Beleidsregels en nadere regels behorende bij de Verordening Jeugdhulp Zwijndrecht

Het college van burgemeester en wethouders heeft de beleidsregels en de nadere regels, behorende bij de Verordening Jeugdhulp Zwijndrecht, vastgesteld.

Beleidsregels

Artikel 1 Gebruikelijke zorg

  • 1.

    Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die ouders en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

  • 2.

    Er is sprake van meer dan gebruikelijke zorg, als de voor de jeugdige noodzakelijke zorg chronisch meer is dan de noodzakelijke zorg die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperking redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft aard, frequentie en benodigde tijd. Het betreft zorg op het gebied van Persoonlijke verzorging en Begeleiding.

  • 3.

    Wanneer de ouder overbelast is of dreigt te raken, wordt van hen geen gebruikelijke zorg verwacht, tot dat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven, met dien verstande dat:

    • a.

      de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de noodzakelijke zorg als bedoeld in artikel 1 lid 2 aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder;

    • b.

      de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke zorg, al dan niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek. Het leveren van gebruikelijke zorg gaat voor op het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten.

Artikel 2. Wanneer is er sprake van meer dan gebruikelijke zorg

  • 1.

    Er is geen sprake van meer dan gebruikelijke zorg bij niet-chronische situaties. Bij niet chronische situaties gaat het om kortdurende zorg waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2.

    Er is wel sprake van meer dan gebruikelijke zorg bij chronische situaties. Bij chronische situaties gaat het om langdurige zorg waarbij naar verwachting de zorg langer dan drie maanden nodig zal zijn.

  • 3.

    Per etmaal wordt één uur zorg in mindering gebracht op de noodzakelijke zorg om de verschillen op te vangen, die binnen het normale ontwikkelingsprofiel van jeugdigen van dezelfde leeftijd bestaan.

  • 4.

    De jeugdige ontvangt substantieel meer noodzakelijke zorg in chronische situaties als deze, met in acht name van lid 3 van dit artikel, in omvang gemiddeld één uur per etmaal de gebruikelijke zorg overstijgt. Hierbij wordt alleen noodzakelijke zorg in het kader van de Jeugdwet beoordeeld. Zorg in het kader van andere wetgevingen wordt niet meegeteld bij het vaststellen van noodzakelijke zorg.

  • 5.

    Bij het gebruik van meerdere vormen van jeugdhulp kan (de ouder van) de jeugdige zelf bepalen op welke vorm van jeugdhulp de vermindering van uren als bedoeld in artikel 2 lid 3 en lid 4 wordt toegepast.

Artikel 3. Motivering gebruikelijke zorg

Bij iedere individuele voorziening wordt op basis van artikel 1 en 2 gemotiveerd vastgesteld in het actieplan of het gespreksverslag zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening Jeugdhulp of er sprake is van meer dan gebruikelijke zorg.

Artikel 4. Weigering van een PGB

Verstrekking van een voorziening in de vorm van een PGB vindt niet plaats indien het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. Hiervan is sprake:

  • a.

    als bij schulden beslaglegging op het PGB dreigt;

  • b.

    als overigens mag worden verwacht dat het PGB niet zal worden besteed waarvoor het is bedoeld.

Artikel 5. Verantwoording van het PGB

De budgethouder voert een deugdelijke administratie.

Artikel 6. Kwaliteitseisen aan PGB jeugdhulpaanbieders

In aanvulling op de in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet gestelde eisen gelden de volgende kwaliteitseisen voor professionele jeugdhulpaanbieders, welke middels een PGB worden ingezet:

  • 1.

    een jeugdhulpaanbieder mag niet op de zwarte lijst van de gemeente staan vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met de Jeugdwet, het Besluit en de gemeentelijke voorwaarden en beleid, misleiding, fraude en uitbuiting personeel;

  • 2.

    jeugdhulpaanbieders zijn verplicht de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling te hanteren;

  • 3.

    jeugdhulpaanbieders kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst;

  • 4.

    de jeugdhulpaanbieder werkt actief samen met ander jeugdhulpverleners, zoals de Jeugdteams, wanneer sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.

Artikel 7. Toekenning van een vervoersvoorziening

  • 1.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt door de aanvrager dat er een noodzaak bestaat het tot inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden.

  • 2.

    De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:

    • a.

      er sprake is van een vervoersprobleem; en

    • b.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden; en

    • c.

      er geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening; en

    • d.

      er sprake is van een medische noodzaak, zoals gesteld in artikel 8; en/of

    • e.

      er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, zoals gesteld in artikel 9.

  • 3.

    De noodzaak van een vervoersvoorziening, zoals gesteld in artikel 7 lid 3, wordt getoetst door de jeugdprofessionals van de Stichting Jeugdteams.

  • 4.

    De jeugdprofessional legt de noodzaak tot inzet van de vervoersvoorziening vast in het actieplan, zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening Jeugdhulp van deze gemeente.

  • 5.

    Bij het toekennen van een vervoersvoorziening wordt dit vastgelegd in de beschikking waarin de individuele jeugdhulpvoorziening is benoemd waarop deze voorziening betrekking heeft.

  • 6.

    De duur van de vervoersvoorziening is gelijk aan de duur van de beschikking of korter indien de betreffende individuele voorziening eerder eindigt.

Artikel 8. Medische noodzaak

  • 1.

    Er is sprake van een medische noodzaak als de jeugdige, indien gebruik gemaakt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of indien er sprake is van desoriëntatie.

  • 2.

    De jeugdige of diens vertegenwoordiger moet aantoonbaar maken aan het college dat er sprake is van een medische noodzaak.

  • 3.

    Bij beoordeling van de medische noodzaak kan het college de expertise raadplegen van een onafhankelijke derde.

Artikel 9. Beperkingen in de zelfredzaamheid.

  • 1.

    Onder beperkingen in de zelfredzaamheid kan worden verstaan:

    • a.

      de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding, zoals bedoeld in artikel 10; of

    • b.

      er sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; en

    • c.

      andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    De jeugdige of diens vertegenwoordiger moet aantoonbaar maken aan het college dat er sprake is van een beperking in de zelfredzaamheid.

  • 3.

    Onder geen enkele omstandigheid wordt het ontbreken van financiële draagkracht van de ouder ten behoeve van de vervoerskosten beschouwd als een beperking in de zelfredzaamheid.

Artikel 10. Begeleiding in het vervoer

  • 1.

    De begeleiding in het vervoer is primair de verantwoordelijkheid van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s).

  • 2.

    Indien de begeleiding van de jeugdige meer dan 6 uur per dag bedraagt, kan dit redelijkerwijs niet van ouder(s) en/of personen uit de naaste omgeving worden verlangd.

  • 3.

    Het werkzaam zijn van beide ouder(s) ontheft hen niet van de primaire verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 11. Uitvoering van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Het vervoer wordt verzorgd door de aanbieder van de jeugdhulpvoorziening; of

  • 2.

    Het vervoer wordt uitgevoerd in de vorm van taxivervoer zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op Personenvervoer 2000.

  • 3.

    In alle gevallen moet de taxivervoerder aan de kwaliteitseisen zoals benoemd in artikel 2.4 van de Nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp van de gemeente Zwijndrecht.

  • 4.

    Bij toekenning van een vervoersvoorziening wordt het de aanvrager bij inzet van taxivervoer mogelijk gemaakt om de gemaakte kosten in rekening te brengen bij de Serviceorganisatie Jeugd Zuid Holland Zuid.

Nadere regels

Artikel 1. Verschijningsvorm van jeugdhulpvoorzieningen

De algemene en individuele voorzieningen van artikel 2 van de Verordening Jeugdhulp kunnen zo nodig aan een jeugdige en zijn ouders worden geboden in samengestelde arrangementen en/of zorgprofielen.

Artikel 2. Vervoersvoorziening

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.

  • 3.

    Voor het indienen van een aanvraag voor de vervoersvoorziening dient te worden voldaan aan de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 3 van deze regeling.

  • 4.

    Voor uitvoering van de vervoersvoorziening moet een taxivervoerder voldoen aan de gestelde kwaliteits- en vergunningseisen zoals opgenomen in de Wet op personenvervoer 2000.

Artikel 3. Voorwaarden voor toekenning

Het college kent een individuele voorziening uitsluitend toe indien in het verslag of het actieplan zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening Jeugdhulp van deze gemeente of na verwijzing door een huisarts, jeugdarts of medisch specialist wordt vastgesteld dat de jeugdige:

  • 1.

    een hulpvraag heeft voor een vorm van jeugdhulp uit de Jeugdwet, beschreven in artikel 1.1. bij de begripsbepaling jeugdhulp, 2o en 3o lid, die de gebruikelijke zorg overstijgt;

  • 2.

    op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

  • 3.

    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of;

  • 4.

    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening.

Artikel 4. Overgangsperiode

Als tijdens het gesprek zoals bedoeld in artikel 6 van de Verordening jeugdhulp van deze gemeente blijkt dat sprake is van een vermindering van het aantal te verlenen eenheden jeugdhulp ten opzichte van de lopende beschikking voor deze jeugdige, kan eenmalig een overgangsperiode van maximaal 12 weken middels een beschikking worden verleend. Voor de overgangsperiode wordt maximaal het aantal eenheden toegekend, die in de laatst afgegeven beschikking voor een gelijke periode was toegekend.

Artikel 5. Second opinion

In de gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen als men wil weten wat de mening is van een andere dan de eigen hulpverlener over een bepaalde hulpvraag. De gemeente wil benadrukken dat een dergelijke second opinion ook mogelijk is bij aanvragen voor jeugdhulp. Hiervoor kunnen cliënten een second opinion aanvragen bij een medewerker van het jeugdteam, anders dan de behandelend medewerker. Ook is een second opinion mogelijk bij het Diagnostisch Adviesnetwerk (DAN).

Artikel 6. Levering van een individuele voorziening in de vorm van een PGB

In aanvulling op artikel 8.1.1 lid 4 van de Jeugdwet en artikel 8 lid 4 van de Verordening Jeugdhulp verstrekt het college alleen een individuele voorziening in de vorm van een PGB:

  • a.

    als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, gezinsvoogd, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een PGB verbonden taken zoals verbonden aan het actieplan, op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

  • c.

    als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit, zoals is gesteld in artikel 6. van de Beleidsregels voor jeugdhulpaanbieders of artikel 14. van de Nadere regels voor het sociaal netwerk en is en bijdraagt aan het beoogde resultaat;

  • d.

    indien de jeugdige voor de gevraagde jeugdhulp bij de betreffende jeugdhulpaanbieder niet reeds Zorg in Natura ontvangt;

  • e.

    indien het PGB voor ten hoogste maximaal 26 weken per kalenderjaar wordt ingezet voor betaling van jeugdhulp geleverd en/of genoten buiten Nederland;

  • f.

    er geen sprake is van een vorm van hulp, zorg of ondersteuning zoals opgenomen in het ‘uitsluitingenoverzicht PGB jeugdhulp Zuid-Holland Zuid’ welke als bijlage is toegevoegd;

  • g.

    als de individuele voorziening in de vorm van een PGB niet wordt aangevraagd met een ingangsdatum in het verleden.

Artikel 7. Gebruik zorgovereenkomst

De jeugdige of zijn ouders zijn verplicht tot het gebruik van de zorgovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank voor het vastleggen van afspraken over de te leveren jeugdhulp in het kader van het PGB.

Artikel 8. Begroting met betrekking tot de besteding van het PGB

Het college stelt de hoogte van het PGB vast op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ondertekende actieplan in de zin van artikel 7 lid 3 van de Verordening, waarin tevens een begroting is opgenomen met betrekking tot de concrete invulling van de besteding van dat PGB. Naast de prijs voor de individuele voorziening en het aantal af te nemen eenheden wordt ook het beoogde resultaat van de ondersteuning vermeld.

Artikel 9. De hoogte van het PGB

  • 1.

    De hoogte van het PGB wordt vastgesteld per individuele voorziening.

  • 2.

    De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op basis van maximaal 100% van het totaal aantal eenheden (uren, dagdelen, trajecten, etc.) dat in de verleende periode van de betreffende individuele voorziening gebruik gemaakt gaat worden.

  • 3.

    De hoogte van het PGB per eenheid bedraagt maximaal 100% van het laagste tarief per eenheid jeugdhulp zoals gehanteerd in de geldende raamovereenkomst Zuid-Holland Zuid ten tijde van het afgeven van de beschikking. Tenzij er sprake is van de inzet van het sociaal netwerk als benoemd in artikel 12 en 13 van de Nadere regels.

  • 4.

    Aan het PGB wordt geen bedrag toegevoegd welke niet terug te leiden is tot de inzet van een individuele voorziening.

Artikel 10. Vervoer in combinatie met een PGB

Voor het vaststellen van een voorziening voor vervoer conform Artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet in samenhang met een PGB wordt hoofdstuk 3 Regels voor de vervoersvoorziening van de Beleidsregels gehanteerd.

Artikel 11. Bijstorting kosten

Indien de kosten voor een individuele voorziening hoger uitvallen dan de hoogte van het PGB welke voortvloeit uit artikel 8, dan wordt het PGB slechts verleend indien de jeugdige of zijn ouders aangeven deze extra kosten zelf te zullen bekostigen. Dit wordt vastgelegd in het actieplan of gespreksverslag.

Artikel 12. Sociaal netwerk

Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

  • 1.

    familieleden van de jeugdige en zijn ouders tot en met bloed- en/of aanverwantschap in de derde graad;

  • 2.

    andere betrokkenen bij het gezin, niet zijnde een jeugdhulpverlener als genoemd in de Jeugdwet, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

Artikel 13. Inzet van het sociaal netwerk

Het college kent een PGB ten behoeve van de inzet van het sociale netwerk alleen toe voor een individuele voorziening jeugdhulp, voortvloeiend uit artikel 1.1 bij de begripsbepaling jeugdhulp, 2o en 3o lid van de Jeugdwet.

Artikel 14. Eisen aan het sociaal netwerk

Het betrekken van jeugdhulp voor individuele voorziening van personen uit het sociale netwerk mag uitsluitend indien zij:

  • 1.

    meerderjarig zijn;

  • 2.

    veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte zorg verlenen, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder;

  • 3.

    geen voorbehouden handelingen verrichten of handelingen die op norm van de verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional zijn voorbehouden;

  • 4.

    bij de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouders zelf niet overbelast raken;

  • 5.

    het tarief à maximaal 20 euro per eenheid ontvangen, in aansluiting op artikel 9 lid 2 van de Nadere regels;

  • 6.

    op het tarief voor het sociaal netwerk vindt door het college een mogelijke aanpassing plaats overeenkomstig de prijsontwikkelingen van het consumentenprijsindex-cijfer (CPI) ‘alle huishoudens’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Aan de hand van deze consumentenprijsindex wordt jaarlijks een indexeringspercentrage berekend, waarbij het gemiddelde percentage geldt over een periode van de 12 maanden vanaf oktober van het voorliggende jaar tot oktober van het huidige jaar;

  • 7.

    verklaren het PGB niet te zullen gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • 8.

    aantonen daadwerkelijk in staat te zijn de zorg in het kader van het PGB te verlenen;

  • 9.

    op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het PGB hebben uitgeoefend bij diens besluitvorming.

Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap cliënten

Het college stelt cliënten, ingezetenen en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 5 januari 2016.

Naar boven