Gemeenteblad van Kapelle
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Kapelle | Gemeenteblad 2016, 157545 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Kapelle | Gemeenteblad 2016, 157545 | Beleidsregels |
Standplaatsenbeleid gemeente Kapelle 2016
Op 12 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) de ‘Beleidsregels voor het verlenen van standplaatsvergunningen’ vastgesteld. Uitgangspunten waren dat het aantal standplaatsen aan een maximum moest worden gebonden, er vaste locaties en vaste tijdstippen werden aangegeven en marktvorming moest worden voorkomen.
Nu het huidige beleid al 16 jaar geleden is vastgesteld, ligt actualisatie voor de hand. Diverse wet- en regelgeving is sindsdien veranderd, maar er is ook de nodige jurisprudentie ten aanzien van standplaatsen(beleid) ontstaan. Het huidige standplaatsenbeleid zorgt daarnaast voor de nodige knelpunten.
Voor de goede orde wordt er op gewezen dat het standplaatsenbeleid uitsluitend betrekking heeft op het innemen van losse standplaatsen en dus niet op het innemen van een standplaatsen op diverse (week)markten of tijdens evenementen.
De centrale doelstelling is om een duidelijk beleid te formuleren dat een effectievere en efficiëntere uitvoering mogelijk maakt en streeft naar lastenverlichting. Het nieuwe beleid dient te zorgen voor een waardevolle aanvulling op en diversiteit ten opzichte van het bestaande voorzieningenniveau. Met als uiteindelijk resultaat een aantrekkelijk aanbod voor de consument.
Het juridisch kader beschrijft de wettelijke eisen ten aanzien van standplaatsen. Deze vallen uiteen in gemeentelijke regelgeving en overige regelgeving. Daarnaast wordt ook de aanvullende jurisprudentie toegelicht.
De Algemene plaatselijke verordening Kapelle 2012 (hierna: de APV) is het belangrijkste juridische kader voor de verlening van standplaatsvergunningen. Op basis van artikel 5.14 van de APV is het verboden om zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen. In dit artikel wordt onder standplaats verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de buitenlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen zoals een kraam, een wagen of een tafel. De volledig tekst van dit artikel staat in bijlage 2.
In artikel 1.8 van de APV zijn de algemene weigeringsgronden voor vergunningen en ontheffingen die op basis van de APV verleend worden, opgenomen. In artikel 5.14 van de APV is een aantal toetsingscriteria opgenomen op basis waarvan de aanvragen voor standplaatsen worden beoordeeld. In deze paragraaf worden deze criteria nader beschreven.
Openbare orde (artikel 5:14, zevende lid onder a, APV)
Wanneer een standplaats een zodanige overlast veroorzaakt, dat dit een bedreiging vormt voor de veiligheid en rust in de publieke ruimte, kan de vergunning geweigerd worden.
Voorkomen/beperken overlast (artikel 5:14, zevende lid onder b, APV)
In het kader van de Wet milieubeheer mag in de nabijheid van woonbebouwing of andere zogenaamde gevoelige gebouwen niet gefrituurd, gebakken of gebraden worden.
Bescherming uiterlijk aanzien van de omgeving (artikel 5:14. zevende lid onder c, APV)
Wanneer een standplaats afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de gemeente of het
straatbeeld ernstig verstoort, kan een vergunning geweigerd worden. Met deze weigeringsgrond wordt onder andere het aanzien van monumentale gebouwen gewaarborgd. Daarnaast kunnen ook stedenbouwkundige overwegingen het motief zijn om een standplaatsvergunning te weigeren.
Verkeersvrijheid en –veiligheid (artikel 5:14. zevende lid onder d, APV)
Wanneer er zich door de omvang van en de toeloop naar een standplaats, (verkeers)onveilige situaties kunnen voordoen, kan de vergunning geweigerd worden.
Redelijk verzorgingsniveau (artikel 5:14. zevende lid onder e, APV)
In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Of er sprake is van een redelijk voorzieningenniveau voor de consument bekijkt de gemeente vanuit de positie van de consument en niet vanuit de positie van winkeliers. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden.
De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen. De Dienstenrichtlijn is daarop immers niet van toepassing.
Strijd met bestemmingsplan (artikel 5:14. zevende lid onder f, APV)
Wanneer een standplaats niet binnen het geldende bestemmingsplan past, kan deze geweigerd worden.
Het juridisch kader is breder dan alleen de APV. Een standplaatshouder moet naast de eisen vanuit de APV, voldoen aan andere (nationale) wetgeving. Voorbeelden daarvan zijn de Warenwet en de Wet milieubeheer. Deze wetgeving stelt vanuit andere motieven eisen aan de standplaatshouder. Zie hiervoor bijlage 3.
In de loop der jaren is de nodige jurisprudentie uitgesproken ten aanzien van standplaatsen. De belangrijkste uitgangspunten doen zich voor op de punten: concurrentie, verhouding privaatpubliekrecht, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Zoals reeds eerder is vermeld, mag een gemeente zich niet bemoeien met de economische
ordening, oftewel de concurrentieverhoudingen binnen een gemeente. De aanvraag voor een standplaatsvergunning kan slechts geweigerd worden wanneer het lokale voorzieningenniveau voor de consument in gevaar komt. Of er sprake is van een redelijk voorzieningenniveau voor de consument bekijkt de gemeente vanuit de positie van de consument en niet vanuit de positie van winkeliers.
Een gemeente kan wel op andere manieren invloed uitoefenen op de samenstelling van de
standplaatsen. Dit kan door een maximumstelsel (indirecte regulering) en door branchering
(directe regulering) op te nemen in het standplaatsenbeleid.
Uit jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat de rechter steeds meer aandacht schenkt aan een goed gemotiveerde en zorgvuldige onderbouwing ten aanzien van het al dan niet verlenen van een standplaatsvergunning. Aan de andere kant biedt de jurisprudentie wel voldoende ruimte voor een zekere beoordelingsvrijheid van het gemeentebestuur.
De huidige situatie zal worden toegelicht door het huidige beleid, de verleende vergunningen en de knelpunten van dit beleid te bespreken.
In het huidige beleid is het maar zeer beperkt mogelijk om standplaatsvergunningen te verlenen. Uit de overwegingen bij de vaststelling van de beleidsregels blijkt dat marktvorming voorkomen moest worden. Reden hiervoor was dat er geen bedreiging mocht zijn voor de weekmarkten in de Kapelle en Wemeldinge. Ook werd besloten pas nieuwe standplaatsvergunningen te verlenen op het moment dat alle reeds bestaande standplaatsvergunningen waren vervallen (uitsterfconstructie).
Samengevat komt het huidige beleid neer op het volgende:
4.2 Verleende standplaatsvergunningen
Aan de hand van de verleende standplaatsvergunningen voor de verschillende locaties en door middel van de producten die worden verkocht, wordt de huidige situatie geschetst.
In het algemeen kan worden gesteld dat het huidige beleid weinig flexibel is. Er kan enkel een standplaats worden verleend op donderdag voor branches die op de branchelijst staan. Een knelpunt is het feit dat er geen onderscheid is gemaakt tussen soorten standplaatsen. Er zijn dan ook geen specifieke regels voor opgenomen. Het maximumstelsel geeft aan dat er twee standplaatsen mogen worden ingenomen. Onduidelijk of dit beleid ook geldt voor seizoensgebonden en niet commerciële standplaatsen worden verstaan.
De afgelopen jaren zijn er meerdere aanvragen ingediend die niet pasten binnen het standplaatsenbeleid of waarin in het beleid niet was voorzien. In de praktijk werd pragmatisch met het beleid omgegaan. Aanvragen voor een standplaats op eigen terrein zijn doorgaans verleend. Hetzelfde geldt voor aanvragen van niet-commerciële standplaatsen.
Ook het innemen van een standplaats op particuliere grond is niet geregeld. Onderzocht moet worden of het innemen van standplaatsen op particuliere grond binnen de gemeente Kapelle gewenst is.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader neergezet. Aan de hand hiervan toetst de gemeente in de komende jaren de vergunningsaanvragen. Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende soorten standplaatsen. De verschillende standplaatsen zullen hieronder worden besproken
Onder vaste standplaatsen worden verstaan de standplaatsen die op een vaste dag in de week voor een langere periode wordt ingenomen.
Een gemeente mag het aantal verleende standplaatsvergunningen aan een maximum
verbinden. Hierdoor blijft het aantal standplaatsen binnen bepaalde normen en ontstaat geen
wildgroei van standplaatsen. Bij het vaststellen van een maximum aantal vergunningen moet
er rekening worden gehouden met het aantal reeds afgegeven vergunningen. De houders van deze vergunningen kunnen zich namelijk beroepen op verworven rechten.
Het college hanteert een maximumstelsel voor standplaatsen. Doel hiervan is om verkapte marktvorming te voorkomen. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bepaald, dat het in het belang van de openbare orde kan zijn om het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum te binden. Wel dient daarbij te worden aangetoond of aannemelijk te worden gemaakt dat de openbare orde in gevaar wordt gebracht.
De grens van het aantal standplaatsen dat tegelijk aanwezig mag zijn, zonder dat er sprake is van verkapte marktvorming, wordt bepaald aan de hand van het aantal standplaatsen. Vanuit het belang van het voorkomen van marktvorming worden voor vaste standplaatsen maximaal twee standplaatsvergunningen per locatie verleend. Geen vergunning wordt verleend voor een dagdeel waarop in dezelfde branche al een standplaats is ingenomen.
Vergunningen voor het innemen van een vaste standplaats kunnen alleen worden verleend voor de locaties:
Kapelle: parkeerterrein de Vroone, C.D. Vereekestraat; en
Vergunningen mogen voor beide kernen, net als op basis van het huidige beleid, alleen verleend worden voor de donderdag. De keuze voor de donderdag is gemaakt met het oog op een evenwichtige verdeling van dagen, waarbij rekening is gehouden met de marktdagen in Kapelle (dinsdag) en Wemeldinge (zaterdag). Het aantal te verlenen vergunningen wordt gesteld op maximaal 2 per kern, per dag, per locatie. Daarbij mag een standplaats maar één dagdeel per week worden ingenomen, te weten van 8.00 tot 12.00 uur of van 13.00 tot 17.00 uur. Voor feestdagen (in de zin van de Winkeltijdenwet) worden geen vergunningen verleend. Tot nu toe zijn de mogelijkheden voor het krijgen van een vaste standplaatsvergunning afdoende gebleken om aan de vraag naar standplaatsen te voldoen.
Artikel 1.7 van de APV bepaalt dat een vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Gelet op de veranderende omstandigheden in de omgeving van een standplaatslocaties, is een periodieke beoordeling van de standplaatsen gewenst. In het verleden werden standplaatsvergunningen verleend voor de duur van een jaar en moest de ondernemer twee maanden voor afloop van de vergunning een verzoek indienen om voor verlenging in aanmerking te komen. Om de lasten voor de ondernemer en de organisatie te verlichten, kunnen vaste standplaatsvergunningen voor maximaal drie jaar worden verleend.
Voor de kernen Biezelinge en Schore wordt geen beleid voor vaste standplaatsen vastgesteld omdat er geen aanvragen worden ontvangen voor deze kernen en de verwachting is dat dit in de toekomst ook niet zal veranderen. Wanneer er toch een aanvraag voor een standplaatsvergunning in één van deze kernen wordt ingediend, zal hierop met inachtneming van deze beleidsregels ad-hoc een beslissing worden genomen.
In het huidige beleid is de plicht opgenomen tot het bijhouden van een wachtlijst. In de afgelopen jaren is er nooit iemand bijgeschreven op deze wachtlijst. De standplaatsen zijn ook nooit allemaal bezet geweest. Er lijkt dan ook geen noodzaak te zijn tot het bijhouden van een wachtlijst. In voorkomend geval dat alle dagdelen bezet zijn, kan na het vrijkomen van een vaste standplaats worden gepubliceerd, waarna gegadigden kunnen reageren. De standplaatsvergunning kan dan worden verleend aan degene die als eerste heeft gereageerd. Bij gelijktijdige ontvangst kan worden geloot.
Seizoensstandplaatsen kunnen worden ingenomen voor de verkoop van seizoensgebonden producten. De volgende typen seizoensstandplaatsen worden onderscheiden:
Wij beschouwen seizoensgebonden producten als niet weekmarkt gebonden. De verkoop van alle productgroepen die als groep niet seizoensgebonden zijn, zal voorbehouden blijven aan de weekmarkt en de vaste standplaatsen. Seizoensstandplaatsen kunnen op andere dagen en andere plaatsen worden ingenomen dan de vaste standplaatsen. Voor seizoensstandplaatsen wordt maximaal 1 standplaats per locatie verleend en alleen voor de verkoop van producten die niet op de weekmarkt staan. De locaties worden beoordeeld aan de hand van de weigeringsgronden uit de APV. De tijdsduur van deze standplaats wordt in de vergunning bepaald.
Voor de verkoop van kerstbomen gelden bijzondere eisen. Zo moet de locatie ruim zijn en moeten de brandveiligheidseisen in acht worden genomen. Indien de vergunninghouder zijn kerstbomen niet aan het verkopen is, dienen deze opgeslagen te worden in een container. Ook kan vergunninghouder ervoor kiezen de kerstbomen te bewaken door een slaapplaats (bijvoorbeeld een caravan) naast de verkoopplaats te installeren.
De laatste jaren is het verschijnsel “foodtruck” populair geworden, vooral bij festivals: het gaat dan veelal om een kleine (oldtimer) vrachtauto’s van waaruit eten en drinken wordt verkocht. Een dergelijke standplaats past bij het karakter van Wemeldinge en wordt dan ook, onder bepaalde voorwaarden, toegestaan. Het moet dan wel gaan om de verkoop van voor directe consumptie geschikte etenswaren (geen alcohol) en in beginsel zijn foodtrucks alleen toegestaan op de dijk tussen Wemeldinge en Kattendijke. Ter voorkoming van marktvorming mogen er maximaal twee foodstrucks gelijktijdig een standplaats innemen.
5.3 Niet commerciële of semi commerciële standplaatsen
Onder een niet commerciële standplaats wordt verstaan een standplaats die eenmalig of voor een betrekkelijke korte periode wordt ingenomen ten behoeve van een religieus, politiek, (para)medisch, sociaal cultureel, informatief of ideëel doel. Er mag geen sprake zijn van commerciële doeleinden. Niet commerciële of semi commerciële standplaatsen mogen op andere dagen en plaatsen worden ingenomen dan vaste standplaatsen. Hierbij is overwogen dat deze standplaatsen een algemeen belang dienen en een tijdelijk karakter hebben. Voor niet commerciële en semi commerciële standplaatsen wordt maximaal 1 standplaats per locatie verleend. De locaties worden beoordeeld aan de hand van de weigeringsgronden uit de APV. De tijdsduur van deze standplaatsen wordt in de vergunning bepaald.
5.4 Standplaatsen op particuliere grond:
Ook voor het innemen van een standplaats op particulier terrein is een standplaatsvergunning verplicht. Dit terrein dient van een zekere omvang te zijn in relatie tot de omvang van de standplaats, openbaar toegankelijk (bijvoorbeeld een parkeerterrein bij een supermarkt) en de eigenaar van het terrein moet schriftelijk toestemming verlenen. Het is niet de bedoeling dat in particuliere voortuinen allerlei standplaatsen worden ingenomen. Voor particuliere standplaatsen wordt maximaal 1 standplaats per locatie verleend en alleen voor de verkoop van producten die niet op de weekmarkt staan. De vergunning kan voor de duur van één jaar worden verleend.
Een aanvraag voor een standplaatsvergunning wordt met gebruikmaking van het daarvoor vastgestelde formulier ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.
Uit artikel 1.2 van de APV blijkt dat binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag door het college moet worden beslist. De beslissing kan worden verdaagd met 8 weken. Aan iedere standplaatsvergunning worden voorschriften verbonden. Voor deze voorschriften wordt verwezen naar bijlage 1. Deze voorschriften gelden ook als er sprake is van een van rechtswege verleende vergunning.
De standplaatsvergunning wordt in beginsel alleen aan natuurlijke personen verleend. Voor niet commerciële standplaatsen (stichtingen, verenigingen) wordt een uitzondering gemaakt. De vergunning is op basis van artikel 1.5 van de APV persoonsgebonden. Dit houdt in dat de standplaatsvergunning in beginsel niet overdraagbaar is en de standplaats persoonlijk ingenomen moet worden. Per persoon wordt niet meer dan één vergunning afgegeven. De vergunning is in beginsel niet overdraagbaar. Wel is het mogelijk dat bij overlijden van de standplaatshouder de vergunning wordt overgeschreven op de overblijvende echtgenoot of echtgenote, de samenwonende partner of één van de meewerkende kinderen, als daartoe binnen vier weken na het overlijden een aanvraag bij het college wordt ingediend. Als vorenstaande aanvrager al een vergunning voor een andere standplaats binnen de gemeente heeft, wordt de vergunning voor die plaats ingetrokken.
De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.
In de vergunning wordt tenminste vermeld:
Artikel 4:84 Awb geeft het bevoegde bestuursorgaan een zogeheten inherente
afwijkingsbevoegdheid. Dit betekent dat het overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In dat geval is het bestuursorgaan, hoewel gesproken wordt van een bevoegdheid, verplicht om van de beleidsregel af te wijken. In dit opzicht verschilt een beleidsregel van een algemeen verbindend voorschrift (zoals een verordening), waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Gelet op bovenvermelde inherente afwijkingsbevoegdheid behoeft de beleidsregel zelf geen
hardheidsclausule te bevatten. Daar waar bij de toepassing van de beleidsregel blijkt dat
stelselmatig moet worden afgeweken, kan dit aanleiding zijn om de beleidsregel aan te passen.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 25 oktober 2016,
de secretaris de burgemeester,
mr. A.J. van den Berge mr. A.B. Stapelkamp
Bijlage 1 voorschriften standplaatsvergunning
de vergunninghouder dient er zorg voor te dragen dat aan de wagen of kraam een voldoende ruime mand of bak wordt bevestigd voor het daarin werpen van gebruikte papieren, zakken, enz. en dat elke dag na sluiting van de wagen of kraam het terrein daar omheen in een straal van 25 meter van papieren, zakken, enz. wordt gezuiverd;
wanneer door de vergunninghouder in strijd met een bovenstaande bepalingen wordt gehandeld, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de vergunning in te trekken zonder voorafgaande kennisgeving, zonder dat enige aanspraak kan worden gemaakt op teruggaaf van betaald standplaatsengeld of enige schadevergoeding in welke vorm ook;
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een Wet-milieubeheerplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop e beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.
Naast de APV kunnen ook een of meerdere van de volgende regelingen of wetten van toepassing zijn op de standplaatshouder:
Indien de gemeente eigenaar is van de grond kan zij een vergoeding voor het gebruik van de grond bedingen, bijvoorbeeld huur. In de praktijk wordt hier geen gebruik van gemaakt. Ook is het mogelijk om op grond van de Gemeentewet precariobelasting te heffen voor het gebruik van gemeentegrond. In de gemeente Kapelle is wel een precarioverordening van kracht, maar die ziet niet op het innemen van een standplaats. Dit betekent dat voor het innemen van de standplaats op gemeentegrond geen kosten in rekening worden gebracht.
Artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting) brengt met zich mee, dat voor het aanbieden van gedrukte stukken geen vergunning kan worden geëist. Als dit echter gebeurt vanaf een standplaats, is voor het innemen van de standplaats wel een vergunning vereist.
De warenwet stelt regels met betrekking tot de hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de wet eisen aan de hygiëne en deugdelijkheid van producten. De warenwet geldt ook voor het drijven van handel vanaf een standplaats. Maar omdat dit type handel enkele specifieke kenmerken heeft is er per 1 september 2004 de Hygiënecode Ambulante Handel Eet- en Drinkwaren uitgebracht. De keuringsdienst van Waren handhaaft deze wet.
De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden ook voor standplaatsen (art. 2, lid 2 Winkeltijdenwet). Op basis van de Winkeltijdenwet mag handel vanaf een standplaats niet plaatsvinden op zondagen, feestdagen, en tussen 22.00 uur en voor 6.00 uur. Gemeenten kunnen in hun Winkeltijdenverordening hier vrijstellingen voor opnemen.
In de Wet Milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor
standplaatshouders. Vooral aan mobiele verkoopinrichtingen van vis en snacks worden milieueisen gesteld. Deze eisen betreffen in hoofdzaak de gevolgen van het bakken. Het gaat dan om zaken als vetafscheiding van het afvalwater en voorkomen van stankoverlast. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld, afhankelijk van de situatie ter plaatse. De standplaatshouder kan verplicht worden gesteld zelf voldoende maatregelen te nemen om zwerfvuil rond de standplaats te voorkomen. Deze regels worden in de door de gemeente te verlenen vergunning opgenomen.
Deze wet gaat met name over het gebruik van de bestemming en is in die zin relevante wetgeving voor standplaatsen.
Op grond van artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wabo is het verboden te bouwen zonder
vergunning van Burgemeester en Wethouders. Een standplaatshouder met een mobiele wagen die elke avond zijn standplaats ontruimt, heeft geen omgevingsvergunning nodig. Een
omgevingsvergunning dient te worden getoetst aan het bestemmingsplan.
De EU-dienstenrichtlijn verplicht EU lidstaten tot het vrijgeven van hun dienstenmarkt, ten gunste van aanbieders uit andere lidstaten. Dit geldt ook voor diensten die een standplaats innemen.
In artikel 49 Werkingsverdrag is geregeld dat vrije ondernemers, bedrijven en zelfstandigen niet mogen worden beperkt in de vestiging in een andere lidstaat van de Europese Unie.
In de Gemeentewet worden de bevoegdheid van het gemeentebestuur voor het heffen van leges geregeld. Op grond van de tarieventabel 2016 behorende bij de Legesverordening moet leges worden betaald voor het aanvragen van een standplaatsvergunning. De leges variëren van € 41,60 tot € 92,50 (eventueel vermeerderd met stroomkosten) , afhankelijk van het aantal dagen en de duur van de vergunning. De vergunning moet jaarlijks worden aangevraagd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-157545.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.