een belanghebbende en zijn gezin voor langere termijn te faciliteren. De woonkostentoeslag wordt alleen toegekend als:

    • a.

      tijdelijk vangnet om noodsituaties te voorkomen door plotselinge inkomensdaling op te vangen en de belanghebbende en het gezin de gelegenheid te geven om naar vermogen een andere oplossing, of oplossingen te vinden om de woonkosten te kunnen betalen, of

    • b.

      sprake is van een bijzondere situatie waarbij wel recht is op huurtoeslag, maar deze nog niet is toegekend door omstandigheden buiten de belanghebbende om, als overbrugging naar huurtoeslag onder voorwaarde dat de belanghebbende deze periode gebruikt om naar vermogen te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor huurtoeslag.

  • 2.

    Onder periodieke woonkosten wordt in dit artikel verstaan de kosten van de woning die belanghebbende alleen of als gezin zelf bewoont:

    • a.

      bij een huurwoning: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wht,

    • b.

      bij een koopwoning: het bedrag omgerekend per maand, zijnde:

      • i.

        de som van de hypotheekaflossing en -rente, en

      • ii.

        het eigenaarsdeel van de onroerend zaakbelasting, en

      • iii.

        het eigenaarsdeel van de rioolheffing, en

      • iv.

        de premie brand- en opstalverzekering en de onderhoudskosten,

         

      • minus

         

      • v.

        de hypotheekrenteaftrek via de (maandelijkse voorlopige) aanslag van de Belastingdienst.

  • 3.

    De woonkostentoeslag wordt bij een eerste toekenning om niet verstrekt met een maximum van zes maanden.

  • 4.

    Bij woonkostentoeslag voor de eerste zes maanden wordt alleen een verhuisverplichting opgenomen als de maandelijkse woonkosten hoger zijn dan de maximale maandelijkse rekenhuur, zoals genoemd in artikel 13 van de Wht.

  • 5.

    De woonkostentoeslag kan slechts eenmalig en voor maximaal 12 maanden worden verlengd op aanvraag van de belanghebbende als - en alleen voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken. Bij deze verlenging wordt de woontoeslag als een bijstandlening verstrekt, tenzij bijzondere individuele bijzonderheden maatwerk vereist.

  • 6.

    Bij verlenging van de woonkostentoeslag langer dan de oorspronkelijke zes maanden wordt ook bij woonkosten lager dan de maximale huurgrens uit artikel 13 van de Wht, een verhuisverplichting opgenomen.

  • 7.

    De gemeente zal de inspanningen bij een verhuisverplichting door middel van een halfjaarlijks (her)onderzoek controleren, waaronder de inspanning om:

    • a.

      de financiële situatie binnen het huishouden te verbeteren door:

      • 1.

        het netto gezinsinkomen te verhogen via (belasting)regelingen. De belanghebbende heeft hierbij de plicht om de definitieve aanslag van de Belastingdienst aan te leveren,

      • 2.

        het zoeken van een (bij)baan door meerderjarige (mede)bewoners,

      • 3.

        de aanwezige mogelijkheden te benutten om de woonkosten te verdelen onder meerderjarige gezinsleden en medebewoners,

      • 4.

        het (onder)verhuren van een kamer,

      • 5.

        bij een koopwoning: de aanwezige overwaarde van een koopwoning te benutten.

    • b.

      op zoek te gaan naar woonruimte met lagere woonkosten om deze te verwerven, door:

      • 1.

        het aanvragen van een urgentieverklaring via de afdeling Werk, Inkomen en Zorg. Het is daarbij niet toegestaan een aangeboden huurwoning te weigeren,

      • 2.

        de inschrijving bij wooncorporaties, waaronder Maasdelta en overige (particuliere) verhuurders,

      • 3.

        maandelijks actief reageren op woningen onder de maximale maandelijkse huurtoeslaggrens.

    • c.

      bij een verhuisverplichting vanuit een koopwoning het zichtbaar en vindbaar te koop aanbieden van de woning door:

      • i.

        het schriftelijke bewijs van opdracht tot verkoopbemiddeling en het plaatsen van verkoopadvertenties aan een woningmakelaar, en

      • ii.

        vanaf de openbare weg een goed zichtbaar verkoopbord in de tuin of voorraam, en

      • iii.

        meedoen aan open dagen en de woning schoon en opgeruimd beschikbaar stellen voor de bezichtigingen in lijn is met als algemeen redelijk gestelde eisen voor woningpresentaties, en

      • iv.

        een goede fotopresentatie van de buitenzijde en binnenzijde woning op Internet via een goed vindbare woningverkoopsite, zoals Funda of JAAP.

  • 8.

    In het geval de belanghebbende of het inwonende gezinslid een beperking heeft die aanpassingen vereist aan de woning, wordt het toepassen van de verhuisplicht en de tijdelijkheid van de woontoeslag beoordeeld op basis van de situatie.

ARTIKEL 28 HOOGTE WOONKOSTENTOESLAG

  • 1.

    Aan de woonkostentoeslag is een limiet gesteld tot het maximale maatschappelijk aanvaardbare bedrag van € 750,00 per maand. Dit is alleen van toepassing als de woonkosten hoger zijn dan de maximale rekenhuur genoemd in artikel 13 van de Wht.

  • 2.

    De woonkostentoeslag bestaat uit twee delen. De berekening van woonkostentoeslag is als volgt:

    • a.

      deel I van de woonkostentoeslag betreft het deel lager of tot en met de maximale rekenhuur op grond van de Wht. De hoogte van de woonkostentoeslag deel I is gelijk aan de maximale huurtoeslag.

    • b.

      deel II van de woonkosten betreft het deel hoger dan de maximale rekenhuur op grond van de Wht. De hoogte van de woonkostentoeslag deel II bedraagt de resterende woonkosten, waarbij de som van het deel I en deel II in totaal niet meer mag zijn dan het maximaal aanvaardbare bedrag.

  • 3.

    De woonkostentoeslag voor een koopwoning wordt voorlopig toegekend als de hoogte van de teruggave inkomstenbelasting en de hoogte van de hypotheekrente nog niet definitief vaststaan. Teveel verstrekte woonkostentoeslag wordt teruggevorderd als de woonkostentoeslag definitief is vastgesteld. Bij een hogere definitieve vaststelling vindt een nabetaling plaats.

     

PARAGRAAF 3.4 VERSTREKKING MINIMAREGELINGEN

ARTIKEL 29 MINIMAREGELINGEN

  • 1.

    Een minimaregeling is een doelverstrekking. De gemeente beoordeelt daarom aan de hand van de aanvraag of het kosten zijn die voor vergoeding vanuit een minimaregeling in aanmerking komen en of deze kosten voor een volwassene zijn of voor een kind van 4 tot 18 jaar.

  • 2.

    Een minimaregeling wordt in principe vooraf verstrekt als een voorschotregeling, mits de gemeente het risico op onrechtmatige besteding laag inschat. De verstrekking op grond van een toegekende minimaregeling wordt in dat geval vooraf aan de daadwerkelijke betaling van de kosten verstrekt. De besteding aan de daarvoor toegekende kosten moet vervolgens binnen een periode van maximaal 12 maanden plaatsvinden.

  • 3.

    De juistheid van de besteding van een verstrekte minimaregeling kan achteraf getoetst worden op basis van steekproef. De steekproef kan worden uitgevoerd tot maximaal 13 maanden na toekenning van de minimaregeling. Daarom moet de belanghebbende op verzoek van de gemeente bewijzen van de besteding kunnen overleggen tot 13 maanden na besteding.

  • 4.

    De gemeente toets de omstandigheden van een belanghebbende met risico op onrechtmatige besteding bij het vooraf verstrekken van een minimaregeling als volgt: bij een belanghebbende die in de twaalf kalendermaanden voorafgaand aan de datum van aanvraag bekend is met problematische schulden en/of een fraudeterugvordering van bijstand en/of ernstige verslavingsproblematiek wordt het risico hoog ingeschat en komt de belanghebbende niet in aanmerking voor een minimaregeling in de vorm van een voorschotregeling.

  • 5.

    In het geval de gemeente het risico op onrechtmatige besteding hoog inschat, wordt de minimaregeling in natura of als declaratieregeling toegekend. In dat geval vindt verstrekking rechtstreeks aan de leverancier of aanbieder plaats of – als dat niet mogelijk is - achteraf op basis van een door de gemeente beschikbaar gesteld declaratieformulier en de bewijsstukken van gemaakte kosten. De belanghebbende kan declareren gedurende de looptijd van de beschikking.

ARTIKEL 30 HOOGTE MINIMAREGELINGEN

  • 1.

    De hoogte van de minimaregeling per kalenderjaar bedraagt:

    • a.

      € 200,00 voor een kind van 0 tot 4 jaar, ingaande op de 1ste dag van de maand volgende op de maand waarin het kind geboren is: Kindpakket,

    • b.

      € 300,00 per jaar voor een kind van 4 tot 18 jaar , ingaande op de 1ste dag van de maand waarop belanghebbende de leeftijd van 4 jaar bereikt: Kindpakket,

    • c.

      € 200,00 per jaar voor een volwassene vanaf 18 jaar, ingaande op de 1ste dag van de maand waarop belanghebbende de leeftijd van 18 jaar bereikt: Participatiefonds.

  • 2.

    Een minimaregeling wordt individueel toegekend. Het is daarom niet mogelijk om toegekende bedragen voor verschillende leden van één gezin te bundelen en/of aan kosten voor een ander gezinslid te besteden.

ARTIKEL 31 MINIMAREGELING VOOR VOLWASSENEN: PARTICIPATIEFONDS

  • 1.

    De minimaregeling ‘Participatiefonds’ is bestemd voor volwassenen die moeten rondkomen van een minimuminkomen of lager en heeft als doel om negatieve effecten op het welzijn en de participatie van (deels) tegen te gaan.

  • 2.

    Voor het Participatiefonds komen kosten in aanmerking die rechtsreeks samenhangen met het deelnemen aan maatschappelijke vormen van maatschappelijke participatie, zoals (niet limitatief):

    • a.

      contributie sportverenigingen of fitnesscentrum en bijbehorende sportuitrusting,

    • b.

      zwemlessen en abonnement zwembad,

    • c.

      lesgeld muziekschool of dansschool, contributie voor hobbyclub,

    • d.

      lidmaatschap vereniging voor amateurkunst, toneelvereniging, koor,

    • e.

      bezoek theater, bioscoop, concert, museum, dierentuin, attractiepark,

    • f.

      lidmaatschap bibliotheek Zuid-Hollandse Delta,

    • g.

      internetaansluiting en maandelijkse kosten internetprovider.

  • 3.

    Het Participatiefonds kan - per volwassene in het gezin - slechts eens per twaalf maanden worden toegekend.

ARTIKEL 32 MINIMAREGELING VOOR KINDEREN EN JEUGDIGEN: KINDPAKKET

  • 1.

    De minimaregeling voor kinderen tot 18 jaar die opgroeien in een gezin dat moet rondkomen van een minimuminkomen of lager; het Kindpakket ‘Ieder Kind Een Gelijke Kans’, heeft tot doel de negatieve effecten op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen (deels) tegen te gaan.

  • 2.

    Voor het Kindpakket komen kosten in aanmerking die rechtsreeks samenhangen met het deelnemen aan maatschappelijke vormen van maatschappelijke participatie en onderwijs, zoals (niet limitatief):

    • i.

      zwemlessen en abonnement zwembad,

    • ii.

      contributie sportverenigingen en bijbehorende sportuitrusting,

    • ii.

      lesgeld muziekschool of dansschool, cursusgeld voor hobbyclub,

    • iii.

      lidmaatschap vereniging voor amateurkunst, toneelvereniging, koor, bibliotheek,

    • iv.

      bezoek dierentuin, attractiepark, bioscoop, theater,

    • vi.

      vakantiekamp,

    • vii.

      schoolactiviteiten-gerelateerde kosten,

    • viii.

      computer en computer gerelateerde kosten,

    • ix.

      fiets en fietsregenkleding,

  • 3.

    Het Kindpakket kan - per ten laste komend kind binnen het gezin - slechts eens per twaalf maanden worden toegekend.

ARTIKEL 33 IN NATURA REGELING PEUTEROPVANG

  • 1.

    De in natura regeling peuteropvang is onderdeel van het Kindpakket. Hiervoor komen alleen ouders in aanmerking die geen recht hebben op (andere vormen van) kinderopvangtoeslag, zoals:

    • a.

      een alleenstaande ouder, of

    • b.

      een gezin, waarbij slechts een van de partners werkt.

  • 2.

    De belanghebbende ouder kan - per ten laste komend kind vanaf 2,5 jaar in het gezin - de in natura regeling Peuteropvang aanvragen.

  • 3.

    De belanghebbende ouder is vrij te kiezen tussen de opvanglocaties binnen de gemeente Hellevoetsluis, mits deze locatie als VVE locatie geregistreerd te staan in het Landelijk register kinderopvang.

  • 4.

    De beschikking voor in natura regeling peuteropvang wordt afgegeven tot de datum waarop de peuter de basisschool betreedt.

ARTIKEL 34 HOOGTE IN NATURA REGELING PEUTEROPVANG

De in natura regeling Peuteropvang wordt altijd in natura toegekend en bedraagt jaarlijks per schooljaar maximaal twee vaste gecombineerde dagdelen van 2,5 uur per keer van in totaal 5 uur per week, gedurende de 40 schoolweken.

HOOFDSTUK 4 KOSTENSOORTEN INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

PARAGRAAF 4.1 NIET NOODZAKELIJK, NIET IN AANMERKING KOMEND

ARTIKEL 35 NIET IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

  • 1.

    Een aanvraag voor individuele bijzondere bijstand voor niet noodzakelijk en niet voor vergoeding in aanmerking komende kostensoorten wordt afgewezen.

    • a.

      de verplichte eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet;

    • b.

      het vrijwillig eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet;

    • c.

      bestuursrechtelijke premieheffing Zorgverzekeringswet (bronheffing);

    • d.

      vrijwillige premiebetaling in het kader van een publieksrechtelijke verzekering;

    • e.

      de (hogere) eigen bijdrage of kosten die ontstaan door een persoonlijke voorkeur;

    • f.

      ernstig gewichtsverlies als gevolg van een dieet dat niet op medisch advies gevolgd is;

    • g.

      geslachtsverandering;

    • h.

      de leges voor een gehandicaptenparkeerplaats, omdat Wmo-beleid voorliggend is;

    • i.

      de Wmo-eigen bijdrage van het CAK, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, omdat de gemeente vanaf medio 2017 gebruik maakt van het CAK minimabeleid;

    • j.

      de hogere en/of structurele eigen bijdrage Zorg met Verblijf, op grond van de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet;

    • k.

      medische behandelingen en verrichtingen die horen tot de ontwikkelingsgeneeskunde, zoals bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen;

    • l.

      (para)medische behandelingen en verrichtingen die buiten Nederland plaatsvinden.

  • 3.

    Niet in aanmerking komende incidenteel voorkomende algemene kosten betreffen:

    • a.

      legitimatiebewijzen, met uitzondering van een noodzakelijk ID bij opname of behandeling;

    • b.

      rijbewijzen;

    • c.

      uittreksels;

    • d.

      Verklaring Omtrent Gedrag;

  • 4.

    Niet in aanmerking komende bijzondere kosten betreffen:

    • a.

      geleden of toegebrachte schade;

    • b.

      een geldboete;

    • c.

      een veroordeling in de proceskosten van de tegenpartij;

    • d.

      verschuldigde onderhoudsbijdragen en alimentatieverplichtingen;

    • e.

      noodzakelijke verwervingskosten bij het volgen van een re-integratievoorziening (traject), omdat deze vanuit het voorliggende re-integratiebudget worden betaald;

    • f.

      (dreigende) huurschulden of achterstanden nota’s voor energie- en/of water;

    • g.

      specifieke bewindvoeringskosten op grond van de Wsnp (wet Sanering Natuurlijke Personen), zijnde:

      • i.

        griffierecht,

      • ii.

        het LAB: Looptijd Afhankelijke Bedrag,

      • iii.

        het LOB: Looptijd Onafhankelijke Bedrag,

      • iv.

        portokosten die samenhangen met de Wsnp;

    • h.

      onder beschermingsbewind of budgetbeheer of curatele op vrijwillige basis, daar waar de psychosociale of medische noodzaak niet aantoonbaar is;

    • i.

      vrijwillige premiebetaling in het kader van een publieksrechtelijke verzekering;

    • j.

      (leges)kosten, samenhangend met (vervolg)aanvragen, beroepsprocedures of andere verblijfsaanvragen die de belanghebbende doet voor zichzelf of zijn gezin en/of de kosten voor naturalisatie.

  • 2.

    Niet in aanmerking komende reiskosten betreffen:

    • a.

      reisafstanden enkele reis van 15 kilometer of korter volgens de meest gebruikelijke weg met het meest gebruikelijke voertuig, die door het merendeel van de mensen in een gelijksoortige situatie zou worden gevolgdvanaf het centrum van de gemeente Hellevoetsluis tot de daadwerkelijke bestemming;

    • b.

      reiskosten voor bezoek aan een gedetineerde die met (weekend)verlof mag;

    • c.

      vervoer naar of van een plaats buiten Nederland.

PARAGRAAF 4.2 ZORGVRAAG, CHRONISCHE ZIEKTE, HANDICAP, UITVAART

ARTIKEL 36 (PARA)MEDISCHE KOSTEN

  • 1.

    De eigen bijdrage voor aantoonbaar medisch geïndiceerde hulpmiddelen, zoals beschreven binnen het geldende Reglement Hulpmiddelen CZ op grond van de Zorgverzekeringswet en overige kosten die niet geheel door de CV Hellevoetsluis worden vergoed, voor:

    • a.

      een volledig kunstgebit. Peildatum 2017: € 385,00,

    • b.

      gehoorhulpmiddelen voor doven en slechthorenden, zoals hoortoestellen, wek- en waarschuwingsapparatuur of een teksttelefoon. Peildatum 2017: 25% van aanschafkosten eens per 5 jaar,

    • c.

      een plaswekker,

    • d.

      elastische kousen (of steunkousen),

    • e.

      orthopedisch inlegzolen en schoeisel of allergeenvrije schoenen. Peildatum 2017: € 135,00 bij 16 jarige of ouder,

    • f.

      de aanschaf van pruik of (gedeeltelijk) haarstuk vanwege een andere oorzaak dan erfelijke haaruitval bij mannen; Alopecia Androgenetica, tot maximaal € 300,00 per jaar.

    • g.

      contactlenzen en contactlenzenvloeistof. Als een bril ook een optie is, worden kosten samenhangend met contactlenzen niet als noodzakelijk beschouwd,

    • h.

      brilglazen. Peildatum 2017: € 56,00 per glas per jaar.

  • 2.

    Als op voorschrift van een oogarts vaker een bril nodig is dan de voorliggende vergoeding vergoedt, worden de kosten voor het nieuwe brilrecept eveneens vergoed tot de maximumvergoeding volgens de CV-Hellevoetsluis.

  • 3.

    Aanvullende tandartskosten tot € 300,00 per jaar.

  • 4.

    Bovenstaande (para)medische kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking, als de belanghebbende zich aanvullend heeft verzekerd voor ziektekostenkosten en tandartskosten, tenzij sprake is van een noodsituatie.

  • 5.

    Als het onverzekerd zijn voor ziektekosten wijst op een tekortschieten in het nemen van de eigen verantwoordelijkheid is dat reden om de bijzondere bijstand als bijstandlening toe te kennen, onder voorwaarde dat de belanghebbende zich alsnog verzekerd op het eerstvolgende beschikbare moment.

ARTIKEL 37 (MEER)KOSTEN BOVEN ALGEMEEN GEBRUIKELIJK

  • 1.

    De meerkosten voor:

    • a.

      bewassing, slijtage van kleding en/of beddengoed, vanwege een chronische medische aandoening, zoals incontinentie of een stoma,

    • b.

      de eenmalige aanschaf van een passende kledinggarderobe, vanwege flinke schommeling in gewicht van ten minste 2 maten in zeer korte tijd na ziekte, revalidatie of het volgen van een op medisch advies gevolgd dieet,

    • c.

      verwarming vanwege een chronische medische aandoening, waarbij voor de berekening 1 van het algemeen gebruikelijke deel het gemiddelde gebruik van een vergelijkbaar huishouden in een vergelijkbaar woningtype als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd,

    • d.

      een algemeen toegankelijke maaltijdvoorziening voor gepensioneerden.

    • e.

      een medisch noodzakelijk dieet.

  • 2.

    De kosten voor speciale bh’s en/of badkleding, vanwege een mamma- (borst)prothese. Waarbij de vergoeding voor een bh 3 keer per jaar kan worden toegekend en de vergoeding voor badkleding 1 keer per 2 jaar kan worden toegekend.

  • 3.

    Voor het bepalen van de (meer)kosten boven het algemeen gebruikelijke deel wordt 100% van de NIBUD-norm gehanteerd.

  • 4.

    Als de zorgkosten (waarschijnlijk) aftrekbaar zijn van de belastingdienst, wordt de verstrekking als voorschot verstrekt onder voorwaarde van een bewijs van de aanvraag voor belastingteruggave. Terugvordering volgt zodra de belastingdienst de aanvraag voor belastingteruggave positief heeft beoordeeld.

ARTIKEL 38 LANGER ZELFSTANDIG THUIS WONEN

  • 1.

    Leges toegekende gehandicaptenparkeerkaart

  • 2.

    Alarmering thuis:

    • a.

      sociale alarmering thuis voor de gepensioneerde belanghebbende: de abonnementskosten alarmcentrale en persoonlijke alarmeringsapparatuur,

    • b.

      medische alarmering thuis: alleen de abonnementskosten alarmcentrale.

  • 3.

    De eigen bijdrage voor:

    • a.

      algemeen toegankelijke dagopvang of dagbesteding voor ontwikkeling en ontspanning of als algemeen toegankelijke respijtzorg voor mantelzorgers,

    • b.

      extramurale of thuisbegeleiding bij Ggz-problematiek, anders dan via een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.

  • 4.

    De lage CAK-eigen bijdrage voor tijdelijk verblijf in een Wlz-instelling, anders dan via een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.

ARTIKEL 39 REISKOSTEN BIJ BEHANDELING OF ZIEKENBEZOEK

  • 1.

    De reiskosten bij periodieke behandeling of opnamedag van de belanghebbende zelf in een zorg- of behandelinstelling, dan wel ter ondersteuning van de partner of een familielid tot en met de tweede graad. Slecht als de voorliggende Zorgverzekeringswet of de Wmo-vervoersvoorziening niet (geheel) voldoet.

  • 2.

    De reiskosten voor de belanghebbende en één extra reisgenoot bij bezoek aan de partner/het gezinslid, of het familielid tot en met de tweede graad die vanwege:

    • a.

      ziekte of ongeval in een (zorg)instelling verblijft,

    • b.

      langdurige zorg/behandeling in een (zorg)instelling verblijft.

    Van langdurig verblijf is sprake bij 12 maanden of meer.

  • 3.

    Bij de verstrekking voor bezoek in het voorgaande lid wordt bij bezoek aan:

    • c.

      het gezinslid uitgegaan van maximaal driemaal per week bij ziekte of ongeval en maximaal tweemaal per week bij langdurig verblijf,

    • d.

      een eerstegraads familielid uitgegaan van maximaal tweemaal per week bij ziekte of ongeval en maximaal eenmaal per twee weken bij langdurig verblijf,

    • e.

      een tweedegraads familielid uitgegaan van maximaal eenmaal per week bij ziekte of ongeval en maximaal eenmaal per drie weken bij langdurig verblijf.

ARTIKEL 40 (REIS)KOSTEN BIJ EEN UITVAART

  • 1.

    De kosten voor een uitvaart binnen Nederland die voor rekening van de belanghebbende komt op basis van erfrecht, voor zover de eventueel aanwezige uitvaartverzekering of het erfdeel niet toereikend is.

  • 2.

    Tot de algemeen noodzakelijke kosten wordt gerekend de kosten van de begrafenis of crematie, personeelskosten van de uitvaartondernemer, het kisten van de overledene, de laatste verzorging, de uitvaartdienst, de grafrechten (voor zover het een algemeen graf betreft), de rouwauto en één volgauto, maximaal 50 rouwkaarten, de akte van overlijden, koffie en cake voor maximaal 100 personen.

  • 3.

    Hierbij gelden de bedragen van het NIBUD als richtprijzen.

  • 4.

    De reiskosten voor het bijwonen van een begrafenis of crematie in Nederland van de partner of familielid tot en met de tweede graad. De noodzaak hoeft slechts te kunnen worden vastgesteld aan de hand van een kopie van de rouwkaart. Bij twijfel dient een akte van overlijden te worden overlegd.

     

PARAGRAAF 4.3 SOCIALE OMSTANDIGHEDEN

SUBPARAGRAAF 4.3.1 KINDKOSTEN

ARTIKEL 41 KRAAMPAKKET

  • 1.

    De kosten van een kraampakket en/of babyuitzet op grond van zeer bijzondere omstandigheden, voor wie aantoonbaar langer dan 27 weken in verwachting is, of korter als sprake is van een vroeggeboorte.

  • 2.

    In beginsel wordt de verstrekking als bijstandlening verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de reserveringscapaciteit van 6% vanaf de vierde maand van de zwangerschap en - gelet op de korte duur van het gebruik - met de mogelijkheden van aanschaf van tweedehands artikelen.

ARTIKEL 42 EIGEN BIJDRAGE KINDEROPVANGTOESLAG

  • 1.

    Eigen bijdrage kinderopvangtoeslag per kind, zoals bij gebruik van een peuterspeelzaal, de formele dagopvang voor 0-4 jarigen en de buitenschoolse opvang voor schoolgaande kind(eren) van 4 tot 13 jaar, wanneer deze kosten noodzakelijk zijn voor werk of scholing van de belanghebbende. Voor deze kosten komt in aanmerking de (alleenstaande) belanghebbende die kinderopvang nodig heeft en:

    • a.

      zonder startkwalificatie is en die geen recht heeft op een uitkering en begeleiding ontvangt bij het terug naar school gaan, of

    • b.

      een bijstandsuitkering ontvangt en een verplichte inburgeringscursus volgt, of

    • c.

      als aanvulling op de bijstandsuitkering (deeltijd)werk verricht.

  • 2.

    De hoogte van de verstrekking is gelijk aan de feitelijke eigen bijdrage, met aftrek van de ontvangen kinderopvangtoeslag, en gerelateerd aan de dagdelen waarbinnen het betaald werk of de scholing plaats vindt, met een maximumhoogte tot het landelijk vastgestelde uurtarief.

  • 3.

    De verstrekking is bij voorkeur in natura, rechtstreeks aan de betreffende kinderopvangorganisatie, geregistreerd in het Landelijke register kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp).

  • 4.

    In het geval belanghebbende vanwege bovenstaande situaties per direct kinderopvang nodig heeft bij een particuliere kinderopvang binnen Hellevoetsluis, omdat de Wkkp-geregistreerde kinderopvangorganisaties aantoonbaar geen plaats hebben, geldt de Wkkp-eis niet. Hierbij geldt de voorwaarde dat belanghebbende ingeschreven moet zijn bij de Wkkp-geregistreerde kinderopvangorganisaties en bij de eerstvolgende gelegenheid alsnog gebruik maakt van de Wkkp-geregistreerde kinderopvangorganisatie.

ARTIKEL 43 REISKOSTEN VOOR WOON-SCHOOLVERKEER

  • 1.

    De minderjarige belanghebbende scholier zonder recht op studiefinanciering met kosten voor woon-schoolverkeer van naar de meest dichtstbijzijnde beschikbare en geschikte onderwijslocatie, waarbij de enkele reisafstand meer bedraagt dan 15 kilometer, gerekend van centrum woonplaats naar bestemminsplaats, heeft recht op individuele bijzondere bijstand.

  • 2.

    De individuele bijzondere bijstand wordt verstrekt op basis van maximaal tien OV-maandabonnementen binnen het betreffende schooljaar, of als dat goedkoper is: op basis van een OV-jaarabonnement, tenzij een andere goedkoopst adequate oplossing noodzakelijk wordt gesteld.

  • 3.

    Als het kind niet alleen kan reizen, worden ook de reiskosten van een begeleider vergoed.

ARTIKEL 44 REISKOSTEN OMGANGSREGELING

Reiskosten volgens de bezoekfrequentie op grond van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling tussen (pleeg-, of stief)kinderen en de niet-verzorgende ouder, waarbij sprake is van de verzorgende ouder die weigert de reiskosten voor kind(eren) te betalen. Hiervan wordt de noodzaak vastgesteld aan de hand van een aanvullende verklaring van een advocaat.

SUBPARAGRAAF 4.3.2 VERBLIJF ELDERS EN VERHUIS- EN INRICHTINGSKOSTEN

ARTIKEL 45 WOONKOSTEN BIJ TIJDELIJK VERBLIJF ELDERS

De betaling van de strikt noodzakelijke kosten, zoals de werkelijke huur en/of overige vaste lasten voor de hoofdwoning bij belanghebbende, als de belanghebbende als enige verantwoordelijk is voor de huurbetaling en:

  • a.

    maximaal twaalf maanden in een inrichting verblijft voor behandeling en/of zorg, onder voorwaarde dat het aanhouden van de woning noodzakelijk is. Als blijkt dat de belanghebbende langer dan twaalf maanden in een inrichting verblijft, wordt de doorbetaling stopgezet. In dat geval kan individuele bijzondere bijstand worden verstrekt voor de opslag van de inboedel,

  • b.

    gedetineerd is en de detentie maximaal zes maanden duurt, onder voorwaarde dat de belanghebbende zich bereid uit mee te werken aan een zorgtraject of re-integratietraject. Als het vonnis na voorarrest langer dan zes maanden blijkt te zijn, wordt de doorbetaling per direct stopgezet.

ARTIKEL 46 REISKOSTEN BIJ DETENTIE

De reiskosten bij bezoek aan de gedetineerde partner of het gezinslid of residentiële inrichting (voor jeugdigen), mits de gedetineerde geen recht op verlof heeft. Bij bezoek aan het gedetineerde gezinslid wordt uitgegaan van maximaal eens per twee weken.

ARTIKEL 47 VERHUIS- EN INRICHTINGSKOSTEN

  • 1.

    De verhuiskosten en herinrichtingskosten bij een verhuizing voor zaken die noodzakelijkerwijs moeten worden aangeschaft, omdat ze door de verhuizing niet meer te gebruiken zijn in het nieuwe huis binnen de gemeente Hellevoetsluis, bij:

    • a.

      een dringende verhuizing op grond van een psychosociale of medische indicatie, met aftrek van de eventueel van toepassing zijnde voorliggende verhuisvergoeding, waaronder de Wmo, of

    • b.

      een noodzakelijke verhuizing naar een woning beneden de huurtoeslaggrens (peildatum 2017: € 710,68), bij de belanghebbende aan wie een verhuisvoorwaarde is opgelegd vanwege de woonkostentoeslag, of

    • c.

      een vrijwillige verhuizing van een woning met woonlasten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens. In 2017 is de aftoppingsgrens:

      • i.

        voor een huishouden van één of twee personen: € 592,55,

      • ii.

        voor een huishouden van drie of meer personen: € 635,05,

    naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kwaliteitskortingsgrens. In 2017 is de kwaliteitskortingsgrens € 414,02.

  • 2.

    Als de verhuizing plaatsvindt binnen de gemeente Hellevoetsluis: inclusief de eenmalig ontstane dubbele woonkosten, bestaande uit de huursom voor de nieuwe woning en eventuele administratiekosten.

  • 3.

    Als de dringende verhuizing plaatsvindt naar de gemeente Hellevoetsluis, wordt aangesloten bij de draagkrachtberekening van het afgelopen jaar zoals deze door de vorige gemeente is vastgesteld en kan individuele bijzondere bijstand verstrekt worden voor de ten gevolge van de verhuizing eenmalig ontstane dubbele woonkosten.

  • 4.

    Als een verhuizing plaatsvindt naar een woning beneden de huurtoeslaggrens, bij de belanghebbende aan wie een verhuisvoorwaarde is opgelegd vanwege de woonkostentoeslag en die korter dan drie jaar in de oude woning heeft gewoond, wordt de individuele bijzondere bijstand voor herinrichtingskosten om niet verstrekt.

ARTIKEL 48 DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN EN INVENTARIS

  • 1.

    De kosten voor duurzame gebruiksgoederen, woninginrichting of kleding behoren tot de algemene kosten van het bestaan. (Vervanging van) deze zaken dient uit het inkomen betaald te worden door reservering of gespreide betaling achteraf.

  • 2.

    De belanghebbende wordt voor de aanschaf van duurzame goederen altijd eerst verwezen naar tweedehandswinkels of weggeef-initiatieven. Slechts in uitzonderlijke situaties, als de belanghebbende niet zelf de kosten kan betalen en geen beroep kan doen op het eigen netwerk, de sociale omgeving en/of voorliggende voorzieningen, kan individuele bijzondere bijstand worden verleend, zo mogelijk met aftrek van de reserveringscapaciteit van 6% van de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 3.

    Duurzame gebruiksgoederen worden geacht een gebruiksduur te hebben van tenminste 7 jaar. Binnen deze termijn wordt daarom, behoudens bijzondere individuele omstandigheden niet voor een tweede maal bijstand verleend voor dezelfde kosten.

  • 4.

    Als de noodzaak voor verstrekking voor duurzame gebruiksgoederen is aangetoond, kunnen de goederen op de inventarislijst van het NIBUD in aanmerking komen.

  • 5.

    Voor duurzame gebruiksgoederen die niet op de NIBUD-lijst vermeld staan, kan alleen op grond van de aanwezigheid van zeer bijzondere individuele omstandigheden individuele bijzondere bijstand worden verleend, op basis van door de belanghebbende verstrekte pro-forma nota’s.

  • 6.

    Voor een volledige inventaris wordt een lager bedrag toegekend dan op de inventarislijst van het NIBUD, namelijk:

    • a.

      voor een alleenstaande maximaal 60% van het bedrag,

    • b.

      voor een alleenstaande na echtscheiding maximaal 40% van het bedrag, als aangenomen kan worden dat belanghebbende aanspraak kan maken op de helft van de inboedel van de gezamenlijke huishouding,

    • c.

      voor een echtpaar maximaal 70% van het bedrag,

    • d.

      voor huishoudens met inwonende minderjarige kinderen wordt per minderjarig kind uitgegaan van € 500,00.

  • 7.

    Als het noodzakelijk verstrekken van een volledige inventaris voortvloeit uit een verhuizing naar een eigen kamer waarbij sprake is van kamerbewoning door verschillende personen die geen gezamenlijke huishouding voeren, wordt volstaan met de inrichtingskosten voor de eigen kamer en een evenredig deel van de inrichtingskosten voor de gemeenschappelijke ruimten.

  • 8.

    Als de noodzaak voor het verstrekken van een volledige inrichting voortvloeit uit een verhuizing vanuit crisisopvang uit de maatschappelijke opvang, kan volstaat worden met een algemene indicatie van de verwachte uitgaven en een verantwoording achteraf als dat wenselijk wordt geacht.

  • 9.

    Individuele bijzondere bijstand voor een volledige inventaris of woninginrichting wordt in principe via een bijstandlening verstrekt.

ARTIKEL 49 GARDEROBE BIJ SCHRIJNENDE OMSTANDIGHEDEN

Bij de eenmalige plotselinge vervanging van een garderobe bij schrijnende persoonlijke omstandigheden waarbij aantoonbaar geen aanspraak meer kan worden gedaan op de eigen kleding, wordt uitgegaan van een verstrekking voor twee sets kleding en twee paar schoenen per persoon.

De toegekende eenmalige individuele bijzondere bijstand bij een vervangende garderobe bij schrijnende persoonlijke omstandigheden wordt om niet verstrekt, als er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende verzekering of andere voorziening.

De volledige NIBUD-norm voor kleding en schoeisel wordt hierbij aangehouden.

SUBPARAGRAAF 4.3.3 VERWERVINGSKOSTEN

ARTIKEL 50 REPRESENTATIEKOSTEN BIJ SOLLICITATIE

  • 1.

    De eenmalige representatiekosten aan het einde van een re-integratietraject van de belanghebbende of voor de belanghebbende welke gedurende drie jaar voorafgaande aan de aanvraag een bijstandsuitkering ontvangen.

  • 2.

    De eenmalige vergoeding voor representatiekosten bedraagt maximaal € 200,00 voor sollicitatiekleding en/of schoeisel en bezoek aan de kapper, op grond van de aantoonbare uitnodiging voor een sollicitatiegesprek bij de potentiële werkgever.

Artikel 51 REISKOSTEN WOON-WERKVERKEER

  • 1.

    De reiskosten bij onvermijdelijke verwervingskosten van belanghebbende bij reisafstanden woon-werkverkeer van 15 kilometer enkele reis of meer tussen het centrum van Hellevoetsluis en de werkplek, voor dat deel hoger dan de maandelijkse kosten voor een 2 sterren OV regio-abonnement bij de werkende belanghebbende in loondienst en met aftrek van de reiskosten die de werkgever verstrekt.

  • 2.

    De tegemoetkoming kan maximaal eens per 12 maanden worden toegekend en kan elk jaar opnieuw aangevraagd worden als de afstand enkele reis minder dan 90 kilometer bedraagt.

  • 3.

    Bij een woon-werk afstand van 90 kilometer of meer enkele reis mag verwacht worden dat de belanghebbende zich inspant om binnen 12 maanden te verhuizen naar een woning die zich in de buurt van de werkplek bevindt. Als de belanghebbende ondanks aantoonbare inspanning hierin niet is geslaagd binnen 12 maanden, kan de individuele bijzondere bijstand opnieuw worden verstrekt.

  • 4.

    Als belanghebbende een re-integratievoorziening (traject) heeft, maken deze reiskosten zoveel als mogelijk integraal deel uit van het ingekochte traject en kunnen de noodzakelijke verwervingskosten uit het re-integratiebudget betaald worden.

     

PARAGRAAF 4.4 LEGES, JURIDISCHE – EN VRIJSTELLINGSKOSTEN

ARTIKEL 52 LEGES IDENTITEITBEWIJS

Eenmalig de (leges)kosten voor een noodzakelijke ID-kaart voor de belanghebbende zonder vaste woon- of verblijfplaats die niet over een geldig legitimatiebewijs beschikt, op indicatie en in samenhang met een acute noodzaak voor hulp of ondersteuning.

ARTIKEL 53 JURIDISCHE (REIS)KOSTEN

  • 1.

    Kosten voor rechtsbijstand en/of griffierechten tot 2018 2 , inclusief de kosten van een dagvaarding als de Raad voor de rechtsbijstand een toevoeging heeft verleend, met overleggen van een diagnosedocument via het Juridisch Loket. De belanghebbende met kosten voor rechtsbijstand op grond van artikel 2 lid 7 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, hoeft zich niet eerst tot het Juridisch Loket te wenden.

  • 2.

    Ook zonder een diagnosedocument kan gelet op het spoedeisende karakter een voorlopige verstrekking plaatsvinden, ongeacht of het een zaak tegen de gemeente betreft. Als de belanghebbende daardoor een hogere eigen bijdrage krijgt opgelegd, dan wordt deze verhoging verstrekt via een bijstandlening.

  • 3.

    De reiskosten voor het bijwonen van rechtszittingen van de belanghebbende zelf aan de hand van een door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven verklaring van toevoeging, of ter ondersteuning van de partner of een familielid tot en met de tweede graad.

ARTIKEL 54 VRIJSTELLINGSKOSTEN BIJ SCHOLINGSPLICHT

  • 1.

    De kosten van een medische verklaring vrijstelling van de inburgeringsplicht, via een bijstandlening. De verstrekking zelf wordt in natura en rechtstreeks verstrekt aan de uitvoerende organisatie voor medisch advies.

  • 2.

    Deze bijstandlening wordt omgezet in een gift op vertoon van de op grond van het medisch onderzoek afgegeven vrijstelling van de inburgerplicht op grond van een blijvende psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke beperking.

SUBPARAGRAAF 4.5 BELASTINGSCHULD EN KOSTEN GEMISTE TOESLAGEN EN (SCHULD)HULPVERLENING

ARTIKEL 55 ONDER MINIMUMINKOMEN DOOR (VOORLOPIGE) AANSLAG

  • 1.

    De voorlopige aanslag IB/PVV (inkomstenbelasting/ premie inkomensafhankelijke volksverzekering) op grond van artikel 35 lid 1 en artikel 58 lid 1 van de Wet, als de belanghebbende door betaling van een (voorlopige) belastingaanslag over een inmiddels afgesloten kalenderjaar onder het wettelijk minimum inkomen komt, omdat de belanghebbende naast een uitkering (parttime) betaalde arbeid heeft verricht en er te weinig loonheffing is afgedragen.

  • 2.

    Individuele bijzondere bijstand wordt in afwachting op de definitieve belastingaanslag onder voorbehoud toegekend op basis van:

    • a.

      de voorlopige aanslag Belastingdienst, en

    • b.

      alle jaaropgaven desbetreffend kalenderjaar, en

    • c.

      de ingevulde teruggaveformulier inkomstenbelasting, premie volksverzekering.

ARTIKEL 56 NIET ONTVANGEN TOESLAGEN

  • 1.

    De daadwerkelijke kosten in verband met niet ontvangen zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag of kindgebonden budget, voor zover het niet ontvangen van deze toeslagen het gevolg is van een nabetaling van (belaste) algemene bijstand over een voorgaand kalenderjaar.

  • 2.

    De hoogte van de verstrekking is gelijk aan het verschil tussen de toeslag waarop anders aanspraak zou hebben bestaan en de lagere toeslag waarop belanghebbende feitelijk aanspraak heeft.

  • 3.

    Individuele bijzondere bijstand wordt in afwachting op de definitieve belastingaanslag voorlopig toegekend op basis van de voorlopige beschikking van de Belastingdienst.

ARTIKEL 57 BEWINDVOERING, MENTORSCHAP EN CURATELE

  • 1.

    De eigen bijdrage, vanaf de datum van aanvraag voor:

    • a.

      beschermingsbewindvoering of onderbewindstelling of meerderjarigenbewind, en/of

    • b.

      mentorschap, of

    • c.

      curatele,

    als deze door de Kantonrechter is ingesteld en de Kantonrechter aan de bewindvoerder/ mentor/ curator toestemming heeft gegeven om de betreffende kosten bij belanghebbende in rekening te brengen.

  • 2.

    De hoogte van de individuele bijzondere bijstand is gelijk aan de feitelijk in rekening gebrachte kosten volgens de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’ en wordt voor de gehele looptijd vastgesteld.

  • 3.

    In aansluiting op bovenstaande worden de eigen bijdrage van beschermingsbewindvoering en/of mentorschap of curatele ook vergoed voor de belanghebbende met een inkomen dat hoger is dan de toepasselijke norm, voor zover het netto besteedbaar inkomen daalt onder de toepasselijke draagkracht door de periodieke kosten van bewindvoering en/of mentorschap of curatele.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 58 AFWIJKINGSBEVOEGDHEID

Het college kan op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op alle omstandigheden, afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels ten gunste van de belanghebbende, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen of als zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

ARTIKEL 59 CITEERTITEL

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen Hellevoetsluis 2016’.

ARTIKEL 60 INWERKINGTREDING

  • 1.

    Deze beleidsregels treden na vaststelling door het college in werking op 1 juli 2017.

  • 2.

    De beleidsregels Bijzondere Bijstand 2012 en Bijzondere bijstand reiskosten 2014 en Remigratieregeling en de verordening Sport- en Cultuur, de verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015, de verordening Individuele Studietoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015 worden gelijktijdig ingetrokken.

 

 

Aldus vastgesteld op 8 mei 2017

 

Burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis

de secretaris,

de burgemeester,

J.C. Simons

M.C. Junius

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Wetsbegrippen hebben dezelfde betekenis als in de Wet. Als begripsomschrijvingen in de beleidsregels worden herhaald gebeurt dat omdat de Participatiewet niet altijd van toepassing is op de minimaregelingen.

Bij de omschrijving van ‘vermogen’ is aangegeven dat het door de belanghebbende zelf bewoonde eigen huis niet wordt meegerekend. Voor de bijzondere bijstand geldt dat al op grond van artikel 50, tweede lid van de Wet.

Onder het begrip ‘bijstandsnorm’ wordt verstaan de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de Wet inclusief de eventuele verlaging op grond van artikel 27 of 28 van de Wet en inclusief de vakantietoeslag. De kostendelersnorm wordt voor de berekening van het inkomen in het kader van deze beleidsregels buiten beschouwing gelaten.

Daarnaast zijn begrippen opgenomen die niet in de Wet omschreven staan, maar (lokale) betekenis hebben in deze beleidsregels en enkele algemeen gebruikelijke afkortingen.

HOOFDSTUK 2 PROCEDURES

ARTIKEL 1 RECHTHEBBENDE

Bijzondere bijstand of een minimaregeling is daarmee niet alleen toegankelijk voor inwoners met een bijstandsuitkering voor levensonderhoud. Ook inwoners met een laag besteedbaar inkomen uit bijvoorbeeld (deeltijd) werk, alimentatie of een UWV-uitkering kunnen een beroep doen op bijzondere bijstand voor zichzelf, hun partner en/of de minderjarige kinderen binnen het gezin.

De Wet geeft expliciet recht op een Individuele Studietoeslag als sprake is van de belanghebbende die aanspraak maakt op studiefinanciering en een arbeidsbeperking heeft, waardoor deze minder dan 100% van het minimumloon kan verdienen.

ARTIKEL 2 AANVRAAG

Iedere inwoner die in contact komt met de gemeente bij de aanvraag van een voorziening binnen het Sociaal Domein, waaronder een aanvraag voor bijzondere bijstand of een minimaregeling, heeft recht op gratis onafhankelijke cliëntondersteuning op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

De meerderjarige belanghebbende geeft op het aanvraagformulier aan voor welk gezinslid en voor welke (toekomstige) kosten de aanvraag wordt gedaan, samen met de overige gevraagde (financiële) gezinsgegevens. De noodzakelijke gegevens zijn afhankelijk van de individuele situatie. Zie artikel 3.

Derden die in bijzondere gevallen individuele bijzondere bijstand - bij voorkeur in natura – aan kunnen vragen voor een (minderjarige) belanghebbende kunnen zijn:

  • a.

    een instelling waar de (minderjarige) belanghebbende verblijft of is opgenomen,

  • b.

    een andere rechtspersoon, functionerend als de vertegenwoordiger van de (minderjarige) belanghebbende.

Een aanvraag voor ontstane kosten wordt niet in behandeling genomen als de aanvraagdatum één jaar plus één dag of meer later is dan de datum op de originele factuur.

In beginsel komen kosten die al betaald zijn, niet meer voor bijzondere bijstand in aanmerking. Als het onvermijdelijk was voor de aanvrager om deze kosten te betalen, voordat de aanvraag is ingediend, kan hier gemotiveerd van afgeweken worden en kunnen de kosten alsnog via bijzondere bijstand vergoed worden.

In het geval de aanvraag wordt ingediend door samenwonende partners geldt het uitgangspunt dat de aanvraag door beiden wordt ondertekend, zoals ook de beschikking aan beiden wordt gericht.

Een aanvraag is onvolledig als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beslissing.

Als de gemeente de belanghebbende uitnodigt om de aanvraag aan te vullen, dan heeft dat effect op de wettelijke beslistermijn. De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld volgens de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL 3 (FINANCIËLE) GEGEVENS AANVRAAG

De gemeente toetst op grond van de door de aanvrager aangeleverde (financiële) gegevens of de belanghebbende aan de eisen voldoet om een voorziening te ontvangen.

Een opgave van in bezit zijnde luxe (ont)roerende goederen houdt in waardepapieren, aandelen en effecten en (woning)bezittingen in Nederland en het buitenland. Niet bedoeld wordt het bezit van huisraad of andere duurzame goederen voor dagelijks gebruik.

Formele schulden zijn in dit verband hypotheekschulden en/of persoonlijke leningen bij een financiële instelling waarop periodieke aflossingen moeten worden gedaan op basis van een formele overeenkomst en waarbij formeel geen ruimte is om de afgeloste bedragen opnieuw op te nemen.

Geen formele schulden zijn in dit verband ‘informele’ schulden binnen het eigen netwerk van de belanghebbende; rood staan op de betaalrekening; doorlopende kredieten of credit card kredieten, omdat hierbij geldopnames (opnieuw) mogelijk zijn zodra het saldo dit toelaat; vormen van koop op afbetaling bij (winkel)bedrijven.

Aanvullende gegevens mogen betrekking hebben op de periode tot maximaal twaalf maanden voor de aanvraagdatum. Aanleiding om aanvullende financiële gegevens op te vragen kan gevonden worden als de kosten waarvoor de aanvraag wordt gedaan eerder zijn ontstaan dan de standaard beoordelingsperiode, of als er sprake is van boekingen, dan wel stortingen die nader onderzoek vragen. Het spreekt vanzelf dat hier alleen gemotiveerd gebruik van kan worden gemaakt door de gemeente.

ARTIKEL 4 INLICHTINGEN- , MEDEWERKINGS-, EN IDENTIFICATIEVERPLICHTING, VERANTWOORDING EN PRIVACY

Onder de inlichtingenplicht wordt in elk geval verstaan het geven van concrete informatie en bewijsstukken of het geven van schriftelijke toestemming om voor de aanvraag belangrijke informatie op te vragen bij anderen.

Onder de medewerkingsplicht wordt in ieder geval verstaan het door de alleenstaande of het gezin meewerken aan een huisbezoek of een onderzoek dat gedaan wordt bij een sociaal-medisch advies.

Het gevraagd medewerking geven aan een onderzoek via een steekproef naar de besteding van bijzondere bijstand, op grond van toegankelijke en van toepassing zijnde (financiële) gegevens, valt ook onder de medewerkingsplicht.

De standaard controle op de besteding van een vooraf verstrekte bijzondere bijstand of minimaregeling valt samen met de reguliere heronderzoeken door de klantmanager.

De gemeente kan bij het verstrekken in de vorm van een declaratieregeling of een verstrekking van de minimaregeling vooraf kiezen voor willekeurige schriftelijke steekproeven gedurende het draagkrachtjaar of tot drie maanden daarna, waarbij schriftelijk een opgave wordt gevraagd van de bestedingen en de bewijsstukken door het minimateam of de betrokken klantmanager.

Voor een gerichte steekproef binnen risicoprofielen op basis van de individuele gezinssituatie, wordt binnen twee maanden na verstrekking contact opgenomen met de belanghebbende over de geplande en daadwerkelijke besteding door het minimateam of de betreffende klantmanager.

ARTIKEL 5 HET BESLUIT

Het is belangrijk voor de belanghebbende om te begrijpen wat de beschikking of het besluit inhoudt en op welke voorwaarden de beschikking wordt afgegeven. Naast contact met het minimateam of de betrokken klantmanager kan ook ondersteuning worden aangeboden vanuit de gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

Als er op grond van de beschikking specifieke acties vanuit de belanghebbende of de gemeente worden vereist, dienen deze in het dossier geborgd te worden.

Als sprake is van een (deels) negatieve beschikking, neemt de gemeente contact op met de belanghebbende om deze in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Het is mogelijk dat uit dit contact nieuwe gegevens komen die aanleiding kunnen zijn om het voornemende besluit te herzien. Pas daarna volgt een gemotiveerde schriftelijke (gedeeltelijke) afwijzing.

ARTIKEL 6 CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND: PREMIE CV HELLEVOETSLUIS

Als de belanghebbende een andere zorgverzekering heeft afgesloten dan de CV Hellevoetsluis, kan voor de premie daarvan geen categoriale bijzondere bijstand worden verstrekt.

Mensen die als wanbetaler bij Zorginstituut Nederland (ZiN) geregistreerd staan vanwege achterstanden in de betaling van de verplichte basisverzekering, zijn uitgesloten van de aanvullende zorgverzekering. Ze blijven wel binnen de basisverzekering verzekerd. Deze mensen kunnen niet zomaar naar een andere zorgverzekeraar overstappen. Om na te gaan of deze belanghebbende gebruik kan (gaan) maken van de CV Hellevoetsluis dient overleg plaats te vinden met het team Schuldhulpverlening.

ARTIKEL 7 TOETSINGSCRITERIA CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Voor de beoordeling van de categoriale bijzondere bijstand wordt geen draagkrachtberekening gemaakt.

ARTIKEL 8 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

Er wordt geen gebruik gemaakt van een drempelbedrag, omdat de gemeente zich hierbij op het standpunt stelt dat een minimuminkomen geen ruimte geeft om zelf een deel van de bijzondere kosten te betalen.

ARTIKEL 9 TOETSINGSCRITERIA INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moeten bij de beoordeling of recht bestaat op bijzondere bijstand de volgende vragen in volgorde worden doorlopen:

  • a.

    Doen de (nog te betalen) kosten zich daadwerkelijk voor?

  • b.

    Zijn deze kosten noodzakelijk voor belanghebbende?

  • c.

    Zijn deze kosten ontstaan door bijzondere individuele omstandigheden?

  • d.

    Kunnen deze specifieke (meer)kosten worden betaald uit aanwezige middelen: de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm?

Waarbij rekening wordt gehouden met volgende:

Individuele bijzondere bijstand is het sluitstuk van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. Al betaalde kosten komen in principe niet voor vergoeding achteraf in aanmerking, tenzij hierover met de belanghebbende (schriftelijke) afspraken zijn gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan een declaratieregeling achteraf voor kleine kosten.

Als de belanghebbende redelijkerwijs een beroep kan doen op voorliggende voorzieningen voor de totale kosten wordt de aanvraag afgewezen op grond van artikel 15 van de Wet.

Voorliggende voorzieningen zijn landelijke en/of gemeentelijke toeslagen, vergoedingen, tegemoetkomingen, heffingskortingen en de zorgverzekering inclusief de aanvullende zorgverzekering.

Sinds 17 juli 2017 maakt de gemeente gebruik van het CAK-minimabeleid voor de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen voor belanghebbende met een inkomen tot 110% van de toepasselijke norm.

In aansluiting: het CAK-peiljaar is altijd twee kalenderjaar terug. In het geval dat de belanghebbende in het CAK-peiljaar een (te) hoog inkomen en/of vermogen had, maar dit inmiddels is gedaald tot of lager dan de toepasselijke norm, kan de belanghebbende bij het CAK een verzoek doen voor verlegging van het CAK-peiljaar.

Via de belastingdienst kan een belanghebbende in aanmerking komen voor belastingteruggave via het restant persoonsgebonden aftrek en de specifieke zorgkosten. De belastingteruggave kan ook gebuikt worden voor partneralimentatie. Zie o.a. www.belastingdienst.nl: Overzicht kosten, waarbinnen per jaar staat aangegeven of de kosten aftrekbaar, deels aftrekbaar of niet aftrekbaar zijn.

Ook particuliere fondsen, leningen bij een reguliere kredietverstrekking, of voor dit doel ontvangen ondersteuning vanuit het sociale netwerk kunnen als aanvullende voorliggende voorziening worden beschouwd.

Niet noodzakelijk aangemerkt zijn bijvoorbeeld bepaalde (medicijn)vergoedingen vanuit de Zorgverzekeringswet. Deze (para)medische kosten worden buiten de basiszorgverzekering gelaten, omdat zij uit het oogpunt van de volksgezondheid niet noodzakelijk geacht worden, maar kunnen dat wel zijn voor de individuele belanghebbende.

Als geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, of als deze voorziening niet (geheel) de kosten dekt wordt de aanvraag verder in behandeling genomen.

Niet gehele dekking van de kosten komt bijvoorbeeld voor als de maximale vergoeding op grond van de voorliggende voorziening(en) bereikt is of de bijzondere noodzakelijke kosten buiten de fiscale aftrek voor bepaalde kosten vallen.

Een belanghebbende met een volledige gebitsprothese is niet verplicht een (aanvullende) tandartsverzekering af te sluiten.

In het geval een belanghebbende met minderjarige gezinsleden zich niet (aanvullend) verzekerd heeft voor ziektekosten, of anderszins tekortschietend of onverantwoordelijk gedrag toont, dient op basis van maatwerk voorkomen te worden dat het kind hierdoor onredelijk benadeeld wordt.

Er is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 lid 1 Participatiewet, als de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd het gevolg zijn van verwijtbaar nalatig gedrag. Zie CRvB d.d. 08-01-2008, nr. 07/146.

Als blijkt dat de belanghebbende niet goed de weg weet binnen de overheid, of op een andere manier hulp nodig heeft om gebruik te kunnen maken van de voorliggende voorzieningen, is toeleiding naar de onafhankelijke cliëntondersteuning vanuit de gemeente passend.

Zie verder Draagkrachtberekening.

ARTIKEL 10 ALGEMENE REGELS DRAAGKRACHTBEREKENING

Aanleiding om het draagkrachtjaar te verleggen kan ontstaan als uit onderzoek blijkt dat de (financiële) situatie van belanghebbende of het gezin op het moment dat de kosten zijn ontstaan substantieel afwijkt van de situatie op het moment van de aanvraag. In dat geval loopt het draagkrachtjaar vanaf het moment dat de kosten zijn ontstaan.

Een tussentijdse nieuwe draagkrachtberekening wordt bijvoorbeeld gemaakt als een belanghebbende uitstroomt van uitkering naar werk of van werk naar uitkering instroomt of als de gezinssamenstelling gewijzigd is.

De toets op de substantiële wijziging in de vermogens- of inkomenssituatie van een belanghebbende met een uitkering op grond van de Participatiewet vindt plaats als onderdeel van het reguliere rechtmatigheidonderzoek door de klantmanager van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg.

ARTIKEL 11 DRAAGKRACHT UIT VERMOGEN

Toelichting formule draagkracht uit vermogen, zie werkinstructie.

Vrijstelling van het vermogen op grond van de CRvB d.d. 28-3-2006, nr. 04/5465 en CRvB d.d. 15-7-2008, nr. 07/449 WWB, omdat belanghebbende feitelijk niet over dit vermogen kan beschikken.

ARTIKEL 12 DRAAGKRACHT UIT INKOMEN

Toelichting formule draagkracht uit inkomen, zie werkinstructie.

De vaststelling van het draagkrachtinkomen vindt op dezelfde wijze plaats als bij de algemene bijstand, tenzij anders staat vermeld.

Artikel 33 lid 5 ziet op de vrijstelling van bijzonder inkomen; de aanvullende particuliere oudedagsvoorziening, voor de belanghebbende die de AOW-gerechtigde heeft bereikt. Deze geldt eveneens voor de bijzondere bijstand en minimaregelingen. Hiervoor wordt voor de berekening van de draagkracht het bedrag dat de belanghebbende maandelijks ontvangt als particuliere oudedagsvoorziening verminderd met de toepasselijke vrij te laten bedragen. In 2017 is dit vrij te laten bedrag per maand € 19,50 voor alleenstaanden en € 39,00 voor anderen dan alleenstaanden.

Als de belanghebbende een wettelijk - executoriaal - beslag op het inkomen en daardoor minder ontvangt dan de toepasselijke bijstandsnorm voor de duur van het beslag, en de duur van het beslag wordt bij de vaststelling van de draagkrachtruimte uitgegaan van geen draagkracht op grond van de CRvB d.d. 28-3-2006, nr. 04/5465.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt uitgelegd op grond vanCRvB 24-02-2009, nr. 07/6515 WWB als het bewust negeren van rechtelijke schikkingen en vonnissen.

Voor het vaststellen van de noodzaak om buitengewone kosten in mindering te brengen van het inkomen, zal eerst onderzocht worden of de belanghebbende deze kosten moet maken, om vervolgens na te gaan of de belanghebbende al (geheel) gebruik maakt van een (voorliggende) voorziening voor deze kosten. Bijvoorbeeld de huurtoeslag, de vrijstelling van gemeentelijke belastingen of de teruggave van belastingen bij alimentatieverplichtingen. Dit lid is ervoor om bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen het verschil tussen het feitelijk gebruik van de voorliggende voorziening voor deze kosten en het volledige wettelijke grondrecht op te heffen.

Een vrijstellingspercentage wordt toegepast om eventuele inkomensschommelingen op te vangen, onder andere op grond van CRvB 27-05-2008, nr. 07/444 WWB.

ARTIKEL 13 DRAAGKRACHT EN PROBLEMATISCHE SCHULDEN

Voor een belanghebbende met recht op bijstand is een schuldenlast problematisch als er geen voldoende vrij besteedbaar inkomen beschikbaar is om de schuld binnen drie jaar geheel af te lossen. In het peiljaar 2017 is dit voor iemand met een inkomen op de 100% bijstandsnorm al het geval bij een schuld van € 1.800 of hoger.

Voor een belanghebbende met problematische schulden dient altijd doorverwijzing plaats te vinden naar het team Schuldhulpverlening om de schuldensituatie nader te kunnen beoordelen en schuldhulpverlening te kunnen bieden.

Als er in het gezin van de belanghebbende met problematische schulden minderjarige kinderen aanwezig zijn, dient ook de toegang tot Jeugdhulp betrokken te worden. Zo kan tijdig inkomensondersteuning worden geboden voor de kinderen in de vorm van het Kindpakket of Sociale Jeugdhulp.

Feitelijk aflossen van de schuld onder 1c houdt in dat de aflossing direct toekomt aan de schuldeiser. Hier wordt niet mee bedoeld het sparen op een (beheer)rekening die op termijn bestemd is voor de aflossing van schulden.

Schulden die de eerste levensbehoefte bedreigen zijn schulden met een dreiging van verlies van de woning en/of afsluiting van nutsvoorzieningen en/of achterstanden bij de zorgverzekeraar.

Beoordeel de aanvraag bijzondere bijstand in afstemming met het team schuldhulpverlening, zodat integraal kan worden beoordeeld of aan de voorwaarden wordt voldaan.

HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGEN, HOOGTE EN BESLUIT

ARTIKEL 14 CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND: PREMIE CV HELLEVOETSLUIS

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 15 HOOGTE BIJDRAGE PREMIE CV HELLEVOETSLUIS

De gemeente controleert niet of belanghebbende de kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt.

Het niet afsluiten van de (aanvullende) zorgverzekering wordt echter als onverantwoordelijk gedrag gezien en kan reden zijn om een aanvraag voor bijzondere bijstand voor (para)medische kosten als leenbijstand te verstrekken of bij herhaaldelijk blijk van onverantwoord gedrag de aanvraag voor (para)medische kosten af te wijzen.

ARTIKEL 16 ALGEMENE REGELS HOOGTE INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

Gebruikelijke bewijsstukken zijn onder anderen: een (pro forma) nota, offerte of een schriftelijke verklaring.

ARTIKEL 17 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND OM NIET

De Wet stelt dat bijzondere bijstand in principe als gift wordt verstrekt. Alleen in individuele bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgewezen.

ARTIKEL 18 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND ALS LENING: BIJSTANDLENING

De maximale aflossingscapaciteit van 10% van de toepasselijke bijstandsnorm is de uiterste capaciteit. Hierbij dient sprake te zijn van maatwerk, omdat individuele omstandigheden kunnen plaatsvinden waardoor 10% teveel is. Rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld de aantoonbare stapeling van eigen bijdragen en/of niet vergoedbare noodzakelijke (zorg)kosten bij de belanghebbende of het gezin met een grote zorgbehoefte.

Zo wordt voorkomen dat de belanghebbende vervolgens problematische schulden krijgt vanwege noodzakelijke kosten of vanwege het ontbreken van reserveringsruimte opnieuw een beroep zal doen op bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten.

ARTIKEL 19 BIJSTANDLENING BIJ EIGENWONINGBEZIT

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 20 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND VOOR GERINGE KOSTEN

Dit kan toegepast worden bij geringe periodiek terugkerende kosten zoals reiskosten of medicijnkosten. Hiermee wordt regeldruk voorkomen.

ARTIKEL 21 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 22 HOOGTE INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 23 INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Zie artikel 36b van de Participatiewet voor de criteria die wettelijk gesteld worden. Er hoeft geen draagkrachtmeting op het inkomen plaats te vinden. Er is alleen sprake van een vermogenstoets.

De doelgroep voor de individuele studietoeslag is dezelfde als de mensen binnen het doelgroepregister van het UWV. De gemeente heeft inzage in het register. In het doelgroepregister staan mensen die onder de Participatiewet vallen en van wie vaststaat dat zij niet 100% van het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Het omvat onder andere naast Wajong’ers en mensen met een WSW-indicatie ook de mensen die zonder een voorziening niet het wettelijke minimumloon kunnen verdienen

Als de belanghebbende nog niet in het doelgroepregister van het UVW opgenomen staat dient een aanvraag Beoordeling Arbeidsvermogen gedaan te worden, hetzij door de belanghebbende zelf of zijn sociale omgeving, hetzij door de gemeente.

Als het waarschijnlijk is dat de belanghebbende recht heeft op de individuele studietoeslag, maar de aanvraag Beoordeling Arbeidsvermogen is nog niet klaar, kan de verstrekking voorlopig plaatsvinden, op voorwaarde dat de belanghebbende (desnoods achteraf) het bewijs kan overleggen dat hij/zij inderdaad de school of opleiding volgt. Hiermee wordt voorkomen dat de belanghebbende niet op tijd kan starten met de opleiding.

Het DUO levert bewijsstuk voor het recht op studiefinanciering, of recht op tegemoetkoming via Wtos, Daarnaast kan de belanghebbende gevraagd worden om een recente verklaring van de onderwijsinstelling dat belanghebbende is toegelaten.

Bij een vervolgaanvraag is het recht op een studietoeslag al eerder vastgesteld en is daarbij komen vast te staan dat er sprake is van onvoldoende arbeidsmogelijkheden. Als uit onderzoek blijkt dat de belanghebbende op het moment van vervolgaanvraag niet (langer) deelneemt aan een opleiding, wordt de vervolgaanvraag afgewezen.

ARTIKEL 24 HOOGTE INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 25 JONGERENTOESLAG

Het betreft jongeren en jongvolwassenen tot 21 jaar die in Hellevoetsluis wonen of een postadres in Hellevoetsluis hebben. Als uitzondering op de regel kan op (Jeugdhulp)indicatie ook een belanghebbende jonger dan 18 jaar gebruik maken van Jongerentoeslag.

De jongerentoeslag moet jongeren in staat stellen om zelfstandig te kunnen wonen, of in het geval van samenwonen de bijdrage in de bestaanskosten op te kunnen brengen.

Bij de beoordeling voor deze jongerentoeslag is het belangrijk om naast de vaststelling van de noodzaak ook te onderzoeken of de ouder(s) de wettelijke onderhoudsplicht of voortgezette onderhoudsplicht niet kunnen opbrengen of dat het ongewenst is dat de ouder(s) hiertoe worden verplicht. Bijvoorbeeld vanwege een indicatie op grond van de Jeugdwet of bij alleenstaande statushouders tot sprake is van gezinshereniging.

Als een door de rechter afgegeven kinderalimentatiebeschikking niet wordt nagekomen door een ouder, dient de jongvolwassen belanghebbende verwezen te worden naar het LBIO (Landelijk Bureau Onderhoudsbijdrage).

Als de kinderalimentatiebeschikking (nog) niet afgegeven is, zal de gemeente het kind niet verplichten hiervoor naar de rechter te stappen.

De gemeente zal een terecht verstrekte jongerentoeslag niet verhalen op de ouder(s).

ARTIKEL 26 HOOGTE JONGERENTOESLAG

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 27 WOONKOSTENTOESLAG

Periodieke woonkosten zijn algemeen noodzakelijke kosten voor bestaan die uit het inkomen betaald moeten kunnen worden. De belanghebbende is aangewezen op eigen kracht en voorliggende voorzieningen als huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag (Wht).

Als deze woonkosten te hoog zijn voor de van toepassing zijnde inkomensnorm en de voorliggende voorzieningen samen, wordt van de belanghebbende verwacht dat deze verhuist naar een goedkopere woonruimte. Tenzij sprake is van maatwerk omdat eigen kracht op korte termijn geen oplossing biedt.

Zie ook de berekening van periodieke woonlasten voor koopwoningen op Grip op Participatiewet van Kluwer Schulinck .

Inspanningen om het netto gezinsinkomen te verhogen via (belasting)regelingen blijken door het optimaal gebruik maken van de maandelijkse voorlopige belastingaanslag, (wettelijke) toeslagen en vrijstellingen.

Inspanningen voor een (bij)baan door meerderjarige (mede)bewoners blijken door uit de inschrijving bij uitzendbureaus en het solliciteren naar (bij)banen.

Het (onder)verhuren van woningen van derden, of een woning met hypotheekschuld is vaak niet toegestaan, of alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Inspanningen hiervoor blijken uit het schriftelijke verzoek aan de verhuurder of hypotheekverstrekker om een kamer te verhuren.

Mogelijkheden om een aanwezige overwaarde van een koopwoning te benutten blijkt uit de jaaropgave van de hypotheekverstrekker. Inspanning blijkt uit het schriftelijke verzoek van belanghebbende hiertoe aan de hypotheekverstrekker.

ARTIKEL 28 HOOGTE WOONKOSTENTOESLAG

De maximale rekenhuur genoemd in artikel 13 van de Wht is op peildatum 2017: € 710,68.

Zie voor de maximale huurtoeslag de rekenhulp van de belastingdienst op:

https://www.belastingdienst.nl/rekenhulpen/toeslagen/

ARTIKEL 29 MINIMAREGELINGEN

De wet schrijft niet voor hoe de gemeente in het geval van minimaregelingen moet vaststellen of bestedingen daadwerkelijk zijn gedaan. De gemeente is vrij hier op eigen wijze invulling aan te geven.

ARTIKEL 30 HOOGTE MINIMAREGELINGEN

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 31 MINIMAREGELING VOOR VOLWASSENEN: PARTICIPATIEFONDS

Dit werd voorheen het Sport- en Cultuurfonds genoemd.

Met het Participatiefonds zijn volwassen belanghebbenden (weer) in staat sociale activiteiten te ondernemen.

ARTIKEL 32 MINIMAREGELING VOOR KINDEREN EN JEUGDIGEN: KINDPAKKET

Dit werd voorheen het Sport- en Cultuurfonds voor kinderen genoemd.

Kinderen en jeugdigen worden met het Kindpakket (weer) in staat gesteld de normale sociale en (buiten)schoolse activiteiten te ondernemen die horen bij het gezond opgroeien. Ook kinderen van ouders in schuldhulpverleningstrajecten.

Schoolactiviteiten-gerelateerde kosten zijn onder andere kosten voor een schoolreisje, ouderbijdrage, kosten voor schoolspullen.

ARTIKEL 33 IN NATURA REGELING PEUTEROPVANG

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 34 HOOGTE IN NATURA REGELING PEUTEROPVANG

Spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 4 KOSTENSOORTEN INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

ARTIKEL 35 NIET IN AANMERKING KOMENDE KOSTENSOORTEN

Bij reiskosten is een voorbeeld van de ‘volgens de meest gebruikelijke weg met het meest gebruikelijke voertuig, die door het merendeel van de mensen in een gelijksoortige situatie zou worden gevolgd’ bij de aanvraag voor een busabonnement bij schoolgaande kinderen: de route die een autobus volgt en niet een mogelijke fietsroute.

Het busstation aan De Sprong, postcode 3224 AK Hellevoetsluis wordt als het centrum van Hellevoetsluis gezien.

ARTIKEL 36 (PARA)MEDISCHE KOSTEN

(Medicijn-)kosten niet in het basispakket van de Zorgverzekering zitten, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Zie naast de vergoedingenlijst van de CV Hellevoetsluis van CZ ook het reglement hulpmiddelen van CZ:

https://www.cz.nl/~/media/actueel/voorwaarden/reglement-hulpmiddelen.pdf

ARTIKEL 37 (MEER)KOSTEN BOVEN ALGEMEEN GEBRUIKELIJK

Zie voor de berekening van gemiddelden voor meerkosten bij verwarming:

https://www.nibud.nl/consumenten/energie-en-water/

Zie voor dieetkosten de Belastingdienst over specifieke zorgkosten de actuele bedragen per jaar:

https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/relatie_familie_en_gezondheid/gezondheid/aftrek_zorgkosten/overzicht_zorgkosten/dieetkosten/dieetlijsten/dieetlijst_2017

Met een voorschot op de belastingteruggave wordt de belanghebbende in staat gesteld de noodzakelijke kosten voor te schieten.

ARTIKEL 38 LANGER ZELFSTANDIG THUIS WONEN

Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente gebruik van het CAK minimabeleid, waardoor bij belanghebbende met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm geen eigen bijdrage voor een Wmo-voorziening(en) in rekening wordt gebracht. Hierdoor is voor deze belanghebbende geen noodzaak tot individuele bijzondere bijstand bij eigen bijdragen en/of kosten voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo, zoals huishoudelijke hulp, dagbesteding, begeleiding, hulpmiddelen, woningaanpassing of dringende verhuizing vanwege een beperking.

ARTIKEL 39 REISKOSTEN BIJ BEHANDELING OF ZIEKENBEZOEK

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 40 (REIS)KOSTEN BIJ EEN UITVAART

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 41 KRAAMPAKKET

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 42 EIGEN BIJDRAGE KINDEROPVANGTOESLAG

De aanvraag voor deze bijzondere bijstand dient beoordeeld te worden in overleg met de betrokken klantmanager.

ARTIKEL 43 REISKOSTEN VOOR WOON-SCHOOLVERKEER

Het busstation aan De Sprong, postcode 3224 AK Hellevoetsluis wordt als het centrum van Hellevoetsluis gezien.

Om schoolkinderen zoveel mogelijk de gelegenheid te geven om samen te kunnen reizen, wordt uitgegaan van een centraal startpunt en niet van het woonadres.

In het algemeen zouden kinderen in de bovenbouw van op de basisschool zelfstandig kunnen reizen. Van kinderen in het middelbaar onderwijs kan verwacht worden dat ze zelfstandig kunnen reizen. Maar dit is sterk afhankelijk van het individuele kind en vraagt daarom maatwerk.

ARTIKEL 44 REISKOSTEN OMGANGSREGELING

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 45 WOONKOSTEN BIJ TIJDELIJK VERBLIJF ELDERS

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 46 REISKOSTEN BIJ DETENTIE

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 47 VERHUIS- EN INRICHTINGSKOSTEN

Als de dringende verhuizing plaatsvindt van buiten de gemeente naar de gemeente Hellevoetsluis, wordt contact opgenomen met de vorige gemeente. Als blijkt dat bij die gemeente geen draagkrachtmeting bekend is voor de belanghebbende, zal de draagkrachtmeting door Hellevoetsluis gemaakt worden.

ARTIKEL 48 DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN EN INVENTARIS

Bij de verwijzing naar tweedehands alternatieven dient rekening gehouden te worden met de staat van de tweedehands goederen en de intensiviteit waarmee de goederen gebruikt gaan worden.

De individuele Inkomenstoeslag of een persoonlijke lening bij de eigen bank gelden als een passende voorliggende voorziening. Niet voor iedere belanghebbende zal dit passend zijn, zoals de belanghebbende die helemaal opnieuw moet beginnen, waaronder een voormalige dak- en thuisloze vanuit een tijdelijke (maatschappelijke) opvang, of een statushouder vanuit een asielzoekerscentrum.

Een krediet in de vorm van een credit card of afbetaling, met bijbehorende hoge rentetarieven wordt niet vanuit de gemeente vereist, i.v.m. de samenhang met ons schuldhulpverleningsbeleid.

Als de belanghebbende de Individuele Inkomenstoeslag nog niet heeft aangevraagd en het aannemelijk is dat het recht bestaat, dient onderzoek plaats te vinden of dit recht bestaat op het moment van aanvraag en kan deze vervolgens verstrekt worden.

Bij de noodzaak tot verstrekking van individuele bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen dient de al verleende Individuele Inkomenstoeslag als voorliggende voorziening beschouwd te worden als deze korter dan 12 maanden voor aanvraagdatum duurzame gebruiksgoederen is verstrekt. In dat geval dient de hoogte van de verstrekking voor duurzame gebruiksgoederen hierop aangepast te worden. Een individuele inkomenstoeslag is echter geen doeluitkering en kan niet verplicht worden gebruikt voor duurzame goederen.

ARTIKEL 49 GARDEROBE BIJ SCHRIJNENDE OMSTANDIGHEDEN

Deze voorziening is bedoeld om de eerste nood op te heffen in uitzonderlijke gevallen.

Hierbij zal bij een persoonlijk incident vaak een verzekering als voorliggende voorziening gelden. In geval van een grote calamiteit heeft de gemeente ook vanuit andere middelen mogelijkheden om de eerste opvang te regelen.

ARTIKEL 50 REPRESENTATIEKOSTEN BIJ SOLLICITATIE

Deze bijzondere bijstand dient in overleg met de betrokken klantmanager te worden beoordeeld.

ARTIKEL 51 REISKOSTEN WOON-WERKVERKEER

Het busstation aan De Sprong, postcode 3224 AK Hellevoetsluis wordt als het centrum van Hellevoetsluis gezien.

Deze bijzondere bijstand dient in overleg met de betrokken klantmanager te worden beoordeeld.

Als de werkende als zelfstandig ondernemer inkomen verwerft, zijn deze verwervingskosten uit arbeid onderdeel van de beroepskosten en komen zij niet voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking.

ARTIKEL 52 LEGES IDENTITEITBEWIJS

Onder acute noodzaak worden bedreigende situaties voor de (volks-)gezondheid gezien, zoals een medische behandeling en/of opname in een instelling, crisisopvang of crisishulp binnen schuldhulpverlening.

ARTIKEL 53 JURIDISCHE (REIS)KOSTEN

Op 2 februari 2017 is het wetsvoorstel duurzaam stelsel rechtsbijstand in consultatie gegeven, waaronder een voorstel tot uitbreiding van het Juridisch Loket voor kleinere juridische kwesties. Dit in reactie op het rapport van de commissie-Wolfsen uit 2016. Het is te verwachten dat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) hierdoor in de loop van 2018 zal wijzigen.

ARTIKEL 54 VRIJSTELLINGSKOSTEN BIJ SCHOLINGSPLICHT

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 55 ONDER MINIMUMINKOMEN DOOR (VOORLOPIGE) AANSLAG

Door individuele bijzondere bijstand te verlenen wordt in deze situatie voorkomen dat een belanghebbende bij formele extra verstrekking van (belaste) algemene bijstand binnen het actuele kalenderjaar geconfronteerd wordt met het terugbetalen van huur- en/of zorgtoeslag.

ARTIKEL 56 NIET ONTVANGEN TOESLAGEN

De controle op de voorlopige beschikking dient geborgd te zijn in het dossier.

ARTIKEL 57 BEWINDVOERING, MENTORSCHAP EN CURATELE

De aanvraag voor deze bijzondere bijstand dient beoordeeld te worden in overleg met het team Schuldhulpverlening.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 57 AFWIJKINGSBEVOEGDHEID

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 58 CITEERTITEL

Spreekt voor zich.

ARTIKEL 59 INWERKINGTREDING

Spreekt voor zich.

Naar boven