Gemeente Zwolle, bekendmaking wijziging Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2015

 

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ZWOLLE.

Het college van de gemeente Zwolle heeft in de vergadering van 1 november 2016 een wijziging van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2015 vastgesteld.

Het betreft een wijzing in artikel 23 lid 2 onder f en bijlage 2.

Dit besluit heeft betrekking op de gemeente Zwolle en treedt 1 januari 2017 inwerking. Op de besluiten die voor de datum inwerkingtreding van dit besluit worden genomen en betrekking hebben op de periode vanaf 1 januari 2017 worden de aangepaste persoonsgebonden budgetten beschermd wonen ook toegepast.

Bovendien ligt dit besluit ter inzage bij de informatiebalie in het Stadskantoor en is het besluit vanaf 1 januari 2017 te raadplegen via www.zwolle.nl/bestuur/verordeningen en beleidsregels.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo);

  • b.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2015.

  • c.

    Wlz: Wet langdurige zorg

Hoofdstuk 2 diensten in/aan huis

Artikel 2. Gebruikelijke zorg

Een aanvrager komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 3. Soorten maatwerkvoorzieningen wonen

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en/of herinrichtingskosten;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming in de stofferingskosten;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken van een woning;

  • d.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

Het college stelt in art. 8 van dit besluit de kostensoorten vast, die behoren tot de kosten van een bouwkundige of woontechnische voorziening;

  • e.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • f.

    een uitraasruimte;

  • g.

    onderhoud, keuring en reparatie van de verstrekte woonvoorziening;

  • h.

    huurderving;

  • i.

    tijdelijke huisvesting.

Artikel 4. Niet noodzakelijke verhuizing en andere beperkende voorwaarden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3 van dit Besluit wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door burgemeester en wethouders;

  • c.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een op grond van een toegelaten instelling in het kader van de Wlz of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • d.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding en herinrichtingskosten betreft;

  • e.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • f.

    de aanvraag betrekking heeft op het treffen van voorzieningen van een hoger niveau dan het

uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Artikel 5. Primaat van de verhuizing

  • 1.

    Een aanvrager kan voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en herinrichting als bedoeld in artikel 3 onder a van dit Besluit in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor een woningaanpassing en voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 3 onder d en e van dit Besluit in aanmerking komen indien verhuizing naar een aangepaste of aanpasbare woning niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is of uit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is.

  • 3.

    Verhuizing naar een aangepaste of aanpasbare woning heeft geen voorrang, indien de som van de kosten van het aanpassen van die woning en het treffen van een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard aan die woning minder bedragen dan € 11.157,--.

  • 4.

    Indien een aanvrager de aangepaste of aanpasbare woning niet accepteert, omdat hij zijn huidige woning wil aanpassen, kan hem een vergoeding verleend worden voor aanpassing van die huidige woning waarbij een bijdrage in de kosten is verschuldigd conform artikel 25 van dit besluit. De maximale hoogte van deze vergoeding bedraagt € 11.157,--.

  • 5.

    Het gestelde in leden 3 en 4 is niet van toepassing als de gevraagde woonvoorzieningen betrekking hebben op het aanpassen van een woonwagen of woonschip.

  • 6.

    Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 3 onder f van dit Besluit in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 6.Afbakening doelgroep financiële tegemoetkoming verhuizing en herinrichting

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en herinrichting als bedoeld in artikel 3 onder a van dit Besluit, verstrekken aan:

    • a.

      de aanvrager;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een aanvrager de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen geen financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1, indien:

    • a.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar bewoond te worden;

    • c.

      de aanvrager verhuisd is naar een instelling of een verzorgingshuis;

    • d.

      de aanvrager verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

Artikel 7.Aanpassen hoofdverblijf en bezoekbaar maken andere woonruimte

  • 1.

    Een voorziening wordt alleen verleend, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3.

    De aanvraag moet ingediend worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in het tweede lid betreft het bezoekbaar maken van de bedoelde woonruimte. Het maximale bedrag van de tegemoetkoming is vastgelegd in art. 27 van dit Besluit.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 6.

    Een voorziening bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de aanvrager al eerder een woning bezoekbaar is gemaakt, en wordt bepaald op basis van:

  • 1.

    de omvang van de aanpassing;

  • 2.

    het programma van eisen voor de aanpassing;

  • 3.

    de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer, en

  • 4.

    de laagste kostprijs voor het bezoekbaar maken van een woning opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een erkende aannemer.

  • 7.

    In het geval van co-ouderschap wordt één verblijf als hoofdverblijf aangemerkt.

Artikel 8. Kostensoorten in verband met het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

De kosten in artikel 3 onder d van dit besluit die worden aangemerkt als kosten voor het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, zijn:

  • 1.

    de aanneemsom;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

  • 3.

    het architectenhonorarium;

  • 4.

    het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is;

  • 5.

    de leges die betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk en gemaximeerd door het gestelde in artikel 21 van dit Besluit;

  • 9.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager;

Artikel 9.Woon en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De woonvoorzieningen worden niet verleend aan hotels, kloosters, pensions, trekkerswoonwagens, instellingen, verzorgingshuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, panden of ruimten bestemd voor kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 10.Gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en wethouders kunnen, uitgezonderd de gebouwen in artikel 9 van dit Besluit, een vergoeding verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    drempelhulpen of vlonders;

  • d.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.

Artikel 11.Beperkende voorwaarden aanpassingskosten woonwagen en woonschip

  • 1.

    Een vergoeding voor de aanpassing van een woonwagen kan verleend worden indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente legaal op de standplaats stond;

  • 2.

    Een vergoeding voor de aanpassingskosten van een woonschip kan verleend worden indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal 5 jaar is;

    • b.

      het woonschip nog minimaal 5 jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3.

    Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog 5 jaar op de ligplaats mag liggen, worden de aanpassingskosten vastgesteld tot maximaal € 1.113,--.

  • 4.

    Een vergoeding voor de aanpassing van een binnenschip kan slechts verleend worden indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte voor verblijf in het binnenschip.

Artikel 12. Terugbetaling economische meerwaarde

  • 1.

    Aan het verlenen van een vergoeding voor een woningaanpassing als bedoeld bij artikel 3 onder d van dit Besluit is de voorwaarde verbonden dat de ontvanger van de tegemoetkoming die de woning binnen tien jaar na gereedmelding van de werkzaamheden verkoopt, binnen een week na verkoop van de woning, burgemeester en wethouders hierover schriftelijk op de hoogte stelt en gelijktijdig de verkoopakte overlegt.

  • 2.

    De verstrekte vergoeding minus de reeds betaalde bijdrage in de kosten conform artikel 25 van dit Besluit, wordt aan de gemeente terugbetaald bij verkoop van de aangepaste woning binnen tien jaar na gereedmelding van de werkzaamheden. De hoogte van de terugbetaling bedraagt 100% van de tegemoetkoming, indien de woning binnen één jaar na gereedmelding wordt verkocht. De hoogte van de terugbetaling wordt verminderd met 10% voor ieder verstreken jaar na datumgereedmelding.

Artikel 13.Het verwerven van grond

Indien een woningaanpassing als bedoeld in artikel 3 onder d van dit Besluit betrekking heeft op het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan een vergoeding verleend worden voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage 1.

Artikel 14.Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud,

keuring en reparatie als bedoeld in artikel 3, onder g van dit Besluit, indien de kosten van

onderhoud, keuring en reparatie betrekking hebben op:

  • -

    (trap)liften;

  • -

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaarkeukenblok, bad of wastafel;

  • -

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

Artikel 15.Huurderving
  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen burgemeester en wethouders voor de duur van maximaal 6 maanden een vergoeding ter hoogte van de gederfde huurinkomsten verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met verlies van huurinkomsten.

  • 2.

    Het bedrag van de vergoeding uit het eerste lid bedraagt de daadwerkelijk gederfde huurinkomsten,gemaximeerd tot het bedrag van de maximaal subsidiabele huur, zoals jaarlijks wordt vastgesteld in het onderdeel Huurtoeslag van de belastingdienst;

Artikel 16.Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die de aanvrager maakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte;

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een tegemoetkoming verleent in de kosten van tijdelijke huisvesting, bedraagt zes maanden.

  • 4.

    De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt voor de woning met de laagste woonlasten en gemaximeerd tot het bedrag per maand dat als maximale huur wordt aangemerkt voor de Huurtoeslag.

Hoofdstuk 4 Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17. Omvang gebied.

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met verplaatsingen in het kader van het leven van alledag, die zich binnen 25 kilometer vanaf het woonadres afspelen, tenzij er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die een grotere vervoersbehoefte aannemelijk maken.

  • 2.

    Voor vervoer buiten de gemeentegrens maar binnen 25 kilometers vanaf het woonadres met het collectief vervoersysteem kan door burgemeester en wethouders een budget bij de vervoerder beschikbaar gesteld tot maximaal € 576,- per jaar, tenzij er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die een grotere vervoersbehoefte aannemelijk maken. De daarmee gepaard gaande hogere vergoeding is tot maximaal 1500 taxikilometers.

  • 3.

    Een aanvrager die in een onder de Wlz toegelaten zorginstelling verblijft en van wie de partner of directe familie verder dan 25 kilometer woont, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming tot maximaal het bedrag genoemd in artikel 27 van dit Besluit.

Artikel 18. Voorzieningen voor lokaal vervoer en het primaat van het collectief vervoer

  • 1.

    Een voorziening voor lokaal vervoer bestaat uit gebruik van het collectief systeem van vervoer door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder.

  • 2.

    Indien de voorziening onder lid 1 niet verantwoord is of onvoldoende aansluit bij de persoonskenmerken en behoeften, kan individueel vervoer door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder worden toegekend of een voorziening worden toegekend voor:

  • a.

    het gebruik van een eigen auto;

  • b.

    de aanpassing van een eigen auto;

Artikel 19.Vervoersvoorziening voor directe woonomgeving

Er kan een voorziening voor verplaatsing in de directe woonomgeving worden toegekend. De voorziening kan bestaan uit een verstrekking in natura of een persoonsgebonden budget voor de aanschaf, aanpassing of het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 20.Aanvraag vervoersvoorziening

  • 1.

    Een aanvrager kan voor collectief lokaal vervoer in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Een aanvrager kan, als aantoonbare beperkingen het gebruik van het collectieve vervoer onmogelijk maken, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor gebruik van de eigen auto of een voorziening voor de aanpassing van de eigen auto.

  • 3.

    Een aanvrager kan voor individueel taxivervoer in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen het gebruik van het collectieve vervoer onmogelijk maken en hij niet de beschikking heeft over een eigen auto.

  • 4.

    Een aanvrager kan voor een vervoersvoorziening voor de directe woonomgeving in aanmerking komen als er sprake is van ernstige beperkingen in de mobiliteit.

  • 5.

    Een voorziening voor de directe woonomgeving kan in aanvulling op het gebruik van een andere vervoersvoorziening verstrekt worden.

Artikel 21. Aanvraag vervoersvoorziening bij begeleiding in het openbaar vervoer

  • 1.

    Een aanvrager die 10 jaar of ouder is, kan voor het collectieve of individuele vervoer in aanmerking komen wanneer hij voor het gebruik van het openbaar vervoer begeleiding nodig heeft.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde leeftijdsbegrenzing is niet van toepassing op een aanvrager die in een instelling zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 22.Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1.

    Een aanvrager kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in of om de woning noodzakelijk maken.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget

Artikel 23. Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget:

  • a.

    is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • b.

    bedraagt bij een aanpassing in eigen beheer alleen de feitelijk aantoonbare kosten tot maximaal de kosten die zouden zijn vergoed bij professionele uitbesteding.

  • c.

    kan worden gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden.

  • 2.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor:

  • a.

    een voorziening wordt bepaald op basis van de tegenwaarde die de gemeente aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening of de door burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de voorziening in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.

  • b.

    een tweedehandsvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van de afschrijvingssystematiek gebaseerd op een afschrijvingstermijn van 7 jaar, zoals hier aangegeven,

 

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Jaar 6

Jaar 7

Voorziening

86%

71%

57%

43%

29%

14%

0%

Dit zijn maximum bedragen. De betaling van het pgb vindt plaats op basis van de factuur.

  • c.

    huishoudelijke hulp wordt bepaald per resultaat van een schoon huis en bedraagt maximaal 80% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden in natura.

  • d.

    individuele begeleiding wordt per resultaat voor individuele begeleiding bepaald en bedraagt maximaal 80% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding in natura.

  • e.

    kortdurend verblijf- en respijtzorg wordt bepaald per resultaat en bedraagt maximaal 80% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf- en respijtzorg in natura.

  • f.

    Beschermd wonen wordt bepaald op basis van een naar aard en omvang oplopend budget zoals vermeld in de bijlage persoonsgebonden budgetten beschermd wonen vanaf 1 januari 2017.

  • g.

    Indien gebruik wordt gemaakt van ondersteuning uit het sociaal netwerk, gelden de volgende maximumtarieven per uur:

  • -

    € 20 voor individuele begeleiding

  • -

    € 14,50 voor huishoudelijke ondersteuning

Artikel 24. Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, bewaart gedurende een periode van vijf jaar, de originele aankoopbewijzen, huurovereenkomsten en betaalbewijzen van alle tot het bestedingsdoel van het persoonsgebonden budget behorende goederen of diensten.

  • 2.

    Deze gegevens worden op verzoek van de gemeente door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend, danwel diens wettelijke vertegenwoordiger binnen een termijn van 20 werkdagen aangeleverd, nadat de gemeente hierom vraagt.

Hoofdstuk 7Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Artikel 25. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget in het kader van de maatschappelijke ondersteuning is een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 25, eerste lid geldt dat geen bijdrage is verschuldigd voor:

    • a.

      een rolstoel;

    • b.

      voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar met uitzondering van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening zoals genoemd in art. 10 lid 6 van de verordening.

    • c.

      financiële tegemoetkoming en de tegemoetkoming voor personen met chronische ziekte of beperking.

    • d.

      de onderhoudskosten, de reparaties en de keuringskosten van voorzieningen

  • 3.

    De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4.

    In uitzondering op artikel 25 lid 3 van dit besluit geldt voor beschermd wonen dat de bijdrage wordt berekend volgens artikel 3.11 en 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Voor opvang geldt dat de bijdrage wordt berekend volgens artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 5.

    De bijdrage voor een éénmalig verstrekte maatwerkvoorziening wordt gebaseerd op de kostprijs van de voorziening. De bijdrage wordt geheven voor de duur van:

  • -

    Maximaal 39 perioden voor woonvoorzieningen in eigendom dan wel bij een bouwkundige of woontechnische aanpassing van de woning

  • -

    Maximaal 91 perioden voor overige woon- en vervoersvoorzieningen

De bijdrage voor overige maatwerkvoorzieningen wordt geheven gedurende de looptijd van de voorziening. De bijdrage voor individuele begeleiding is gebaseerd op 50% van de kostprijs. Voor de overige maatwerkvoorzieningen geldt dat de bijdrage is gebaseerd op de kostprijs.

6.In de bijdrage in de kosten van het collectief vervoer als bedoeld in artikel 18 lid 1 van dit besluit is de aanvrager per rit een bedrag conform het reguliere openbaar vervoer verschuldigd.

Artikel 26. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Voor de dagbesteding is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten van dagbesteding wordt door het College na overleg met de aanbieder vastgesteld en bedraagt maximaal € 5 per week.

Hoofdstuk 8 Financiële tegemoetkoming meerkosten

Artikel 27. Financiële tegemoetkoming

De tegemoetkoming voor:

  • a.

    gebruik van een auto bedraagt:

  • € 617,-- per kalenderjaar voor eigen auto of

  • € 328,-- per kalenderjaar voor bruikleen- of leaseauto of

  • € 883,-- indien de auto waarvan gebruik gemaakt wordt speciaal ingericht of aangepast is voor het zittend in een rolstoel vervoeren van een aanvrager die rolstoelafhankelijk is.

  • De tegemoetkoming voor het gebruik van een auto kan verhoogd worden indien de aanvrager ter voorkoming van dreigende eenzaamheid aangewezen is op contacten buiten het zorggebied. In een dergelijke situatie wordt de verhoging individueel vastgesteld op basis van de vervoersbehoefte, waarbij uitgegaan wordt van de werkelijke kosten van het vervoer verminderd met de kosten van het openbare vervoer.

  • Indien echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 18 lid 2 sub a van dit besluit, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op niet meer dan anderhalf maal de bedragen genoemd in dit lid.

  • Indien een aanvrager in een Wlz toegelaten zorginstelling verblijft, kan de vervoersvoorziening met toepassing van artikel 17 van dit besluit, na individuele vaststelling voor familiebezoek worden verhoogd tot maximaal € 812,-- per kalenderjaar.

  • b.

    verhuis- en herinrichtingskosten :

  • Het bedrag voor verhuiskosten als bedoeld in artikel 3 onder a van dit besluit, bedraagt maximaal de kosten van overbrenging van de inboedel in eigen beheer tegen referentiekosten waarvan de hoogte door burgemeester en wethouders wordt bepaald. Dan wel maximaal de kosten van overbrenging van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf dat burgemeester en wethouders hebben aanvaard.

  • Herinrichtingskosten, voor wat betreft de stoffering bedraagt:

    • voor één of tweepersoonshuishouden: maximaal€ 2.387,--;

    • voor elk gezinslid meer: maximaal € 299,--.

  • c.

    sanering van de stoffering :

Indien op medische noodzaak vervanging van de stoffering (vloerbedekking, gordijnen) noodzakelijk is, wordt de tegemoetkoming bepaald aan de hand van de richtprijzen die door de gemeente Zwolle gehanteerd worden bij de bijzondere bijstandsverlening in het kader van de Participatiewet.

  • d.

    tijdelijke huisvesting bedraagt: de werkelijke kosten van het tijdelijk betrekken van woonruimte, gemaximeerd tot het bedrag van de maximaal subsidiabele huur, zoals jaarlijks vastgesteld in het onderdeel Huurtoeslag van de belastingdienst.

  • e.

    aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt: maximaal€ 2.811,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • f.

    het bezoekbaar maken van een woning bedraagt: maximaal € 5.966,--

Hoofdstuk 9 Tegemoetkoming voor personen met chronische ziekte of beperking

Artikel 28. Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Belanghebbende: de persoon die ten behoeve van zichzelf, zijn partner en/of één of meerdere kinderen een tegemoetkoming in het kader van de verordening WMO verzoekt.

  • b.

    Partner: de persoon die al of niet gehuwd of geregistreerd met de belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • c.

    Gezamenlijke huishouding: een huishouding zoals omschreven in artikel 3 Participatiewet.

  • d.

    Kind: het eigen kind of stiefkind dat op de peildatum jonger is dan 18 jaar, ten laste van de belanghebbende of diens partner komt en op het zelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie personen.

  • e.

    Ten laste komend kind: het kind voor wie de belanghebbende of diens partner aanspraak op kinderbijslag kan maken.

  • f.

    Inkomen: het inkomen in de peilmaand van belanghebbende zoals bedoeld in artikel 31,32 en 33 van de Participatiewet verminderd met de ontvangen vakantietoeslag. Tot het inkomen wordt ook gerekend de bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zoals genoemd in artikel 5 onder c van de Participatiewet. Bij partners wordt uitgegaan van de som van het inkomen van belanghebbende en zijn partner.

  • g.

    Norm: bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de Participatiewet maar verminderd met de in de Participatiewet geldende vakantietoeslag;

  • h.

    Peilmaand: de maand november van het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • i.

    Persoon met beperking of chronische ziekte: Een belanghebbende, diens partner of een ten laste komend kind, die op de peildatum:

    • 1.

      Een toekenning heeft voor voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning; of

    • 2.

      Een toekenning heeft voor voorzieningen op grond van de Wlz.

    • 3.

      Ondersteuning nodig heeft om te participeren in de samenleving ter beoordeling van het college.

Artikel 29. Kring van belanghebbenden

  • 1.

    Om als chronisch zieke of persoon met een beperking voor deze tegemoetkoming in aanmerking te komen:

  • a.

    dient de belanghebbende en zijn partner op de peildatum 18 jaar of ouder te zijn; en

  • b.

    dient de belanghebbende en zijn partner op de peildatum in de gemeentelijke basisregistratie personen van de gemeente Zwolle ingeschreven te staan; en

  • c.

    mag het inkomen over de peilmaand niet meer bedragen dan 130% van de toepasselijke norm; en

  • d.

    dient het vermogen minder te bedragen dan de van toepassing zijnde vermogensgrens op grond van artikel 34 Participatiewet. Indien er sprake is van eigenwoning bezit is artikel 50 lid 1 van de Participatiewet op overeenkomstige wijze van toepassing.

  • 2.

    Indien als gevolg van wisselende of eenmalige inkomsten het inkomen in de peilmaand hoger is dan de norm wordt uitgegaan van een gemiddeld inkomen. Het gemiddeld inkomen wordt berekend door de som van het inkomen dat gedurende 12 maanden voorafgaand aan de peilmaand is genoten te delen door 12.

  • 3.

    Indien de belanghebbende of diens partner in een inrichting verblijft wordt het inkomen dat overeenkomstig het gestelde onder 1 tot en 4 is vastgesteld verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de verschuldigde bijdrage in de verzorgingskosten.

Artikel 30. Schuldenaren

In afwijking van het gestelde in artikel 29 lid 1 onder c kan een belanghebbende ongeacht de hoogte van het inkomen voor een voorziening in aanmerking komen als hij in het kader van een schuldregeling een relatie heeft met de verantwoordelijke eenheid van de gemeentelijke schulddienstverlening en hij structureel alleen het vrij te laten bedrag van zijn inkomen overhoudt ter besteding.

Artikel 31.Wie komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking

  • 1.

    Een tegemoetkoming wordt niet verstrekt als een belanghebbende en zijn partner als vreemdeling niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland in de zin van artikel 8 onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000;

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als een belanghebbende en zijn partner als vreemdeling na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8 onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf heeft op grond van artikel 8, onder g of h van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Indien een situatie zoals genoemd in lid 1 of 2 zich slechts ten aanzien van één van de partners voordoet, wordt bij de beoordeling of er aanspraak bestaat op een voorziening en bij de vaststelling van de omvang van de voorziening de partner op wie het gestelde in lid 1 van toepassing is buiten beschouwing gelaten.

Artikel 32. Kosten belanghebbende

Een tegemoetkoming wordt verleend aan een belanghebbende voor onderstaande kosten die voortvloeien uit chronische ziekte of beperking en waarin niet op andere wijze reeds is voorzien:

  • a.

    extra uitgaven voor dieet;

  • b.

    extra uitgaven voor hulpmiddelen;

  • c.

    extra uitgaven voor kleding of bewassing;

  • d.

    extra uitgaven voor verwarming;

  • e.

    extra uitgaven voor vervoer;

  • f.

    extra uitgaven voor eigen bijdragen of eigen risico;

  • g.

    andere extra uitgaven voor medische of maatschappelijke dienstverlening.

Artikel 33. Hoogte tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal € 175,00 per kalenderjaar per persoon. De tegemoetkoming wordt ook verleend voor kinderen met een chronische ziekte of beperking binnen het gezin.

Artikel 34. Uitbetaling en schriftelijke bewijzen

  • 1.

    De uitbetaling vindt één keer in het jaar plaats.

  • 2.

    De belanghebbende bewaart gedurende tenminste twee jaar na afloop van het betreffende kalanderjaar de schriftelijke bewijzen van zijn extra uitgaven van dieet, eigenbijdragen of andere medische aard of voor maatschappelijke dienstverlening, etc.

Hoofdstuk 10 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Artikel 35. Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

  • b.

    geweld: bij de verstrekking van een voorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders gemeente Zwolle

  • d.

    melding: een signaal aan het college over calamiteit of geweld bij verstrekking van een voorziening.

  • e.

    melder: natuurlijke persoon of aanbieder die meldt.

  • f.

    aangemelde: natuurlijke persoon of instelling tegen wie een melding is gericht.

Artikel 36. Doel van de meldingsregeling

  • 1.

    De toezichthouder zal de kwaliteit van de aangeboden voorzieningen nauwlettend volgen. Hij signaleert verbeter- of knelpunten die kunnen leiden tot beleidswijzigingen.

  • 2.

    Het registreren van gemelde zaken en de gelegde contacten vindt plaats in een jaarlijks geanonimiseerde rapportage aan het college.

Artikel 37. Meldingsprocedure toezichthouder WMO

  • 1.

    Een melding wordt door een aanbieder binnen 1 week na het voorval schriftelijk of mondeling ingediend bij de toezichthouder WMO. Andere melders melden een voorval binnen een redelijke termijn.

  • 2.

    De toezichthouder WMO maakt een afspraak met de melder voor een eerste gesprek. Na het gesprek vindt zo nodig onderzoek of overleg plaats met de aangemelde.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar maakt een correcte, feitelijke rapportage naar aanleiding van een melding of gesprek. Wanneer er sprake is van een vermoedelijk strafbaar feit, wordt de melder gewezen op de mogelijkheid van strafrechtelijke stappen

  • 4.

    In geval van melding door een ander dan de aanbieder gaat de toezichthouder na of bemiddeling tussen melder en aanbieder moet worden ingezet. Zo nodig ondersteunt hij de melder bij het indienen van een klacht, verwijst hij door naar gespecialiseerde hulpverleningsinstanties of onderneemt andere stappen.

  • 5.

    De toezichthouder WMO houdt van de meldingen archief. Vijf jaar na de afsluiting van een dossier wordt dit vernietigd.

Artikel 38. Vereisten toezichthouder WMO

  • 1.

    De toezichthouder is toegankelijk voor alle inwoners van Zwolle en in de gemeente actieve organisaties waaronder de aanbieders.

  • 2.

    De toezichthouder heeft inzicht in de aard en omvang van de problemen op het terrein van de WMO: zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.

Artikel 39. Geen represailles

Het college van B&W garanderen dat tegen een melder, die in overeenstemming met de meldingsregeling en integer handelt, geen sanctie zal worden opgelegd.

Het college neemt passende maatregelen om de melder te beschermen.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 40. Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de Centraal Bureau voor de Statistiek prijsindex voor gezinsconsumptie.

Artikel 41. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2015.

Toelichting besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle

Inleiding

Naast een verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2015 is er ook een Zwols besluit maatschappelijke ondersteuning.

In dit besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn regels gegeven waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat over vorm of inhoud van de voorziening.

In dit besluit worden nadere regels gesteld over het vaststellen van de hoogte van een Pgb, de bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen. Daarnaast is de werkwijze rondom de tegemoetkoming voor personen met chronische ziekte of beperking uitgewerkt. Er worden nadere regels gesteld ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen en de meldingsregeling calamiteiten en geweld is uitgewerkt.

Het Pgb percentage wat is vastgesteld bedraagt maximaal 80% van de vergelijkbare voorziening van zorg in natura. Dit is het gebruikelijke percentage dat in voorgaande jaren gehanteerd is. De opgenomen bedragen in dit besluit voor bijvoorbeeld vergoeding van vervoer of inrichtingskosten zijn gebaseerd op Nibud normen en in lijn met de vergoedingen die eerder gehanteerd zijn.

Ook bij beschermd wonen is de hoogte van een persoonsgebonden budget gerelateerd aan een percentage van maximaal 77% van de maximale kostprijs in zorg in natura. Aangezien hier sprake is van verschillende vormen van ondersteuning die naar aard en omvang een oplopende maximale kostprijs hebben is ervoor gekozen om hierbij aan te sluiten bij de huidige berekeningswijze. Dit is voor cliënten ook herkenbaar in relatie tot de in 2014 en 2015 gehanteerde systematiek. Dit betekent dat er een naar aard en omvang oplopend percentage aan de orde is die gerelateerd is aan de maximale NZA-tarieven bij de verschillende vormen van ondersteuning oplopend tot maximaal 77%..

De bedragen zijn gebaseerd op het jaar 2015 en zullen worden geïndexeerd. Publicatie van de actuele bedragen vindt plaats op www.wmozwolle.nl.

Aan het einde van het besluit komen de inwerkingtreding en citeertitel aan bod.

 

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begrippen

In artikel 1 worden drie begrippen omschreven.

Hoofdstuk 2 Diensten in/aan huis

Artikel 2. Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte aan hulp bij het huishouden wordt onderzocht of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen noodzaak voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 3. Soorten maatwerkvoorzieningen wonen

Ad b.

Een tegemoetkoming in de stofferingskosten is in de praktijk met name voor woningsanering i.v.m. CARA.

Ad d.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard kan worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad f.

Een uitraasruimte is een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad g.

Om een aantal redenen kan de gemeente ertoe besluiten om de onderhouds-, keurings- en reparatiekosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiëren omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen, kan ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

Ad h.

Indien een aangepaste woning tijdelijk leeg staat in afwachting van een nieuwe bewoner kan aan de eigenaar derving van huur gecompenseerd worden.

Ad i.

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Artikel 4. Niet noodzakelijke verhuizing en andere beperkende voorwaarden

Ad a.

Als een aanvrager in een adequate woning woont, bestaat uiteraard altijd het recht tot verhuizing. Bij die verhuizing mag van de aanvrager verwacht worden dat hij rekening houdt met de aanwezige omstandigheden waaronder de beperking. Dat betekent dat gezocht zal moeten worden naar een woning die weer adequaat is. Bij verhuizing naar een niet adequate woning wordt de woonvoorziening geweigerd. Dit kan in twee situaties anders liggen. De eerste situatie betreft te verwachten verergering van de handicap. Indien de handicap verergert en op korte termijn belemmeringen bij het normale gebruik van de woning zal opleveren, hoeft niet gewacht te worden tot de belemmeringen daadwerkelijk zijn toegenomen. De tweede situatie betreft verhuizing vanwege belangrijke redenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het aanvaarden van een andere baan, op niet te bereizen afstand, door de aanvrager of zijn partner. Of de noodzaak tot mantelzorg dwingt tot verhuizing vanuit de adequate woning naar een andere woning. Een aanvrager die verhuist zonder noodzaak maar na de verhuizing ergonomische beperkingen ondervindt die nog niet aanwezig waren vòòr de niet-noodzakelijke verhuizing kan wel in aanmerking komen voor een woonvoorziening in de nieuwe woning. Dit geldt ook bij een zodanig in ernst toegenomen beperking dat nieuwe aanpassingen noodzakelijk zijn.

Ad b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook het artikel waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad. Zij zal actief moeten ondersteunen bij het vinden van een passende woning. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.

In dit lid worden een aantal situaties genoemd wanneer de aanvrager niet in aanmerking voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 3 van dit Besluit.

Ad e.

Als in de woning ondeugdelijke materialen zijn gebruikt en de ervaren beperkingen daarmee rechtstreeks in verband staan, dan dient de aanvrager verhaal te halen bij de eigenaar van de woning om deze te laten aanpassen aan de eisen van deze tijd.

Ad f.

Voor deze verordening wordt voor het vaststellen van het uitrustingsniveau van de woonvoorziening aangesloten bij de normen zoals die worden gehanteerd in de sociale woningbouw. Uiteraard is het mogelijk dat de aanvrager kiest voor een hoger uitrustingsniveau als hij de meerkosten zelf draagt. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Artikel 5. Primaat van de verhuizing

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die reeds volledig aangepast is of met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Onder korte termijn wordt verstaan binnen 6 maanden daadwerkelijk vinden. De 6 maanden termijn begint te lopen vanaf de aanmelddatum bij de commissie aangepast wonen (Caw). Indien een wachttijd van maximaal een half jaar in individuele gevallen tot onaanvaardbare problemen leidt, wordt geprobeerd een voor de aanvrager acceptabele tijdelijke opvang elders te organiseren en te financieren. Indien een dergelijke opvang niet realiseerbaar is of in verhouding tot de kosten van aanpassing van de in gebruik zijnde woning te duur wordt, wordt het primaat van de verhuizing niet toegepast. Is geen geschikte woning beschikbaar of zijn er dringende redenen in de situatie van de aanvrager die een verhuizing niet als geschikte voorziening bestempelen, dan kan het college van burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de mogelijkheid van de aanvrager te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan gaat bij het verstrekken van de woonvoorziening een financiële tegemoetkoming in verhuis- en/of herinrichtingskosten voor. In die gevallen waarin de kosten van aanpassing van en verhuizing naar een aan te passen woning samen een goedkopere adequate oplossing vormen dan aanpassing van de huur- of eigen woning die reeds in gebruik is door de aanvrager kan sprake zijn van tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing en verhuizing. Teneinde mensen meer keuzevrijheid te geven, kan het bedrag van de goedkoopste, adequate voorziening (de som van eventuele woningaanpassing en tegemoetkoming van verhuiskosten- en/of herinrichtingskosten) beschikbaar gesteld worden als bijdrage in de aanpassing van de reeds in gebruik zijnde woning indien hij deze verkiest boven een passend en goedkoper alternatief mits er een adequate situatie wordt gecreëerd.

Artikel 6. Afbakening doelgroep financiële tegemoetkoming verhuizing en herinrichting

Burgemeester en wethouders kunnen een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet- persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De vergoeding van (een deel van de) verhuis- en herinrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

Artikel 7. Aanpassen hoofdverblijf en bezoekbaar maken andere woonruimte

De gemeentelijke basisadministratie geeft uitsluitsel over wie inwoner zijn. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot opheffing van beperkingen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Bewoners van een instelling onder de Wlz zijn uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop wordt door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin.

Uit doelmatigheidsoverwegingen is het redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. De persoon met beperkingen verblijft slechts geringe tijd in de woning. Er moet rekening worden gehouden met het gegeven dat voor aanpassing toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.

Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de persoon met beperkingen anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken. De hoogte van de vergoeding is gebonden aan een maximum (zie lid vier). Dit is gedaan om te voorkomen dat bij het bezoekbaar maken meer gedaan zou moeten worden dan wanneer het zou gaan om een zelfstandige wonende persoon met beperkingen waarvoor wel zorgplicht bestaat. Bij het bezoekbaar maken kan immers het primaat van de verhuizing niet gesteld worden.

Het zesde lid bepaalt dat de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de persoon met beperkingen reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de instelling Wlz staat) heeft tot doel te voorkomen dat de persoon met beperkingen in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat er van uit dat voor maximaal één woonruimte een vergoeding wordt verleend voor het bezoekbaar maken.

Het zevende lid is opgenomen om te voorkomen dat ingeval van co-ouderschap beide woningen aangepast moeten worden om het verblijf in beide woningen mogelijk te maken. Van de ouders mag verwacht worden dat zij hun afspraken rondom de zorg voor hun kind(eren) zo regelen, dat de benodigde zorg voor het kind leidend is bij het kiezen van oplossingen voor de woonsituatie.

Artikel 8. Kostensoorten in verband met het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Dit artikel geeft aan de kosten in artikel 3 lid d van dit besluit die worden aangemerkt als kosten die vallen binnen de verantwoording van de kosten voor het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.

Artikel 9. Woon en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of personen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 10. Gemeenschappelijke ruimten

Op aanvraag kunnen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten worden getroffen. Het dient daarbij te gaan om woongebouwen die niet bedoeld zijn voor ouderen of personen met beperkingen. Voor wooncomplexen die bestemd zijn voor ouderen en/of personen met beperkingen is een beperking opgenomen voor voorzieningen die logischerwijs in deze complexen opgenomen dienen te zijn. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een voorziening tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Artikel 11. Beperkende voorwaarden aanpassingskosten woonwagen en woonschip

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch zijn er redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 12. Terugbetaling economische meerwaarde

Deze bepaling heeft als doel het terugbetalen van een deel van de vergoeding voor de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. In de toekennende beschikking wordt de eigenaar van de woning op de verplichting tot terugbetaling gewezen. Om te voorkomen dat eindeloos moet worden geadministreerd is de periode van terugvordering van de vergoeding van de woningaanpassing beperkt tot tien jaar. De eigenaar is verplicht de verkoop te melden aan burgemeester en wethouders. Bij verkoop binnen het eerste jaar wordt 100% van de tegemoetkoming teruggevorderd. Bij verkoop in het tiende jaar wordt nog 10% van de vergoeding teruggevorderd. Op de terugvordering wordt de reeds betaalde bijdrage in de kosten conform artikel 25 van dit Besluit, in mindering gebracht.

Artikel 13. Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een vergoeding verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen vergoeding verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een vergoeding, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage 1).

Artikel 14. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een voorziening. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan (trap)liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

Artikel 15. Huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor gewone, gemiddelde mensen gelden. Door de eigenaar van de woning een vergoeding in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is 6 maanden.

Artikel 16. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot een tegemoetkoming in de kosten van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Deze tegemoetkoming wordt gemaximeerd tot het bedrag per maand dat als maximale huur wordt aangemerkt voor de Huurtoeslag. Voor het vaststellen van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de goedkoopste huur of hypotheeklast van beide woningen. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Hoofdstuk 4 Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17. Omvang gebied

Voor de meeste vervoersbehoeftepatronen is een actieradius van 1500 tot 2000 kilometer op jaarbasis toereikend. Er kan sprake zijn van individuele persoonskenmerken en behoeften die een ruimere of mindere omvang noodzakelijk maken. De behoefte-inventarisatie kan aanleiding zijn in het individuele geval af te wijken van deze norm.

Artikel 18. Voorzieningen voor lokaal vervoer en het primaat van het collectief vervoer

Primair wordt aan de persoon met beperkingen een voorziening op basis van het collectieve systeem geboden. Indien dit niet verantwoord is, wordt bezien of individueel vervoer noodzakelijk is. Het collectief vervoer is de voorziening die het primaat heeft. Dit primaat blijkt ook uit de formulering van dit artikel. Het collectieve systeem voor vervoer kent twee elementen. Het houdt ten eerste in dat de aanvrager binnen de gemeentegrenzen van Zwolle via een aangewezen vervoerder onbeperkt kan reizen. Ten tweede betekent het dat voor vervoer binnen 25 kilometers vanaf het woonadres naar bestemmingen die de gemeentegrens overschrijden, op basis van een budget kan worden gereisd. Het gaat hierbij om “deur tot deur vervoer”. Per rit is de aanvrager uit eigen middelen een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan de kosten bij het openbaar vervoer.

Artikel 19. Vervoersvoorziening voor directe woonomgeving

Aanvragers met bij ernstige beperkingen hebben soms behoefte aan een vervoervoorziening voor de directe woonomgeving. Soms doen personen met beperkingen een beroep op zowel een voorziening voor de lange als voor de korte afstand. Bij de voorziening voor de directe woonomgeving kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een scootmobiel, driewielfietsen, ligfietsen, handbikes en dergelijk. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets.

Artikel 20. Aanvraag Vervoersvoorziening

Lid 1 van artikel 20 geeft aan dat een persoon met beperkingen voor een collectieve vervoersvoorziening in aanmerking komt, wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer (deels) onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, kan men in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Psychische problemen die behandelbaar zijn, komen daardoor in principe niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek in principe tijdelijk van aard en valt derhalve terecht niet onder de Wmo, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

De verordening geeft voorrang aan het collectief systeem boven de individuele verstrekkingen. Slechts indien een iemand met beperkingen om medische redenen geen gebruik van het collectief vervoer kan maken of als dit systeem naar de mening van de gemeente niet adequaat in de vervoersbehoefte kan voorzien, kan een vergoeding verstrekt worden voor het aanpassen van een auto. Het komt voor dat een aanvrager niet zelf in het bezit van een auto is. Maar de echtgenoot of één van de kinderen in het gezinsverband van de aanvrager, is in het bezit van een eigen auto en beschikt over een rijbewijs. In een dergelijke situatie kan een vergoeding voor het gebruik van een eigen auto verstrekt worden als de aanvrager om medische redenen niet in staat is om gebruik te maken van het collectief vervoer of dit systeem niet adequaat in de vervoersbehoefte kan voorzien.

Artikel 21. Aanvraag vervoersvoorziening bij begeleiding in het openbaar vervoer

Sommige personen met beperkingen zijn in staat om gebruik te maken van het reguliere openbaar vervoer maar hebben daar begeleiding bij nodig. Met andere woorden men kan wel gebruik maken van het reguliere openbaar vervoer maar men kan dit niet alleen.

Er worden verzoeken voor een vervoersvoorziening ingediend voor personen die wel in staat zijn van het openbaar vervoer te gebruiken maar niet zonder begeleiding. De vraag doet zich voor of op grond van de Wmo hiervoor een regeling moet worden getroffen. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening wanneer het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk is. Op grond van dit artikel kan gesteld worden dat als iemand met behulp van begeleiding gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer een vervoersvoorziening geweigerd kan worden. Openbaar vervoerbedrijven geven een persoon met beperkingen die niet zelfstandig kan reizen, de mogelijkheid om zich (gratis) te laten begeleiden. De daadwerkelijk aanwezigheid van begeleiding is echter wel een absolute voorwaarde. Een strikte toepassing van het eerdergenoemde beginsel zou de persoon met beperkingen in een afhankelijkheidspositie tot de begeleider kunnen brengen. Hetgeen in strijd is met het beginsel dat de persoon met beperkingen zo veel mogelijk zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen. Derhalve bepaalt dit artikel dat personen met beperkingen ook voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen als ze met begeleiding gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer.

De gemeentelijke verordening geeft aan dat: "geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is" . Wat als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden is afhankelijk van de maatschappelijke omgeving en ontwikkelingen. Zo is het algemeen gebruikelijk dat jonge kinderen niet zelfstandig aan het verkeer deelnemen of gebruik maken van het openbaar vervoer. In dit licht bezien bestaat er geen noodzaak om aan jonge kinderen met beperkingen een vervoersvoorziening toe te kennen. Ook niet als die kinderen met begeleiding in staat zijn gebruik te maken van het openbaar vervoer. De vraag is echter vanaf welke leeftijd het gebruikelijk is dat kinderen zelfstandig aan het verkeer gaan deelnemen. Bij het leerlingenvervoer in de gemeente Zwolle wordt geen directe leeftijdsgrens gehanteerd. Het is redelijk om de leeftijdsgrens op tenminste 10 jaar te bepalen. Met de bepaling wordt bereikt dat een vervoersvoorziening mogelijk is voor personen met beperkingen die:

  • -

    ouder zijn dan 10 jaar, en

  • -

    geen ergonomische beperkingen hebben, en

  • -

    niet zonder begeleiding gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer.

Men dient deze leeftijdsgrens niet te zien als een reden voor weigering van een vervoersvoorziening voor alle kinderen jonger dan 10 jaar. Voor kinderen van jonger dan 10 jaar die op grond van ergonomische beperkingen niet in staat tot gebruik van het openbaar vervoer, blijft een beroep op een vervoersvoorziening mogelijk. Lid twee doelt op de jonge kinderen die in een instelling verblijven en regelmatig naar huis toe gaan.

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 22. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel of dagelijks gebruik van de rolstoel, waarbij deze een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel geen andere sportvoorziening verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget

Artikel 23. Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 23 van dit Besluit is een uitwerking van artikel 8 lid 7 van de Verordening waarin wordt bepaald dat het College nadere regels stelt over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. In dit artikel geeft lid 1 een aantal algemene regels over het persoonsgebonden budget. In lid 2 wordt bepaald op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de verschillende maatwerkvoorzieningen wordt bepaald.

 

Artikel 24. Verantwoording persoonsgebonden budget

De belanghebbende dient verantwoording af te leggen indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De belanghebbende is verplicht om alle administratie betreffende de aankoop of huur van een voorziening gedurende een periode van vijf jaar te bewaren. In de beschikking wordt vermeld aan welke vereisten belanghebbende moet voldoen. Hierbij gaat het niet alleen om de verantwoording van het budget, maar ook of de voorziening voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

Hoofdstuk 7 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Artikel 25. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 10 van de Verordening.

De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden op grond van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. Voor beschermd wonen wordt de bijdrage berekend op basis van artikel 3.11 en 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en voor de opvang op basis van artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 26. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

In dit artikel wordt bepaald dat voor de dagbesteding de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De hoogte hiervan wordt door het College vastgesteld na overleg met de aanbieder en bedraagt nooit meer dan € 5 per week.

Hoofdstuk 8 Financiële tegemoetkoming meerkosten

Artikel 27. Financiële tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 7.8 van de Verordening verstrekt. Over de tegemoetkoming is geen bijdrage in de kosten verschuldigd (art. 25 lid 2c van het Besluit)

Hoofdstuk 9 Tegemoetkoming voor personen met chronische ziekte of beperking

Artikel 28. tot en met artikel 34.

Gemeenten krijgen per 2015 de mogelijkheid om aan personen met een beperking of chronische ziektes en daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten een tegemoetkoming toe te kennen (zie art 2.1.7. WMO). De gemeente Zwolle heeft hiervoor gekozen. Deze regeling is een uitwerking van de verordening.

Per 2014 zijn twee rijksregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten komen te vervallen, de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatieregeling eigen risico (CER) Het rijk vindt dat de huidige rijksmaatregelen niet geschikt gebleken om de gelden rechtvaardig en gericht te verdelen en legt de taak neer bij de gemeente die maatwerk kan bieden. De gemeenteraad heeft via een motie verzocht om een voorstel te doen voor een regeling en daarbij randvoorwaarden meegegeven hoe we vanaf 2015 in Zwolle de ondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten vorm geven.

De tegemoetkoming voor meerkosten wordt verstrekt ter ondersteuning van de beperkte personen beoogt een bijdrage te leveren aan de meerkosten als gevolg van beperkingen, ziekte en gebrek. We gaan ervan uit dat niet door een andere regeling al is voorzien in de kosten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat deze doelgroep voor relatief kleine bedragen een beroep doet op de bijzondere bijstand. De tegemoetkoming gaat per gezinslid dus bij 4 chronisch ziek of beperkte gezinsleden wordt maximaal 4 x € 175 verstrekt.

Het begrip chronisch zieke en beperkte personen is voor uitleg vatbaar. Ter voorkoming van onduidelijkheden en misverstanden is het begrip in artikel 1 gedefinieerd. Op grond van deze definitie wordt de tegemoetkoming verleend aan:

  • degenen die een toekenning heeft voor voorzieningen voor de WMO; of

  • degenen die een toekenning heeft voor voorzieningen voor de WLZ.

  • Degene die ondersteuning nodig heeft om te participeren in de samenleving ter beoordeling van het college.

Hoofdstuk 10 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Artikel 35. tot en met artikel 39.

In de Wet zijn bepalingen opgenomen over een meldingsregeling in geval van calamiteiten of misbruik. Gemeenten zijn verplicht hierover bij verordening regels te stellen. In dit besluit zijn die regels uitgewerkt. Aanbieders moeten calamiteiten en geweldsincidenten binnen 1 week melden aan de toezichthouder die de gemeente heeft aangesteld. Anderen mogen calamiteiten of incidenten melden. De toezichthouder krijgt zo inzicht in problemen die spelen bij de aanbieders van maatschappelijke ondersteuning. Dit inzicht wordt vergroot door het onderzoek c.q. gesprek over incident door de toezichthouder. Indien een andere dan de aanbieder de melder is van het incident, zorgt de toezichthouder voor de begeleiding van eventuele klachten of procedures van deze melder.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 40. Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in dit besluit, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op dit besluit gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

 

Bijlage 1 Bij Besluit maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2015 Aantal m² waarvoor een vergoeding kan worden gegeven voor 'het verwerven van grond'

Het is mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² dat voor een vergoeding in aanmerking komt, is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

 

Soort vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste vergoeding wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste vergoeding wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer: wastafelruimte

2

1

Badkamer: doucheruimte

3

2

Entree/hal/berging

5

2

Berging

6

4

Uitraasruimte

10

4

 

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en / of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt 20 m².

 

Bijlage 2: hoogte persoonsgebonden budgetten beschermd wonen vanaf 1-1-2017

 

 

 

A

B

C

D

E

H

I

J

K

 

Persoonsgebonden Budget** op basis van 365 dagen

1 GGZC*

2GGZC*

3GGZC

4GGZC

5GGZC

6GGZC

1GGZC*

2GGZC*

3GGZC

4GGZC

5GGZC

6GGZC

Excl. vervoer

Pgb (niet wonend in wooninitiatief)

 € 14.321

 € 25.116

 € 27.837

 € 35.266

 € 38.213

 € 52.173

 € 23.228

 € 34.024

 € 36.744

 € 44.173

 € 47.120

 € 61.080

Excl. vervoer

Pgb (wonend in wooninitiatief)

 € 17.982

 € 28.778

 € 31.498

 € 38.927

 € 41.874

 € 55.835

 € 26.889

 € 37.685

 € 40.405

 € 47.834

 € 50.782

 € 64.742

Incl. vervoer

Pgb (niet wonend in wooninitiatief)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

 € 24.292

 € 35.087

 € 37.807

 € 45.236

 € 48.184

 € 62.144

Incl. vervoer

Pgb (wonend in wooninitiatief)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

 € 27.953

 € 38.749

 € 41.469

 € 48.898

 € 51.846

 € 65.805

A t/m F Zzp exclusief behandeling, exclusief dagbesteding

G t/m L Zzp exclusief behandeling, inclusief dagbesteding

*Deze toekenning wordt niet meer afgegeven vanaf 1-1-2015 in de centrumgemeenteregio Zwolle bij herindicaties of toekenningen voor nieuwe beschermd wonen cliënten.

** Maximum pgb beschermd wonen incl. 1,406% indexering (2017 ten opzichte van 2016)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven