Beleidsregels Eigen bijdrage Maatschappelijke Opvang Wmo 2017 gemeente Utrecht

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit vast te stellen de volgende

 

Beleidsregels Eigen bijdrage Maatschappelijke Opvang Wmo 2017 gemeente Utrecht

 

 

Inhoud

Beleidsregels Eigen bijdrage Maatschappelijke Opvang Wmo 2017 gemeente Utrecht 1

Artikel 2. Eigen bijdragen voor de opvang 3

Artikel 3. Innen van de eigen bijdragen voor de opvang 4

Artikel 4. Mandatering 5

Artikel 5. Reikwijdte 5

Artikel 6. Verwijzing naar wetten, richtlijnen en verordeningen 5

Artikel 7. Intrekking 5

Artikel 8. Inwerkingtreding 5

Artikel 9. Citeertitel 5

Toelichting op de artikelen 6

1. Begripsbepalingen

1. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de Maatschappelijke opvang en opvang Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA). Deze beleidsregels gelden voor de cliënten in de maatschappelijke opvang.

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

b. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

c. Instelling: een opvang instelling, die, crisisopvang, nachtopvang, onderdak met lichte begeleiding, (intensieve) gespecialiseerde ambulante begeleiding, (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uursvoorziening biedt bij psychosociale en maatschappelijke problemen;

d. (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uursvoorziening (voorheen voltijdopvang): voor de definitie zie de Beleidsregels WMO 2017.

e. Crisisopvang: het bieden van tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling;

f. f. (intensieve) gespecialiseerde ambulante begeleiding: voor de definitie zie de Beleidsregels WMO 2017

g. Nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht met al dan niet voeding door een in-stelling;

h. De cliënt: de persoon van 18 jaar of ouder, die eventueel samen met minderjarige kinderen, gebruik maakt van het voornoemde aanbod van een instelling;

i. Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet, exclusief vakantietoeslag, op 1 januari van het kalenderjaar;

j. Inkomen: de werkelijke inkomsten van de cliënt (indien dit hoger is de hiervoor benoemde van toepassing zijnde bijstandsnorm);

k. Norm persoonlijke uitgaven: de toepassing zijnde normbedragen exclusief vakantietoeslag ingevolge artikel 23 lid 1 van Participatiewet bij verblijf in een inrichting (het zak- en kleedgeld), vermeerderd met de premie voor de Collectieve ziektekostenverzekering, die de gemeente Utrecht aanbiedt aan mensen met een uitkering op bijstandsniveau en verminderd met de zorgtoeslag;

l. Bijdrage: de eigen bijdrage die de cliënt verschuldigd is op basis van deze beleidsregel.

 

Artikel 2. Eigen bijdragen voor de opvang

1. Gedurende het gebruik maken van de door een instelling aangeboden (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening, Crisisopvang, (intensieve) gespecialiseerde ambulante begeleiding, dan wel Nachtopvang, is de cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten van de opvang, uitgezonderd de kosten van begeleiding.

2. De bijdrage wordt uitgezonderd de Nachtopvang bepaald per maand, voor de Nachtopvang wordt de bijdrage per dag bepaald. De bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de cliënt gebruik maakt van het aanbod van de instelling. Een gedeelte van een maand wordt naar rato van het aantal dagen berekend op basis van het werkelijke aantal dagen in de betreffende kalendermaand.

3. De bijdrage als bedoeld in lid 1 is afhankelijk van het soort opvang en uitsluitend voor (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening en Crisisopvang is de bijdrage afhankelijk van het verschil tussen de bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien bij gehuwden een van beide partners gebruik maakt van (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening of Crisisopvang wordt bij het bepalen van de bijstandsnorm de regelgeving in de Participatiewet voor opname in een inrichting gevolgd.

4. De bijdrage voor (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening en voor Crisisopvang bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de norm voor persoonlijke uitgaven, behoudens wat in deze beleidsregel op de bijdrage in mindering mag worden gebracht. Er is geen bijdrage verschuldigd voor de kosten van begeleiding.

5. Indien de instelling bij (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening of Crisisopvang aan de cliënt geen voeding verstrekt, wordt de bijdrage verminderd met een bedrag voor voeding. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag, dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent als gemiddelde kosten. In het geval dit bedrag niet bekend is, bepaalt het college het bedrag dat hiervoor in de plaats komt.

6. Voor cliënten die gebruik maken van de Crisisopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de bijdrage gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm. De instelling mag de verlaging van de bijdrage, in hun berekening van de bijdrage verwerken, als de cliënt aan de gestelde voorwaarden voldoet. De instelling dient het college minimaal elk half jaar te informeren over het toepassen van deze verlagingen middels een overzicht.

7. De bijdrage voor de Nachtopvang wordt door het college bepaald na overleg met de instelling. Deze bijdrage kan voor elk aanbod van Nachtopvang verschillend worden vastgesteld door het college. De vaststelling en aanpassing van de bijdrage geschiedt impliciet middels een verleningsbeschikking voor de subsidie of opdrachtverstrekking aan de instelling.

8. De hoogte van de bijdrage voor (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening en Crisisopvang wordt jaarlijks op 1 januari opnieuw bepaald op basis van de dan geldende bijstandsnormen, de hoogte van de premie voor de ziektekostenverzekering en de zorgtoeslag en de norm voor persoonlijke uitgaven. Het college hoeft hier geen nieuw besluit over te nemen, zonder nader besluit worden de bedragen automatisch aangepast op basis van deze beleidsregel. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vaststelling van de eigen bijdrage middels een collegebesluit dan wel middels de verleningsbeschikking voor de subsidie of opdrachtverstrekking aan de instelling.

Artikel 3. Innen van de eigen bijdragen voor de opvang

1. Het college draagt de inning van de bijdragen op aan de instelling, die de opvang verzorgt, tenzij het college in de verleningsbeschikking aan de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

2. De instellingen verlenen slechts (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening, Crisisopvang, of Nachtopvang aan cliënten, die zich tegenover hen verplichten tot het betalen van de in deze beleidsregel bepaalde eigen bijdrage. De instellingen zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen, uitgezonderd bijzondere regelingen zoals de koudweerregeling.

3. De instellingen mogen de bijdrage die zij innen splitsen in specifieke onderdelen, als dit voor hen van belang is. De totale eigen bijdrage per cliënt mag hierdoor niet wijzigen.

4. Indien een cliënt zich niet heeft verzekerd tegen ziektekosten dan wel als een cliënt de premie ziektekostenverzekering niet (tijdig) heeft betaald, kan de instelling de te innen eigen bijdrage verhogen met de norm voor de ziektekostenverzekering, zoals gehanteerd bij het bepalen van de norm persoonlijke uitgaven. De verschuldigde eigen bijdrage blijft gelijk, de instelling stelt het extra geïnde bedrag later weer ter beschikking van de cliënt voor de betaling van de achterstallige premie van de ziektekostenverzekering.

5. Bij cliënten jonger dan 21 jaar kan de instelling maandelijks maximaal € 50 extra innen bovenop de eigen bijdrage, mits zij dit bedrag apart zet voor de cliënt. Dit extra ingehouden spaarbedrag wordt uitgekeerd aan de cliënt bij de uitstroom naar zelfstandig wonen.

6. Bij het bepalen van het benodigde bedrag voor de instellingen wordt vooraf de verwachte te innen bijdrage door de instelling in mindering gebracht op het bedrag. De instelling mag daarbij de redelijke kosten van administratie, incasso en oninbaarheid in mindering brengen, waarbij maximaal 5% van het totale te innen bedrag voldoende is. Het college kan op grond van redelijkheid en billijkheid in uitzonderingsgevallen afwijken van het bepaalde in dit lid.

7. Het college verleent aan de instellingen, die de eigen bijdragen van de cliënten innen, het mandaat om met in acht nemen van het bepaalde in deze beleidsregels de bijdrage van de individuele cliënten te bepalen.

8. Het college kan andere regels stellen ten aanzien van de inning van de bijdragen middels een collegebesluit dan wel middels de overeenkomst met de instelling.

Artikel 4. Mandatering

Het college mandateert de Hoofd Maatschappelijke Ontwikkeling om besluiten te nemen in het kader van deze Beleidsregels, die op basis van dit mandaat zelf ondermandaten kan geven.

Artikel 5. Reikwijdte

Deze Beleidsregels zijn van toepassing op alle instellingen voor opvang.

Artikel 6. Verwijzing naar wetten, richtlijnen en verordeningen

In het geval van wijzigingen of nadrukkelijke vervanging van wetten, verordeningen en richtlijnen (hierna: regelgeving), die zijn vermeld in deze beleidsregels, door andere regelgeving worden alle verwijzingen in deze beleidsregels naar deze regelgeving geacht te zijn naar de gewijzigde dan wel vervangen regelgeving.

Artikel 7. Intrekking

De beleidsregels Eigen bijdrage Maatschappelijke opvang Wmo 2016 komen op 1 januari 2017 te vervallen.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017 en vervangen de beleidsregels Eigen bijdrage Maatschappelijke opvang Wmo 2016.

Artikel 9. Citeertitel

Deze Beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Eigen bijdrage Maatschappelijke opvang Wmo 2017, Gemeente Utrecht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting op de artikelen

 

Artikel 1

In aansluiting op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is de beleidsregel alleen van toepassing op natuurlijke personen van 18 jaar en ouder. Met de begripsbepaling van de cliënt is de beleidsregel daarmee tot deze groep personen beperkt.

Bij het bepalen van de bijstandsnorm is rekening gehouden met de afwijkende bepalingen in de Participatiewet voor personen van 18 tot 21 jaar. Voor de berekening van de eigen bijdrage worden de toeslagen die vanuit de Bijzondere Bijstand mogelijk zijn meegerekend.

Het werkelijke inkomen van de cliënt is van belang als dit hoger is dan de bijstandsnorm voor het bepalen van eventuele verlagingen van de verschuldigde bijdrage.

Bij het bepalen van de norm voor de persoonlijke uitgaven gaan wij uit van de premie voor de Collec-tieve ziektekostenverzekering, die de Gemeente Utrecht aanbiedt. Deze premie dekt tevens de eigen bijdrage en is zodoende hoger dan de standaardpremie voor de basisverzekering.

Zowel bij de bijstandsnorm als bij de norm voor persoonlijke uitgaven wordt de vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten. Deze toeslag is noodzakelijk voor bijzondere uitgaven zoals schuldaflossing en om te sparen voor grotere uitgaven.

 

Artikel 2 lid 1, 2 en 3

Bij de (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening en de Crisisopvang wordt de bijdrage bepaald op basis van het norminkomen, de bijstandsnorm. Er is geen bijdrage verschuldigd voor begeleiding. In het geval een van beide gehuwde partners gebruik van de (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening of de Crisisopvang wordt de regelgeving van de Participatiewet gevolgd voor opname in een inrichting. Indien een van beide partners in een inrichting is opgenomen, gaat de Participatiewet voor beide partners uit van de bijstandsnorm voor alleenstaanden.

 

Artikel 2 lid 4

Voor (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening en Crisisopvang wordt de eigen bijdrage bepaald op basis van de bijstandsnorm gekoppeld aan de persoonlijke situatie en gemaximeerd op het verschil tussen die bijstandsnorm en de norm voor persoonlijke uitgaven. Gehuwden waarvan een van beide partners gebruik maakt van de opvang, worden vrijwel altijd als alleenstaande behandeld ten aanzien van de eigen bijdrage.

De gemeente verstrekt jaarlijks een tabel, waarin het bedrag staat aan eigen bijdrage op basis van de bijstandsnorm voor de te onderscheiden categorieën. Daarbij wordt geen rekening gehouden met vermindering op basis van persoonlijke omstandigheden.

 

Artikel 2 lid 5

In het geval de instelling geen voeding verstrekt aan de cliënt wordt de bijdrage verlaagd met een redelijk bedrag voor voeding. Daarbij sluiten wij aan bij een onafhankelijke norm, namelijk van het Nibud. Bij volwassenen wordt uitgegaan van het bedrag voor een man van 14-65 jaar met een 1-persoons-huishouden. Voor kinderen wordt een gemiddeld bedrag gehanteerd, dat het Nibud hanteert voor kinderen tot 13 jaar, gecombineerd met de korting bij huishoudens met twee of meer personen.

Dit bedrag wordt op basis van dit lid in mindering gebracht op de bijdrage. Dat leidt nooit tot een negatieve bijdrage, maar bij alleenstaanden jonger dan 21 jaar mogelijk wel tot nihil. In het geval het Nibud dit bedrag niet meer vaststelt of bekend maakt, bepaalt het college een andere basis voor dit bedrag.

 

Artikel 2 lid 6

Bij de Crisisopvang is het mogelijk, dat de cliënt nog kosten heeft voor een zelfstandige woonruimte en zodoende redelijkerwijs de berekende bijdrage niet kan betalen. Het uitgangspunt is dat Crisisopvang een kortdurende voorziening is, waarbij een termijn van 6 maanden voldoende is om ofwel weer zelfstandig te kunnen wonen dan wel om door te stromen naar een andere vorm van opvang. De eigen bijdrage wordt daarom voor een periode van maximaal 6 maanden verlaagd met een forfaitair bedrag van 20% van de bijstandsnorm. In de Richtlijnen voor Bijzondere bijstand wordt uitgegaan van een huurquotum van 16,5% tot 19% van het inkomen, zodat 20% als aftrekpost redelijk is.

De gemeente verstrekt een tabel, waarin per categorie aangegeven, wat de vermindering is van de eigen bijdrage en wat de resterende bijdrage is. In de tabel wordt uitgegaan van de forfaitaire vermindering van 20% van de bijstandsnorm.

 

Artikel 2 lid 7

Voor de Nachtopvang is een algemene eigen bijdrage niet zinvol, het aanbod is te verschillend. De instelling doet een voorstel voor de te innen eigen bijdrage. Het college kan dit voorstel volgen of ervan afwijken. De vaststelling van de eigen bijdrage wordt middels de verleningsbeschikking of een opdracht aan de instelling impliciet bepaald.

 

Artikel 2 lid 8

De eigen bijdrage voor de (intensieve) gespecialiseerde begeleiding in een 24 uurs voorziening en de Crisisopvang wordt jaarlijks per 1 januari automatisch aangepast aan de nieuwe bijstandsnormen en andere in de beleidsregel opgenomen normbedragen. Als het college de eigen bijdrage anderszins wil aanpassen, neemt zij daar een expliciet besluit over, dat aan de instellingen kenbaar wordt gemaakt.

De eigen bijdrage voor de Nachtopvang wordt niet jaarlijks aangepast aan kostenstijgingen, mede omdat we ronde bedragen willen hanteren. In overleg met de instellingen wordt gekeken of er een verhoging nodig is.

 

Artikel 3 lid 1, 2 en 3

Het innen van de eigen bijdragen kan niet door het CAK plaatsvinden, zoals bij de andere eigen bijdragen vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Het is logisch om de instellingen de inning te laten uitvoeren. Het college kan hier van afwijken, als daar reden voor is. Het kan voor instellingen of voor cliënten in bepaalde gevallen handig zijn om de bijdrage te splitsen in een bijdrage voor specifieke onderdelen. De instellingen hebben de vrijheid om dit te doen, zolang de totale bijdrage niet verandert.

 

Artikel 3 lid 4

In de norm persoonlijke uitgaven is een bedrag opgenomen voor de verplichte ziektekostenverzeke-ring. Indien een cliënt zich niet verzekerd dan wel als een cliënt de premie niet (tijdig) betaalt, wordt de compensatie van de gemeente voor de te betalen premie oneigenlijk gebruikt door de cliënt. Om deze ongewenste situatie te voorkomen kan de instelling een extra bedrag innen ter grootte van de premie ziektekostenverzekering. Het extra geïnde bedrag wordt later weer ter beschikking gesteld van de cliënt om de (achterstallige) premie ziektekostenverzekering te betalen.

 

Artikel 3 lid 5

Bij cliënten jonger dan 21 jaar blijkt de overgang naar zelfstandig wonen (zonder begeleiding of alleen met ambulante woonbegeleiding) financieel veel problemen op te leveren. De instelling kan deze overgang vergemakkelijken door middels een extra bijdrage de cliënt verplicht een maandelijks bedrag te laten sparen. Het gespaarde bedrag wordt aan de cliënt uitgekeerd bij de uitstroom naar zelfstandig wonen.

 

 

 

 

Artikel 3 lid 6

Bij de opdracht voor de maatschappelijke opvang wordt bij het bepalen van het benodigde bedrag voor de instellingen vooraf de verwachte te innen bijdrage door de instelling in mindering gebracht op het budget.

De instelling mag daarbij de redelijke kosten van administratie, incasso en oninbaarheid in mindering brengen, waarbij maximaal 5% van het totale te innen bedrag voldoende is. Dit percentage wordt vastgesteld in de overeenkomst met de instelling en bij de vaststelling niet aangepast ongeacht de werkelijke kosten en oninbaarheid.

Er wordt geen extra budget beschikbaar gesteld in het geval de instelling minder eigen bijdragen int dan de berekende bijdragen. Buiten bovengenoemde herberekening bij de vaststelling wordt het toegekende budget niet aangevuld dan wel teruggevorderd.

Het college kan op grond van redelijkheid en billijkheid in uitzonderingsgevallen afwijken van het bepaalde in dit lid.

 

Artikel 3 lid 7

De instellingen zijn verantwoordelijk voor het innen van de bijdragen. Zij beschikken over alle relevante informatie om de bijdragen te bepalen. De verlaging van de bijdrage in het geval van dubbele woonlasten (Crisisopvang) kan de instelling prima beoordelen of een verlaging past binnen de beleidsregel. De gemeente kan achteraf middels de ontvangen overzichten desgewenst controleren of de beleidsregel juist wordt toegepast. De snelle afhandeling is in het belang van de cliënten. Bij twijfels over de interpretatie van de beleidsregel kunnen de instellingen altijd contact opnemen met de gemeente.

 

Artikel 4

De beleidsregel dient praktisch eenvoudig uitvoerbaar te zijn. Daarvoor is mandatering naar de ambtelijke organisatie noodzakelijk om te voorkomen, dat het college daadwerkelijk steeds collegebesluiten dient te nemen. Deze mandatering is bij de verlening van subsidie en inkoop eveneens gebruikelijk.

 

Artikel 5

De beleidsregel is niet gericht op specifieke instellingen, maar op alle aanbieders van de genoemde vormen van maatschappelijke opvang in de gemeente Utrecht.

 

Artikel 6

In de beleidsregel wordt verwezen naar meerdere wetten, beleidsregels en richtlijnen, die aan verandering onderhevig zijn. De naamgeving kan wijzigen (zoals het jaartal), evenals artikelnummering of de wet, beleidsregel of richtlijn wordt vervangen door een andere wet, richtlijn of beleidsregel. Het is niet zinvol om de beleidsregel daar tussentijds voor aan te passen. In het geval er een wezenlijke verandering plaatsvindt of redelijkerwijs niet duidelijk meer is, wat de verwijzing inhoudt, zal de beleidsregel vanzelfsprekend worden aangepast.

Ter verduidelijking van de artikelen in de beleidsregel en om een beeld te krijgen van de bedragen van de eigen bijdrage in de verschillende persoonlijke omstandigheden zijn er middels tabellen en anderszins voorbeeldberekeningen gemaakt van de bijdrage. Aan de voorbeeldberekeningen kunnen geen rechten worden ontleend. Zij dienen alleen als toelichting en illustratie van de beleidsregel zelf. Bij discrepantie dan wel twijfel is de tekst van de beleidsregel leidend.

In veel voorbeeldberekeningen is nadrukkelijk uitsluitend aangegeven met of tot welk bedrag het college de bijdrage kan verlagen. Deze verlagingen zijn een recht van het college, zij kan dit toepassen maar zij kan ook besluiten om dit niet toe te passen. De cliënten noch de instellingen kunnen enig recht ontlenen aan de artikelen en voorbeeldberekeningen waarin de mogelijke verlaging van de bijdrage is opgenomen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Utrecht, gehouden op 6 december 2016.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. G.G.H.M. Haanen Mr. J.H.C. van Zanen

Bekendmaking is geschied op <datum>

Naar boven