Gemeenteblad van Gilze en Rijen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gilze en Rijen | Gemeenteblad 2017, 129859 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gilze en Rijen | Gemeenteblad 2017, 129859 | Verordeningen |
Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2017
DE RAAD VAN DE GEMEENTE GILZE EN RIJEN;
gezien het voorstel, genummerd RS17.00176, van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op het bepaalde in de Participatiewet;
de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2017 vast te stellen.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Diagnose: een onderzoek naar de mogelijkheden op de arbeidsmarkt van een uitkeringsaanvrager of belanghebbende, dat wordt verwerkt in een plan van aanpak. Indien noodzakelijk wordt een nader onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden en beperkingen uitgevoerd, eventueel door een externe deskundige, teneinde een plan van aanpak vast te stellen;
Mantelzorg: langdurige zorg, gedurende 8 uur of meer per week, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
Recidive: hiervan is sprake wanneer een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie, dan wel hetzelfde artikel, zoals genoemd in deze verordening dan wel in de wet. Alleen bij de boete is de recidiveperiode vastgesteld op 5 jaar;
Re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid, waaronder begrepen begeleiding naar maatschappelijke participatie en het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of de geschiktheid voor scholing of opleiding;
Tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht, eventueel naast of in aanvulling op beloonde arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief en dienen als wederdienst voor de ontvangen uitkering;
Wachttijd: wettelijk bepaalde periode van vier weken waarin de belanghebbende, jonger dan 27 jaar, verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken. Pas hierna wordt de aanvraag ingediend en het recht op inkomensondersteuning en ondersteuning naar participatie onderzocht;
Hoofdstuk 2: Re-integratie en tegenprestatie
Paragraaf 2.1: Algemene bepalingen
Artikel 2: Opdracht en taak van het college
Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening of ondersteuning rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. Deze omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon zoals beschreven in beleidsregels, eventuele structurele beperkingen en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.
De restricties zoals opgenomen in het vijfde lid kunnen buiten beschouwing worden gelaten als het een persoon betreft die is opgenomen in het Doelgroepregister. Dit geldt enkel voor de voorzieningen die daartoe in de beleidsregels zijn aangewezen en zolang de belanghebbende in het Doelgroepregister is opgenomen.
Artikel 5: Beëindigen van een voorziening
Het college kan een voorziening beëindigen als:
Artikel 6: Participatie(plaats) voor personen ouder dan 27 jaar
Het college kan ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de PW een uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten zoals bedoeld in artikel 10a van de PW.
Paragraaf 2.3: Voorzieningen voor mensen met verminderde loonwaarde of beperkingen richting werk
Artikel 7: Participatievoorziening beschut werk
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschutte werkplek omdat het aantal geraamde beschutte werkplekken in één (kalender)jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Een verzoek voor studietoeslag als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de PW, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 10: Mogelijkheid tot verdienen wettelijk minimumloon
Het college controleert of de aanvrager voldoet aan de vereisten van artikel 36b PW en stelt vast of de belanghebbende niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Bij twijfel vraagt het college een externe organisatie om advies.
Artikel 11: Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal per studiejaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Hoofdstuk 3: Afstemming van de uitkering
Paragraaf 3.1: Algemene bepalingen
Artikel 19: Het opleggen van een verlaging van de uitkering
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in de PW dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/of de wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, PW en artikel 13 IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen zoals omschreven in artikel 32 van deze verordening, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging van de uitkering opgelegd.
Artikel 22: Ingangsdatum, tijdvak en recidive
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging van de uitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende toepasselijke bijstandsnorm.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de ingangsdatumdatum van de uitkering dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.
In afwijking van het eerste lid kan het college, indien een belanghebbende zich in een maand schuldig maakt aan meerdere maatregelwaardige gedragingen en de belanghebbende al is gehoord en in kennis gesteld is van de opgelegde maatregel, de tweede en volgende maatregelen opleggen in de maand volgend op de maand waarover de eerste maatregel is opgelegd.
Paragraaf 3.2.1: niet nakomen van niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Gedragingen van een belanghebbende die het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren of waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 9a van de PW niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 27: Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet naar vermogen meewerken aan een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW/IOAZ, waaronder begrepen het niet naar vermogen deelnemen aan taalwervingslessen voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;
Paragraaf 3.2.2: Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Paragraaf 3.3.3: Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 31: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in het vierde lid van dit artikel en artikel 33 van deze verordening, dan wordt een verlaging van de uitkering opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Als een belanghebbende voor de aanvang van de uitkering algemeen geaccepteerde arbeid verwijtbaar niet heeft behouden, waardoor hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden is geraakt, of als sprake is van verwijtbaar verlies van een voorliggende voorziening, wordt een verlaging toegepast gedurende één maand met inachtneming van het bepaalde in het vijfde en zesde lid van dit artikel.
Het inkomen zoals bedoeld in het vierde lid wordt in beginsel berekend op basis van het laatste ontvangen loon, dan wel de hoogte van de voorliggende voorziening, gedurende de laatste gehele maand. Als het een wisselend inkomen betreft, dan wordt de hoogte vastgesteld op basis van het gemiddelde maandinkomen gedurende de drie maanden voorafgaand aan het moment waarop de bijstandsbehoeftige omstandigheden aanvingen.
Bij versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze bepaling geldt alleen voor de PW.
Wanneer een belanghebbende bij aanvragen voor (bijzondere) bijstand geen gebruikt maakt van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard passend en toereikend is voor het soort kosten waarvoor (bijzondere) bijstand wordt aangevraagd, wordt de bijzondere bijstand verlaagd met het bedrag waarin de voorliggende voorziening zou hebben voorzien.
Artikel 33: Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 PW, niet zijnde de gedragingen als bedoeld in artikel 29 of 31 van deze verordening, niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast.
De verlaging wordt vastgesteld op:
Hoofdstuk 4: Handhaving en bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik
Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van controlemiddelen zoals een heronderzoeksplan, huisbezoeken, risicoprofielen, bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.
Artikel 36: Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een schending van de inlichtingenplicht leidt tot benadeling van de gemeenten, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude.
Artikel 37: Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen
Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij tenminste wordt geregeld:
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze verordening wordt aangehaald als: "Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2017".
Artikel 42: Intrekking oude verordeningen en overgangsrecht
Voor wat betreft de re-integratieparagraaf geldt het volgende:een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van een verordening, genoemd in lid 1, 2, 3 en 4 van dit artikel, welke voorziening moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden voor de duur dat deze is verstrekt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-129859.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.