Monumentenverordening Hilversum 2016

 

INHOUDSOPGAVE MONUMENTENVERORDENING HILVERSUM 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 3

Hoofdstuk 2 De bescherming van gemeentelijke monumenten 4

Hoofdstuk 3 Instandhouding en vergunningverlening gemeentelijke monumenten 5

Hoofdstuk 4 Beschermde rijksmonumenten 6

Hoofdstuk 5 De bescherming van gemeentelijke stadsgezichten 6

Hoofdstuk 6 Archeologische waarden 7

Hoofdstuk 7 Schadevergoeding 7

Hoofdstuk 8 Handhaving 8

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen 8

Toelichting 9

MONUMENTENVERORDENING HILVERSUM 2016

De raad van de gemeente Hilversum;

gelezen het voorstel van het college d.d. 15 maart 2016, nr. 302346;

gelet op de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988, artikelen 149 van de

Gemeentewet, artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende:

Monumentenverordening Hilversum 2016.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

1.archeologisch monument:

monument als bedoeld in onderdeel 19 onder b;

  • 2.

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld door het college en de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en op grond van een programma van eisen waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek conform de eisen van het college en de KNA;

  • 3.

    archeologische waarde: de aan een gebied of specifiek element in een gebied toegekende of te verwachte kenmerkende waarde op het gebied van archeologie;

  • 4.

    beschermd (archeologisch) monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 5.

    beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument:

een overeenkomstig deze verordening als beschermd aangewezen (archeologisch) monument;

6.beschermd provinciaal monument:

beschermd monument als bedoeld in de provinciale Monumentenverordening Noord-Holland 2010;

7.beschermd stadsgezicht:

beschermd stadsgezicht aangewezen ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988;

8.beschermd gemeentelijk stadsgezicht:

een overeenkomstig deze verordening als beschermd aangewezen stadsgezicht;

  • 9.

    bouwhistorisch onderzoek en waardering: rapportage waarin de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur wordt vastgesteld, dat naar het oordeel van het college voldoet aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed e.a.;

  • 10.

    bovengrondse cultuurhistorisch onderzoek en waardering: onderzoek naar en waardering van bovengrondse sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de leefomgeving en een beeld geven van of herinneren aan een historische situatie of ontwikkeling en ter goedkeuring aan het college wordt voorgelegd;

  • 11.

    college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

12.Commissie voor Welstand en Monumenten:

de op basis van artikel 15 van de Monumentenwet 1988 door de raad ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Monumentenverordening en het monumenten- en cultuurhistorisch beleid en over cultuurhistorische en monumentale belangen in de sfeer van de ruimtelijke ordening;

13.gemeentelijke archeologische beleidskaart:

topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten, archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

14.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst beschermde gemeentelijke monumenten;

15.gemeentelijke lijst van beschermde stadsgezichten:

de lijst beschermde gemeentelijke stadsgezichten;

16.gemeenteraad:

de raad van de gemeente Hilversum;

  • 17.

    monument:

    • a.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument.

    • b.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder a.

  • 18.

    stadsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

29.vergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

20.waardering:

onderdeel van de redengevende omschrijving van het monument waarin de waarden die het monument of stadsgezicht vertegenwoordigt, worden omschreven.

Hoofdstuk 2 De bescherming van gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2.

    Het college zendt zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing aan de eigenaar.

  • 3.

    Het college besluit over de aanwijzing nadat de Commissie voor Welstand en Monumenten heeft geadviseerd en de eigenaren en andere beperkt zakelijk gerechtigden in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. In spoedeisende gevallen kan het college hiervan afwijken.

  • 4.

    In het geval zich de situatie als bedoeld in het eerste lid voordoet en voor het betreffende

monument een aanvraag om een vergunning is ingediend, kan het verzoek worden

opgevat als een spoedeisend geval als bedoeld in het derde lid, tweede volzin van dit artikel.

5.De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de

Monumentenwet 1988 of op grond van artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2010.

Artikel 3 Voorbescherming

  • 1.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, start het onderzoek naar de mogelijke aanwijzing, en zijn artikelen 9 tot en met 11 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De voorbescherming eindigt op het moment dat de aanwijzing als bedoeld in artikel 2, lid 1, plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen en dit besluit onherroepelijk is.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk binnen 8 weken na datum van ontvangst van het verzoek om advies van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen 12 weken na datum van ontvangst van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen 24 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt schriftelijk medegedeeld aan de eigenaren en andere beperkt zakelijk gerechtigden, en voorts aan de eventuele verzoeker.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, datum van de aanwijzing, kadastrale

aanduiding, en een waardering.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op gemotiveerd verzoek van een belanghebbende, een aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 2, lid 3, en artikelen 3, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Als de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument intrekken.

  • 2.

    Als het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 2, lid 3 en artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsbesluit.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn als toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2010.

  • 4.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding en vergunningverlening gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een

beschermd gemeentelijk monument:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is;

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd

of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De vergunningaanvraag

  • 1.

    Het college vraagt advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten voordat het beslist op de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat bouw-, architectuur-, cultuurhistorisch, stedenbouwkundig, of

archeologisch onderzoek wordt verricht. De eigenaren, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers van het monument zijn desgevraagd verplicht het onderzoek uit te voeren dan wel aan uitvoering van het onderzoek mee te werken.

Artikel 11 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

1.De vergunning kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van het college het

belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Het college houdt hierbij rekening met het gebruik van het monument.

2.Het college kan aan een omgevingsvergunning, in aanvulling op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorschriften verbinden in het belang van het monument zoals bedoeld in artikel 2.22 lid 4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 12 Intrekken van de vergunning

Het college kan de vergunning intrekken:

  • a.

    Als de omstandigheden zoals die bekend waren ten tijde van de vergunningverlening zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder moet wegen dan het belang bij de gebruikmaking van de vergunning;

  • b.

    Als blijkt dat de vergunninghouder de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften niet naleeft.

Hoofdstuk 4 Beschermde Rijksmonumenten

Artikel 13 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een vergunning voor een monument als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 om advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten en in voorkomende gevallen om advies aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat bouw-, architectuur-, cultuurhistorisch, stedenbouwkundig, of

archeologisch onderzoek wordt verricht. De eigenaren, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers van het monument zijn desgevraagd verplicht het onderzoek uit te voeren dan wel aan uitvoering van het onderzoek mee te werken.

Artikel 14 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend als naar het oordeel van het college het

belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Het college houdt hierbij rekening met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 5 De bescherming van gemeentelijke stadsgezichten

Artikel 15 Aanwijzing van gemeentelijke stadsgezichten

  • 1.

    De gemeenteraad kan een deel of delen van de gemeente op voorstel van het college aanwijzen als beschermd stadsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten. In spoedeisende gevallen kan het college hiervan afwijken.

  • 3.

    De Commissie voor Welstand en Monumenten brengt advies uit binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek om advies van het college.

  • 4.

    De gemeenteraad beslist binnen 36 weken na verzending van het besluit, als bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    De aanwijzing kan geen stadsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel

35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 8 van de

Monumentenverordening Noord-Holland 2010.

Artikel 16 Registratie op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten

1.Het college registreert het gemeentelijke stadsgezicht op de lijst van gemeentelijke

stadsgezichten.

2.De registratie bevat de datum van de aanwijzing, de kadastrale begrenzing, en een waardering.

Artikel 17 Wijziging van de aanwijzing

  • 1.

    De gemeenteraad kan op voorstel van het college een aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 15, lid 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Als de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging wordt op de lijst van gemeentelijke stadsgezichten geregistreerd.

Artikel 18 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Als de gemeenteraad de aanwijzing intrekt, zijn artikel 15, lid 2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsbesluit.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn als toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet of artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2010.

  • 3.

    De intrekking wordt op de lijst van gemeentelijke stadsgezichten geregistreerd.

Artikel 19 Beschermende bestemmingsplannen

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stadsgezicht een beschermend bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stadsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stadsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 20 Verbodsbepaling, vergunningaanvraag en weigeringsgronden

  • 1.

    Aanvragen om een vergunning tot sloop in het beschermde gezicht worden op grond van artikel 2.2, lid 2 onder c van de Wabo, door het college ter advisering voorgelegd aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2.

    Het college vraagt advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van het college het

belang van het beschermde gezicht zich daartegen niet verzet.

4.De vergunning kan in ieder geval worden geweigerd wanneer de totstandkoming van

nieuwbouw binnen de karakteristiek van het beschermde gebied onvoldoende is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Archeologische waarden

Artikel 21 Betreding

Het college kan bepalen dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt

betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht. De rechthebbende ten aanzien van dit terrein moet desgevraagd dulden

dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen

worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan.

Hoofdstuk 7 Schadevergoeding

Artikel 22 Schade

  • 1.

    Als en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 9 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 9,

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven,

kan het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.

2.Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de Procedureverordening

planschade bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige

toepassing.

Hoofdstuk 8 Handhaving

Artikel 23 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de bij besluit van het college dan aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 24

Het college is bevoegd nadere regels vast te stellen ten behoeve van een zorgvuldige bescherming en omgang met het boven- en ondergrondse erfgoed.

Artikel 25 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 9 en artikel 20 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete uit de tweede categorie.

Artikel 26 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    De Monumentenverordening Hilversum 2001, vastgesteld d.d. 13 juni 2001, komt met de inwerkingtreding van deze verordening te vervallen.

  • 3.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

Artikel 27 Overgangsbepalingen

De op grond van de Monumentenverordening Hilversum 2001 aangewezen gemeentelijke monumenten, worden geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening;

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Hilversum 2016”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 11 mei 2016.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting

Het belangrijkste motief van de Monumentenverordening Hilversum 2016 is het beschermen van de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Hilversum en regelt onder meer de volgende onderwerpen:

 de aanwijzing van monumenten tot gemeentelijke monumenten;

 de aanwijzing van stadsgezichten tot gemeentelijke beschermde gezichten;

 voorbescherming;

 het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten;

 de inschakeling van de Commissie voor Welstand en Monumenten als adviesorgaan voor de aanwijzing tot gemeentelijk en beschermd (rijks)monument en gemeentelijk stadsgezicht en de verlening van een vergunning voor gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten;

 het regelen van bovengrondse cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen;

 eisen die worden gesteld aan cultuurhistorisch onderzoek, bouw-, architectuurhistorisch, stedenbouwkundig-, landschappelijk- of archeologisch onderzoek;

 de regeling van betreding in het belang van archeologisch onderzoek in het kader van planologische procedures, zoals een bestemmingsplan.

De Monumentenwet 1988 bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor de reikwijdte van de Monumentenverordening. In de tekst van de verordening wordt, daar waar dit nodig is, naar de relevante artikelen in de Monumentenwet 1988 verwezen. In de toelichting op de betreffende artikelen in de verordening wordt de samenhang tussen wet en verordening nader aangegeven.

Het vaststellen van een Monumentenverordening is een bevoegdheid van de gemeenteraad.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Sub 1

Een archeologisch monument kan alleen een terrein met een zaak zijn, omdat een archeologisch monument niet uit losse structuren kan bestaan.

Sub 2, 3, 4, 13

Voor archeologisch onderzoek bestaat een pakket maatregelen waarvoor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) kwaliteitsnormen heeft opgesteld: de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De maatregelen gaan uit van een gefaseerde aanpak afhankelijk van de locatie, de aard van de bodemingreep en de archeologische verwachting. Voor het onderzoek wordt een op maat gesneden programma van eisen opgesteld. De archeologische verwachtingsgebieden, en gebieden van archeologische waarde zijn opgenomen in het archeologische beleid van de gemeente, evenals het archeologische onderzoeks- en besluitvormingsproces. De eisen omtrent archeologisch onderzoek zijn opgenomen in het betreffende bestemmingsplan.

Sub 4

Met beschermd (archeologisch) monument wordt een beschermd rijksmonument bedoeld. Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub 5

Een gemeentelijk monument is een beschermd gemeentelijk monument. Daaronder worden verstaan zowel de bovengrondse monumenten als bedoeld in 17 sub a, als de archeologische monumenten als bedoeld in sub b.

Sub 7

Met beschermd stadsgezicht wordt een rijksbeschermd stadsgezicht bedoeld.

Sub 12

De inschakeling van een commissie die het college adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder f Wabo is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. In Hilversum is dit de Commissie voor Welstand en Monumenten. Deze commissie adviseert over aanwijzingen en aanvragen om vergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder f Wabo en artikelen 2, 4, 7, 8, 13, 15, 17, 18 van deze verordening. Zij laat zich daarbij inhoudelijk ondersteunen door team Advies (monumentenzorg) van Beleidsontwikkeling gemeente Hilversum om haar adviestaak uit te kunnen voeren.

Sub 14

Dit is de lijst waarop het college van burgemeester en wethouders de overeenkomstig deze verordening aangewezen monumenten registreert. De registratie van een monument is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg.

Sub 15

Dit is de lijst waarop het college van burgemeester en wethouders de overeenkomstig deze verordening aangewezen stadsgezichten registreert. De registratie van een stadsgezicht is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg.

Sub 17

Bij de omschrijving van het begrip monument is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze cultuurhistorische waarde heeft ook betrekking op zaken en gebieden met geschiedkundige waarde. Het onder 18 sub b genoemde terrein kan bijvoorbeeld een park, tuin of perceel met één of meer bomen zijn. Het is niet nodig dat op dit terrein mede een bouwkundig monument voorkomt; een "zaak" is immers een veel ruimer begrip. Roerende en onroerende monumenten kunnen worden beschermd; dit in tegenstelling tot de Monumentenwet 1988 waar alleen sprake is van onroerende monumenten. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld (kleinere) schepen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Aandachtspunt bij de bescherming van roerende zaken is het effectueren van de bescherming. Roerende monumenten kunnen vaak eenvoudig worden verplaatst, daardoor over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht.

Sub 18

Bij de omschrijving van het begrip stadsgezicht is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988.

Sub 20

Voor de beschermde gemeentelijke monumenten en stadsgezichten wordt een redengevende omschrijving gemaakt, waarin het monument wordt beschreven en een waardering wordt opgesteld waarin de waarden die het monument of stadsgezicht vertegenwoordigt.

HOOFDSTUK 2 De bescherming van gemeentelijke monumenten

Artikel 2. Aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Lid 1

Belanghebbend in het kader van het aanwijzen van gemeentelijke monumenten zijn de eigenaar en (beperkt) zakelijk gerechtigde of een vereniging of stichting ten behoud van monumenten. Ook de gemeente is belanghebbend als er sprake is van erfpacht (een zakelijk recht). Voorwaarde voor een vereniging of stichting om in aanmerking te komen als belanghebbende is dat de doelstelling en/of feitelijke werkzaamheden (mede) gericht moeten zijn op behoud en bescherming waarin de verordening voorziet.

Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting maar een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De monumentale belangen komen tot uitdrukking in de waardering. Aangezien de Algemene wet bestuursrecht op deze verordening van toepassing is moeten de belanghebbenden worden gehoord voordat over de aanwijzing wordt besloten (artikelen 4:8 en 4:9 Awb).

Overigens geeft de enkele aanwijzing van een monument, zo blijkt uit constante jurisprudentie, geen recht op een schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het huidige gebruik van het monument. Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument, bepalen dat nader onderzoek wordt verricht.

Lid 3

Het college van burgemeester en wethouders moet het advies inwinnen van de Commissie voor Welstand en Monumenten. De wijze waarop en de vorm waarin dit gebeurt is niet in deze verordening geregeld, maar in de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten. Opneming van dit lid is nodig omdat het voeren van overleg meer inhoudt dan het naar voren brengen van zienswijzen op grond van de Awb. Het voeren van overleg veronderstelt dat het initiatief van het college komt.

Lid 4

In situaties die ernstige gevolgen hebben voor het aan te wijzen monument, kan de spoedprocedure bewerkstelligen dat binnen korte tijd de betrokken zaak of het betrokken terrein kan worden aangewezen als gemeentelijk monument. De verbodsbepalingen van deze verordening zijn dan van toepassing.

Lid 5

Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijksmonument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

Artikel 3. Voorbescherming

Lid 1

Door het opnemen van dit lid kunnen ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure met betrekking tot het monument worden voorkomen. De bescherming geldt vanaf het moment dat de eigenaar de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing van zijn monument ontvangt. Overigens is deze bepaling analoog aan de Monumentenwet 1988.

Artikel 4. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Commissie voor Welstand en Monumenten moet adviseren respectievelijk het college moet beslissen. Indien het college niet tijdig beslist, is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988 waarin sprake is van een termijn van orde voor wat betreft de beslissingstermijn van de Minister.

Artikel 5. Mededeling aanwijzingsbesluit

De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigden van groot belang. De wijze van bekendmaking van het besluit van het college is geregeld in afdeling 3.6. van de Awb.

Artikel 6. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Lid 1

Op het moment van de registratie vervalt de voorbescherming als bedoeld in artikel 3. De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling. De voorbescherming vervalt ook indien het college besluit het monument niet aan te wijzen.

Lid 2

Door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele object, inclusief het interieur, onder de werking van de Monumentenverordening geplaatst. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, bomen en tuininrichting, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

Artikel 7. Wijzigen van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument te wijzigen. Voor deze wijziging geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Van een ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van straatnamen, huisnummers etc. De voorbescherming is ook bij wijziging van toepassing.

Artikel 8. Intrekken van de aanwijzing

Op grond van dit artikel kan de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument worden ingetrokken. Ook hier moet de normale voorbereidingsprocedure worden gevolgd. Een beschermd gemeentelijk monument, waarvan de aanwijzing is ingetrokken, omdat dit is gesloopt of door brand is teniet gegaan, wordt door het college van de monumentenlijst gehaald. Het derde lid regelt dat een beschermd gemeentelijk monument dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd rijksmonument of provinciaal monument, vanaf dat moment geacht wordt niet meer te zijn aangewezen. Hiervoor is geen apart besluit meer van het college vereist.

HOOFDSTUK 3 Instandhouding en vergunningverlening gemeentelijk monument

Artikel 9. Instandhoudingsbepaling

Dit artikel vertoont veel gelijkenis met de verbodsbepaling in de Monumentenwet 1988. Met ingang van 01-01-2012 gelden bepaalde vergunningsvrije activiteit bouwen ook voor gemeentelijke monumenten. Dit betekent dat op grond van Bijlage II artikel 4a Bor de meeste vergunningsvrije bouwactiviteiten ook van toepassing zijn op gemeentelijke monumenten, mits het onderdelen van het monument betreft zonder monumentale waarde. Een aantal vergunningsvrije activiteiten is op grond van Bijlage II artikel 4a lid 1 Bor echter niet van toepassing bij monumenten. Gewoon onderhoud is niet vergunningsplichtig: uit de toelichting Bor: “met gewoon onderhoud worden werkzaamheden bedoeld die erop gericht zijn om te behouden wat er is, zoals het herstel van een beperkt deel van het voegwerk of het schilderen in dezelfde kleur”. Geadviseerd wordt te overleggen met team Advies (monumentenzorg) van Beleidsontwikkeling gemeente Hilversum.

Lid 2 a

Analoog aan de Erfgoedwet die medio 2016 van kracht wordt heeft ook de eigenaar van een gemeentelijk monument de plicht om een monument zodanig te onderhouden dat instandhouding gewaarborgd is. Deze instandhoudingsplicht is toegevoegd in het verlengde van het verbod een monument te beschadigen of te vernielen en ter onderbouwing van recente jurisprudentie die de gemeente een kader biedt om bijvoorbeeld verwaarlozing tegen te gaan. Het gaat nadrukkelijk over het behoud van het monument.

Artikel 10. De vergunningaanvraag

Het laten verrichten van onderzoek behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. De gemeente kan dit onderzoek vragen bij een (verzoek) tot aanwijzing als gemeentelijk monument, en bij aanvragen voor vergunning tot wijzigen van een gemeentelijk monument en rijksmonument, en tijdens de bouwwerkzaamheden waartoe ook het verstrekken van documentatie behoort.

Artikel 11. Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

Dit criterium voor vergunningverlening wordt voor beschermde monumenten geregeld in artikel 2.15 van de Wabo. Het college behoudt wel de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Artikel 12. Intrekken van de vergunning

Dit artikel bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder a. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval heeft het college de mogelijkheid de vergunning in te trekken. Het ligt voor de hand om de Commissie voor Welstand en Monumenten advies te vragen alvorens over de intrekking wordt besloten. Overigens kan de Commissie voor Welstand en Monumenten ook ongevraagd advies verstrekken.

HOOFDSTUK 4 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 13. Vergunning voor beschermd rijksmonument

De procedure met betrekking tot de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten staat beschreven in de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988. Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, eerste lid Monumentenwet 1988, zijnde de basis om de beslissingsbevoegdheid omtrent rijksmonumenten bij het college neer te leggen. Standaard geldt de reguliere procedure uit de Wabo voor vergunningaanvragen voor rijksmonumenten. Bij aanvragen met een hoge impact op de monumentale waarden zoals:

1°. het slopen van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,

2°. het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1° [lees: vergelijkbaar met het slopen van een monument of een deel daarvan, voor zover van ingrijpende aard],

3°. het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, of

4°. het geven van een nieuwe bestemming en het daarvoor ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan,

geldt de procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten vermeld in Artikel 3.10, eerste lid, onder d, jo 2.26, derde lid, Wabo in samenhang met artikel 6.4, eerste lid, onder a, van het Besluit omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure).

Ook in de Wabo is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag voor een omgevingsvergunning in het geval van een rijksmonument dit artikel van toepassing (Wabo artikel 3.10 eerste lid onder d). De aanvraag wordt niet meer ter inzage gelegd. Eerst wordt een ontwerpbesluit (de vergunning in concept) verzonden naar de aanvrager (Awb artikel 3:13), vervolgens gepubliceerd (een aantal zaken moet in de publicatie vermeld worden, zie Awb art 3:12), en ten slotte zes weken ter inzage gelegd (Awb artikel 3:11 en 3:16). Als er zienswijzen binnenkomen, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen (3:15, derde lid Awb). De verwerking van de zienswijzen in het definitieve besluit moet binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag plaatsvinden. Als er geen zienswijzen zijn binnengekomen, dan moet dit zo snel mogelijk na het verstrijken van de ter-inzage-termijn gepubliceerd worden en neemt het college het definitieve besluit binnen vier weken na het einde van de ter-inzage-termijn (Awb artikel 3:18.4).

Van de mogelijkheid om de besluitvorming te verlengen met een redelijke termijn (maximaal zes weken zie artikel 3.12,lid 8 Wabo) kan alleen in de eerste acht weken van de proceduretermijn gebruik gemaakt worden, als de aanvraag een complex of omstreden onderwerp betreft én de aanvrager in de gelegenheid gesteld is hierover zijn zienswijze kenbaar te maken (3:18, tweede lid Awb).

De krappe beoordelingstermijn kan ertoe leiden dat er sneller dan voorheen tot een weigering van de vergunning wordt overgegaan. Het verdient dan ook aanbeveling op basis van een schetsplan overleg te plegen voordat de vergunningaanvraag wordt ingediend.

Omdat de mogelijkheid is opgenomen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen, is tegen het definitieve besluit alleen nog maar beroep mogelijk, en wel alleen door de minister van OCW (voor deze: de RCE), - buiten de bebouwde kom - GS, de aanvrager, belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben niet eerder zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art 6:13).

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat een "deskundige commissie" op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld bij deze vergunningsprocedure. Om te voorkomen dat dit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten tot problemen leidt bij de vergunningverlening, kan het college zonder advies een beslissing nemen, of om het te laat uitgebrachte advies toch in zijn overwegingen betrekken.

HOOFDSTUK 5 De bescherming van gemeentelijke stadsgezichten

Artikel 15. Aanwijzing van gemeentelijke stadsgezichten

De aanwijzing als gemeentelijk stadsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van het gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden gebruikt. Bij veranderingen is het de bedoeling dat de kwaliteiten worden behouden en versterkt, en wordt voortgebouwd op de kwaliteiten.

Artikel 16. Registratie op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten

De registratie bevat een topografische kaart waarop de gebieden waarvoor de aanwijzing geldt zijn aangegeven, en een waardering die de aanwijzing motiveert.

Artikel 17. Wijziging van de aanwijzing

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn in de aanwijzing ambtshalve wijzigingen aan te brengen zonder dat het nodig is de gehele aanwijzingsprocedure te volgen. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan veranderingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 19. Beschermende bestemmingsplannen

Hierbij is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988, artikel 36 en de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 20. Verbodsbepaling, vergunningaanvraag en weigeringsgronden

Het verbod tot sloop in een krachtens een zodanige verordening aangewezen stads- of dorpsgezicht: de omgevingsvergunningplicht bestaat op grond van artikel 2.2, lid 2 onder c van de Wabo. Op grond van artikel 2.18 Wabo moeten gronden voor weigering of verlening worden opgenomen in de verordening. De vergunning tot sloop kan in ieder geval worden geweigerd wanneer de totstandkoming van nieuwbouw binnen de karakteristiek van het beschermde gezicht onvoldoende is verzekerd. Dit kan het geval zijn als nader onderzoek uitwijst dat het belang van het beschermde gezicht zich verzet tegen sloop. Het verbod tot geheel of gedeeltelijk slopen is dus geregeld in de Wabo. Aanvragen tot sloop worden voor advies voorgelegd aan de Commissie voor Welstand en Monumenten. Het belang van het beschermde gezicht is verwoord in de waardering van het stadsgezicht in de aanwijzing. De omschreven waarden vormen het afwegingskader om een omgevingsvergunning tot sloop te weigeren. Het college kan nader onderzoek eisen (bouw-, architectuur-, cultuurhistorisch-, stedenbouwkundig of archeologisch onderzoek) ten behoeve van de afweging. Dit betekent dat ook ten aanzien van de waarde van het bestaande object nader onderzoek gevraagd kan worden en het college advies vraagt aan de Commissie voor Welstand en Monumenten over de waarde daarvan en het belang voor het beschermde stadsgezicht. In het beschermde bestemmingsplan wordt hiertoe regels opgenomen.

HOOFDSTUK 6 Archeologische waarden

Artikel 21. Betreding

Grondslag is art. 57.2 van de Monumentenwet 1988. Hierop is artikel 5:27 Awb van toepassing.

HOOFDSTUK 7 Schadevergoeding

Artikel 22. Schade

Hoewel de Afdeling rechtspraak heeft bepaald dat opneming van dit schadevergoedingsartikel niet verplicht is, is er toch voor gekozen om daarmee uniformiteit met de Monumentenwet 1988 te krijgen. Uit jurisprudentie blijkt dat de aanwijzing tot beschermd monument geen grond voor schadevergoeding oplevert. Eventuele schade treedt pas op als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

HOOFDSTUK 8 Handhaving

Artikel 23. Toezicht

Artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid (bijvoorbeeld politieagenten). Uit de bewoordingen van Artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen.

HOOFDSTUK 9 Overige bepalingen

Artikel 24

Het college is bevoegd om nadere regels vast te stellen als uitwerking van de Monumentenverordening Hilversum 2016. Een dergelijke uitwerking is bijvoorbeeld criteria voor de aanwijzing van monumenten en stadsgezichten, en voor de restauratie van monumenten. Overigens worden de landelijk vastgestelde criteria hierbij als uitgangspunt aangehouden.

Artikel 25

Bij de bepaling van de geldboete is de Wet indeling geldboete categorieën II van 11 februari 1988 van belang. Op overtreding van een verordening kan, op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, een geldboete van de eerste of de tweede categorie worden gezet.

Artikel 26. Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding van deze verordening is geregeld in het eerste lid. Ingevolge Artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988 moet de vastgestelde verordening onverwijld ter kennis van de minister worden gebracht en treedt zij twee maanden na toezending in werking. De op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatste monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig deze verordening.

Artikel 28. Citeerartikel

Dit artikel geeft de naam van de verordening aan.

Naar boven