Verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2017 ev.

De Gemeenteraad van de gemeente Schijndel heeft op 10 november 2016 besloten de Verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2017 vast te stellen. Deze verordening treedt op 1 januari 2017 in werking. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel 2015 wordt op de datum van de inwerkingtreding ingetrokken.

 

De verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2017 luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      a lgemeen gebruikelijke voorziening

      een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

    • b.

      b ijdrage

      bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

    • c.

      b udgetplaneen overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget.

    • d.

      c ollege

      het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad.

    • e.

      h oofdverblijf

      de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de gemeentelijke basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • f.

      ingezetenedegene die in de basisregistratie personen staat ingeschreven in de gemeente Meierijstad dan wel, indien het een inschrijving van een briefadres in de gemeente Meierijstad betreft, degene die zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente Meierijstad heeft;

    • g.

      m aatwerkvoorziening

      de maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    • h.

      m elding

      melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • i.

      PGB

      persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet

    • j.

      de Toegang

het door het college aangewezen loket/sociaal(wijk)team voor de toegang tot de Wmo 2015;

  • a.

    v oorliggende voorziening

    een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de cliënt toereikend en passend te zijn.

  • b.

    w et

    Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

    • 2.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1 Melding

De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de cliënt bij de Toegang.

Artikel 2.2 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk via een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag plaatsvinden.

Artikel 2.3 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten

  • 1.

    Het college is in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de cliënt en diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de cliënt en diens huisgenoten op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    De cliënt en diens huisgenoten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

Hoofdstuk 3 Te bereiken resultaten

Artikel 3.1 De te bereiken resultaten

De door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie stellen de cliënt in staat:

  • 1.

    een huishouden te voeren, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het beschikken over een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • c.

      het beschikken over schone en draagbare kleding;

    • d.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • 2.

    de woning normaal te kunnen gebruiken, waaronder wordt verstaan:

    • e.

      het bereiken van de woning;

    • f.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

  • 5.

    zelf regie te voeren over het dagelijkse leven, waaronder wordt verstaan:

    • g.

      het voeren van regie over de zelfzorghandelingen;

    • h.

      het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

    • i.

      het vermogen heeft om zelf in het structureren van zijn dag te voorzien;

    • j.

      zelf besluiten kan nemen en regie voeren.

  • 6.

    een dagstructuur te hebben, waaronder wordt verstaan:

    • k.

      het hebben van een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

    • l.

      het hebben van een evenwichtig dag- en nachtritme.

Hoofdstuk 4 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.

Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

  • a.

    deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • b.

    deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

  • a.

    indien de cliënt geen ingezetene van de gemeente Meierijstad is, met uitzondering van beschermd wonen en opvang;

  • b.

    indien de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

  • c.

    indien de noodzaak tot ondersteuning voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt;

  • d.

    voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening of de voorliggende voorziening de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

  • e.

    indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • f.

    voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • g.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst passend aan te merken valt;

  • h.

    indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt of zijn huisgenoten niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 2.4.

  • i.

    indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was voor deze verhuizing.

Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen

  • 1.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een cliënt die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien:

  • a.

    sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat:

  • 1.

    reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

  • 2.

    voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

  • b.

    de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;

  • c.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

  • d.

    de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • e.

    de gevraagde voorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • f.

    de gevraagde voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

  • g.

    de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

  • h.

    het gaat om een woningaanpassing van een hostel/pension, kloosters, (trekkers)woonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Artikel 4.4 Criteria en omvang maatwerkvoorziening voor vervoer

  • 1.

    De ingezetene kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vervoer.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria persoonsgebonden budget

Het college weigert de verlening van een PGB indien:

  • a.

    de cliënt geen volledig ingevuld budgetplan heeft overgelegd volgens het door het college vastgestelde model;

  • b.

    de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of verschijnt zonder geldige reden niet op de afspraak om het budgetplan te bespreken;

  • c.

    de cliënt, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder PGB opgelegde verplichtingen;

  • f.

    naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het PGB zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

  • g.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een PGB;

  • h.

    de cliënt het beheren van het persoonsgebonden budget overlaat aan de aanbieder die de ondersteuning levert of een persoon die werkzaam is bij of voor deze aanbieder.

Artikel 5.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van een PGB voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de aanbieder zou zijn verschuldigd.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een PGB voor hulpmiddelen en woningaanpassingen wordt bepaald.

  • 3.

    De hoogte van een PGB voor diensten wordt afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd dan wel kan afnemen.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van het PGB bij diensten waaronder in ieder geval:

  • a.

    de gedifferentieerde tarieven van aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten;

  • b.

    de tarieven bij besteding van het PGB bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt, met dien verstande dat deze tarieven in ieder geval lager zijn dan de tarieven genoemd onder a.

Artikel 5.3 Verplichtingen

De cliënt, aan wie een PGB is verstrekt, maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

Artikel 5.4 Controle en verantwoording

Het college onderzoekt uit oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’s.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB.

  • 2.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld conform het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met dien verstande dat het college nadere regels kan vaststellen die leiden tot een verlaging van de bijdrage door aanpassing van de basisbedragen, de inkomensbedragen of de percentages uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen.

  • 4.

    De bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

Artikel 6.2 Algemene voorziening

Voor een algemene voorziening is geen bijdrage verschuldigd.

Artikel 6.3 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een leverancier/aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 2.

    De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels over (het bepalen van) de kostprijs, waarbij de kostprijs in afwijking van het eerste en tweede lid op een lager bedrag kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 7.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • c.

    de cliënt is overleden;

  • d.

    de cliënt geen ingezetene meer is van de gemeente.

Artikel 7.2 Herziening en intrekking

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

  • b.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

  • 2.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een PGB intrekken indien blijkt dat de cliënt het PGB binnen zes maanden na toekenning nog niet heeft ingezet;

Artikel 7.3 Terugvordering

Het college kan, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde PGB terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert de cliënt over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.2 Onderzoek rechtmatigheid

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening indien er een vermoeden bestaat van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:

  • a.

    is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg;

  • c.

    wordt geleverd door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;

  • d.

    wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

  • e.

    veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;

  • f.

    beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk / gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;

  • g.

    voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de aanbieder dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening

  • 1.

    Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor het leveren van diensten door derden in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken en/of de te leveren voorzieningen;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel;

  • f.

    de noodzakelijke kwaliteit van de maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van overige voorzieningen door derden in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te leveren voorziening;

  • b.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • c.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

1° aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

2° instructie over het gebruik van de voorziening;

3° onderhoud van de voorziening; en

4° verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal team, wijkteam).

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1.

    Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor klachtenafhandeling heeft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

  • 1.

    Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor medezeggenschap heeft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

Artikel 9.5 Betrekken van cliënten bij het beleid

Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de Adviesraad Sociaal Domein Meierijstad, vroegtijdig bij de voorbereiding van het beleid over maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend.

HOOFDSTUK 10 Mantelzorgwaardering

Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Het college stelt nadere regels vast, waarin wordt bepaald waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels gemeente Meierijstad geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Evaluatie

Het door het gemeente gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Oedenrode 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel  worden ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening;

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van een van de in het eerste lid genoemde verordeningen totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken, maar uiterlijk tot 1 januari 2018.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordeningen en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van een van de in het eerste lid genoemde verordeningen wordt beslist met inachtneming van deze verordening.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2017 ev.”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 10 november 2016.

Naar boven