Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2017

 

De raad van de gemeente Zundert;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 08-11-2016;

gehoord het advies van de Ronde d.d. 23-11-2016;

gelet op artikel 228 a van de Gemeentewet;

 

besluit:

 

vast te stellen:

 

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2017

(verordening rioolheffing Zundert 2017).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

c. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, oppervlaktewater, hemelwater of grondwater;

d. woning: een perceel dient in hoofdzaak tot woning, indien de waarde op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor dat perceel in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van dat perceel die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;

e. recreatieterrein: terrein bestemd voor verblijfsrecreatie dat als zodanig wordt geëxploiteerd met inbegrip van de op dit terrein gelegen roerende of onroerende opstallen, het terrein wordt voor de toepassing van deze verordening als een perceel aangemerkt.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

1. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

2. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

De belasting wordt geheven:

1. a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Met betrekking tot de rioolheffing wordt:

a. als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

c. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

d. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. De belasting wordt geheven naar de grondslagen genoemd in lid 2 van dit artikel.

2. De grondslagen van de belasting zijn voor:

a. Het eigenarendeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, een vast bedrag per perceel;

b. Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, een bedrag op basis van het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

3. Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de loop van het belastingjaar naar het perceel is toegevoerd en/of opgepompt.

4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

5. De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd en of opgepompt water wordt, voor zover de hoeveelheid geloosd water ten minste 3.000 m3 of ten minste 20% lager is dan de som van de hoeveelheden toegevoerd of opgepompt water, verminderd met de hoeveelheid water die niet als water is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

1. Het eigenarendeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt per perceel: € 130,56

2. Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt bij een afgevoerde hoeveelheid water van:

0 tot en met 300 kubieke meter: € 123,17 per belastingjaar;

301 tot en met 600 kubieke meter: € 359,82 per belastingjaar;

601 tot en met 1.000 kubieke meter: € 628,40 per belastingjaar;

1.001 tot en met 1.500 kubieke meter: € 704,78 per belastingjaar;

1.501 tot en met 2.000 kubieke meter: € 1.320,83 per belastingjaar;

2.001 tot en met 3.500 kubieke meter: € 2.033,02 per belastingjaar;

3.501 tot en met 5.000 kubieke meter: € 3.075,48 per belastingjaar;

5.001 tot en met 7.500 kubieke meter: € 4.428,52 per belastingjaar;

7.501 tot en met 10.000 kubieke meter: € 6.064,66 per belastingjaar;

10.001 tot en met 12.500 kubieke meter: € 7.624,53 per belastingjaar;

12.501 tot en met 15.000 kubieke meter: € 9.105,58 per belastingjaar;

15.001 tot en met 17.500 kubieke meter: € 10.512,86 per belastingjaar;

Meer dan 17.501 kubieke meter: € 13.090,51 per belastingjaar

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting berekend naar de grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 2, letter a , is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting bedoeld in artikel 5, lid 2 sub b voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 5, lid 2 sub b, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruik maakt.

5. De belasting berekend voor niet woningen naar de grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 2, letter b vanaf 301 kubieke meter is verschuldigd na afloop van het belastingjaar of eerder indien de belastingplicht binnen de gemeente wordt beëindigd in de loop van het belastingjaar.

6. Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 10 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnbedragen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na de eerste vervaldatum.

2. Indien een bestuurlijke boete is opgelegd, dan is het bedrag inzake die bestuurlijke boete invorderbaar in twee gelijke termijnbedragen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na de eerste vervaldatum.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt, in geval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 10.000,00 dat dit bedrag en een bestuurlijke boete op dit aanslagbiljet moeten worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 100,00 of meer doch niet meer dan € 10.000,00 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnbedragen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

5. De in het vierde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn als bedoeld in het eerste lid.

6. In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

7. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding

Van de belasting als bedoeld in artikel 5, lid 2, letter b kan kwijtschelding worden verleend voor zover deze belasting wordt geheven ter zake van een woning.

Artikel 12 Nadere regels

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Overgangsrecht en inwerkingtreding

1. De 'Verordening rioolheffing Zundert 2016", vastgesteld d.d. 8 december 2015, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening rioolheffing Zundert 2017".

 

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 13-12-2016

De raad voornoemd.

De griffier, De voorzitter,

drs. J.J. Rochat L.C.Poppe-de Looff

Naar boven